26 SEPTEMBER 1983. - Koninklijk besluit nr. 213 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-01-1985 en tekstbijwerking tot 10-01-2022)
HOOFDSTUK 1. Toepassingsgebied.
Art. 1
HOOFDSTUK 2. Vermindering van de arbeidsduur.
Art. 2-5
HOOFDSTUK 3. Financiering van de arbeidsduurvermindering.
Art. 6
HOOFDSTUK 4. Maatregelen tot vermindering van de gedeeltelijke werkloosheid.
Art. 7-8
HOOFDSTUK 5. Bijzondere bepalingen.
Art. 9-13, 13bis, 14
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen.
Art. 15-16
1983012950 1984021266 1987012822 1988013253 1989012335 1993012271 1993012393 1993012412 1995012414 1995012522 1996012535 1996912451 1997012100 1997012210 1997012534 1998012159 1998012204 1999012127 1999012509 2000012080 2000012392 2000012582 2001012003 2001013152 2001022462 2002013285 2004012387 2006012041 2006012528 2008012003 2010201889 2010204802 2012205586 2014205931 2016201865 2017205224 2020201556 2022202768
HOOFDSTUK 1. _ Toepassingsgebied.
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren en op de werklieden door hen tewerkgesteld.
HOOFDSTUK 2. _ Vermindering van de arbeidsduur.
Art.2. <L 1990-12-29/30, art. 166, 006; Inwerkingtreding : 1991-01-01> De in artikel 1 bedoelde werklieden hebben voor 1983 recht op vier rustdagen en voor de jaren 1984 tot 1992 op zes rustdagen.
De Koning bepaalt, na advies van het paritair comité, de data waarop deze rustdagen in 1987, 1988, 1989, 1990, 1991 en 1992 genomen moeten worden.
De Koning kan, na advies van het paritair comité, bij een in Ministerraad overlegd besluit en onder de voorwaarden en volgens de nadere regelen die Hij bepaalt, het recht op een aantal rustdagen vaststellen voor ieder jaar na 1992 (tot 2000). <W 2000-08-12/62, art. 169, 1°, 008; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
Hij bepaalt in voorkomend geval, na advies van het paritair comité, de data waarop deze rustdagen genomen moeten worden in het betrokken jaar.
(Voor ieder jaar na 2000, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden recht op zes rustdagen.
De Koning bepaalt, na advies van het paritair comité, de data waarop deze rustdagen in ieder jaar na 2000 genomen moeten worden.) <W 2000-08-12/62, art. 169, 2°, 008; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
De in dit artikel bedoelde rustdagen zijn, wat de sociale zekerheid betreft, gelijkgesteld met arbeidsdagen.
Art.3. Het is verboden de bij artikel 1 bedoelde werklieden gedurende de bij artikel 2, tweede lid, vastgestelde dagen tewerk te stellen.
In afwijking van het eerste lid mogen de werklieden gedurende deze rustdagen worden tewerkgesteld :
1° wanneer arbeid 's zondags toegestaan is bij artikel 12 van de arbeidswet van 16 maart 1971;
2° wanneer zij belast zijn met de klantendienst bij handelaars in bouwmaterialen.
Art.4. De werklieden die in toepassing van artikel 3, tweede lid, gedurende de bij artikel 2, tweede lid, bedoelde rustdagen, worden tewerkgesteld, hebben recht op inhaalrust. Deze dagen inhaalrust moeten worden toegekend binnen zes weken die volgen op de dag waarop arbeid werd verricht.
Art.5. De in artikel 2 bedoelde rustdagen schorsen de uitvoering van de arbeidsovereenkomst en geven recht op een dagelijks forfaitair loon dat gelijk is aan de werkloosheidsuitkering, vermeerderd met de aanvullende werkloosheidsuitkering die door het Fonds voor bestaanszekerheid voor de arbeiders van de bouwnijverheid wordt toegekend.
Dit loon valt ten laste van het Fonds voor bestaanszekerheid voor de arbeiders van de bouwnijverheid en wordt betaald door de instellingen bedoeld in artikel 7 van de statuten van het genoemde Fonds volgens de nadere regels vastgesteld in gemeen overleg tussen deze instellingen en het Fonds.
(Lid 3 opgeheven) <KB 2001-06-10/58, art. 10, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
HOOFDSTUK 3. _ Financiering van de arbeidsduurvermindering.
Art.6. Het loon van de inhaalverlofdagen wordt gefinancierd door een bijdrage aan het Fonds voor bestaanszekerheid van de werklieden uit het bouwbedrijf, waarvan de inning en invordering geschieden door de Rijksdienst voor sociale zekerheid.
Voor het jaar 1983 is de bijdrage gelijk aan 2,5 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen over het jaar 1982, zoals dat bedrag blijkt uit de aangiften welke met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden aan de Rijksdienst zijn gedaan door de werkgevers die gedurende één van de eerste drie kwartalen van 1983 werklieden in dienst zullen hebben gehad.
Het bedrag van de bijdrage maakt het voorwerp uit van een debetbericht, verzonden aan de werkgevers door de Rijksdienst in de loop van de maand september 1983 en opgesteld door voornoemde Dienst op basis van de loongegevens in zijn bezit op dat ogenblik. De bijdrage is verschuldigd op 30 september 1983 en dient te worden betaald aan de Rijksdienst ten laatste op 31 oktober 1983.
Voor het jaar 1984 is de bijdrage gelijk aan 2,6 pct. van het op 108 pct. gebracht bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1983, het eerste, het tweede en het derde kwartaal van 1984. De bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale zekerheidsbijdragen geind.
(Voor het jaar 1985 is de bijdrage gelijk aan 2,6 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1984, en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 1985. Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale-zekerheidsbijdragen, geind.
Voor het jaar 1986 is de bijdrage gelijk aan 2,6 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden, en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1985, en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 1986. Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale-zekerheidsbijdragen, geind.
Deze bepalingen zullen niet van toepassing zijn indien het paritair comité voor het bouwbedrijf de overeenkomst sluit, bedoeld in artikel 23, § 3.) <W 1985-01-22/30, art. 40, 002>
(Voor het jaar 1987 is de bijdrage gelijk aan 2,6 pct. van het op 108 pct, gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden, en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1987. Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale-zekerheidsbijdragen, geïnd.
Voor het jaar 1988 is de bijdrage gelijk aan 2,6 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden, en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1987 en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 1988. Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale-zekerheidsbijdragen, geïnd.) <KB492 1986-12-31/39, art. 2, § 1, 003>
(Voor het jaar 1989 is de bijdrage gelijk aan 2,6 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1988 en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 1989. Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale zekerheidsbijdragen, geïnd.
Voor het jaar 1990 is de bijdrage gelijk aan 2,6 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden, en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1989, en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 1990. Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale zekerheidsbijdragen, geïnd.) <W 1988-12-30/31, art. 107, 004; Inwerkingtreding : 1989-01-01>
(Voor het jaar 1991 is de bijdrage gelijk aan 2,6 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1990 en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 1991. Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale-zekerheidsbijdragen, geïnd.
Voor het jaar 1992 is de bijdrage gelijk aan 2,6 pct. van het op 108 pct. gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden en dit respectievelijk voor het vierde kwartaal van 1991 en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van 1992. Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale-zekerheidsbijdragen, geïnd.) <W 1991-07-20/31, art. 97, 007; Inwerkingtreding : 1991-08-11>
(Wanneer de Koning, op grond van artikel 2, derde lid, het recht op een aantal rustdagen vaststelt voor de jaren na 1992, (tot 2000) bepaalt Hij eveneens, bij in een Ministerraad overlegd besluit, de bijdrage alsmede de berekeningsbasis ervan. De bijdrage wordt per kwartaal samen met de sociale-zekerheidsbijdragen geïnd.) <W 1990-12-29/30, art. 167, 006; Inwerkingtreding : 1991-01-01> <W 2000-08-12/62, art. 170, 1°, 008; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
(Voor de jaren na 2000 is de bijdrage gelijk aan 2,6 % van het op 108 % gebrachte bedrag van alle lonen die bij de Rijksdienst zijn aangegeven met betrekking tot de in artikel 1 bedoelde werklieden en respectievelijk voor het vierde kwartaal van het voorafgaande jaar, en voor het eerste, tweede en derde kwartaal van het betrokken jaar. Deze bijdrage wordt per kwartaal, samen met de sociale zekerheidsbijdragen, geïnd.) <W 2000-08-12/62, art. 170, 2°, 008; Inwerkingtreding : 10-09-2000>
De opbrengst van de bij dit besluit vastgestelde bijdrage, verminderd met de inningskosten, wordt door de Rijksdienst aan het Fonds voor bestaanszekerheid voor de arbeiders van de bouwnijverheid overgemaakt.
Het bedrag van de ingevolge artikel 5 uitgekeerde forfaitaire lonen moet aangegeven worden bij de Rijksdienst.
Alle wets- en verordeningsbepalingen met betrekking tot de inning, de navordering, de burgerlijke sancties, de verjaring en het voorrecht der sociale zekerheidsbijdragen zijn op bovengenoemde bijdragen toepasselijk.
HOOFDSTUK 4. _ Maatregelen tot vermindering van de gedeeltelijke werkloosheid.
Art.7.<W 2008-06-08/31, art. 63, 011; Inwerkingtreding : 26-06-2008> § 1. In de ondernemingen bedoeld in artikel 1, kunnen de grenzen van de arbeidsduur, vastgesteld bij artikel 19 van de arbeidswet van 16 maart 1971, overschreden worden [1 met 180 uren]1 per kalenderjaar gedurende de zomerperiode of een periode van intense activiteit, [3 naar rato van maximum één uur en dertig minuten per dag]3, bezoldigd tegen het normale loon.
Naar keuze van de arbeider voor het einde van de betaalperiode waarin deze uren worden gepresteerd, kunnen inhaalrustdagen toegekend worden of kan een loontoeslag van 20 % per bijkomend uur toegekend worden.
Bij ontstentenis van de in het vorige lid bedoelde keuze vóór het einde van de betaalperiode, worden inhaalrustdagen toegekend.
De toekenning van inhaalrustdagen gebeurt in onderling overleg [3 binnen de twaalf maanden]3 volgend op de periode waarin deze grenzen werden overschreden, naar rato van één rustdag per acht bijkomend gepresteerde uren. In geval er inhaalrustdagen worden toegekend, worden de bijkomend gepresteerde uren, in afwijking van de bepalingen van artikel 9 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, betaald op het ogenblik dat de inhaalrust wordt toegekend.
[1 Voor de eerste 130 uren van de in het eerste lid bedoelde overschrijding van de grenzen van de arbeidsduur dient de werkgever vooraf het akkoord van de meerderheid van de vakbondsafvaardiging te verkrijgen. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging wordt de voorzitter van het paritair comité geïnformeerd.]1
[1 Voor de 50 uren die bovenop de eerste 130 uren bedoeld in het vorig lid gepresteerd worden, dienen de bepalingen van paragraaf 2, vierde tot zesde lid, te worden nageleefd.]1
§ 2. In afwijking van het verbod op zaterdagwerk bedoeld in artikel 4, 2°, van de wet van 6 april 1960 betreffende de uitvoering van bouwwerken en onverminderd andere bepalingen genomen krachtens een wet, die zaterdagwerk mogelijk maken, kan er in de ondernemingen bedoeld in artikel 1, op zaterdag gewerkt worden [2 gedurende 96 uren]2 per kalenderjaar per arbeider.
Naar keuze van de arbeider voor het einde van de betaalperiode waarin deze uren op zaterdag werden gepresteerd, kunnen inhaalrustdagen toegekend worden. Er wordt een loontoeslag van 50 % toegekend per uur gepresteerd op zaterdag, ongeacht of er gekozen wordt voor de toekenning van inhaalrustdagen of niet. Indien de arbeider voor de toekenning van inhaalrustdagen kiest wordt deze loontoeslag betaald op het ogenblik van het verrichten der prestaties en het normale loon, in afwijking van de bepalingen van artikel 9 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, op het ogenblik van het nemen van de inhaalrust. Het aantal uren gepresteerd op zaterdag komt in mindering van het aantal uren bepaald in § 1, eerste lid.
De gevallen waarin op zaterdag kan gewerkt worden, zijn :
1° de werken die op geen enkel ander ogenblik kunnen uitgevoerd worden;
2° de werken waarbij de gelijktijdige uitvoering van bouwactiviteiten en andere activiteiten op dezelfde plaats risico's inhoudt voor de veiligheid en/of gezondheid van de werknemers of derden;
3° de werken die om technische redenen niet combineerbaar zijn met andere activiteiten.
Voor het werken op zaterdag is het akkoord vereist van de meerderheid van de vakbondsafvaardiging. Bij ontstentenis van een vakbondsafvaardiging, kan er op zaterdag gewerkt worden mits de werkgever een protocol van toetreding tot de regeling ondertekent samen met minstens één arbeider. Dit protocol moet medeondertekend worden door de gewestelijke vakbondssecretarissen indien aanwezig in het gewest, van wie de handtekening rechtstreeks of na tussenkomst van de lokale beroepsorganisatie wordt bekomen. De gewestelijke vakbondssecretarissen beschikken over een termijn van veertien dagen om het protocol te ondertekenen dan wel hun weigering kenbaar te maken.
In geval van weigering wordt via plaatselijk overleg getracht een verzoening te bereiken. Bij het uitblijven van een oplossing na uitputting van het plaatselijk overleg, maakt de meest gerede partij het geschil aanhangig bij het verzoeningsbureau van het paritair comité.
Het protocol van toetreding tot de regeling is geldig voor de duur van één jaar en wordt behoudens protest stilzwijgend hernieuwd.
Het werken op zaterdag gebeurt steeds op vrijwillige basis. De vrijwilligheid van de arbeider moet vastgesteld worden in een schriftelijk akkoord uiterlijk op het tijdstip van de aanvang der werkzaamheden, ondertekend door de arbeider en de werkgever. Dit schriftelijk akkoord wordt bewaard op de bouwplaats.
----------
(1)<W 2010-04-28/01, art. 113, 012; Inwerkingtreding : 20-05-2010>
(2)<W 2015-04-23/01, art. 18, 014; Inwerkingtreding : 27-04-2015>
(3)<W 2021-12-12/11, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 20-01-2022>
Art.8.
<Opgeheven bij W 2010-04-28/01, art. 114, 012; Inwerkingtreding : 20-05-2010>
HOOFDSTUK 5. _ Bijzondere bepalingen.
Art.9. De ondernemingen bedoeld bij artikel 1 worden verondersteld de voorwaarden te vervullen bepaald bij artikel 35, § 1, tweede lid, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, om te kunnen genieten (gedurende de jaren 1983 tot en 1992 en, na 1992, gedurende ieder jaar waarvoor de Koning, met toepassing van artikel 2, derde lid, het recht op een aantal rustdagen heeft vastgesteld) van de vermindering met 4 250 frank per kwartaal en per arbeider van de bijdragen met betrekking tot het geheel van de regimes, bedoeld in het genoemde artikel 35. <W 1990-12-29/30, art. 168, 006; Inwerkingtreding : 1991-01-01>
Art.10. De ondernemingen, bedoeld bij artikel 1, zijn vrijgesteld van de storting aan het Fonds bedoeld bij artikel 4 van het koninklijk besluit nr. 181 van 30 december 1982 tot oprichting van een Fonds ter aanwending van de bijkomende loonmatiging voor de tewerkstelling (alsook van de stortingen bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit nr. 492 van 31 december 1986 houdende bepalingen ter bevordering van de tewerkstelling.) <KB492 1986-12-31/39, art. 3, 003>
Art.11. [1 De inbreuken op de bepalingen van dit koninklijk besluit en van de uitvoeringsbesluiten ervan worden opgespoord, vastgesteld en bestraft overeenkomstig het Sociaal Strafwetboek.
De sociaal inspecteurs beschikken over de in de artikelen 23 tot 39 van het Sociaal Strafwetboek bedoelde bevoegdheden wanneer zij, ambtshalve of op verzoek, optreden in het kader van hun opdracht tot informatie, bemiddeling en toezicht inzake de naleving van de bepalingen van dit koninklijk besluit en de uitvoeringsbesluiten ervan.]1
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 67, 013; Inwerkingtreding : onbepaald , uiterlijk op 01-07-2011>
Art.12.
[1 opgeheven]1
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 33°, 013; Inwerkingtreding : onbepaald , uiterlijk op 01-07-2011>
Art.13.
[1 opgeheven]1
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 33°, 013; Inwerkingtreding : onbepaald , uiterlijk op 01-07-2011>
Art. 13bis.
[1 opgeheven]1
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 33°, 013; Inwerkingtreding : onbepaald , uiterlijk op 01-07-2011>
Art.14.
[1 opgeheven]1
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 33°, 013; Inwerkingtreding : onbepaald , uiterlijk op 01-07-2011>
HOOFDSTUK 6. - Slotbepalingen.
Art.15. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1983.
Art. 16. Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.