7 MEI 1999. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.
Art. 1-4
Artikel 1. Artikel 8 van het koninklijk besluit van 9 februari 1999 genomen tot uitvoering van artikel 2, § 5, eerste lid, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 8. Gerechtigden op het bestaansminimum kunnen worden aangeworven in een arbeidspost erkend krachtens het koninklijk besluit van 8 augustus 1997 tot uitvoering van artikel 7, § 1, derde lid, m, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders betreffende de herinschakeling van de langdurig werklozen, indien de volgende voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn :
1° de betrokkene is op het ogenblik van de aanwerving ingeschreven als werkzoekende en gerechtigde op het bestaansminimum zonder onderbreking, sedert tenminste :
- 24 maanden indien hij de leeftijd van 45 jaar niet heeft bereikt;
- 6 maanden indien hij de leeftijd van 45 jaar wel heeft bereikt;
2° de betrokkene wordt aangeworven met een schriftelijke arbeidsovereenkomst die minstens voorziet in een halftijds uurrooster. ".
Art.2. Artikel 9 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Art. 9. Voor de toepassing van artikel 8 worden de volgende periodes gelijkgesteld met een periode van gerechtigd zijn op het bestaansminimum :
1° de periodes gedurende dewelke men in dienst is in een erkende arbeidspost;
2° de periodes van tewerkstelling in het kader van een doorstromingsprogramma;
3° de periodes gedurende dewelke financiële maatschappelijk hulp werd verleend omdat het bestaansminimum niet kon worden toegekend;
4° de periodes van tewerkstelling in toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
5° de periodes van hechtenis of gevangenzetting gedurende dewelke het recht op het bestaansminimum werd opgeschort;
6° de andere onderbrekende gebeurtenissen, met inbegrip van de periodes van deeltijdse arbeid, met een duurtijd korter dan drie volledige kalendermaanden. Nochtans als de onderbrekende gebeurtenis enkel en volledig te wijten is aan een tewerkstelling met een arbeidsovereenkomst in het kader van het stelsel van de gesubsidieerde contractuelen, mag de onderbreking maximum 6 volledige kalendermaanden bedragen. ".
Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 1999.
Art. 4. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Volksgezondheid en de Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 7 mei 1999.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
De Minister van Volksgezondheid,
M. COLLA
De Staatssecretaris voor Maatschappelijke Integratie,
J. PEETERS