Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

11 AUGUSTUS 1986. - Koninklijk besluit houdende goedkeuring van de resolutie nr. 26 van 28 november 1985 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.



Inhoudstafel:


Art. 1-3
Bijlage.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1980093002 



Uitvoeringsbesluit(en):

1990015033  1993015088  1995015048 



Artikels:

Artikel 1. De resolutie nr. 26 van 28 november 1985 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart die voorkomt in de bijlage tot dit besluit, is goedgekeurd.

Art.2. Zijn opgeheven :
  1° het koninklijk besluit van 30 september 1980 betreffende de toepassing van artikel 1.08 van het Reglement betreffende het onderzoek van Rijnschepen tot goedkeuring van de resolutie nr. 28 van 30 mei 1980 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart;
  2° het koninklijk besluit van 8 september 1983 tot goedkeuring van de resolutie nr. 22 van 4 mei 1983 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.

Art.3. Onze Minister van Buitenlandse Betrekkingen, Onze Minister van Openbare Werken en Onze Minister van Verkeerswezen zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Motril - Spanje, 11 augustus 1986.
  BOUDEWIJN
  Van Koningswege :
  De Minister van Buitenlandse Betrekkingen,
  L. TINDEMANS
  De Minister van Openbare Werken,
  L. OLIVIER
  De Minister van Verkeerswezen en Buitenlandse Handel,
  H. DE CROO

Bijlage.
Art. N. Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen. - Resolutie nr. 26 van 28 november 1985 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. - Artikel 7.03, cijfer 5. - Vast ingebouwde brandblusinstallaties.
  De Centrale Commissie,
  op voorstel van haar Comité voor het Reglement betreffende het onderzoek,
  heeft, met ingang van 1 april 1986, de tijdelijke voorschriften op aangenomen bij resolutie 1980-1-28 en vernieuwd bij resolutie 1983-1-22,
  neemt, krachtens artikel 1.08 van het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen, bijgaande wijziging aan van artikel 7.03 van het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen.
  Deze wijziging zal van kracht zijn van 1 april 1986 tot 31 maart 1989.
  De volgende overgangsbepalingen zijn van toepassing :
  De CO2-brandblusinstallaties geplaatst vóór 1 oktober 1980 blijven toegelaten op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorschriften van het huidige artikel 7.03, cijfer 5 (protocol 1975-1-23).
  Artikel 7.03, cijfer 5, wordt als volgt gelezen :
  " 5. Voor in de motor, - ketel - en pompruimten vast ingebouwde brandblusinstallaties mag alleen halon (1301 CBr F3) gebruikt worden als blusmiddel. Te dien einde zijn volgende voorwaarden toepasselijk :
  a) De hoeveelheid blusmiddel moet voldoende zijn om, in gasachtige toestand en bij een temperatuur van 20 °C, het totaal volume van het te beschermen lokaal, met inbegrip van de eigen houder, voor 4,25 % tot 7 % te vullen.
  Voor de berekening van de noodzakelijke hoeveelheid blusmiddel wordt ervan uitgegaan dat 1 kg halon 1301 bij 20 °C een volume van 0,160 m3 inneemt.
  b) De drukhouders bestemd om halon 1301 te bevatten moeten overeenkomen met de door de bevoegde overheid vastgestelde normen. Bovendien moeten de houders zodanig ingericht zijn dat ze bij een maximale temperatuur van 60 °C in het lokaal, dezelfde druk kunnen verdragen als de gehele installatie. De houders moeten duidelijk en onuitwisbaar vermelden : de nominale bedrijfsdruk, de vullingsdruk, het bouwjaar en het jaartal van de laatste controle evenals de hoeveelheid en de aard van het blusmiddel.
  c) De houders geplaatst in het te beschermen lokaal moeten voorzien zijn van een automatische drukbeveiliging die het blusmiddel in het beschermde lokaal laat ontsnappen wanneer, in geval van brand, de houder aan het vuur blootgesteld wordt en de brandblusinstallatie niet in werking gesteld werd. Deze zekerheid moet zich automatisch ontspannen bij een temperatuur van 60 °C.
  d) De houders geplaatst buiten het te beschermen lokaal moeten beschermd worden tegen te hoge druk bij maximale omgevingstemperatuur van 60 °C. Hetzelfde geldt voor de drukhouders van het stuwgas.
  e) Iedere houder die eveneens stuwgas bevat moet uitgerust zijn met een drukspanningsmeter of een gelijkwaardig meetinstrument dat de controle van de drukspanning van het stuwgas toelaat. Een tabel moet de bestaande verhoudingen tussen de druk en de temperatuur aanduiden.
  f) Het leidingsysteem en zijn armaturen moet in staal, of in een materiaal met gelijke weerstand aan de warmte zijn.
  g) Wanneer de houders in het te beschermen lokaal geplaatst zijn mag alleen stikstof als stuwgas gebruikt worden; ze moet onder voldoende druk in iedere houder aanwezig zijn.
  h) De blaasmonden moeten zodanig geplaatst zijn dat het blusmiddel zich gelijkmatig verspreidt en ze moeten zodanig gemaakt zijn dat het blusmiddel zich éénvormig en volledig vermengt met de lucht ten einde sterke plaatselijke concentratie te vermijden.
  i) Het leidingsysteem en de blaasmonden moeten zodanig gemaakt zijn dat het blusmiddel, in vloeibare toestand en bij een omgevingstemperatuur van 0 °C, in 10 sec. volledig kan ontsnappen in het te beschermen lokaal.
  k) De brandblusinstallatie moet manueel kunnen bediend worden vanaf de stuurhut of van een andere, buiten het te beschermen lokaal gelegen plaats, daartoe geschikt bevonden door de Commissie van Onderzoek.
  Het automatisch in werking treden zonder aangepast waarschuwingsapparaat met geluidssignalen, is niet toegelaten.
  l) Wanneer één brandblusinstallatie bestemd is voor meerdere lokalen, moeten de bedieningselementen en de hoeveelheden blusmiddel voor ieder lokaal afzonderlijk nauwkeurig aangeduid worden.
  m) De pneumatische, hydraulische of electrische bedieningsystemen moeten zodanig geplaatst zijn dat, in geval van brand of ontploffing de mogelijkheid van uitvallen van deze systemen tot het minimum herleidt wordt.
  n) De brandblusinstallatie moet minstens om de twaalf maanden gekeurd worden. Deze keuring moet minstens behelzen :
  - uitwendige inspectie van het geheel der installatie;
  - controle op de goede werking van de electrische systemen voor het breken van de sluitplaatjes;
  - controle op de druk in de houders, een maximum van 10 % verlies voor iedere houder is toegelaten.
  Bij de keuringen moet, één keer op twee, de hoeveelheid blusmiddel in de houders gecontroleerd worden, een maximum verlies van 5 % op iedere houder is toegelaten.
  o) De bewijsstukken betreffende de keuring, ondertekend door degene die de keuring heeft verricht, moeten aan boord zijn.
  p) Indien één of meer vaste brandblusinstallaties met halon 1301 geplaatst zijn, moet in de rubriek 43 van het certificaat van onderzoek de volgende vermelding voorkomen :
  " ... vast ingebouwde brandblusinstallatie(s) met halon 1301 als blusmiddel. De bewijsstukken bedoeld in artikel 7.03, cijfer 5 o moeten aan boord zijn. "
  Gezien om gevoegd te worden bij Ons besluit van 11 augustus 1986.
  BOUDEWIJN
  Van Koningswege :
  De Minister van Buitenlandse Betrekkingen,
  L. TINDEMANS
  De Minister van Openbare Werken,
  L. OLIVIER
  De Minister van Verkeerswezen en Buitenlandse Handel,
  H. DE CROO