2 APRIL 1993. - Koninklijk besluit houdende goedkeuring van de resolutie nr. 26 van 28 november 1991 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart met betrekking tot het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen.
Art. 1-2
Bijlage.
Art. N
Bijlage.
Art. 1N
Artikel 1. De resolutie nr. 26 van 28 november 1991 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, waarvan de tekst voorkomt in de bijlage bij dit besluit, is goedgekeurd.
Art.2. Onze Minister van Verkeerswezen en Overheidsbedrijven en Onze Minister van Buitenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 2 april 1993.
BOUDEWIJN
Van Koningswege :
De Minister van Verkeerswezen en Overheidsbedrijven,
G. COEME
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W. CLAES
Bijlage.
Art. N. Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen. - Resolutie nr. 26 van 28 november 1991 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.
Vast ingebouwde brandblusinstallaties (artikel 7.03, cijfer 5).
De Centrale Commissie
op de voordracht van haar Comité van het Reglement betreffende het onderzoek,
met kennis van de op internationaal vlak nagestreefde doelstellingen die erop gericht zijn het gebruik van bepaalde halogene koolwaterstoffen die de ozonlaag aantasten, te beperken en weldra te verbieden,
vaststellende dat de tijdelijke voorschriften aangenomen bij resolutie 1985-II-26 en verlengd bij resolutie 1988-II-21 op 1 april 1992 verstrijken,
neemt krachtens artikel 1.08 van het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen het amendement op artikel 7.03, cijfer 5 aan, dat voorkomt in de bijlage bij deze resolutie.
Dit amendement zal van toepassing zijn van 1 april 1992 tot 31 december 1993 met inachtneming van de volgende overgangsbepalingen :
1. De CO2-brandblusinstallaties geplaatst voor 1 oktober 1980 blijven toegelaten op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorschriften van het huidige artikel 7.03, cijfer 5 (resolutie 1975-I-23).
2. De CBrF3-brandblusinstallaties (met blusmiddel halon 1301) geplaatst voor 1 april 1992 blijven toegelaten op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorschriften van artikel 7.03, cijfer 5, in de versie van het tijdelijk voorschrift (resolutie 1985-II-26).
3. De bepalingen van artikel 7.03, cijfer 5 b) betreffende de afzuiging van de verbrandingslucht met betrekking tot de vast ingebouwde CO2-brandblusinstallaties zijn slechts van toepassing op de installaties aan boord van schepen waarvan de kiel na 1 oktober 1992 wordt gelegd. (Err. 22-09-1993, p. 20987)
Bijlage.
Art. 1N. Bij de resolutie nr. van 26 van 28 november 1991 van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart.
Het artikel 7.03, cijfer 5 luidt als volgt :
"5. Voor de vast ingebouwde brandblusinstallaties mag geen halon gebruikt worden. CO2 mag onder de volgende voorwaarden als blusmiddel gebruikt worden :
a) De CO2-brandblusinstallaties mogen uitsluitend in de motor-, ketel- en pompruimten worden ingezet.
b) De verbrandingslucht noodzakelijk voor de verbrandingsmotoren waardoor de schepen worden voortgestuwd, mag niet afkomstig zijn uit de motor-, ketel- en pompruimten.
c) Iedere vast ingebouwde CO2-brandblusinstallatie moet voorzien zijn van een waarschuwingssysteem, waarvan de signalen in de ruimte, die met CO2-gas kunnen worden gevuld, ook onder bedrijfsomstandigheden waarbij aldaar het meest geluid wordt geproduceerd, duidelijk hoorbaar zijn en zich duidelijk van alle geluidsseinen aan boord onderscheiden.
Deze CO2-waarschuwingssignalen moeten ook in de belendende ruimten, indien deze ruimten via de ruimte, die met CO2-gas kan worden gevuld, verlaten kunnen worden, duidelijk hoorbaar zijn. De hoorbaarheid van het signaal moet ook bij gesloten verbindingsdeuren en bij het onder de bedrijfsomstandigheden meest geluid in deze ruimten, voldoende zijn.
Naast iedere in- en uitgang van een ruimte, die met CO2-gas kan worden gevuld, moet duidelijk zichtbaar een bord worden aangebracht met daarop in rode letters op een witte ondergrond in het Duits, het Frans en het Nederlands, de volgende tekst :
"Bei Ertönen des CO2-Warnsignals ... (Beschreibung des Signals) den Raum sofort verlassen. Erstickungsgefahr."
"Quitter immédiatement ce local au signal CO2 ... (description du signal) Danger d'asphyxie."
"Bij het in werking treden van het CO2 Alarmsignaal (omschrijving van het signaal) - deze ruimte onmiddellijk verlaten. Verstikkingsgevaar."
d) Bij iedere inrichting voor het inwerking stellen van de CO2-brandblusinstallatie moet de gebruiksaanwijzing in het Duits, het Frans en het Nederlands duidelijk zichtbaar, goed leesbaar en duurzaam uitgevoerd zijn aangebracht.
De leidingen naar de afzonderlijke ruimten, die met CO2 kunnen worden gevuld, moeten elk afzonderlijk van een bedieningsafsluiter zijn voorzien.
Voor de ingebruikstelling van de brandblusinstallatie moet automatisch eerst het onder c) voorgeschreven waarschuwingssysteem inwerking treden.
e) De CO2-houders moeten in een van de overige ruimten gasdicht gescheiden ruimte zijn ondergebracht.
Deze ruimte mag slechts rechtstreeks van buiten toegankelijk zijn en moet over een eigen, van de andere ventilatiesystemen aan boord volledig gescheiden, voldoende ventilatie beschikken. De temperatuur in deze ruimte mag niet meer bedragen dan 60 °C.
Elke drukhouder moet in witte letters op een rode ondergrond zijn voorzien van het opschrift "CO2". De hoogte van de lettertekens moet ten minste 6 cm bedragen.
f) Drukhouders, armaturen en leidingen van de CO2-installatie moeten overeenkomen met de in een van de Rijnoeverstaten of België geldende voorschriften. Zij moeten zijn voorzien van een officiële stempel ten bewijze van de keuring op basis van de voorgeschreven beproevingen.
g) Het waarschuwingssysteem, bedoeld onder c), moet ten minste elke 12 maanden worden gekeurd.
De blusinstallatie moet ten minste elke 2 jaar worden gekeurd. Deze keuring moet ten minste omvatten :
- uitwendige inspectie van de gehele installatie,
- controle op de werking van het leidingenstelsel en van de blaasmonden,
- controle op de werking van het bedieningsmechanisme,
- de in elke bedrijfshouder aanwezige voorraad CO2-gas.
Betreffende de keuring van het waarschuwingssysteem en de brandblusinstallatie moeten bewijsstukken aan boord zijn, die zijn ondertekend door degene, die de keuringen heeft verricht. Op deze bewijsstukken moeten tenminste bovengenoemde controles en de daarbij verkregen resultaten, alsmede de datum van de keuringen zijn vermeld.
h) Bij aanwezigheid van een of meer vast ingebouwde CO2-brandblusinstallaties moet op het certificaat van onderzoek de volgende aantekening worden geplaatst :
"... (aantal) vast ingebouwde CO2-brandblusinstallatie(s)." "De in artikel 7.03, vijfde lid onder g) voorgeschreven bewijsstukken moeten zich aan boord bevinden.
Andere blusmiddelen zijn slechts toegelaten op basis van aanbevelingen van de bevoegde autoriteiten van de Rijnoeverstaten en van België."
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 2 april 1993.
BOUDEWIJN
Van Koningswege :
De Minister van Verkeerswezen en Overheidsbedrijven,
G. COEME
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W. CLAES