Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

23 DECEMBER 1994. - Wet tot instelling van een communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding in de landbouwsector. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-01-1995 en tekstbijwerking tot 30-03-2016)



Inhoudstafel:


Art. 1-13, 13bis, 14-16







Artikels:

Artikel 1.Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder :
  1° Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen :
  Het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen opgericht bij het Ministerie van Middenstand bij het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  2° sociaal statuut der zelfstandigen :
  Het sociaal statuut der zelfstandigen bedoeld in het koninklijk besluit nr 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  3° [1 Federale Pensioendienst :
   De Federale Pensioendienst, bedoeld in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers]1
  4° communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding in de landbouwsector :
  De steunregeling bedoeld in de verordening (EEG) nr 2079/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding in de landbouwsector;
  5° cedent :
  Het bedrijfshoofd van een bedrijf met een oppervlakte van ten minste 5 ha dat in het kader van de communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding zijn commerciële landbouwactiviteit volledig en definitief beëindigt;
  6° overnemer-landbouwer :
  De persoon die de cedent aan het hoofd van het landbouwbedrijf opvolgt en het bedrijf vergroot, of het bedrijfshoofd dat de vrijgekomen grond van de cedent geheel of gedeeltelijk overneemt om zodoende zijn eigen bedrijf te vergroten;
  7° overnemer-niet-landbouwer :
  Elke persoon of iedere instelling die de vrijgekomen grond geheel of gedeeltelijk overneemt en deze bestemt voor niet-agrarische doeleinden, bosbouw of de aanleg van ecologische reservaten;
  8° vrijgekomen grond :
  De grond die de cedent vóór de beëindiging van de landbouwactiviteit voor commerciële doeleinden exploiteerde en die hij niet meer voor landbouwdoeleinden gebruikt;
  9° toepassingsgebied :
  Het Belgisch grondgebied waar de communautaire steunregeling bedoeld in 4° van toepassing is.
  ----------
  (1)<W 2016-03-18/03, art. 125, 004; Inwerkingtreding : 01-04-2016>

Art.2. Bij een in Ministerraad overlegd besluit kan de Koning de minimum oppervlakte van het bedrijf van de cedent, bepaald in artikel 1, 5°, naar beneden toe herzien voor gespecialiseerde bedrijven van sectoren die in ernstige structurele problemen verkeren.

Art.3. Met het oog op de uitvoering van verordening (EEG) nr 2079/92 van de Raad van 30 juni 1992 tot instelling van een communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding in de landbouwsector wordt de Koning gemachtigd, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de nadere regels voor de toepassing van deze communautaire steunregeling te bepalen.
  Hij zal inzonderheid bepalen :
  1° de voorwaarden en verbintenissen waaraan respectievelijk moet worden voldaan door een cedent, een overnemer-landbouwer en een overnemer-niet-landbouwer;
  2° de procedure inzake de indiening van de aanvraag en van het administratief beroep;
  3° de administraties die met de uitvoering van deze communautaire steunregeling belast zijn, evenals hun taken, voor zover ze niet bij deze wet geregeld zijn;
  4° de terugvordering en schorsing van de supplementen in geval van niet-naleving van een verbintenis;
  5° de geldigheidsduur van deze communautaire steunregeling;
  6° de nadere regels voor de financiering.

Art.4. (Om recht te hebben op deze communautaire steunregeling moet de cedent het vervroegd pensioen als zelfstandige genieten krachtens de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen en het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie.) <KB 1997-01-30/36, art. 24, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  Ter bevestiging dat de cedent voldoet aan al de voorwaarden van deze communautaire steunregeling zendt het ministerie van Landbouw een attest over aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen.
  De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, vorm en inhoud van dit attest.

Art.5. (De cedent, voor wie het Ministerie van Landbouw het in artikel 4 bedoelde attest heeft overgezonden aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, ontvangt vanaf de leeftijd van 60 jaar tot 65 jaar een jaarlijks supplement op het pensioenbedrag dat toegekend werd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen en het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie.) <KB 1997-01-30/36, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  Dit jaarlijks supplement wordt verkregen door toepassing van de volgende formule :
  97 100 frank + (6 060 frank/ha x aantal ha), waarin " aantal ha " staat voor de oppervlakte vrijgekomen grond die aan een of meer overnemers-landbouwers en/of overnemers-niet-landbouwers werd overgedragen.
  Het aantal ha vrijgekomen grond dat in rekening gebracht kan worden, bedraagt minimum 5 en maximum 24 hectaren.
  Het jaarlijks supplement mag evenwel niet meer bedragen dan het vervroegd pensioen als zelfstandige waar de cedent recht op heeft.
  Bovendien mag de som van het overeenkomstig het eerste lid bepaalde pensioenbedrag en van het jaarlijkse supplement, op het ogenblik van de toekenning ervan, niet meer bedragen dan 485 000 frank per jaar. De Koning kan dit bedrag, bij een in Ministerraad overlegd besluit, per 1 januari 1997 aanpassen, rekening houdend met de evolutie van de kosten van levensonderhoud.
  Het toegekende jaarlijks supplement wordt niet aangepast aan de evolutie van de kosten van levensonderhoud noch aan enige niet aan de loopbaan gebonden wijziging van de toegekende pensioenbedragen.

Art.6. <KB 1997-01-30/36, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 01-07-1997> De cedent, voor wie het Ministerie van Landbouw het in artikel 4 bedoelde attest heeft overgezonden aan het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, ontvangt vanaf de leeftijd van 65 jaar tot 75 jaar een jaarlijks supplement op het pensioenbedrag dat toegekend werd overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen en het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie.
  Dit jaarlijks supplement wordt berekend als volgt :
  1° Indien het een rustpensioen betreft :
  (M.P. x L.B. x 5 pct. x J.V.) + (M.P. x J.V./45).
  2° Indien het een overlevingspensioen betreft :
  (M.P. x J.V./45).
  (In deze formules wordt verstaan onder :
   M.P. : het bedrag van het minimumpensioen bedoeld in artikel 131bis van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen.
   L.B. : de loopbaanbreuk zoals vastgesteld met toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen en het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie, na eventuele toepassing van artikel 19 van voornoemd koninklijk besluit nr. 72.
   J.V. : het aantal jaren vervroeging (van 1 tot maximum 5 jaar) in de zin van artikel 3, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen en van artikel 3, § 2, of van artikel 16, leden 2,3 en 4, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997 betreffende het pensioenstelsel der zelfstandigen met toepassing van de artikelen 15 en 27 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels en van artikel 3, § 1, 4°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese en Monetaire Unie.)<KB 1997-03-21/30, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
  Het aldus toegekend jaarlijks supplement wordt niet aangepast aan de evolutie van de kosten van levensonderhoud noch aan enige niet aan de loopbaan gebonden wijziging van de toegekende pensioenbedragen.

Art.7. Na het overlijden van de cedent-rechthebbende ontvangt de langstlevende echtgenoot die een overlevingspensioen als zelfstandige geniet, het jaarlijks supplement bedoeld in artikel 5 tot de maand waarin de cedent-rechthebbende de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt.
  Het jaarlijks supplement mag evenwel niet meer bedragen dan het overlevingspensioen waar de langstlevende echtgenoot recht op heeft.
  Bovendien mag de som van het overlevingspensioen en van het jaarlijks supplement waar de langstlevende echtgenoot recht op heeft, niet meer bedragen dan 485 000 frank per jaar. De Koning kan dit bedrag, bij een in Ministerraad overlegd besluit, per 1 januari 1997 aanpassen, rekening houdend met de evolutie van de kosten van levensonderhoud.
  Hierna ontvangt de langstlevende echtgenoot die een overlevingspensioen als zelfstandige geniet, voor een periode van tien jaar het jaarlijks supplement bedoeld in artikel 6, tweede lid, 2°.

Art.8. De uitgaven voor de prefinanciering door het sociaal statuut der zelfstandigen van de vervroegde pensioenen, genoten door de cedenten die de bij deze wet geregelde communautaire steun genieten, worden ten belope van 53,55 pct ten laste gelegd van de wederbelegde middelen van de sociale solidariteitsbijdragen bedoeld in het koninklijk besluit nr 12 van 26 februari 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage ten laste van de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn en het koninklijk besluit nr 186 van 30 december 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het jaar 1983 door de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn. De Koning bepaalt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de wijze waarop het hierboven genoemde percentage zal worden ten laste gelegd.

Art.9. § 1. In artikel 5, § 2, 2°, van het koninklijk besluit nr 12 van 26 februari 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage ten laste van de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn worden na de woorden " van jongeren " de woorden " overeenkomstig het ministerieel besluit van 16 januari 1984 houdende invoering van een bijkomende rentetoelage voor de eerste installatie in land- en tuinbouw voor aanvragen tot 31 maart 1985 en ten gunste van het sociaal statuut der zelfstandigen, sector pensioenen, ten belope van de door haar gedragen kosten van de prefinanciering, overeenkomstig artikel 8 van de wet van 23 december 1994 tot instelling van een communautaire steunregeling voor de vervroegde uittreding in de landbouwsector " toegevoegd.
  § 2. In artikel 6, § 2, 2°, van het koninklijk besluit nr 186 van 30 december 1982 houdende de sociale solidariteitsbijdrage verschuldigd voor het jaar 1983 door de genieters van bedrijfsinkomsten die niet aan de index van de consumptieprijzen gebonden zijn, worden na de woorden " van jongeren " de woorden " overeenkomstig het ministerieel besluit van 16 januari 1984 houdende invoering van een bijkomende rentetoelage voor de eerste installatie in land- en tuinbouw voor aanvragen tot 31 maart 1985 en ten gunste van het sociaal statuut der zelfstandigen, sector pensioenen, ten belope van de door haar gedragen kosten van de prefinanciering, overeenkomstig artikel 8 van de wet van 23 december 1994 tot instelling van een communautaire steunregeling voor vervroegde uittreding in de landbouwsector " toegevoegd.

Art.10. Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van gerechtelijke politie, zijn de rijkslandbouwkundige ingenieurs, de inspecteurs en controleurs van de grondstoffen voor de landbouw en andere ambtenaren aangewezen door de minister van Landbouw bevoegd om controle uit te oefenen op de naleving van de bepalingen van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan.
  De door deze ambtenaren opgemaakte processen-verbaal hebben bewijskracht tot het tegenbewijs is geleverd. Een afschrift ervan wordt, binnen vijftien dagen na de vaststelling van de inbreuk, aan de overtreders ter kennis gebracht bij een ter post aangetekende brief.
  Deze ambtenaren mogen de plaatsen die tot woning dienen slechts bezoeken met verlof van de rechter in de politierechtbank, en dan enkel van 5 uur 's morgens tot 9 uur 's avonds. Dat verlof is eveneens vereist voor het bezoeken van andere niet voor het publiek toegankelijke plaatsen vóór 5 uur 's morgens en na 9 uur 's avonds.
  Zij kunnen zich alle inlichtingen en bescheiden doen verstrekken die zij tot het volbrengen van hun opdracht nodig achten, en overgaan tot alle nuttige vaststellingen, eventueel met de medewerking van deskundigen, aangewezen door de minister van Landbouw.

Art.11. Onverminderd de toepassing van strengere straffen bepaald bij het Strafwetboek of bij bijzondere strafwetten, wordt met geldboete van zesentwintig frank tot vijfhonderd frank gestraft, hij die de bepalingen van deze wet of van de uitvoeringsbesluiten ervan overtreedt.

Art.12. Tegen de beslissingen genomen ter uitvoering van deze wet en van de uitvoeringsbesluiten ervan kan beroep ingesteld worden bij de minister van Landbouw.

Art.13. De aanvragen bedoeld in artikel 3, tweede lid, 2°, moeten worden ingediend vóór 1 oktober 1996 en voor zover de ingangsdatum van het pensioen uiterlijk 1 december 1996 is. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, deze termijn met periodes van telkens één jaar verlengen, doch met een maximum van drie jaar.

Art. 13bis.<Ingevoegd bij W 1998-02-22/43, art. 250, Inwerkingtreding : 13-03-1998> § 1. Onverschuldigd betaalde supplementen worden teruggevorderd door het Ministerie van Middenstand en Landbouw. Zo een regeling in der minne met de schuldenaar of diens erfgenamen niet mogelijk blijkt, kan dit Ministerie, na de ingebrekestelling van de schuldenaar per aangetekende brief, [1 de Federale Pensioendienst]1 opdragen :
  1° de schuld terug te vorderen door gehele of gedeeltelijke compensatie op de nog aan de begunstigde of diens overlevende echtgenoot betaalbare supplementen;
  2° de schuld, op de wijze zoals bepaald in artikel 1410, § 4 van het Gerechtelijk Wetboek terug te vorderen op de andere voordelen betaald door [1 de Federale Pensioendienst]1, wanneer geen supplementen meer betaalbaar zijn in toepassing van 1° hiervoor.
  § 2. Zo de schuldenaar geen voordelen meer geniet die door [1 de Federale Pensioendienst]1 worden betaald, kan de terugvordering geschieden met alle rechtsmiddelen.
  § 3. De Koning bepaalt bij in Ministerraad overlegd besluit :
  - de bestemming van de teruggevorderde supplementen;
  - de regels inzake de tenlasteneming van de onverschuldigd betaalde supplementen waarvan de terugvordering onmogelijk blijkt.
  ----------
  (1)<W 2016-03-18/03, art. 126, 004; Inwerkingtreding : 01-04-2016>

Art.14. De Koning kan, in afwijking van de bepalingen van artikel 3, § 3, van het koninklijk besluit nr 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, in het kader van deze regeling een andere ingangsdatum vaststellen voor het rustpensioen aangevraagd door de cedent.

Art.15. § 1. Opgeheven worden :
  1° de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw, zoals gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 februari 1974, de wet van 3 juni 1975 en het koninklijk besluit van 5 augustus 1980;
  2° het koninklijk besluit van 14 juni 1971 betreffende de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving op de sanering van de landbouw en van de tuinbouw, gesteld bij de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw;
  3° het koninklijk besluit van 14 juni 1971 houdende sommige maatregelen ter uitvoering van de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw;
  4° het koninklijk besluit van 14 juni 1971 tot bepaling van de voorwaarden waaronder het Landbouwfonds de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw toepast;
  5° het koninklijk besluit van 10 november 1971 tot uitvoering van artikel 4, vijfde lid, van de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 september 1983;
  6° het koninklijk besluit van 10 november 1971 tot wijziging van het koninklijk besluit van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid;
  7° het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot bepaling van het landbouwjaar en tot vaststelling van de duur van de periode waarvoor de uittredingsvergoeding wordt toegekend;
  8° het koninklijk besluit van 15 april 1977 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van de uittredingsvergoeding aan de aanvragers die een onderneming exploiteren die geheel of gedeeltelijk de druiventeelt onder glas omvat;
  9° het koninklijk besluit van 21 oktober 1980 houdende sommige maatregelen ter uitvoering van de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 september 1984;
  10° het koninklijk besluit van 15 december 1980 tot het bepalen van de landbouw- of tuinbouwbezigheid die na het verlaten van zijn bedrijf verder mag worden uitgeoefend door de rechthebbende op de uittredingsvergoeding of op de structuurverbeteringspremie toegekend krachtens de bepalingen van de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw;
  11° het ministerieel besluit van 7 maart 1974 tot bepaling van de vorm van de aanvraag tot het bekomen van de uittredingsvergoeding of van de structuurverbeteringspremie voorzien bij de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw en van de stukken die er moeten worden bijgevoegd;
  12° het ministerieel besluit van 15 april 1977 tot het verlenen van een bijdrage in de afbraakkosten van druivenserren aan de rechthebbenden op de uittredingsvergoeding;
  13° het ministerieel besluit van 7 oktober 1975 tot wijziging van het ministerieel besluit van 7 maart 1974 tot bepaling van de vorm van de aanvraag tot het bekomen van de uittredingsvergoeding of van de structuurverbeteringspremie voorzien bij de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw en van de stukken die er moeten worden bijgevoegd;
  14° het koninklijk besluit van 9 september 1983 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 november 1971 tot uitvoering van artikel 4, vijfde lid, van de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw.
  § 2. De wetten en besluiten bedoeld in paragraaf 1 blijven evenwel van toepassing op de aanvragen ingediend vóór de inwerkingtreding van deze wet.
  § 3. Het voordeel van de wet van 3 mei 1971 tot bevordering van de sanering van de landbouw en van de tuinbouw kan niet samengevoegd worden met het voordeel van deze wet.

Art. 16. Deze wet treedt in werking op 1 januari 1995.