18 FEBRUARI 1997. - Koninklijk besluit houdende maatregelen met het oog op de ontbinding van de Regie voor Maritiem Transport ter uitvoering van artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-02-1997 en tekstbijwerking tot 17-04-2003)
HOOFDSTUK I. - Ontbinding van de Regie voor Maritiem Transport.
Art. 1-10
HOOFDSTUK II. - Personeel van de RMT
Afdeling I. - Overdracht en terbeschikkingstelling.
Art. 11-14
Afdeling II. - Bijzondere arbeidsvoorwaarden.
Art. 15-17, 17bis
Afdeling III. - Sociale zekerheidsstelsel.
Art. 18-27
HOOFDSTUK III. - Diverse en slotbepalingen.
Art. 28-30
1945020701 1954031601 1964022506 1971062850 1971070103 1989011371
1997014029 1997014031 1999014014 1999014036 1999014037 1999014038 1999014039 1999014040 2000014013 2000014015 2000014016 2000014017 2000014018 2000014019 2003014118
HOOFDSTUK I. - Ontbinding van de Regie voor Maritiem Transport.
Artikel 1. De Regie voor Maritiem Transport, hierna de " RMT " genoemd, wordt vereffend op 1 maart 1997 of op een latere datum bepaald door de Koning. Zij blijft voortbestaan voor de duur van de vereffeningsverrichtingen.
Art.2. De vereffening van de RMT geschiedt door drie vereffenaars, aangewezen als volgt: - een natuurlijke of rechtspersoon aangeduid door de Minister van Vervoer onder de leden van het Instituut der Bedrijfsrevisoren;
- twee inspecteurs van Financiën gezamenlijk aangeduid door de Minister van Begroting en de Minister van Vervoer.
De vereffenaars vormen een college dat beraadslaagt volgens de gewone regels van de beraadslagende vergaderingen.
De bezoldiging van de vereffenaars wordt vastgesteld door de Minister van Vervoer en is ten laste van de RMT
Art.3. § 1. De vereffenaars mogen alle roerende en onroerende goederen van de RMT vervreemden, deze in huur geven of anderszins onder bezwarende titel ter beschikking stellen van derden, alle betalingen ontvangen, opheffing van inschrijving verlenen met of zonder kwijting, alle handelseffecten endosseren, alle rechtsgedingen voeren voor de RMT, als eiser of als verweerder, dadingen of compromissen aangaan betreffende alle geschillen, en, met inachtneming van artikel 28 van de wet van 1 juli 1971 houdende oprichting van de Regie voor maritiem transport (RMT), gewijzigd bij de wet van 6 juni 1990, leningen aangaan.
§ 2. Tot de datum van 1 januari 1999 mogen de vereffenaars, met machtiging van de Minister van Vervoer, de exploitatie van de RMT geheel of gedeeltelijk voortzetten en, op zelfstandige wijze of samen met andere Belgische of buitenlandse ondernemingen, elke andere activiteit van maritiem transport ontwikkelen, indien dergelijke activiteiten de kosten van de vereffening van de RMT kunnen verminderen of er de sociale gevolgen van verzachten.
De vereffenaars mogen aan de directeur-generaal van de RMT de bevoegdheden van dagelijks bestuur opdragen wat de in het eerste lid bedoelde activiteiten aangaat.
§ 3. De vereffenaars mogen geen handelingen stellen met betrekking tot het personeelsbeheer van de RMT Deze handelingen blijven behoren tot de bevoegdheid van de Minister van Vervoer en, binnen de grenzen van het dagelijks bestuur, van de directeur-generaal van de RMT Alle handelingen ter uitvoering van de overeenkomsten die gezamenlijk door de RMT en de Staat werden afgesloten vóór de datum bedoeld in artikel 1 en die tewerkstellingsverbintenissen door derde ondernemingen betreffen of inhouden, zijn onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring van de Minister van Vervoer.
Art.4. De vereffenaars leggen aan de Minister van Vervoer, de Minister van Financiën en de Minister van Begroting driemaandelijkse verslagen en een jaarverslag voor betreffende de stand van de vereffening van de RMT en, op de datum van de sluiting van de vereffening, een eindverslag over de resultaten van de vereffening.
Deze verslagen bevatten een inventaris van de goederen en een boekhoudkundige staat opgemaakt volgens het schema van de balans.
De Minister van Vervoer legt de jaarverslagen en het eindverslag ter controle voor aan het Rekenhof en deelt ze mee aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. De Ministers kunnen van de vereffenaars alle inlichtingen vorderen en alle verificaties verrichten die zij nuttig achten.
Art.5. De bepalingen inzake begroting vervat in de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut zijn vanaf het jaar van haar ontbinding niet langer van toepassing op de RMT
Art.6. Op de in artikel 1 bedoelde datum wordt artikel 4, tweede lid, van voornoemde wet van 1 juli 1971 vervangen door de volgende bepaling:
" De Minister tot wiens bevoegdheid het vervoer behoort, is bevoegd om alle daden van personeelsbeheer te stellen. "
Op dezelfde datum wordt dezelfde wet opgeheven, met uitzondering van de artikelen 1 tot 3, 4, tweede lid, 5, 12 tot 15, 26 tot 31, 36bis, 36quater, 36quinquies, 39 en 41.
Art.7. In artikel 28, laatste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 6 juni 1990, worden de woorden " twaalf miljard frank " vervangen door de woorden " vijftien miljard frank ".
Art.8. De Minister van Vervoer bepaalt de datum van de sluiting van de vereffening van de RMT Deze beslissing maakt het voorwerp uit van een mededeling die wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
Art.9. Op de in artikel 8 bedoelde datum worden alle resterende activa en passiva van de RMT van rechtswege aan de Staat overgedragen, met inbegrip van de rechten en verplichtingen voortvloeiend uit lopende en toekomstige gerechtelijke procedures. Deze overdracht kan aan derden worden tegengeworpen vanaf de in artikel 8 bedoelde bekendmaking.
Art.10. Op de in artikel 8 bedoelde datum worden de artikelen 1 tot 3, 4, tweede lid, 5, 12 tot 15, 26 tot 31, 36quater, 36quinquies, 39 en 41 van voornoemde wet van 1 juli 1971 opgeheven.
Op dezelfde datum wordt de vermelding " Regie voor maritiem transport " geschrapt in artikel 1, A, van voornoemde wet van 16 maart 1954 en in artikel 10, § 1, van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.
Artikel 36bis van voornoemde wet van 1 juli 1971 wordt opgeheven op de in artikel 12 bedoelde datum.
HOOFDSTUK II. - Personeel van de RMT
Afdeling I. - Overdracht en terbeschikkingstelling.
Art.11. De personeelsleden verbonden aan de Dienst Bijstand aan het Loodswezen van de RMT waarvan de lijst door de Minister van Vervoer op 1 maart 1997 wordt vastgesteld, worden van ambtswege naar het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur overgedragen met ingang van dezelfde datum. De overdracht van de betrokken personeelsleden geschiedt met behoud van hun graad en in hun hoedanigheid. Zij behouden hun administratieve en geldelijke anciënniteit.
Vóór 1 mei 1997 kan de Minister van Vervoer bijkomende lijsten vaststellen van personeelsleden verbonden aan voornoemde Dienst op een bepaalde datum. Deze personeelsleden worden van ambtswege overgedragen naar het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur met ingang van deze laatste datum.
Art.12. De statutaire personeelsleden van de RMT andere dan die bedoeld in artikel 11 worden van ambtswege naar het Ministerie van Verkeer en Infrastructuur overgedragen op de datum en op de wijze bepaald door de Koning.
Art.13. § 1. De statutaire personeelsleden van de RMT andere dan die bedoeld in artikel 11 kunnen, zowel vóór als na hun overdracht overeenkomstig artikel 12, onder bezwarende titel ter beschikking worden gesteld:
1° van elke vennootschap die bedrijvig is in het maritiem transport (van en naar een lidstaat van de Europese Unie); <W 2000-08-12/62, art. 116, 002; Inwerkingtreding : 26-02-1997>
2° van elke vennootschap die belast is met het beheer van een Belgische haven.
Deze terbeschikkingstelling geschiedt op vrijwillige basis en voor onbepaalde duur. Aan deze terbeschikkingstelling kan op verzoek van het betrokken personeelslid slechts een einde worden gemaakt met machtiging van de Minister van Vervoer. De weigering tot machtiging maakt het voorwerp uit van een door de Minister gemotiveerde beslissing.
§ 2. De statutaire personeelsleden van de RMT andere dan die bedoeld in artikel 11 en in § 1, kunnen, zowel vóór als na hun overdracht overeenkomstig artikel 12, ter beschikking worden gesteld van de diensten die ressorteren onder de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, de intercommunales en de openbare instellingen die onder de hoger genoemde instellingen of organismen ressorteren en geen industriële of commerciële activiteit uitoefenen.
Het betrokken personeelslid moet titularis zijn van een graad van hetzelfde niveau als die van de bezigingsbetrekking of, indien geen indeling per niveau bestaat, de beroepskwalificaties bezitten die overeenstemmen met deze van de bezigingsbetrekking.
Voor de toepassing van deze § 2 verstaat men onder " bezigingsbetrekking " elke betrekking of elke functie bij de werkgever waartoe het gebezigde personeelslid kan worden aangesteld.
§ 3. De Koning stelt de nadere regels voor de toepassing van dit artikel en de eventuele financiële tegemoetkoming van de Staat vast.
Art.14. § 1. Het bedrag van het pensioen dat zal worden toegekend aan de personeelsleden bedoeld in de artikelen 11 en 12, en aan de personeelsleden die zullen worden overgedragen ter uitvoering van het koninklijk besluit van 3 november 1993 houdende uitvoeringsmaatregelen betreffende de mobiliteit van het personeel van sommige overheidsdiensten, alsook het bedrag van het pensioen van hun rechthebbenden mogen niet lager zijn dan het pensioenbedrag dat hun zou zijn toegekend overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen die op hen van toepassing waren op het tijdstip van hun overdracht, rekening houdend evenwel met de wijzigingen die deze bepalingen later zouden hebben ondergaan ten gevolge van algemene maatregelen toepasselijk op de instelling waartoe zij op het tijdstip van de overdracht behoorden.
§ 2. Voor de berekening van het pensioen in het stelsel van de Rijksambtenaren wordt met de volgende voordelen rekening gehouden bij de bepaling van de gemiddelde wedde over de laatste vijf jaar:
1° de loodstoelage en de aanvullende bezoldiging bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 18 januari 1984 houdende toekenning van een loodstoelage aan de dekofficieren belast met het bevel over de schepen en vleugelboten van de Regie voor maritiem transport en van een aanvullende bezoldiging aan sommige personeelsleden van de Regie voor maritiem transport, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 januari 1991;
2° het gemiddelde jaarlijkse bedrag van het zeegeld bepaald in artikel 1 van het koninklijk besluit van 29 november 1983 houdende regeling van het zeegeld van het varend personeel van de Regie voor maritiem transport, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 25 januari 1991 en 11 december 1992.
Deze voordelen worden in aanmerking genomen voor de perioden tijdens welke zij effectief werden toegekend en ten belope van de bedragen die tijdens die perioden inzake pensioen in aanmerking konden komen op grond van de koninklijke besluiten bedoeld in het eerste lid.
§ 3. Het gedeelte van het pensioen dat betrekking heeft op de bij de RMT gepresteerde diensten en op deze gepresteerd krachtens artikel 13, is ten laste van de Staat.
§ 4. De diensten gepresteerd door de personeelsleden van de RMT bij een vennootschap bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, 1°, worden bij de berekening van het pensioen in aanmerking genomen naar rata van één vijftigste per jaar van de gemiddelde wedde die als grondslag dient voor de berekening van het pensioen, wanneer deze diensten als actieve diensten zouden zijn beschouwd indien zij bij de RMT zouden zijn gepresteerd. De andere diensten komen in aanmerking naar rata van het aan die diensten verbonden tantième.
De Staat wordt gesubrogeerd in de pensioenrechten waarover het personeelslid beschikt op grond van de wettelijke, reglementaire, statutaire of contractuele pensioenregeling die op het personeelslid van toepassing is voor de krachtens artikel 13 gepresteerde diensten, voor zover deze diensten in aanmerking worden genomen bij de berekening van het in § 3 bedoelde pensioen.
§ 5. De diensten gepresteerd bij de RMT door personeelsleden, andere dan deze bedoeld in de artikelen 11 tot 13, die, op grond van de bepalingen die van kracht zijn op de in artikel 8 bedoelde datum, in aanmerking zouden zijn genomen voor een pensioen of een deel van een pensioen ten laste van de RMT, komen in aanmerking voor het recht op en de berekening van een pensioen ten laste van de Openbare Schatkist.
Afdeling II. - Bijzondere arbeidsvoorwaarden.
Art.15. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder varende werknemers verstaan, de varende personeelsleden tewerkgesteld aan boord van de schepen van de RMT op 1 januari 1997 en door een arbeidsovereenkomst verbonden met de RMT of met een onderneming die op dezelfde datum diensten verstrekt ten voordele van de RMT.
§ 2. In afwijking van de bepalingen van de wet van 16 maart 1971 houdende de arbeidswet, mogen de grenzen van de arbeidsduur van de varende werknemers tewerkgesteld aan boord van schepen voor transport over zee krachtens een arbeidsovereenkomst met een vennootschap bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, 1°, worden overschreden zonder meer te mogen bedragen dan twaalf uur per dag en zesenzestig uur per week van zeven dagen, op voorwaarde dat de arbeidsduur niet meer bedraagt dan gemiddeld veertig uur per week over een periode van één jaar overeenkomstig de bepalingen van artikel 26bis van dezelfde wet.
Art.16. In afwijking van de bepalingen van voornoemde wet van 16 maart 1971, mag de maximum arbeidsduur van de statutaire personeelsleden van de RMT tewerkgesteld aan boord van haar schepen op 1 januari 1997 en ter beschikking gesteld van een vennootschap bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, 1°, vóór of na hun overdracht overeenkomstig artikel 12, worden overschreden binnen de grenzen aangegeven in artikel 15, § 2, en volgens de modaliteiten vastgesteld door de Koning.
Art.17. De Koning bepaalt de voorwaarden volgens dewelke de arbeid uitgevoerd binnen de grenzen bepaald in de artikelen 15, § 2, en 16 niet als overwerk wordt aangemerkt voor de toepassing van artikel 29 van voornoemde wet van 16 maart 1971, gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 225 van 7 december 1983 en de wetten van 22 januari 1985, 22 december 1989 en 10 juni 1993.
Art. 17bis. <Ingevoegd bij W 1999-03-26/30, art. 96; Inwerkingtreding : 26-02-1997> De bepalingen van de artikelen 15, § 2, 16 en 17 zijn eveneens van toepassing op de varende werknemers die met één van de vennootschappen bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, die de vervoerverplichtingen van de Regie hebben overgenomen, verbonden zijn met een arbeidsovereenkomst gesloten na 1 januari 1997, en die tewerkgesteld zijn aan boord van schepen door deze vennootschappen uitgerust voor transport over zee (van en naar een lidstaat van de Europese Unie). <W 2003-04-08/33, art. 84, 003; Inwerkingtreding : 27-04-2003>
Afdeling III. - Sociale zekerheidsstelsel.
Art.18. Artikel 1, eerste lid, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, gewijzigd bij de wetten van 27 maart 1951 en 25 februari 1964, het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 en de koninklijke besluiten van 29 maart 1985 en 19 mei 1995, wordt aangevuld als volgt :
" 6° bij de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie de bijdragen storten in verband met de regeling voor de jaarlijkse vakantie voor de werknemers bedoeld in artikel 2quater. "
Art.19. Artikel 2, derde lid, 1°, van dezelfde besluitwet wordt aangevuld als volgt:
" of elke vennootschap bedoeld in artikel 2quater. "
Art.20. Een artikel 2quater, luidend als volgt, wordt in dezelfde besluitwet ingevoegd :
" Artikel 2quater. Het toepassingsgebied van deze besluitwet wordt uitgebreid tot de varende werknemers bedoeld in artikel 15 van het koninklijk besluit van houdende maatregelen met het oog op de ontbinding van de Regie voor Maritiem Transport in uitvoering van artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie en tewerkgesteld aan boord van de schepen die door de vennootschappen bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit, worden uitgerust. "
Art.21. In artikel 3 van dezelfde besluitwet worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1°
§ 2, eerste lid, 2°, wordt aangevuld als volgt :
" Deze bijdrage bedraagt 1,15 pct. voor de werknemers bedoeld in artikel 2quater ";
2°
§ 6, eerste lid, 4°, wordt aangevuld als volgt :
" of aan de Rijksdienst voor jaarlijkse vakantie het gedeelte bestemd voor de samenstelling van het vakantiegeld voor de werknemers bedoeld in artikel 2quater. "
3° § 6 wordt aangevuld met het volgend lid :
" In afwijking van het tweede lid, stort de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden aan het Rijksinstituut voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering de bijdragen geïnd voor de werknemers bedoeld in artikel 2quater onder het stelsel van de verplichte verzekering tegen ziekte en invaliditeit. "
Art.22. Een artikel 3bis, luidend als volgt, wordt in de wet van 25 februari 1964 houdende inrichting van een Pool van de zeelieden ter koopvaardij, gewijzigd bij de wetten van 8 juli 1975 en 22 december 1989, ingevoegd :
" Artikel 3bis. De werknemers bedoeld in artikel 15 van het koninklijk besluit van houdende maatregelen met het oog op de ontbinding van de Regie voor Maritiem Transport in uitvoering van artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie, worden ingeschreven in de Pool voor de duur van hun arbeidsovereenkomst met één van de vennootschappen bedoeld in artikel 13, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde besluit. De schrapping van hun inschrijving geschiedt ambtshalve op het einde van hun arbeidsovereenkomst. "
Art.23. Artikel 4 van dezelfde wet wordt aangevuld met het volgende lid :
" De in het eerste lid bepaalde bevoegdheden van het beheerscomité zijn niet van toepassing op de werknemers bedoeld in artikel 3bis. "
Art.24. Artikel 32, eerste lid, 1°, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, wordt aangevuld als volgt :
" of de werknemers ingeschreven in de Pool van de zeelieden ter koopvaardij krachtens artikel 3bis van de wet van 25 februari 1964 houdende inrichting van een Pool van de zeelieden ter koopvaardij, ingevoegd bij het koninklijk besluit van houdende maatregelen met het oog op de ontbinding van de Regie voor Maritiem Transport in uitvoering van artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie. "
Art.25. Artikel 86, § 1, 1°, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt :
" d) de werknemers bedoeld in artikel 15 van het koninklijk besluit van houdende maatregelen met het oog op de ontbinding van de Regie voor maritiem transport in uitvoering van artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie. "
Art.26. Artikel 191, eerste lid, 1°, van dezelfde wet wordt aangevuld als volgt:
" e) aan artikel 3 van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij, voor zover deze bijdragen betrekking hebben op de werknemers bedoeld in artikel 2quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van houdende maatregelen met het oog op de ontbinding van de Regie voor Maritiem Transport in uitvoering van artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie. "
Art.27. Artikel 26, 2°, van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971, wordt aangevuld als volgt:
" of door de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden. "
HOOFDSTUK III. - Diverse en slotbepalingen.
Art.28. In afwijking van artikel 2 van de wet van 1 april 1971 houdende oprichting van een Regie der Gebouwen, gewijzigd bij de wet van 20 juli 1990 (en het koninklijk besluit van houdende maatregelen tot wijziging van de wet van 1 april 1971 houdende oprichting van een Regie der Gebouwen in uitvoering van artikel 3, § 1, 6°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie), kan de Regie der Gebouwen aan elke natuurlijke of rechtspersoon, van privaat of publiek recht, Belgisch of buitenlands, de onroerende goederen verkopen of in huur geven die ter beschikking van de RMT zijn gesteld op datum van dit besluit en die deze niet meer nodig heeft, alsook een recht van vruchtgebruik, opstal of erfpacht op dergelijke goederen toekennen. Deze verrichtingen worden uitgevoerd op marktvoorwaarden.
Art.29. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 30. Onze Minister van Vervoer, Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Onze Minister van Volksgezondheid en Pensioenen en Onze Minister van Ambtenarenzaken zijn, ieder wat hem of haar betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 18 februari 1997.
ALBERT
Van Koningswege :
De Eerste Minister,
J.-L. DEHAENE
De Minister van Volksgezondheid en Pensioenen,
M. COLLA
De Minister van Tewerkstelling en Arbeid,
Mevr. M. SMET
De Minister van Sociale Zaken,
Mevr. M. DE GALAN
De Minister van Vervoer,
M. DAERDEN
De Minister van Ambtenarenzaken,
A. FLAHAUT