11 JULI 1994. - Koninklijk besluit houdende goedkeuring van de resolutie nr. 25 van 3 juni 1993 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart met betrekking tot het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen.
Art. 1-3
Bijlage.
Art. N
Artikel 1. De resolutie nr. 25 van 3 juni 1993 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, waarvan de tekst voorkomt in de bijlage bij dit besluit, is goedgekeurd.
Art.2. Artikel 7.03 van het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen is gewijzigd overeenkomstig de bepalingen opgenomen in de bijlage bij de resolutie nr. 25 van 3 juni 1993 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.
Art.3. Onze Minister van Verkeerswezen en Overheidsbedrijven en Onze Minister van Buitenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 juli 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Verkeerswezen en Overheidsbedrijven,
E. DI RUPO
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W. CLAES
Bijlage.
Art. N. Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen
Resolutie nr. 25 van 3 juni 1993
van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart
Draagbare brandblussers en brandblusinstallaties
Artikel 7.03, cijfer 2, letter c), en cijfer 5
I De Centrale Commissie,
op de voordracht van haar Comité van het Reglement van Onderzoek, met kennis van de op internationaal vlak nagestreefde doelstellingen die erop gericht zijn het gebruik van bepaalde halogene koolwaterstoffen die de ozonlaag aantasten, te beperken en weldra te verbieden,
vaststellende dat de tijdelijke voorschriften aangenomen bij resolutie 1985-II-26, verlengd bij resolutie 1988-II-21 en gewijzigd bij resolutie 1991-II-26, op 31 december 1993 verstrijken,
neemt, krachtens artikel 1.08 van het reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen, het amendement aan op artikel 7.05, cijfer 2, letter c), en cijfer 5, dat voorkomt in de bijlage bij deze resolutie.
Dit amendement zal van toepassing zijn van 1 januari 1994 tot 31 december 1996 met inachtneming van de volgende overgangsbepalingen :
1. De vast ingebouwde CO2-brandblusintallaties geplaatst voor 1 oktober 1980 blijven toegelaten op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorschriften van het huidige artikel 7.03, cijfer 5, in de versie van de resolutie 1975-I-23.
2. De vast ingebouwde CBrF3-brandblusinstallaties (met blusmiddel halon 1301) geplaatst voor 1 april 1992 blijven toegelaten op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorschriften van artikel 7.03, cijfer 5, in de versie van het tijdelijke voorschrift van de resolutie 1985-II-26.
3. De bepalingen van artikel 7.03, cijfer 5, b), betreffende de afzuiging van de verbrandingslucht met betrekking tot de vast ingebouwde CO2brandblusinstallaties zijn slechts van toepassing op de installaties aan boord van schepen waarvart de kiel na 1 oktober 1992 wordt gelegd.
II De Centrale Commissie neemt akte dat haar Comité van het Reglement van Onderzoek, krachtens het mandaat dat hem toevertrouwd werd bij resolutie 1977-I-29, punt II, de Richtlijn nr. 47 aan de Commissies voor Onderzoek met ingang van 1 januari 1994 heeft opgeheven.
Bijlage bij de resolutie nr. 25 van 3 juni 1993
van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart
- Artikel 7.03, cijfer 2, letter c), luidt als volgt :
"c) het blusmiddel van de draagbare brandblussers voorgeschreven door het cijfer 1, letters a) tot e), mag geen halon zijn of geen produkt bevatten dat bij gebruik toxische gassen zou vrijmaken (bij voorbeeld tetrachloorkoolstof);
- Het artikel 7.03, cijfer 5, luidt als volgt :
"5. Voor de vast ingebouwde brandblusinstallaties mag geen halon gebruikt worden. CO2 mag onder de volgende voorwaarden als blusmiddel gebruikt worden :
a) De CO2-brandblusinstallaties mogen uitsluitend in de motor-, ketelen pompruimten worden ingezet.
b) De verbrandingslucht noodzakelijk voor de verbrandingsmotoren waardoor de schepen worden voortgestuwd, mag niet afkomstig zijn uit de motor-, ketel- en pompruimten.
c) Iedere vast ingebouwde CO2 brandblusinstallatie moet voorzien zijn van een waarschuwingssysteem, waarvan de signalen in de ruimte, die met CO2-gas kunnen worden gevuld, ook onder bedrijfsomstandigheden waarbij aldaar het meest geluid wordt geproduceerd, duidelijk hoorbaar zijn en zich duidelijk van alle geluidsseinen aan boord onderscheiden.
Deze CO2-waarschuwingssignalen moeten ook in de belendende ruimten, indien deze ruimten via de ruimte die met CO2-gas kan worden gevuld, verlaten kunnen worden, duidelijk hoorbaar zijn. De hoorbaarheid van het signaal moet ook bij gesloten verbindingsdeuren en bij het onder de bedrijfsomstandigheden meest geluid in deze ruimten, voldoende zijn.
Naast iedere in- en uitgang van een ruimte, die met CO2-gas kan worden gevuld, moet duidelijk zichtbaar een bord worden aangebracht met daarop in rode letters op een witte achtergrond, in het Duits, het Frans en het Nederlands, de volgende tekst :
"Bei Ertönen des CO2-Warnsignals.......... (Beschreibung des Signals) den Raum sofort verlassen . Erstickungsgefahr ."
"Quitter immédiatement ce local au signal CO2........ (description du signal) . Danger d'asphyxie ."
"Bij het in werking treden van het CO2-Alarmsignaal..........
(omschrijving van het signaal) deze ruimte onmiddellijk verlaten .
Verstikkingsgevaar ."
d) Bij iedere inrichting voor het inwerking stellen van de CO2brandblusinstallatie moet de gebruiksaanwijzing in het Duits, het Frans en het Nederlands duidelijk zichtbaar, goed leesbaar en duurzaam uitgevoerd zijn aangebracht.
De leidingen naar de afzonderlijke ruimten, die met CO2 kunnen worden gevuld, moeten elk afzonderlijk van een bedieningsafsluiter zijn voorzien.
Voor de ingebruikstelling van de brandblusinstallatie moet automatisch eerst het onder c) voorgeschreven waarschuwingssysteem inwerking treden.
e) De CO2-houders moeten in een van de overige ruimten gasdicht gescheiden ruimte zijn ondergebracht. Deze ruimte mag slechts rechtstreeks van buiten toegankelijk zijn en moet over een eigen, van de andere ventilatiesystemen aan boord volledig gescheiden, voldoende ventilatie beschikken. De temperatuur in deze ruimte mag niet meer bedragen dan 6O°C.
Elke drukhouder moet in witte letters op een rode achtergrond zijn voorzien van het opschrift "CO2". De hoogte van de lettertekens moet ten minste 6 cm bedragen.
f) Drukhouders, armaturen en leidingen van de CO2-installatie moeten overeenkomen met de in een van de Rijnoeverstaten of België geldende voorschriften. Zij moeten zijn voorzien van een officieel stempel ten bewijze van de keuring op basis van de voorgeschreven beproevingen;
g) Het waarschuwingssysteem, bedoeld onder c), moet ten minste elke 12 maanden worden gekeurd.
De blusinstallatie moet ten minste elke 2 jaar worden gekeurd. Deze keuring moet ten minste omvatten :
- uitwendige inspectie van de gehele installatie;
- controle op de werking van het leidingenstelsel en van de blaasmonden;
- controle op de werking van het bedieningsmechanisme;
- de in elke bedrijfshouder aanwezige voorraad CO2-gas.
Betreffende de keuring van het waarschuwingssysteem en de brandblusinstallatie moeten bewijsstukken aan boord zijn, die zijn ondertekend door degene die de keuringen heeft verricht. Op deze bewijsstukken moeten ten minste bovengenoemde controles en de daarbij verkregen resultaten, alsmede de datum van de keuringen zijn vermeld.
h) Bij aanwezigheid van een of meer vast ingebouwde CO2-brandblusinstallaties moet op het certificaat van onderzoek de volgende aantekening worden geplaatst : "... (aantal) vast ingebouwde CO2-brandblusinstallatie(s)" "De in artikel 7.03, vijfde lid, onder g) voorgeschreven bewijsstukken moeten zich aan boord bevinden."
Andere blusmiddelen zijn slechts toegelaten op basis van aanbevelingen van de bevoegde autoriteiten van de Rijnoeverstaten en van België."
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 11 juli 1994.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Verkeerswezen en Overheidsbedrijven,
E. DI RUPO
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W. CLAES