Details





Titel:

3 NOVEMBER 1967. - Wet betreffende het loodsen van zeevaartuigen. (NOTA : Opgeheven wat het Vlaamse Gewest betreft, met uitzondering van de artikelen 3bis en 10, § 3, zie DVR 1995-04-19/49, art. 22; Inwerkingtreding : 15-09-1995) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-09-1988 en tekstbijwerking tot 27-04-2018)



Inhoudstafel:


Art. 1-3, 3bis, 4-15



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) Onder voorbehoud van de internationale verplichtingen die België binden, regelt deze wet het loodsen van zeevaartuigen.

Art.2. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) Voor de toepassing van deze wet worden geacht zeevaartuigen te zijn:
  1° de vaartuigen omschreven in artikel 1 van boek II van het Wetboek van koophandel;
  2° de vaartuigen, lichters, dokken, wrakken of andere dergelijke drijvende tuigen met bestemming naar zee of die van een zeereis terugkeren.

Art.3. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) Behoort tot de uitsluitende bevoegdheid van de Staat het loodsen van zeevaartuigen in de maritieme toegangswegen en de zeehavens, bij het binnenkomen en het verlaten ervan, alsook op de stromen, rivieren en kanalen die voor de zeescheepvaart toegankelijk zijn.
  Maken uitzondering op deze algemene regel:
  1° het loodsen van zeevaartuigen uitsluitend uitgevoerd binnen havendokken, zonder de grenzen dezer dokken te overschrijden;
  2° het loodsen van zeevaartuigen uitgevoerd binnen havendokken die door sluizen van hun toegangswegen zijn afgescheiden, zelfs indien dit loodsen wordt voorafgegaan of gevolgd door een prestatie die in de bevoegdheid van de Staat valt;
  3° het loodsen van zeevaartuigen uitgevoerd op de waterwegen of gedeelten ervan, waar dit door een andere overheid wordt verzekerd uit hoofde van een door de Staat bekrachtigde conventie.

Art. 3bis. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) <L 1988-08-30/30, art. 1, 002, Inwerkingtreding : 1988-09-17>
  § 1. De organisator van een loodsdienst kan rechtstreeks noch onrechtstreeks aansprakelijk gesteld worden voor schade die een geloodst schip zou lijden of veroorzaken, wanneer die schade te wijten is aan een fout van de organisator zelf of van een lid van zijn personeel dat handelt in de uitoefening van zijn functie, ongeacht of die fout in een handeling dan wel in een verzuim bestaat.
  De organisator van een loodsdienst kan evenmin rechtstreeks of onrechtstreeks aansprakelijk worden gesteld voor schade die te wijten is aan een defect aan of een gebrek in de apparaten die dienen om inlichtingen of instructies aan zeeschepen te geven en die toebehoren aan of gebruikt worden door de loodsdienst.
  Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
  1° organisator : de openbare overheid en het havenbeheer die de loodsdienst inrichten of in concessie geven en de concessiehouder van die dienst;
  2° loodsdienst :
  a) de dienst die een loods ter beschikking stelt van de kapitein van een zeevaartuig, om hem als raadgever bij te staan;
  b) iedere dienst die, inzonderheid door middel van radarwaarnemingen of peilingen van de voor zeevaartuigen toegankelijke wateren, inlichtingen of instructies aan een zeevaartuig geeft, ook al bevindt er zich geen loods aan boord;
  3° geloodst schip : een zeevaartuig dat beroep doet op de loodsdienst zoals gedefinieerd in 2°, a en/of b hierboven.
  Het schip is aansprakelijk voor de schade bedoeld in het eerste lid.
  Het personeelslid door wiens handeling of verzuim de in het eerste lid bedoelde schade is veroorzaakt, is niet aansprakelijk, tenzij er zijnerzijds opzet of grove schuld aanwezig is.
  Het personeelslid is tot het vergoeden van de door zijn grove schuld veroorzaakte schade slechts gehouden tot een bedrag van vijfhonderdduizend frank per schadeverwekkende gebeurtenis. De Koning kan dit bedrag aanpassen, rekening houdend met de economische toestand.
  § 2. De vorige paragraaf treedt in werking op de dag van zijn bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. (...). <W 2002-06-26/60, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2002>

Art.4. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) De Koning bepaalt de gebieden waarop de Staat een loodsdienst inricht en de grenzen binnen welke de zeevaartuigen aan de verplichting tot het nemen van een loods onderworpen zijn. Hij kan bepaalde categorieën van vaartuigen ontslaan van de verplichting tot het nemen van een loods.

Art.5. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) Het loodsen bestaat in het verlenen van assistentie aan de kapiteins van zeevaartuigen, door loodsen benoemd door de Minister die de dienst van het loodswezen in zijn bevoegdheid heeft. De loods treedt op als de raadgever van de kapitein. Alleen deze laatste is meester over de leiding en de maneuvers van het vaartuig.
  De Koning stelt de toelatingsvoorwaarden tot het ambt van loods vast.
  De loodsen worden van een legitimatiebewijs voorzien.

Art.6. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) Wanneer het belang van de scheepvaart zulks vereist, kunnen tijdelijke loodsvergunningen aan personen van Belgische nationaliteit worden afgeleverd.
  De voorwaarden waarin deze vergunningen worden afgeleverd en ingetrokken, alsmede de regelen volgens welke de vergunningshouders zich moeten gedragen voor het uitoefenen van het ambt van loods, worden door de Koning vastgesteld.

Art.7. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) Het loodsen geeft aanleiding tot de heffing van loodsgelden die door de Koning vastgesteld worden voor de verschillende prestaties uitgevoerd door de loodsen.

Art.8. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) De kapiteins van zeevaartuigen onderworpen aan de loodsplicht, zijn gehouden tot de betaling van de loodsgelden bepaald bij het tarief, zelfs indien zij geen gebruik gemaakt hebben van de diensten van een loods.
  Vrijstelling van betaling of terugbetaling der loodsgelden kan evenwel worden toegestaan, indien de kapiteins op afdoende wijze bewijzen dat zij geen mogelijkheid gehad hebben om zich de diensten van een loods te verschaffen.

Art.9. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) Benevens de loodsgelden bedoeld in artikel 7, zijn de kapiteins van zeevaartuigen de betaling verschuldigd van vergoedingen voor reis-, verblijf-, voeding- en oponthoudkosten der loodsen, zomede van alle andere bijzondere onkosten in verband met het loodsen hunner vaartuigen, in de voorwaarden en overeenkomstig de regelen die door de Koning worden vastgesteld.

Art.10. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) § 1. De kapiteins van zeevaartuigen, zijn verplicht de in uitvoering van deze wet verschuldigde loodsgelden, vergoedingen en bijzondere onkosten bij de, door de Minister die de dienst van het loodswezen in zijn bevoegdheid heeft, aangestelde ontvangers te betalen, binnen één maand nadat zij verschuldigd zijn geworden, doch alleszins vóór het eerstvolgend vertrek van het schip naar zee of naar het buitenland, tenzij een door de bevoegde ontvanger voldoende geachte zekerheid is gesteld.
  § 2. De kapiteins van naar zee of naar het buitenland vertrekkende zeevaartuigen moeten in elk geval bij de bevoegde ontvanger een voldoende zekerheid stellen tot dekking van de bedragen die na het vertrek van het schip verschuldigd blijven.
  § 3. Het bewijs van toluitklaring wordt slechts afgeleverd op voorlegging van een kwijtschrift dat de betaling der verschuldigde loodsgelden, vergoedingen en bijzondere onkosten vaststelt, of van een bewijs van het stellen van een voldoende zekerheid tot dekking van deze betaling, of van een verklaring waaruit blijkt dat geen loodsgelden, vergoedingen of bijzondere onkosten verschuldigd zijn.

Art.11.(zie NOTA onder OPSCHRIFT) Elk geschil inzake loodsgelden, vergoedingen en bijzondere onkosten door de kapitein van een zeevaartuig verschuldigd in uitvoering van deze wet, behoort tot de bevoegdheid van de [1 ondernemingsrechtbank]1, in het rechtsgebied waarvan de haven van vertrek of aankomst in het Koninkrijk gelegen is.
  ----------
  (1)<W 2018-04-15/14, art. 252, 004; Inwerkingtreding : 01-11-2018>

Art.12. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) De kapiteins van zeevaartuigen zijn verplicht zolang de loodsen aan boord verblijven, hen kosteloos van behoorlijke voeding en van logies te voorzien. Zij moeten instaan voor de veiligheid van de loodsen, zowel bij hun in- en ontschepen, als tijdens de volledige duur van hun verblijf aan boord.

Art.13. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) De Koning stelt het algemeen loodsreglement vast.
  Hij kan de Minister tot wiens bevoegdheid de dienst van het loodswezen behoort, ertoe machtigen voor ieder loodsstation een bijzonder reglement vast te stellen.

Art.14. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) Worden opgeheven het dekreet van 12 december 1806 houdende het reglement op de loodsdienst voor schepen en de wet van 1 juni 1839, waarbij de loodsdienst in de bevoegdheid van de regering werd geplaatst.

Art. 15. (zie NOTA onder OPSCHRIFT) Deze wet treedt in werking de eerste dag van de zevende maand na die waarin zij in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.