13 FEBRUARI 1996. - Koninklijk besluit ter bepaling van een versnelde en minder kostbare procedure voor de goedkeuring van het prospectus van financiële instrumenten die in de notering van een effectenbeurs worden opgenomen.
HOOFDSTUK I. - Versnelde procedure in afwijking van koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten.
Art. 1-10
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 18 september 1990 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd voor de opneming van effecten in de eerste markt van een effectenbeurs.
Art. 11-13
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 31 oktober 1991 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij openbare uitgifte van effecten en waarden.
Art. 14-15
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 14 november 1991 over de wederzijdse erkenning binnen de Europese Gemeenschappen van het prospectus bij een openbaar aanbod en van het prospectus bij toelating tot de notering aan een effectenbeurs.
Art. 16-20
HOOFDSTUK V. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 17 mei 1979 betreffende het dekken van de werkingskosten van de Commissie voor Banken Financiewezen.
Art. 21-26
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art. 27-28
HOOFDSTUK I. - Versnelde procedure in afwijking van koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten.
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° dag : dag die zowel voor de banksector als voor de beurzen een werkdag is;
2° de wet : de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs;
3° financiële instrumenten: de financiële instrumenten bedoeld in artikel 1 van de wet, evenals elk recht dat of elke waarde die door de Koning wordt aangewezen als zijnde een financieel instrument (krachtens § 2 van) hetzelfde artikel; <Erratum, B.St. 07-12-1996, P. 30699>
4° koninklijk besluit nr. 185 : het koninklijk besluit nr. 185 van 9 juli 1935 op de bankcontrole en het uitgifteregime voor titels en effecten;
5° koninklijk besluit van 18 september 1990 : het koninklijk besluit van 18 september 1990 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd voor de opneming van effecten in de eerste markt van een effectenbeurs;
6° koninklijk besluit van 14 november 1991 : het koninklijk besluit van 14 november 1991 over de wederzijdse erkenning binnen de Europese Gemeenschappen van het prospectus bij een openbaar aanbod en van het prospectus bij toelating tot de notering aan een effectenbeurs.
Art.2. De termijnen voorzien in de artikels 26, 29ter, § 3, en 34bis, § 1, lid 3 van het koninklijk besluit nr. 185 zijn niet van toepassing op de verrichtingen die het voorwerp vormen van dit hoofdstuk.
Artikel 29ter, § 1, lid 2 van het koninklijk besluit nr. 185 is niet van toepassing op de verrichtingen die het voorwerp vormen van dit hoofdstuk.
De termijn en de wijze van kennisgeving voorzien in artikel 29ter, § 2, lid 2 van het koninklijk besluit nr. 185 zijn niet van toepassing op de verrichtingen die het voorwerp vormen van dit hoofdstuk.
Art.3. De kennisgevingen, mededelingen of berichten die de Commissie voor het Bank- en Financiewezen volgens de bepalingen van dit hoofdstuk moet doen, worden geacht verricht te zijn op het ogenblik van hun verzending door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen. De verzending zal gebeuren middels een faxbericht dat dezelfde dag bevestigd wordt via een gewone of een per post aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. De datum van verzending van het faxbericht wordt geacht de datum van verzending te zijn.
Art.4. De versnelde procedure voorzien in dit hoofdstuk zal van toepassing zijn op het onderzoek van het dossier dat ingediend wordt samen met de kennisgeving bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit nr. 185 wanneer de personen die de aanvraag indienen verzoeken om de opname van financiële instrumenten in de markt van een effectenbeurs of om een openbare uitgifte van financiële instrumenten die, op het ogenblik van de uitgifte, het voorwerp uitmaken van een aanvraag tot opname in een markt van een effectenbeurs.
De procedure bedoeld in het eerste lid zal van toepassing zijn in de volgende gevallen:
1° wanneer de voorgestelde verrichting financiële instrumenten betreft, uitgegeven in het kader van een procedure van gescheiden informatieverstrekking;
2° wanneer de voorgestelde verrichting financiële instrumenten betreft, uitgegeven door een vennootschap waarvan de aandelen ingeschreven zijn in de eerste markt van een Belgische effectenbeurs;
3° wanneer de voorgestelde verrichting obligaties betreft, uitgegeven door een vennootschap waarvan de obligaties ingeschreven zijn in de eerste markt van een Belgische effectenbeurs;
4° wanneer de voorgestelde verrichting obligaties betreft die onherroepelijk en onvoorwaardelijk worden gegarandeerd door een Lidstaat van de Europese Gemeenschap of door één van haar federale entiteiten;
5° in geval van verzoek tot gedeeltelijke of volledige ontheffing van de verplichting tot het publiceren van een prospectus in toepassing van artikel 6 van het koninklijk besluit van 18 september 1990;
6° in het geval van verzoek tot erkenning in België van ofwel een prospectus dat werd goedgekeurd of waarvoor goedkeuring werd gevraagd in een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap, ofwel van een gehele vrijstelling van verplichting tot publicatie van een prospectus die werd aangevraagd of toegestaan in een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap overeenkomstig het koninklijk besluit van 14 november 1991;
7° wanneer de voorgenomen verrichting financiële instrumenten betreft die uitgegeven worden door een vennootschap waarvan de aandelen tenminste sedert drie jaar zijn opgenomen in de eerste markt van een effectenbeurs van een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap en voor zover de vennootschap gedurende deze periode alle informatieverplichtingen die voortvloeiden uit deze opname nagekomen is;
8° wanneer de voorgenomen verrichting financiële instrumenten betreft uitgegeven door een vennootschap waarvan de aandelen gedurende minstens twee jaar zijn opgenomen in de tweede markt van een Belgische effectenbeurs, en voor zover de vennootschap gedurende deze periode alle informatieverplichtingen die voortvloeiden uit deze opname nagekomen is;
9° wanneer de voorgenomen verrichting financiële instrumenten betreft uitgegeven door een vennootschap waarvan de aandelen minstens drie jaar ingeschreven zijn op een niet gereglementeerde markt van een andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap of op een al dan niet gereglementeerde markt van een land buiten de Europese Gemeenschap, op voorwaarde dat de vennootschappen waarvan de financiële instrumenten zijn ingeschreven op deze markt, inzake informatieverstrekking naar het publiek toe, onderworpen zijn aan een reglementering en een controle die gelijkwaardig zijn aan degene bedoeld onder 7°. De lijst van deze markten zal worden opgesteld en aangepast door de Minister van Financiën, na advies van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en de Effectenbeursvennootschappen.
Art.5. Bij toepassing van artikel 4 dienen de personen die het verzoek indienen duidelijk aan te duiden dat het onderzoek van het dossier volgens de versnelde procedure bedoeld in dit hoofdstuk dient te geschieden.
Art.6. Wanneer de Commissie voor het Bank- en Financiewezen gevat wordt door een verzoek ingediend overeenkomstig artikel 5, dan zal het dossier behandeld worden met inachtname van volgende procedure en termijnen :
§ 1. Wanneer hetzij een vennootschap bedoeld in artikel 2, § 1 van de wet, hetzij een door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen erkende bedrijfsrevisor ten opzichte van de Commissie voor het Banken Financiewezen verklaart dat het voorgelegde dossier volledig is en dat :
1° het prospectus waarvoor de goedkeuring wordt gevraagd alle inlichtingen bevat die vereist worden door het koninklijk besluit van 18 september 1990, of
2° de voorgenomen verrichting is een verrichting waarvoor de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een gedeeltelijke of volledige prospectusvrijstelling kan verlenen of
3° het informatiedocument bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 14 november 1991 bevat alle inlichtingen vereist door dit koninklijk besluit,
dan brengt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen de dag volgend op de ontvangst van het verzoek zowel de personen die het hebben ingediend als de directiecomités van de betrokken effectenbeursvennootschappen, op de hoogte van haar beslissing tot toestaan of weigering van goedkeuring, erkenning of vrijstelling.
In dit geval is artikel 27, laatste lid, van het koninklijk besluit nr. 185 niet van toepassing.
Voor toepassing van het eerste lid zal het ingediende dossier als volledig worden beschouwd indien het de stukken bevat bedoeld in de punten 1° tot 5° van artikel 27 van het koninklijk nr. 185 en het prospectus zal geacht worden alle inlinchtingen vereist door het koninklijk besluit van 18 september 1990, als naargelang de voorgenomen verrichting betrekking heeft op aandelen, obligaties of certificaten die aandelen vertegenwoordigen. In voorkomend geval zal de verklaring de elementen van het schema aanduiden die werden weggelaten en waarvoor een gedeeltelijke vrijstelling dient te worden toegestaan door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.
§ 2. In de andere gevallen dan deze bedoeld onder § 1, stelt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen de dag volgend op de ontvangst van het verzoek de personen die het hebben ingediend ervan in kennis dat het dossier klaar is voor een onderzoek ten gronde of deelt hun mee welke elementen nog ontbreken.
De dag volgend op de ontvangst van alle ontbrekende elementen deelt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen dan aan deze personen mee dat het dossier klaar is voor het onderzoek ten gronde.
Het uitblijven van enige kennisgeving door de Commisie voor het Bank- en Financiewezen binnen de termijn voorzien in het eerste en tweede lid komt, voor de toepassing van dit hoofdstuk, neer op een kennisgeving dat het dossier klaar is voor het onderzoek ten gronde.
Art.7. § 1. In de gevallen bedoeld in artikel 6, § 2, beschikt de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, te tellen vanaf de dag van kennisgeving dat het dossier klaar is voor het onderzoek ten gronde, over de volgende termijnen voor het onderzoek ten gronde van het dossier :
1° Twee dagen in de volgende gevallen :
a) in geval van toepassing van artikel 4, 1° tot 4°, wanneer een verrichting betrekking heeft op gewone obligaties, of andere leningbewijzen die niet achtergesteld, converteerbaar, omwisselbaar of in aandelen terugbetaalbaar zijn of waaraan geen inschrijvings- of verwervingsrecht verbonden is;
b) in geval van toepassing van artikel 4, 5°;c) in geval van toepassing van artikel 4, 6°, wanneer de verrichting waarvoor een prospectus is goedgekeurd door of waarvoor een volledige prospectusvrijstelling is verleend is in de andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap, heeft plaatsgehad minder dan drie maanden voor de kennisgeving bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit nr. 185.
2° Vier dagen in de volgende gevallen :
a) in geval van toepassing van artikel 4, 1° tot 4°, wanneer § 1, 1° hierboven niet van toepassing is;
b) in geval van toepassing van artikel 4, 6°, wanneer, op de datum van het indienen van het verzoek, voor de verrichting nog geen prospectus werd goedgekeurd, noch een volledige prospectusvrijstelling werd verleend in de andere Lidstaat van de Europese Gemeenschap of wanneer de verrichting heeft plaatsgevonden meer dan drie maanden, maar minder dan zes maanden vóór de kennisgeving bedoeld in artikel 26 van het koninklijk besluit nr. 185.
c) in geval van toepassing van artikel 4, 7° tot 9°.
§ 2. Binnen de termijnen omschreven in § 1 zal de Commissie voor het Bank- en Financiewezen :
- hetzij haar opmerkingen en vragen om aanvullende informatie ter kennis brengen van de personen die het verzoek hebben ingediend;
- hetzij haar beslissing tot goedkeuring, erkenning of vrijstelling, ter kennis brengen van deze personen alsook van de directiecomités van de betrokken effectenbeursvennootschappen.
§ 3. Binnen de twee dagen volgend op de ontvangst door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van het definitieve antwoord op de opmerkingen en vragen om aanvullende informatie die zij heeft geformuleerd binnen de termijnen bedoeld in § 1, brengt zij haar beslissing in verband met het verzoek tot goedkeuring, erkenning of vrijstelling ter kennis van de personen die het verzoek hebben ingediend, alsook van de directiecomités van de betrokken effectenbeursvennootschappen.
Art.8. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan de in artikel 7 vermelde termijnen met ten hoogste vier dagen verlengen, bij gemotiveerde beslissing die vóór het verstrijken van deze termijnen ter kennis wordt gebracht van de personen die het verzoek hebben ingediend. Tijdens deze verlengde onderzoekstermijn kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen deze personen om mededeling vragen van alle aanvullende informatie die vereist is voor het onderzoek van het dossier.
Art.9. Het uitblijven van een kennisgeving of mededeling van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen binnen de termijnen voorzien in de artikelen 6, § 1, 7 en 8 komt neer op een weigering van goedkeuring, erkenning of vrijstelling.
Het uitblijven van een antwoord vanwege de personen die het verzoek hebben ingediend, binnen de tien dagen die volgen op de mededelingen van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, zoals bedoeld in de artikelen 6, § 2, lid 1, en 7, § 2, komt neer op een intrekking van het verzoek tot goedkeuring, erkenning of vrijstelling.
Art.10. De mogelijkheid van beroep vermeld in artikel 29ter, § 3 van het koninklijk besluit nr. 185 wordt geregeld in onderhavig artikel.
De personen die een verzoek hebben ingediend, kunnen beroep instellen tegen de weigering van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen bedoeld in de artikelen 6, § 1, 7 §§ 2 en 3, en 9. Beroep wordt ingesteld binnen de drie dagen na de kennisgeving voorzien in de artikelen 6, § 1, 7, §§ 2 en 3 of het uitblijven van een beslissing van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen na afloop van de termijnen bedoeld in de artikelen 6, § 1, 7 en 8. Het beroep wordt gericht aan de Minister van Financiën en ter kennis gebracht van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen met een per post aangetekende brief of een brief met ontvangstbewijs. De Minister van Financiën doet uitspraak over het beroep binnen de tien dagen. Zijn beslissing wordt binnen drie dagen met een per post aangetekende brief of brief met ontvangstbewijs ter kennis gebracht van de persoon die beroep heeft ingesteld en van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 18 september 1990 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd voor de opneming van effecten in de eerste markt van een effectenbeurs.
Art.11. In het artikel 20 van hetzelfde besluit, wordt volgend lid ingelast in 2°, tussen het eerste en het tweede lid :
" De brochure mag meerdere afzonderlijke documenten bevatten, waarbij dan op elk document duidelijk wordt vermeld dat het niet de volledige brochure vertegenwoordigt. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan toelaten dat sommige documenten los van de andere onder het publiek worden verspreid. In voorkomend geval vermeldt elk document dat afzonderlijk ter beschikking wordt gesteld van het publiek, duidelijk de plaats waar de andere documenten kunnen worden verkregen. Het prospectus zal als volledig worden aangezien in de mate waarin de uitgiftevoorwaarden die niet in de brochure zijn vermeld, afzonderlijk worden gepubliceerd overeenkomstig artikel 21, § 3. "
Art.12. Het eerste lid van artikel 21, § 1 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling :
" Wanneer de opname in de eerste markt effecten betreft die niet het voorwerp uitmaken van een gelijktijdige openbare uitgifte, dient het prospectus openbaar gemaakt te worden ten laatste één bank- en beurswerkdag vóór de datum waarop de opname in de eerste markt ingaat.
Wanneer de opname van de effecten in de eerste markt plaatsvindt op het ogenblik van hun openbare uitgifte, dient het prospectus openbaar gemaakt te worden ten minste drie bankwerkdagen vóór de datum waarop de inschrijvingsperiode afgesloten zal of kan worden en, alleszins, ten laatste op de aanvangsdag van de uitgifte.
Art.13. In artikel 21, § 3 van hetzelfde koninklijk besluit wordt het woord " obligaties " vervangen door " roerende waarden ", de woorden " binnen een redelijke termijn " worden vervangen door de woorden " binnen de termijnen voorzien in § 1 " en de woorden " vóór de dag waarop de opneming in de eerste markt ingaat " worden vervangen door de woorden " ten laatste op de aanvangsdag van de uitgifte ".
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 31 oktober 1991 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij openbare uitgifte van effecten en waarden.
Art.14. In artikel 11 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1991 over het prospectus dat moet worden gepubliceerd bij openbare uitgifte van effecten en waarden, worden de woorden " ten minste drie bankwerkdagen vóór de aanvangsdatum van de uitgifte " vervangen door de woorden " ten minste drie bankwerkdagen vóór de datum waarop de inschrijvingsperiode zal of kan afgesloten worden en, alleszins, ten laatste op de aanvangsdag van de uitgifte. "
Art.15. Artikel 12, 2° wordt aangevuld met de volgende paragraaf :
" De brochure mag meerdere afzonderlijke documenten bevatten, waarbij dan op elk document duidelijk wordt vermeld dat het niet de volledige brochure vertegenwoordigt. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan toelaten dat sommige documenten los van de andere onder het publiek worden verspreid. In voorkomend geval vermeldt elk document dat afzonderlijk ter beschikking wordt gesteld van het publiek duidelijk de plaats waar de andere documenten kunnen worden verkregen. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen kan toelaten dat sommige voorwaarden van de uitgifte niet in de brochure vermeld worden, op voorwaarde echter dat deze laatste dan aanduidt hoe deze voorwaarden zullen medegedeeld worden aan het publiek. Deze voorwaarden dienen gepubliceerd te worden in België, ten laatste op de aanvangsdag van de uitgifte.
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 14 november 1991 over de wederzijdse erkenning binnen de Europese Gemeenschappen van het prospectus bij een openbaar aanbod en van het prospectus bij toelating tot de notering aan een effectenbeurs.
Art.16. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 14 november 1991 over de wederzijdse erkenning binnen de Europese Gemeenschappen van het prospectus bij een openbaar aanbod en van het prospectus bij toelating tot de notering aan een effectenbeurs wordt door volgend lid aangevuld :
" De verzoeken bedoeld in de voorgaande leden kunnen echter worden ingediend voor het prospectus door de bevoegde autoriteit van de andere Lidstaat is goedgekeurd. In dit geval zal de beslissing tot erkenning van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen gebeuren onder voorbehoud van goedkeuring van het prospectus door de bevoegde autoriteit van de andere Lidstaat en van mededeling van de documenten bedoeld in artikel 4, § 1. "
Art.17. Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervolledigd door het volgende lid :
" De verzoeken bedoeld in de voorgaande leden kunnen nochtans ingediend worden vooraleer de bevoegde overheid van de andere Lidstaat vrijstelling verleent. In dit geval zal de beslissing tot erkenning door de Commissie voor het Bank- en Financiewezen genomen worden onder voorbehoud van vrijstelling door de bevoegde autoriteit van de andere Lidstaat en van de mededeling van de documenten bedoeld in artikel 4, § 1. "
Art.18. Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd :
1° Het eerste lid wordt ingetrokken;
2° in het tweede lid, nu lid 1, worden de woorden " moeten evenwel worden ingediend " vervangen door " moeten worden ingediend ".
Art.19. In artikel 4 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt het 3° het 4° en een nieuw 3° wordt ingelast, dat als volgt luidt :
" 3° een attest uitgaande van de controle-overheid die het prospectus waarvoor erkenning wordt gevraagd, heeft goedgekeurd; "
2° lid 2, 1° wordt als volgt aangevuld :
" waaruit blijkt dat vrijstelling verleend werd, of desgevallend, een verklaring uitgaande van de controle-overheid waaruit blijkt dat de voorwaarden vereist om volledige prospectusvrijstelling te bekomen zijn vervuld; "
3° de eerste twee leden worden gehergroepeerd onder een § 1 en de volgende paragrafen worden ingelast na § 1 :
" § 2. Indien op het ogenblik van indiening van het verzoek bedoeld in artikel 1 de buitenlandse controle-overheid het prospectus nog niet heeft goedgekeurd, dan dient het dossier dat gevoegd wordt bij het verzoek te bevatten :
1° de reeds gekende voorwaarden en modaliteiten van de verrichting;
2° het ontwerp van prospectus dat overgemaakt werd aan de bevoegde overheid van de andere Lidstaat;
3° het ontwerp van informatiedocument bedoeld in artikel 6.
Zodra het prospectus is goedgekeurd door de bevoegde overheid van de andere Lidstaat, wordt het dossier vervolledigd overeenkomstig § 1, alinea 1.
§ 3. Indien, op het ogenblik van indiening van het verzoek bedoeld in artikel 2, de bevoegde overheid van de andere Lidstaat de volledige vrijstelling nog niet heeft verleend, dan omvat het aan het verzoek toe te voegen dossier :
1° de reeds gekende voorwaarden en modaliteiten van de verrichting;
2° het ontwerp van informatiedocument bedoeld in artikel 6.
Zodra de bevoegde overheid van de andere Lidstaat de volledige vrijstelling verleent, wordt het dossier vervolledigd overeenkomstig § 1, lid 2. "
Art.20. Het eerste lid van artikel 8 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervolledigd :" zonder afbreuk te doen aan de kortere termijnen voorzien in het koninklijk besluit van 13 februari 1996 ter bepaling van een versnelde en minder kostbare procedure voor de goedkeuring van het prospectus van financiële instrumenten die in de notering van een effectenbeurs worden opgenomen. "
HOOFDSTUK V. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 17 mei 1979 betreffende het dekken van de werkingskosten van de Commissie voor Banken Financiewezen.
Art.21. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 17 mei 1979 betreffende het dekken van de werkingskosten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen wordt aangevuld met volgende paragraaf :
" § 4. De in dit artikel voorziene vergoeding kan niet hoger zijn dan 250 000 frank, behoudens in volgende gevallen :
- wanneer de verrichting betrekking heeft op certificaten aan toonder die buitenlandse gewone aandelen vertegenwoordigen;
- wanneer de verrichting betrekking heeft op aandelen of deelbewijzen van buitenlandse vennootschappen die hoofdzakelijk in België verhandeld worden.
Bovendien zal, in afwijking van dit artikel, de vergoeding verschuldigd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen, in het geval van toepassing van de versnelde procedure voorzien in Hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 13 februari 1996 ter bepaling van een versnelde en minder kostbare procedure voor de goedkeuring van het prospectus van financiële instrumenten die in de notering van een effectenbeurs worden opgenomen, ook in geval van toepassing van artikel 9, lid 2, van hetzelfde besluit, als volgt worden bepaald :
1° Gewone obligaties, uitgifteprogramma's voor gewone obligaties en uitgifte van warranten of opties : 50 000 frank. Dit bedrag wordt teruggebracht tot 25 000 frank in geval van latere uitgifte van volgende tranches of van gelijkgestelde of fungibele effecten.
2° Obligaties die converteerbaar, omruilbaar of terugbetaalbaar zijn in aandelen en aandelen en deelbewijzen van Belgische vennootschappen : 50 000 frank. Dit bedrag wordt teruggebracht tot 25 000 frank in geval van latere uitgifte van volgende tranches of van gelijkgestelde of fungibele effecten.
3° Aandelen en deelbewijzen van buitenlandse vennootschappen, met uitzondering van certificaten aan toonder die gewone buitenlandse aandelen vertegenwoordigen en aandelen en deelbewijzen van buitenlandse vennootschappen die hoofdzakelijk in België worden verhandeld : 50 000 frank bij een eerste uitgifte in België en 25 000 frank bij latere uitgiften.
In geval van toepassing van artikel 6, § 1, zal de vergoeding verschuldigd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen teruggebracht worden tot 10 000 frank. "
Art.22. Artikel 2, § 1 van hetzelfde besluit wordt als volgt gewijzigd : 1° de volgende woorden worden toegevoegd aan het einde van het eerste lid : " en met een maximum van 250 000 frank. ";
2° het derde lid wordt vervangen door volgende tekst :
" Het maximum voorzien in het eerste lid van deze paragraaf zal niet van toepassing zijn. ";
3° de volgende tekst wordt toegevoegd op het einde van § 2, 2°, 1e lid :
" In het tegenovergestelde geval zal het maximum voorzien in het eerste lid van deze paragraaf niet van toepassing zijn. "
Art.23. Artikel 2 van hetzelfde besluit wordt vervolledigd met de volgende paragraaf :
" § 5. In afwijking van dit artikel, zal de vergoeding verschuldigd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen in het geval van toepassing van de versnelde procedure bedoeld in Hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 13 februari 1996 ter bepaling van een versnelde en minder kostbare procedure voor de goedkeuring van het prospectus van financiële instrumenten die in de notering van een effecctenbeurs worden opgenomen ook in geval van toepassing van artikel 9, lid 2, van hetzelfde besluit, als volgt worden bepaald :
1° Gewone obligaties, uitgifteprogramma's voor gewone obligaties en uitgifte van warranten of opties : 50 000 frank voor een eerste notering en 25 000 frank bij een volgende notering van gelijkgestelde of fungibele tranches.
2° Obligaties die converteerbaar, omruilbaar of terugbetaalbaar zijn in aandelen en aandelen en deelbewijzen van Belgische vennootschappen : 50 000 frank bij een eerste notering en 25 000 bij een volgende notering.
3° Aandelen en deelbewijzen van buitenlandse vennootschappen, met uitzondering van certificaten aan toonder die gewone buitenlandse aandelen vertegenwoordigen en van aandelen en deelbewijzen van buitenlandse vennootschappen die hoofdzakelijk in België worden verhandeld : 50 000 frank bij een eerste notering in België en 25 000 frank bij een volgende notering.
In geval van toepassing van artikel 6, § 1 zal de vergoeding verschuldigd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen teruggebracht worden tot 10 000 frank. "
Art.24. In artikel 2quater § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden " 75 000 frank ", vervangen door de woorden " 10 000 frank ".
Art.25. In artikel 2quater § 2, van hetzelfde besluit worden de woorden " 10 000 frank " vervangen door de woorden " 5 000 frank ".
Art.26. Het volgende lid wordt toegevoegd aan artikel 3bis van hetzelfde besluit :
" Lid 1 zal niet van toepassing zijn op de maxima, minima en vaste vergoedingen voorzien in de artikelen 1, § 3, en 2, §§ 1 en 5. ".
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen.
Art.27. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 28. De Vice-Eerste Minister, Minister van Financïen en Buitenlandse Handel is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 13 februari 1996.
ALBERT
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën en Buitenlandse Handel,
Ph. MAYSTADT