Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

28 DECEMBER 1994. - Besluit van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap houdende reglement van het contractueel personeel van de beroepsopleiding van de gemeenschappelijke en gewestelijke dienst voor beroepsopleiding en arbeidsbemiddeling (FOREM/GRABA). (VERTALING). (NOTA : opgeheven door BDG2012-09-04/09, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-09-2012. Overgangsbepalingen: art. 7, 2de lid) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 02-10-1996 en tekstbijwerking tot 25-04-2014)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Doel, toepassingsgebied en definities.
Art. 1-4
HOOFDSTUK II. - De aanstelling.
Afdeling 1. - De aanstellingsvoorwaarden.
Art. 5-6
Afdeling 2. - De algemene toelatingsvoorwaarden.
Art. 7
Afdeling 3. - De bijzondere toelatingsvoorwaarden.
Art. 8-10
Afdeling 4. - De bevorderingsvoorwaarden.
Art. 11
HOOFDSTUK III. - Bekendmaking, organisatie en afsluiting van de examens.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art. 12-13
Afdeling 2. - De wervingsexamen.
Art. 14-17
Afdeling 3. - De bevorderingsexamens.
Art. 18
Afdeling 4. - De spoedexamens.
Art. 19
HOOFDSTUK IV. - De overeenkomst, de bezoldiging en de andere voordelen.
Afdeling 1. - De overeenkomst.
Art. 20
Afdeling 2. - De bezoldiging.
Art. 21-24
Afdeling 3. - Bijkomende voordelen.
Art. 25
HOOFDSTUK V. - Het verlofstelsel.
Art. 26
HOOFDSTUK VI. - De arbeidsvoorwaarden.
Afdeling 1. - De arbeidsduur.
Art. 27
Afdeling 2. - De mutatie.
Art. 28
Afdeling 3. - De activiteiten buiten de Dienst.
Art. 29
Afdeling 4. - De terugbetalingen verbonden aan de opdrachten.
Art. 30
HOOFDSTUK VII. - De vorming van de personeelsleden.
Art. 31
HOOFDSTUK VIII. - De beoordeling van het werk van de personeelsleden.
Art. 32-33
HOOFDSTUK IX. - De tuchtregeling.
Art. 34-35
HOOFDSTUK X. - Cumulatie van activiteiten.
Art. 36
HOOFDSTUK XI. - Het einde van de overeenkomst.
Art. 37-39
HOOFDSTUK XII. - Overgangsbepalingen.
Art. 40-43
HOOFDSTUK XIII. - Inwerkingtreding.
Art. 44



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2005033020  2008033033  2012205004  2014201985 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Doel, toepassingsgebied en definities.
Artikel 1. Het reglement heeft tot doel de algemene voorwaarden vast te stellen voor de regeling van de bestaande betrekkingen tussen de Dienst en het contractueel tewerkgesteld personeel van de beroepsopleiding voor de volwassenen.

Art.2. § 1. Voor de toepassing van dit reglement dient te worden verstaan onder :
  1° "personeel van de beroepsopleidinq voor volwassenen", het pedagogisch personeel bedoeld in artikel, met uitzondering van de stagiairs die een opleiding volgen onder toezicht van de Dienst en die onderworpen zijn aan het huishoudelijk reglement van het centrum waartoe zij behoren;
  2° "bekwaamheidsexamen", de algemene wervingswijze geregeld bij dit reglement. Dit wervingsexamen wordt afgelegd voor een paritaire examencommissie waarbij de kandidaat zijn beroepsgeschiktheid voor de voorgestelde betrekking kan doen gelden;
  3° "spoedexamen", de uitzonderlijke wervingswijze geregeld bij dit reglement binnen de grenzen voorzien bij artikel 5, § 2;
  4° "specialiteit", de beroepsactiviteiten waarvoor examens ingericht zijn;
  5° "bevorderingsexamen", het examen dat de kandidaat in staat stelt een naasthogere functie te bekleden, indien hij daarvoor slaagt;
  6° "titularis", het personeelslid dat een vacante betrekking bekleedt;
  7° "vacante betrekking", de betrekking toegankelijk voor de laureaat van een bekwaamheids- of bevorderingsexamen en die gedekt is door de gewone toelage van titel I van de begroting van de Dienst;
  8° "definitief vacante betrekking", de vacante betrekking die definitief geen titularis meer heeft;
  9 "tijdelijk vacante betrekking", de vacante betrekking die tijdelijk niet door haar titularis bekleed is;
  10° "tijdelijke betrekking", de betrekking gedekt door een buitengewone toelage van Titel I van de begroting van de Dienst en bekleed door de laureaat van een bekwaamheids- of bevorderingsexamen of van een spoedexamen;
  11° "geldelijke anciënniteit", alle prestatieperiodes verricht door het personeelslid in dienst bij de Dienst;
  12° "dienstanciënniteit", de ononderbroken dienstperiodes verricht door het personeelslid bij de Dienst;
  13° "ambtsanciënniteit", alle dienstperiodes verricht in hetzelfde ambt en berekend op grond van de werkelijke prestaties bij de Dienst, in het raam van een reglement voor het contractueel personeel van de beroepsopleiding;
  14° "werkelijke prestaties", alle periodes tijdens welke het ambt uitgeoefend werd, met inbegrip van de opdrachten en de schorsingsperiodes van de arbeidsovereenkomst die niet meer dan zes opeenvolgende maanden tellen;
  15° "mutatie", de definitieve overgang van de titularis van een vacante betrekking naar een andere definitief vacante betrekking.
  § 2 Het personeel van de beroepsopleiding voor volwassenen staat onder het onmiddellijk gezag van de subregionale directeur of van de directeur van de beroepsopleiding naar gelang het bij een regionaal bestuur of bij het centraal bestuur tewerkgesteld is.
  Voor technische en pedagogische aangelegenheden is het tevens onderworpen aan het gezag van zijn pedagogische meerderen.
  De technisch adviseur staat onder het gezag van de directeur van de beroepsopleiding.
  § 3. Indien er een bevoegdheidsgeschil ontstaat, wordt het door de meest gerede partij aan de inspecteur-generaal van de Afdeling Coördinatie Tewerkstelling-Vorming voorgelegd.
  § 4. Indien één of meerdere trappen van de hiërarchie ontbreken, werkt het betrokken personeelslid onder het gezag van zijn naasthogere chef.

Art.3. Het pedagogisch personeel bestaat uit :
  1° "de technisch adviseur" die belast is met het ontwerpen, de ontwikkeling en de inwerkingstelling van verschillende pedagogische projecten van beroepsopleiding voor volwassenen in het raam van het door het beheerscomite vastgesteld beleid;
  2° "de eerstaanwezend intersectoriële coördinator" die verantwoordelijk is voor verschillende sectoren en die, onder het pedagogisch gezag van de technische adviseurs, belast is met de goede werking van de beroepsopleiding in de door het beheerscomite bepaalde geografische zone en/of met een pedagogisch project dat hem toevertrouwd is door de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde. Hij structureert de informaties behaald bij de centra voor beroepsopleiding door contacten met bedrijven, sociaal professionele groeperingen en met de verschillende vormingsoperatoren om een interventiestrategie af te stellen, rekening houdend met het algemeen beleid van de beroepsopleiding;
  3° "de coördinator" die onder het pedagogisch gezag van de technisch adviseur en/of van de e.a. intersectoriële coördinator :
  a) belast is met het beheer van een technisch-pedagogisch activiteitencentrum;
  b) en/of in de hoedanigheid van specialist in een activiteitentak of in een bepaalde techniek belast is met de uitvoering van elk ander pedagogisch project bepaald door de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde;
  4° "de e.a. instructeur" die onder het pedagogisch gezag van de coördinator :
  a) belast is met de begeleiding van een bepaald aantal instructeurs om de opleiding optimaal uit te voeren;
  b) en/of in de hoedanigheid van specialist in een activiteitentak of in een bepaalde techniek, belast is met de uitvoering van elk ander pedagogisch project bepaald door de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde, zoals de uitwerking of herziening van programma's en methoden, de vorming van opleiders, het oprichten van bijscholingscursussen;
  5° "de instructeur" die, onder het pedagogisch gezag van de e.a. instructeur, zorgt :
  a) voor de beroepsopleiding van de stagiairs;
  b) voor het onthaal, de informatie, de waarneming en/of de oriëntatie en de sociaal-professionele integratie van de stagiairs;
  c) voor elk ander pedagogisch project bepaald door de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde.

Art.4. Ieder pedagogisch ambt in een activiteitensector die nog niet door de Dienst geregeld is, kan door het beheerscomité van de Dienst begeven worden in afwijking van hoofdstuk II, na advies van het tussenoverlegcomité.

HOOFDSTUK II. - De aanstelling.
Afdeling 1. - De aanstellingsvoorwaarden.
Art.5. § 1. Om aangesteld te worden moet het pedagogisch personeel, behoudens de bepalingen van § 2, voor een bekwaamheidsexamen slagen.
  De kandidaat kan de ontbindende voorwaarde vermeld in de arbeidsovereenkomst enkel doen opheffen door het slagen voor een bekwaamheidsexamen.
  § 2. De voorwaarde voor een bekwaamheidsexamen te slagen voor de indienstneming is niet geëist, indien het voorgeschreven is door de dringendheid of de wervingsvoorwaarden voor een betrekking.
  De kandidaat moet echter :
  1° aan de voorwaarden voldoen die gesteld zijn voor de deelneming aan een volgend bekwaamheidsexamen en,
  2° voor een spoedexamen slagen met de drie zelfde proeven als die bepaald in artikel 14.
  De tewerkstellingsperiode overeenkomstig die wervingswijze mag niet langer duren dan 18 maanden zonder dat een bekwaamheidsexamen afgelegd wordt. De na een spoedexamen voorgestelde arbeidsovereenkomsten worden afgesloten voor een maximale periode van 2 jaar.
  Het niet-deelnemen aan of de mislukking van het eerste bekwaamheidsexamen na de indienstneming heeft de opzegging van de arbeidsovereenkomst als gevolg.
  Deze mogelijkheid om tot een spoedexamen over te gaan, is beperkt tot de werving van instructeurs.
  § 3. In afwijking van artikel 11 vindt de organisatie van een bekwaamheidsexamen voor de werving van coördinators enkel plaats na advies van het tussenoverlegcomité dat vaststelt dat er geen kandidaten voor de bevordering met het in de artikelen 3 en 8, 1 vereiste profiel zijn.
  § 4. De werving voor elk ambt van de beroepsopleiding voor volwassenen is onderworpen aan het voldoen aan een medisch onderzoek om vast te stellen of de kandidaat over de vereiste lichamelijke geschiktheid beschikt voor het uit te oefenen ambt.

Art.6. In afwijking van artikel 5, § 1 wordt de technisch adviseur aangesteld door het beheerscomité, op het voorstel van de administrateur-generaal, na een oproep tot de kandidaten.

Afdeling 2. - De algemene toelatingsvoorwaarden.
Art.7. Het bij dit reglement bedoelde personeel moet bij de indienstneming aan de volgende voorwaarden voldoen :
  1° ten minste 25 jaar oud zijn;
  2° een gedrag hebben dat overeenstemt met de vereisten van het ambt;
  3° zijn burgerlijke en politieke rechten genieten.
  Bij het aflopen van de inschrijvingstermijn voor het examen mag het hoogstens 55 jaar oud zijn.

Afdeling 3. - De bijzondere toelatingsvoorwaarden.
Art.8. 1° De kandidaat voor een ambt van coördinator moet houder zijn van :
  a) hetzij een universitair diploma of een ermee gelijkgesteld diploma en een nuttige beroepservaring van drie jaar bezitten.
  De diploma's die toegang geven tot examens van niveau I ingericht door het Vast Wervingssecretariaat, worden gelijkgesteld met de universitaire diploma's.
  b) hetzij een diploma van het hoger onderwijs van het korte type en een nuttige beroepservaring van vijf jaar bezitten.
  2° De kandidaat voor een ambt van instructeur moet houder zijn van :
  a) hetzij ten minste een diploma of getuigschrift van het hoger onderwijs van het korte type en een nuttige beroepservaring van drie jaar in de bedoelde kwalificatie bezitten;
  b) hetzij ten minste een diploma of getuigschrift van het secundair hoger onderwijs en een nuttige beroepservaring van vijf jaar in de bedoelde kwalificatie bezitten;
  c) hetzij een getuigschrift van beroepsopleiding uitgereikt door één van de openbare instellingen voor beroepsopleiding van een lidstaat van de Europese Unie en een nuttige beroepservaring van vijf jaar in de bedoelde kwalificatie bezitten.

Art.9. Kan niemand worden geworven die aan de in artikel 8, 2° bedoelde voorwaarden beantwoordt, kan ervan afgeweken worden mits voorafgaand akkoord van het beheerscomité en na advies van het tussenoverlegcomité.

Art.10. Bij gebreke van de vereiste diploma's of getuigschriften moet de kandidaat een beroepservaring van tien jaar in het bedoelde beroep of in een ermee gelijkgesteld beroep bezitten.

Afdeling 4. - De bevorderingsvoorwaarden.
Art.11. 1° De betrekkingen van e.a. instructeur, coördinator en e.a. intersectorieel coördinator zijn toegankelijk door bevorderingsexamen.
  2° Alleen de laureaten van een bekwaamheidsexamen die een anciënniteit van 5 jaar in de naastlagere functie bezitten kunnen deelnemen aan een bevorderingsexamen.
  3° Voor de berekening van de ambtsanciënniteit wordt er rekening gehouden met alle prestaties werkelijk verricht na het slagen voor een bekwaamheidsexamen of spoedexamen die toegang geven tot dat ambt, ongeacht de arbeidsregeling.

HOOFDSTUK III. - Bekendmaking, organisatie en afsluiting van de examens.
Afdeling 1. - Algemene bepalingen.
Art.12. 1° De examens worden ter kennis gebracht van het personeel, de bevolking en de vakorganisaties door een ruime publiciteit langs de media, met inbegrip van affiches in alle zetels van de Dienst op de voorziene plaatsen.
  2° De laureaten worden gerangschikt volgens de behaalde resultaten. De laureaten van een examen waarvan het procesverbaal opgemaakt werd op een vroegere datum hebben echter voorrang, voor zover de geldigheid van deze reserve niet vervallen is, onverminderd artikel 18, 2°.
  3° De laureaat, in kennis gesteld van zijn slagen, moet de zetels aanduiden waar hij in dienst zou willen treden. Hij kan zijn keuze enkel wijzigen bij middel van een aangetekende brief. Er wordt slechts rekening gehouden met deze keuze op het ogenblik van de indiensttreding of van de bevordering.
  4° De laureaat van een bekwaamheidsexamen wordt persoonlijk in kennis gesteld van zijn rangschikking en van de behaalde punten.
  5° De te begeven betrekkingen worden ter kennis gebracht van de laureaten. Zij worden begeven volgens de rangschikking bij het examen.

Art.13. 1° De representatieve vakorganisaties van het personeel worden ingelicht over de organisatie van examens voor alle categorieën van het personeel. Voor alle categorieën van het personeel duiden ze waarnemers bij de examens aan. Die nemen niet deel aan de beraadslagingen van de examencommissie.
  2° De rangschikking van de laureaten wordt aan de representatieve vakorganisaties van het personeel meegedeeld.

Afdeling 2. - De wervingsexamen.
Art.14. 1° Het bekwaamheidsexamen bestaat uit drie schiftende proeven :
  a) een betreft de theoretische, technische en algemene kennis vereist voor de uitoefening van het ambt;
  b) een betreft de praktische kennis waarvan de inhoud varieert volgens het uit te oefenen ambt;
  c) een psychologische test.
  2° De personen die na een spoedexamen zijn aangeworven, worden echter bij het bekwaamheidsexamen van deze laatste test vrijgesteld.
  3° De personeelsleden die op grond van een spoedexamen zijn aangeworven, worden persoonlijk in kennis gesteld van de organisatie van een bekwaamheidsexamen in hun specialiteit en van de verplichting er aan deel te nemen.

Art.15. De examencommissie van een bekwaamheidsexamen is paritair samengesteld uit een gelijk aantal leden van de werkgeversfederaties en de vakorganisaties die bij het beheerscomité vertegenwoordigd zijn. Deze examencommissie bestaat uit 4 werkende leden en uit 4 plaatsvervangende leden, aangeduid door voornoemde federaties en organisaties onder de vakmensen van de specialiteit waarvoor de werving georganiseerd is. De administrateur-generaal of zijn afgevaardigde, aangeduid tussen de statutaire ambtenaren van niveau I van de Dienst, is voorzitter van de examencommissie. Deze voorzitter is niet stemgerechtigd en is ermee belast het reglement te doen naleven en voor een goed verloop van de procedure te zorgen. Bij ontstentenis van een statutaire ambtenaar, kiest de examencommissie de voorzitter in haar midden. Deze examencommissie kan zich laten bijstaan door specialisten aangewezen door de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde; zij zijn niet stemgerechtigd.

Art.16. Indien de laureaten die ten gevolge van een spoedexamen reeds in een vacante betrekking tewerkgesteld zijn, voor een bekwaamheidsexamen in de uitgeoefende specialiteit slagen, hebben ze voorrang om die vacante betrekking te behouden.

Art.17. 1° De laureaat van een bekwaamheidsexamen wordt opgenomen in een wervingsreserve waarvan de geldigheidsduur beperkt is tot 4 jaar vanaf de afsluiting van het examen.
  2° Voor de laureaten van een bekwaamheidsexamen die een betrekking bekleden of hebben bekleed, wordt de geldigheidsduur van de wervingsreserve persoonlijk verlengd met de duur van hun dienst.
  3° Het personeelslid dat in dienst was bij de Dienst wordt slechts in de wervingsreserve opgenomen, indien zijn beoordeling, zoals bepaald in Hoofdstuk VIII, de melding "voldoet" bevat.

Afdeling 3. - De bevorderingsexamens.
Art.18. 1° De samenstelling van de examencommissie voor bevorderingsexamens is dezelfde als die bepaald voor de bekwaamheidsexamens.
  2° De reserves van geslaagden van de bevorderingsexamens blijven geldig zonder tijdsbeperking.
  3° In afwijking van artikel 12, 1 moeten de bevorderingsexamens niet ter kennis gebracht worden van de bevolking; er wordt geen beroep op de media gedaan.

Afdeling 4. - De spoedexamens.
Art.19. De examencommissie voor spoedexamens wordt aangesteld door de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde. Zij bestaat ten minste uit 3 vakmensen aangesteld onder de pedagogische verantwoordelijken van de Dienst onder wie ten minste één niet deel uitmaakt van de subregionale directie. Het voorzitterschap ervan wordt waargenomen door een ambtenaar van niveau I die niet deel uitmaakt van de betrokken subregionale directie.

HOOFDSTUK IV. - De overeenkomst, de bezoldiging en de andere voordelen.
Afdeling 1. - De overeenkomst.
Art.20. 1° De personeelsleden worden onder het stelsel van de arbeidsovereenkomsten voor bedienden, voor een onbepaalde duur en met een proeftijd overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten in dienst genomen.
  2° In afwijking van punt 1 kan de Dienst, om aan specifieke behoeften te beantwoorden, tijdelijke betrekkingen toevertrouwen aan personeelsleden met arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur.
  3° Elke arbeidsovereenkomst afgesloten na een spoedexamen bevat de volgende ontbindende voorwaarde :
  "De bediende verbindt er zich toe aan het volgende wervingsexamen van instructeurs/coördinators in zijn specialiteit deel te nemen. Het niet-deelnemen wordt beschouwd als een ontslag. Indien de kandidaat voor dit examen niet slaagt, zal deze overeenkomst van rechtswege ontbonden zijn vanaf de eerste dag van de derde maand na de maand tijdens welke de mislukking werd vastgesteld. De einddatum van deze overeenkomst blijft evenwel van toepassing, indien hij voor bovengenoemde dag valt."

Afdeling 2. - De bezoldiging.
Art.21.§ 1. De bezoldigingen toegekend aan het personeel van de beroepsopleiding zijn gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen volgens de voorwaarden toepasselijk op de openbare sector.
  § 2. [1 De jaarlijkse basisbedragen van de weddeschalen toegekend aan de leden van het pedagogisch personeel zijn vastgesteld als volgt :


instructeur 25.402,95
e.a. instructeur 27.738,99
coördinator 29.917,66
e.a. intersectorieel coördinator 32.096,05
technisch adviseur 34.546,70
tegen het indexcijfer 138,01.]1

  Vervangen door:

  <BDG 2012-09-04/09, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  <BDG 2012-09-04/09, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  <BDG 2012-09-04/09, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>

  § 3. Deze bedragen worden verhoogd met vijftien tweejaarlijkse verhogingen van telkens 2,5 % van het basisbedrag.
  De eerste tweejaarlijkse verhoging wordt toegekend na 2 jaar dienstanciënniteit.
  [2 Voor de leden van het pedagogisch personeel die 30 jaar dienstanciënniteit hebben, bedraagt hun 15e tweejaarlijkse verhoging vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin ze 59 jaar zijn geworden, 5 % van het basisbedrag dat op hen van toepassing is.]2
  § 4 . De in dit artikel vermelde bezoldigingen zijn gebonden aan de evolutie van de sectoriële en intersectoriële overeenkomsten afgesloten voor de personeelsleden in dienst bij de Regering van het Waalse Gewest en bij de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen.
  § 5. De voorwaarden en modaliteiten waaronder ieder personeelslid een hogere functie zou kunnen uitoefenen en de voordelen verbonden aan deze functie worden in een protocol van het bevoegde sectorcomité vastgesteld.
  ----------
  (1)<BDG 2012-09-04/09, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
  (2)<BDG 2012-09-04/09, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2013>


Art.22. 1° De personeelsleden aan wie gevraagd wordt uitzonderlijke en extra prestaties te verrichten zaterdags, zondags, op feestdagen of buiten de in artikel 27, § 2 vastgestelde openingsuren van de vormingscentra genieten een compensatieverlof. De voorwaarden voor de compensatie luiden als volgt : de extra prestaties verricht van maandag tot vrijdag buiten de gewone openingsuren van de vormingscentra of zaterdags worden tegen 150 % gecompenseerd, de extra prestaties verricht zondags, 's nachts of op een feestdag geven aanleiding tot een dubbele compensatie.
  2° In afwijking van 1 worden de extra prestaties verricht in verband met de zaterdagcursussen met een salaristoeslag van 50 % bezoldigd.

Art.23. De betaling van de in artikel 21 bepaalde bezoldigingen en van de vergoedingen waar het personeel recht op heeft, gebeurt maandelijks na verschenen termijn overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen. Het vakantiegeld wordt ten laatste op 25 juni uitbetaald.

Art.24. Het personeel van de beroepsopleiding heeft recht op een eindejaarspremie. Op 1 januari 1994 bedraagt zij 9 % berekend op de bruto wedde van de periode van 12 maanden die loopt van 1 oktober van het voorafgaande jaar tot 30 september van het lopende jaar. Zij wordt ten laatste op 24 december uitbetaald.
  Deze premie kan jaarlijks herzien worden op verzoek van de representatieve vakorganisaties of van de administratie.

Afdeling 3. - Bijkomende voordelen.
Art.25. § 1. Het personeelslid met een voltijdse dienstregeling, dat ten minste drie jaar werkelijke dienst bij de Dienst telt en dat, ten gevolge van ziekte of invaliditeit, zijn ambt niet meer normaal kan uitoefenen, heeft recht op een vergoeding gelijk aan het verschil tussen zijn gewone bezoldiging en de vergoeding voor arbeidsongeschiktheid tijdens een periode van dertig kalenderdagen per twaalf maanden dienstanciënniteit; de dagen waarvoor de Dienst gehouden is de bezoldiging te betalen overeenkomstig de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten worden afgetrokken van de bovengenoemde periode.
  Voor een personeelslid dat oorlogsinvalide is, wordt de bovenvermelde periode op vijfenveertig kalenderdagen gebracht.
  Deze vergoeding wordt binnen de maand na de indiening van de bewijsstukken uitbetaald. Wanneer zijn afwezigheid veroorzaakt is door de fout van een derde persoon, ontvangt dit personeelslid de in § 1 bepaalde vergoeding enkel als voorschot op de door deze derde persoon verschuldigde en ten haar laste terugvorderbare schadeloosstelling. Deze vergoeding wordt enkel toegekend op voorwaarde dat de Dienst bij iedere betaling in de rechten van de verantwoordelijke van het ongeval treedt tot een bedrag gelijk aan de som gestort door de Dienst.
  § 2. Het personeelslid met een deeltijdse betrekking heeft recht op de in § 1 bedoelde regeling naar rato van zijn prestaties.
  § 3. Het contractueel personeel van de beroepsopleiding heeft recht op alle sociale diensten van de Dienst.

HOOFDSTUK V. - Het verlofstelsel.
Art.26.§ 1. Het personeel waarop dit reglement van toepassing is, heeft recht op het aantal dagen vakantieverlof en op het vakantiegeld bepaald bij de wetten betreffende het vakantieverlof van de loontrekkers en bij de wet van 4 januari 1974 betreffende de feestdagen.
  § 2. Het personeel dat in een centrum voor beroepsopleiding werkt, moet zijn verlof nemen tijdens de na advies van het basisoverlegcomité vastgestelde periode van minimaal 3 weken. De dagen die niet in deze periode begrepen zijn worden naar keuze van het personeelslid genomen, rekening houdend met de behoeften van de dienst.
  § 3. Naast de verloven bedoeld in § 1 geniet het personeel de volgende verloven :
  1° "omstandigheidsverlof" zoals bedoeld bij de omzendbrief nr. 349 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Openbaar Ambt van 28 oktober 1991 betreffende de toestand van het contractueel personeel in de besturen en andere diensten van de ministeries en in sommige instellingen van openbaar nut, alsook bij de teksten die hem zullen aanvullen of bijwerken;
  2° "verlof om dwingende redenen", zoals bedoeld bij artikel 30bis van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en bij het koninklijk besluit van 11 oktober 1991 tot vaststelling van de nadere regelen voor de uitoefening van het recht op een verlof om dwingende redenen, alsook bij de teksten die ze zullen aanvullen of bijwerken;
  3 "verlof wegens sluiting van de centra" : 2 november, 15 november en 26 december;
  4° [2 bijkomend jaarlijks vakantieverlof :
   Een bijkomend verlofdag wordt toegekend wanneer het personeelslid de leeftijd bereikt van :
   - 45 jaar;
   - 50 jaar;
   - 53 jaar;
   - 55 jaar;
   - 58 jaar;
  [3 - 59 jaar;]3
   - 60 jaar;
   - 61 jaar;
   - 62 jaar;
   - 63 jaar;
   - 64 jaar.]2
  5° "verlof toegekend bij of krachtens een wet toepasselijk op de prive-sector";
  6° "verlof voor de opvang met het oog op adoptie en pleegvoogdij", onder de voorwaarden bepaald bij artikel 13bis van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid.
  ----------
  (1)<BDG 2008-03-13/32, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2008>
  (2)<BDG 2012-09-04/09, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2012>
  (3)<BDG 2014-02-20/27, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-2014>

HOOFDSTUK VI. - De arbeidsvoorwaarden.
Afdeling 1. - De arbeidsduur.
Art.27. § 1. De arbeidsduur is vastgesteld op 38 uren per week. Indien de prestaties 40 uren per week bereiken, heeft het personeel recht op de compensaties bepaald in de bij de Dienst van kracht zijnde reglementering.
  De praktische voorwaarden van deze compensaties worden jaarlijks overlegd binnen de basisoverlegcomités.
  § 2. De arbeidsweek bedraagt 5 dagen en loopt van maandag tot vrijdag, de daguurrooster begint ten vroegste om 7 uur 30 en eindigt ten laatste om 18 uur.
  De arbeidsuurroosters van de centra voor beroepsopleiding worden overlegd binnen de basisoverlegcomités.
  § 3. Een van paragraaf 2 afwijkende arbeidsregeling kan slechts voorgesteld worden na overleg met de representatieve vakorganisaties.

Afdeling 2. - De mutatie.
Art.28. § 1. De titularis die wenst van dienst of van activiteitensector te veranderen, dient zijn aanvraag in bij de administrateur-generaal langs de hiërarchische weg bij middel van een gratis ter zijne beschikking gesteld formulier. De Dienst bekrachtigt de ontvangst ervan per omgaand. Elke aanvraag blijft geldig zolang het personeelslid ze niet schriftelijk op dezelfde wijze opgezegd heeft of zolang het geen bevordering gekregen heeft.
  § 2. Alle titularissen die een mutatieaanvraag ingediend hebben, worden persoonlijk ingelicht over het bestaan van een definitief vacante betrekking in hun specialiteit.
  In de definitief vacante betrekkingen wordt bij voorrang voorzien door mutatie, behoudens de bepalingen van artikel 39.
  § 3. Indien meerdere titularissen een aanvraag ingediend hebben, worden de vacante betrekkingen toegewezen in de volgende orde :
  1° de grootste ambtsanciënniteit;
  2° de grootste dienstanciënniteit;
  3° de datum van de aanvraag.
  § 4. Elke weigering van mutatie moet schriftelijk door de administrateur-generaal of zijn afgevaardigde ter kennis gebracht worden van de belanghebbende.
  § 5. De toewijzing van de betrokken betrekking aan een titularis kan enkel plaatsvinden na een termijn van 15 dagen na de betekening van de weigering. Iedere titularis die acht benadeeld te zijn, kan een beroep indienen bij de administrateur-generaal binnen een termijn van 7 dagen. Tijdens zijn verhoor kan hij zich laten bijstaan door een raadsman of door de afgevaardigde van zijn vakorganisatie.

Afdeling 3. - De activiteiten buiten de Dienst.
Art.29. In het kader van een overeenkomst tussen de Dienst en een derde instelling kan het personeel geroepen worden om opdrachten uit te voeren buiten de Dienst, in het buitenland inbegrepen. De voorwaarden verbonden aan deze opdrachten zijn de volgende :
  1° de volledige vrijwilligheid van het personeel;
  2° de overeenkomst wordt bij afspraak onderbroken tijdens de hele duur van de opdracht buiten de Dienst.
  In dit geval wordt er rekening gehouden met de duur van deze opdracht voor de berekening van de geldelijke en ambtsanciënniteit.

Afdeling 4. - De terugbetalingen verbonden aan de opdrachten.
Art.30. § 1. Het personeel geniet de terugbetaling van de verplaatsingskosten overeenkomstig de regels toepasselijk op de personeelsleden van rang A6 van de Dienst.
  § 2. Voor de uitvoering van zijn opdrachten gebruikt een personeelslid het openbaar vervoer of de vervoermiddelen van de Dienst onder de voorwaarden toepasselijk op de personeelsleden van rang A6 van de Dienst.
  § 3. Het personeelslid kan door de administrateur-generaal gemachtigd worden een persoonlijk vervoermiddel te gebruiken op de voorwaarde dat een verzekering wordt aangesloten die de Dienst dekt tegen elk risico voortkomend uit een ongeval met derden.
  In dit geval worden de vervoerkosten aan het personeel terugbetaald overeenkomstig de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen.

HOOFDSTUK VII. - De vorming van de personeelsleden.
Art.31. § 1. De Dienst is ertoe gehouden vormings-, vervolmakings- en bijscholingscursussen voor de personeelsleden te organiseren.
  § 2. De personeelsleden hebben het recht en de plicht aan vormings-, vervolmakings- en bijscholingscursussen alsook aan studiedagen ingericht of erkend door de Dienst deel te nemen.
  § 3. Tijdens deze in België of in het buitenland georganiseerde cursussen behouden ze de bezoldiging, de bijkomende voordelen en de terugbetalingen bepaald bij dit reglement.
  § 4. De Dienst moedigt de individuele initiatieven van de personeelsleden aan met het oog op de verbetering, de vernieuwing of de verruiming van hun beroepsvaardigheid.
  Het personeel kan aan de directie van de beroepsopleiding voorstellen een vorming buiten de Dienst of een stage in een bedrijf te volgen.
  Het personeelslid heeft recht op dienstvrijstellingen resp. op een compensatie naargelang deze cursussen tijdens of buiten de diensturen georganiseerd worden. Het betrokken personeelslid geniet daarvoor de bepalingen toepasselijk op al het contractueel personeel van de Dienst. Deze periodes worden gelijkgesteld met periodes van dienstactiviteit.
  § 5. Het personeelslid dat voor een bekwaamheidsexamen geslaagd is, kan erkend worden in een nieuwe specialiteit, indien het gunstig beoordeeld wordt door een commissie voor de controle van de beroepsgeschiktheid en -bekwaamheid.
  Deze commissie bestaat uit de directeur van de beroepsopleiding en uit de technische adviseurs van de pedagogische sectoren.
  Zij stelt haar huishoudelijk reglement op.
  Het personeelslid dat acht benadeeld te zijn, kan binnen een termijn van 7 dagen te rekenen vanaf de bekendmaking van de beslissing een beroep indienen bij de administrateur-generaal. Tijdens zijn verhoor kan hij zich laten bijstaan door een raadsman of door een afgevaardigde van zijn vakorganisatie.

HOOFDSTUK VIII. - De beoordeling van het werk van de personeelsleden.
Art.32. § 1° De beoordeling dient ertoe de positieve houding van het personeel aan te moedigen -en zijn eventuele zwakke punten vast te stellen om hem te helpen ze te overwinnen. Zij wordt voor het eerst toegekend voor het einde van de proeftijd en op het einde van elke overeenkomst voor een bepaalde duur.
  Daarna vindt zij plaats om de twee jaar tijdens de maand oktober en zes maanden na elke verandering van ambt.
  2° De beoordeling, haar modaliteiten en haar gevolgen worden in een protocol van het bevoegde sectorcomité vastgesteld.

Art.33. Het personeelslid heeft het recht zijn persoonlijk dossier op ieder ogenblik te raadplegen.

HOOFDSTUK IX. - De tuchtregeling.
Art.34. De administrateur-generaal spreekt de tuchtstraffen uit, behalve voor de technische adviseurs voor wie alleen het beheerscomité bevoegd is.

Art.35. 1° Geen straf mag uitgesproken worden zonder dat de belanghebbende voorafgaand verhoord werd met de bijstand van een afgevaardigde van zijn vakorganisatie of van zijn raadsman, indien het erom vraagt.
  2° Wat de tuchtstraffen betreft, zijn de bij dit reglement bedoelde personeelsleden onderworpen aan door de administrateur-generaal vastgestelde regels die aan het tussenoverlegcomité en daarna voor de onderhandelingen voorgelegd worden.

HOOFDSTUK X. - Cumulatie van activiteiten.
Art.36. 1° De machtigingen voor cumulaties worden toegekend overeenkomstig de wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van het Waalse Gewest.
  2° Voor het begin van een bijkomende activiteit moet het personeelslid een aanvraag voor cumulatie bij de administrateur-generaal indienen.
  3° Deze dient de aanvraag in bij de Directieraad die een advies uitbrengt, daarna bij het beheerscomité dat een beslissing neemt.
  4° De aanvraag wordt ingediend ingediend op een formulier dat gratis ter beschikking van het personeelslid gesteld wordt door de administratieve dienst die het persoonlijk dossier van het personeelslid beheert en die de ontvangst ervan bekrachtigt.
  5° Het personeelslid moet zich onderwerpen aan de door de inspectiediensten van de Dienst verrichte controles.
  6° Wie een activiteit begint zonder voorafgaande machtiging, geen gevolg geeft aan de weigering van het beheerscomité of de toegekende machtiging overschrijdt, wordt geacht een ernstige tekortkoming te hebben gepleegd in de zin van artikel 35 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en wordt onmiddellijk ontslagen zonder opzeggingstermijn noch vergoeding.

HOOFDSTUK XI. - Het einde van de overeenkomst.
Art.37. In geval van ontslag wegens afschaffing of definitieve overdracht van een vacante betrekking is de Dienst gehouden een herscholing voor te stellen om, indien mogelijk, de titularis van deze betrekking in dienst te houden.

Art.38. Indien een vacante betrekking in een specialiteit afgeschaft of overgedragen wordt, ziet de titularis van deze betrekking zich de definitief vacante betrekking toekennen, die bekleed was door de het jongst in dienst genomen titularis.
  Deze ziet zich dan de eerste betrekking in zijn specialiteit bij voorrang toekennen.
  Indien meerdere titularissen in aanmerking komen omwille van een zelfde ambtsanciënniteit, wordt er tussen hen beslist met inachtneming, in deze volgorde, van de volgende criteria :
  1° de grootste dienstanciënniteit;
  2° de hoogste leeftijd.

Art.39. De titularis van een vacante betrekking die ze bij toepassing van voorafgaand artikel verloren heeft, wordt van ambtswege ingeschreven als hebbend de absolute voorrang en voor een duur van 4 jaar in de wervingsreserve van zijn specialiteit. Hij heeft voorrang zelfs ten aanzien van de vooraf ingediende mutatieaanvragen.

HOOFDSTUK XII. - Overgangsbepalingen.
Art.40. Indien een personeelslid van de beroepsopleiding bij de inwerkingtreding van dit reglement aan een overeenkomst onderworpen is waarvan de voordelen groter zijn dan welke hem toekomen bij toepassing van dit reglement, dan blijven de bepalingen van deze overeenkomst op hem toepasselijk totdat de bij dit reglement voorgeschreven regels hem in staat stellen om een bezoldiging te bekomen die ten minste overeenstemt met de bezoldiging voortvloeiend uit de toepassing van zijn overeenkomst.

Art.41. De personeelsleden die voor de inwerkingtreding van dit reglement aangeworven werden in de hoedanigheid van :
  1° technisch animator, consulterend assistent en analist worden gelijkgesteld met de in artikel 3 bepaalde instructeur;
  2° hoofdmagazijnbediende, magazijnbediende, hulparbeider, geschoold onderhoudswerkman, e.a. coördinator, pedagogische secretaris, technicus lage frequentie, videotechnicus, onderhoudstechnicus, informatica-operateur, gereedschapsmaker, coupeur zijn onderworpen aan de bepalingen van dit reglement van het contractueel personeel van de beroepsopleiding voor de volwassenen.
  De jaarlijkse weddeschalen zijn vastgesteld voor :

- de hoofdmagazijnbediendeop 772 803 BEF
- de magazijnbediendeop 675 862 BEF
- de geschoold onderhoudswerkmanop 734 596 BEF
- de hulparbeiderop 627 315 BEF
- de e.a. coordinatorop 1 294 881 BEF
- de pedagogische secretarisop 772 803 BEF
- de technicus lage frequentieop 772 803 BEF
- de videotechnicusop 772 803 BEF
- de onderhoudstechnicusop 772 803 BEF
- de informatica-operateurop 772 803 BEF
- de gereedschapsmakerop 772 803 BEF
- de coupeurop 772 803 BEF


Art.42. De in artikelen 21, § 2 en 41 vermelde weddeschalen worden toegepast :
  1° tegen 99 % per 1 december 1994;
  2° tegen 100 % per 1 februari 1997.

Art.43. In afwijking van de bepalingen van hoofdstuk IV wordt artikel 21, § 2 toegepast met ingang van 1 december 1994 op de instructeurs die niet bedoeld zijn bij artikel 10, § 1, b van het reglement van 1 april 1972.

HOOFDSTUK XIII. - Inwerkingtreding.
Art. 44. Dit reglement heeft uitwerking met ingang van 1 december 1994.