4 MAART 1993. - Koninklijk besluit tot wijziging of opheffing van sommige verordeningsbepalingen die toepasselijk zijn op het personeel van de rijksbesturen, van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat en van sommige instellingen van openbaar nut.
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.
Art. 1-13
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid.
Art. 14-18
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende de schorsing van rijksambtenaren in het belang van de dienst.
Art. 19
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.
Art. 20
HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat.
Art. 21-22
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut.
Art. 23
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden.
Art. 24
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries.
Art. 25
HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1976 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, van het technisch personeel en van het vak- en dienst- personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat.
Art. 26
HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 juni 1977 betreffende de bestaansduur van adviesorganen die bij wege van een bestuursmaatregel zijn opgericht.
Art. 27
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 november 1977 betreffende de toepassing der bepalingen van sommige koninklijke besluiten op personeelsleden van de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar
Art. 28
HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 houdende toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur.
Art. 29
HOOFDSTUK XIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt.
Art. 30
HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen.
Art. 31
HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries.
Art. 32
HOOFDSTUK XVI. - Opheffingsbepalingen.
Art. 33
HOOFDSTUK XVII. - Slotbepalingen.
Art. 34-35
1954041006 1964060111 1964060114 1964122401 1965042102 1968021404 1969031004 1969071506 1971060201 1973010805 1973062903 1973112201 1974010403 1974110803 1975031202 1975051207 1976073012 1977012605 1977060208 1977111501 1979013001 1979091201 1979102303 1981000214 1981000233 1983021128 1984021150 1984022119 1985001001 1989000405 1991000047
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.
Artikel 1. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 28 augustus 1967 en 4 februari 1971, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 2. De bepalingen van dit besluit zijn evenwel niet van toepassing op de provinciegouverneurs, de vice-gouverneur van de provincie Brabant, de arrondissementscommissarissen, het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, de ambtenaren die ermede belast zijn op het gebied van de kernenergie te waken voor de veiligheid van de Staat, alsmede het uitvoerend personeel dat hen terzijde staat, het meesters-, vak- en dienstpersoneel inbegrepen, en de personen, verbonden aan ministeriële kabinetten, die niet in overheidsdienst zijn tewerkgesteld."
Art.2. Artikel 5ter van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 februari 1988, wordt opgeheven.
Art.3. In artikel 28ter, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1985, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het derde lid, 2°, wordt vervangen door de volgende tekst :
"2° de verloven toegestaan met toepassing van de artikelen 81, §§ 1 en 2, en 82 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;";
2° het derde lid wordt als volg aangevuld :
"4° de verloven voor sociale promotie."
Art.4. Artikel 31 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 februari 1988 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 november 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 31. § 1. De stage van de gegadigden voor de betrekkingen van niveau 1 van de rijksbesturen staat onder de hoge leiding van de directeur-generaal van de vorming. Deze ressorteert onder de Minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft.
De directeur-generaal van de vorming stelt, met inachtneming van de in artikel 29 bedoelde algemene beginselen, de vormingsactiviteiten vast waaraan de stagiairs moeten deelnemen.
§ 2. Elke stagiair moet de directeur-generaal van de vorming een eindverhandeling ter hand stellen volgens de regels en binnen de termijn welke hij vaststelt.".
Art.5. In hetzelfde besluit worden opgeheven :
1° artikel 33ter, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 februari 1988;
2° artikel 33quater, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 21 november 1991.
Art.6. Artikel 38, § 1, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 22 februari 1984 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 november 1991, wordt aangevuld als volgt :
"Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend."
Art.7. In hetzelfde besluit worden opgeheven :
1° de artikelen 50 en 51;
2° artikelen 54bis, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 2 februari 1988 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 november 1991;
3° artikel 69, § 1, 1°, c, vervangen bij het koninklijk besluit van 17 september 1969.
Art.8. Artikel 82 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 januari 1987 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 november 1990 en 21 november 1991, wordt vervangen door de volgende bepaling :
"Art. 82. De volgende raden van beroep worden ingesteld :
1° in elk ministerie, een departementale raad van beroep;
2° voor het geheel der ministeries, een raad van beroep voor opperambtenaren en een interdepartementale raad van beroep.
In de departementale raden van beroep en de interdepartementale raad van beroep zijn er zoveel afdelingen als er taalrollen of -stelsels zijn voor de ambtenaren die kunnen vragen om door de raden te worden gehoord.
De raad van beroep voor opperambtenaren omvat een Nederlandse en een Franse afdeling.
De taalrol of het taalstelsel van de ambtenaar bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt".
Art.9. In artikel 83 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 januari 1987 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 en 20 november 1990 en 21 en 22 november 1991 worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het vierde lid worden de woorden "alsook van de beroepen die worden ingesteld door de ambtenaren van de diensten van de Executieve van de Duitstalige Gemeenschap en van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie" geschrapt;
2° het vijfde lid wordt vervangen door het volgende lid :
"De departementale raden van beroep nemen kennis van de beroepen die worden ingesteld door de ambtenaren van de niveaus 2, 3 en 4".
Art.10. In artikel 83bis van hetzelfde besluit worden het eerste tot het derde lid, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 januari 1987 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 november 1990 en 21 november 1991, vervangen door de volgende leden :
"De raad van beroep voor opperambtenaren is samengesteld uit :
1° een voorzitter, magistraat, door Ons benoemd op de voordracht van de minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft; hij treedt op als voorzitter van de twee afdelingen; hij moet zijn kennis van het Nederlands en het Frans bewijzen;
2° per afdeling, de secretarissen-generaal van de ministeries in actieve dienst, van dezelfde taalrol als de verzoeker; zij hebben zitting als assessoren;
3° een griffier, voor ieder zaak aangewezen door de minister die de Ambtenarenzaken onder zijn bevoegdheid heeft; hij is niet stemgerechtigd;
4° een plaatsvervangende voorzitter, magistraat, aangewezen op dezelfde wijze als de voorzitter; hij neemt het voorzitterschap van de twee afdelingen waar en moet zijn kennis van het Nederlands en het Frans bewijzen.
Wanneer een secretaris-generaal een beroep instelt, houdt hij op zijn taak als assessor uit te oefenen tot uitspraak is gedaan over zijn beroep."
Art.11. In artikel 84 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 januari 1987 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 12 november 1990 en 21 november 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in § 1, b), worden de woorden "en onder de ambtenaren van de diensten van de Executieven" geschrapt :
2°
§ 2, eerste lid, wordt vervangen door het volgende lid :
"De voorzitter wordt door Ons benoemd bij de raden van beroep die in de ministeries worden opgericht en in de interdepartementale raad van beroep.";
3° in § 2, derde lid, wordt de eerste zin vervangen door volgende tekst :
"De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitter van de departementale raad van beroep moeten hun kennis van het Nederlands en het Frans bewijzen.";
4° in § 3, eerste lid, worden de woorden "door de Executieve bij de departementale raden die in haar diensten worden opgericht" geschrapt;
5° in § 3, tweede lid worden de woorden "en onder de ambtenaren van de diensten van de Executieven" geschraapt;
6° in § 3, vijfde lid, worden de woorden "of Executieve" geschrapt;
7° in § 4, eerste lid, worden de woorden "of Executieve" geschrapt;
8°
§ 6, eerste lid, wordt vervangen door het volgende lid :
"Wanneer bij de interdepartementale raad van beroep een beroep wordt aanhangig gemaakt dat is ingediend door een ambtenaar van een ministerie, dient in de rad ten minste één assessor zitting te hebben die tot dit ministerie behoort";
9° in § 7, eerste lid, worden de woorden "de betrokken minister of Executieve of hun afgevaardigde" vervangen door de woorden "de betrokken minister of zijn afgevaardigde".
Art.12. Artikel 102, 6°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 februari 1986, wordt als volgt aangevuld :
"of van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie".
Art.13. Artikel 115 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid.
Art.14. In artikel 2bis, § 2, vierde lid, van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende sommige verloven toegestaan aan personeelsleden van de rijksbesturen en betreffende de afwezigheden wegens persoonlijke aangelegenheid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 oktober 1990, worden de woorden "de Regie der Posterijen" en "aan de directeur- generaal van de Dienst van Algemeen Bestuur" respectievelijk vervangen door de woorden "de Post" en "aan de administrateur-generaal van de Dienst van Algemene Bestuur".
Art.15. Artikel 2ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 augustus 1987, wordt opgeheven.
Art.16. Artikel 3, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 oktober 1987 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 november 1991, wordt aangevuld met het volgende lid :
"Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het vrouwelijk personeel dat bij overeenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid wegens verloven die met het oog op de bescherming van het moederschap zijn toegekend bij artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid".
Art.17. In artikel 18, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "van artikel 12, 9°" vervangen door de woorden "van artikel 112, 2ó".
Art.18. In artikel 29, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 1 oktober 1987, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° 3ó wordt als volgt aangevuld :
"of van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie;";
2° 5ó wordt vervangen door de volgende tekst :
"5° voor werkzaamheden bij een erkende politieke groep in een nationale wetgevende vergadering of een wetgevende vergadering van een Gemeenschap of een Gewest, of bij de voorzitter van één van die groepen;".
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende de schorsing van rijksambtenaren in het belang van de dienst.
Art.19. De artikelen 10 en 11 van het koninklijk besluit van 1 juni 1964 betreffende de schorsing van rijksambtenaren in het belang van de dienst worden opgeheven.
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.
Art.20. In artikel 7, eerste lid, van het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries, worden de woorden "is een bijzondere machtiging van de Eerste Minister vereist", geschrapt.
HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat.
Art.21. In artikel 17 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat worden te woorden "De artikelen 4, 5 en 6" vervangen door de woorden "De artikelen 4 en 5".
Art.22. In artikel 26bis van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 30 juli 1976, worden de woorden "voor de leeftijd van 25 jaar" vervangen door de woorden "voor de leeftijd van 24 jaar".
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut.
Art.23. In artikel 3, § 1, van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut worden opgeheven de onderdelen 18°, 19°, 22°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 mei 1976, 25°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 mei 1976 en 26°, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 26 januari 1984.
HOOFDSTUK VII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden.
Art.24. In artikel 1, onder rubriek 3°, van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 tot vaststelling van de weddeschalen der aan verscheidene ministeries gemene graden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 4 januari 1974 en 6 november 1991, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden "van de schoonmaakster" worden vervangen door de woorden "van personeel belast met het schoonmaakwerk";
2° het woord "minimumwedde" wordt vervangen door het woord "wedde".
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries.
Art.25. In het koninklijk besluit van 29 juni 1973 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der ministeries worden opgeheven :
1° artikel 33, § 2, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 december 1978;
2° de artikelen 34, § 2, 35, 43 en 44.
HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 juli 1976 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, van het technisch personeel en van het vak- en dienst- personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat.
Art.26. In het koninklijk besluit van 30 juli 1976 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, van het technische personeel en van het vak- en dienstpersoneel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat worden opgeheven :
1° artikel 2, A, 4°, tweede lid;
2° artikel 6, derde lid.
HOOFDSTUK X. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 juni 1977 betreffende de bestaansduur van adviesorganen die bij wege van een bestuursmaatregel zijn opgericht.
Art.27. De artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 2 juni 1977 betreffende de bestaansduur van adviesorganen die bij wege van een bestuursmaatregel zijn opgericht, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 november 1977, worden opgeheven.
HOOFDSTUK XI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 november 1977 betreffende de toepassing der bepalingen van sommige koninklijke besluiten op personeelsleden van de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut.
Art.28. Artikel 1, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 15 november 1977 betreffende de toepassing der bepalingen van sommige koninklijke besluiten op personeelsleden van de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK XII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 houdende toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur.
Art.29. Artikel 7, § 2, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1979 houdende toekenning van een vakantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 maart 1984, wordt opgeheven.
HOOFDSTUK XIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt.
Art.30. In het koninklijk besluit van 23 oktober 1979 houdende toekenning van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt worden opgeheven :
1° artikel 1, tweede en derde lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 mei 1984;
2° artikel 5, § 2, tweede lid en § 3, tweede lid;
3° artikel 8, tweede lid, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 mei 1984.
HOOFDSTUK XIV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen.
Art.31. Artikel 17 van het koninklijk besluit van 8 augustus 1983 betreffende de uitoefening van een hoger ambt in de rijksbesturen wordt opgeheven.
HOOFDSTUK XV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries.
Art.32. Artikel 2, a), van het koninklijk besluit van 11 februari 1991 tot vaststelling van de individuele geldelijke rechten van de personen bij arbeidsovereenkomst aangeworven in de ministeries wordt aangevuld als volgt :
"of een uurloon dat gelijk is aan 1/1976ste van de wedde en dat in dezelfde mate schommelt als de maandwedde waarop het betrekking heeft".
HOOFDSTUK XVI. - Opheffingsbepalingen.
Art.33. Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 10 april 1954 waarbij de Rijksambtenaren die gemachtigd werden een openbaar ambt uit te oefenen in sommige Afrikaanse gebieden toen deze onder het gezag van België stonden, geheel of gedeeltelijk van sommige loopbaanexamens worden vrijgesteld, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1964 en het ministerieel besluit van 11 december 1970;
2° het koninklijk besluit van 14 februari 1968 tot vaststelling van bijzondere regelen voor de bezoldiging van sommige rijkspersoneelsleden, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 29 juni 1973;
3° het koninklijk besluit van 10 maart 1969 tot vaststelling, met het oog op de toepassing van artikel 43 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, van de graden van het tijdelijk rijkspersoneel die eenzelfde trap van de hiërarchie vormen;
4° het koninklijk besluit van 15 juli 1969 tot instelling van een toelage voor slopend werk in de automatie, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1976;
5° het koninklijk besluit van 2 juni 1971 houdende toekenning van een zogenaamde toelage voor revalorisatie van het openbaar ambt aan sommige titularissen van een door de Schatkist bezoldigd ambt;
6° het koninklijk besluit van 22 november 1973 houdende toekenning, voor het jaar 1973, van een zogenaamde sociale programmatietoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt;
7° het koninklijk besluit van 4 januari 1974 houdende toekenning, voor de jaren 1974 en 1975, van een eindejaarstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt;
8° het koninklijk besluit van 8 november 1974 houdende toekenning van een toelage aan sommige personeelsleden van de ministeries;
9° het koninklijk besluit van 12 maart 1975 houdende toekenning van een aanvullingswedde aan sommige personeelsleden van de ministeries;
10° het koninklijke besluit van 12 mei 1975 houdende toekenning van een mobiliteitstoelage aan sommige titularissen van een ten laste van de Schatkist bezoldigd ambt;
11° het koninklijk besluit van 26 januari 1977 houdende uitvoering van de tijdelijke maatregel inzake inkomensmatiging voorzien bij artikel 41 van de wet van 30 maart 1976 betreffende de economische herstelmaatregelen, ten opzichte van de personeelsleden van sommige instellingen van openbaar ambt;
12° het koninklijk besluit van 12 september 1979 betreffende de toekenning van een schoolbijslag 1979;
13° het koninklijk besluit van 12 februari 1981 houdende uitvoering van de artikelen 6 en 8 van de wet van 10 februari 1981 tot invoering van een solidariteitsbijdrage ten laste van de personen rechtstreeks of onrechtstreeks bezoldigd door de openbare sector;
14° het koninklijk besluit van 13 februari 1981 houdende uitvoering van artikel 10, § 2, van de herstelwet van 10 februari 1981 inzake de inkomensmatiging;
15° het koninklijk besluit van 12 april 1984 houdende de niet-toepassing van het koninklijk besluit nr. 281 van 31 maart 1984 houdende bepaalde tijdelijke wijzigingen in de regeling inzake de koppeling van sommige sociale uitkeringen van de maatschappelijke zekerheid en uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk, en tot toekenning van een inhaalpremie aan sommige gerechtigden op sociale uitkeringen;
16° het koninklijk besluit van 9 mei 1984 houdende uitvoering van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 279 van 30 maart 1984 betreffende de betaling na vervallen termijn van de wedden van sommige personeelsleden van de openbare sector;
17° de artikelen 1 tot 3 van het koninklijk besluit van 31 december 1984 betreffende de verdeling en de aanpassing van de arbeidstijd in de rijksbesturen;
18° het koninklijk besluit van 6 juli 1989 waarbij aan de personeelsleden van de ministeries tijdelijk een aanvullingswedde wordt toegekend, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 augustus 1989.
HOOFDSTUK XVII. - Slotbepalingen.
Art.34. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt met uitzondering van artikel 20 dat uitwerking heeft met ingang van 26 april 1992 en artikel 27 dat uitwerking heeft met ingang van 31 december 1987.
Art. 35. Onze Ministers en Onze Staatssecretaris zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 4 maart 1993.
BOUDEWIJN
Van Koningswege :
De Minister van Ambtenarenzaken,
L. TOBBACK