8 AUGUSTUS 1966. - [Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden tot werving in de betrekkingen van inspecteur van financiën, van adviseur van financiën en van adviseur van de thesaurie.] <KB 17-01-1969, art. 4, BS 18-03-1969>
Art. 1-6, 6bis, 7-14
Artikel 1. <KB 16-09-1991, art. 5, BS 12-10-1991> De betrekkingen van inspecteur van financiën, van adviseur van financiën en van adviseur van de thesaurie worden verleend na een vergelijkend wervingsexamen.
Art.2. <KB 1996-11-21/35, art. 1, Inwerkingtreding : 14-12-1996> De regelen voor werving van het Rijkspersoneel zijn van toepassing op de in artikel 1 bedoelde betrekkingen, onder voorbehoud van de afwijkingen die door dit besluit worden vastgesteld.
Zijn niet van toepassing op de betrekkingen bedoeld in artikel 1, de artikelen 5, 6 en 8 van de wet van 26 maart 1968 waarbij de aanwerving in openbare dienst wordt vergemakkelijkt van personen die bij de technische coöperatie met de ontwikkelingslanden diensten hebben gepresteerd.
Art.3. Om deel te nemen aan het vergelijkend wervingsexamen bedoeld bij artikel 1, moeten de kandidaten houder zijn van één van de einddiploma's of -getuigschriften van hoger onderwijs, die in aanmerking komen voor de toelating tot het niveau 1 van de Rijksambtenaren.
Art.4. <KB 09-05-1980, art. 1, BS 14-06-1980> In afwijking van de artikelen 16 en 16bis van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel :
1° mogen aan het bij artikel 1 bedoelde vergelijkend wervingsexamen slechts die kandidaten deelnemen die de leeftijd van 35 jaar niet overschreden hebben;
2° mogen de personen bedoeld in artikel 16bis slechts aan het vergelijkend examen deelnemen indien zij niet ouder zijn dan 50 jaar. <KB 1996-11-21/35, art. 2 Inwerkingtreding : 14-12-1996>
Art.5. De examencommissie bestaat, behalve uit de voorzitter, die wordt aangewezen overeenkomstig artikel 41, § 2, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, uit bijzitters, waarvan ten minste twee ambtenaren die bekleed zijn met een graad ingedeeld in de rangen 17, 16 of 15, en ten minste twee professoren uit het hoger onderwijs.
Art.6. <KB 1996-11-21/35, art. 3, Inwerkingtreding : 14-12-1996> Het vergelijkend examen omvat de drie volgende gedeelten, die alle drie als voorexamens zijn bedoeld :
a) een mondeling gedeelte over de algemene vorming, zijnde een onderhoud tussen de examencommissie en de deelnemers.
Dit onderhoud gaat over algemene kwesties die de persoonlijkheid, de geestes- en karakterrijpheid van de deelnemers tot uiting kunnen laten komen. Het examengedeelte is bestemd om te peilen naar het denk- en uitdrukkingsvermogen van de deelnemers, meer bepaald om uit te maken in hoever zij geschikt zijn om bedoelde ambten uit te oefenen;
b) een mondeling gedeelte, waarbij de examencommissie iedere deelnemer overhoort over algemene en gespecialiseerde kennis inzake :
1° grondwettelijk recht;
2° administratief recht;
3° openbare financiën;
4° begrotingsrecht en rijkscomptabiliteit;
5° staatshuishoudkunde;
6° de beheerstechnieken toegepast op de openbare sector.
Voor de kandidaten voor de betrekkingen van adviseur van financiën worden de vakken vermeld onder de nummers 1°, 2° en 6° vervangen door navolgende vakken :
1° statistiek;
2° monetaire theorie en monetair beleid;
6° nationale boekhouding.
Voor de kandidaten voor de betrekkingen van adviseur van de thesaurie, worden de vakken bedoeld in 1°, 2° en 6° vervangen door de volgende vakken :
1° monetaire theorie en politiek;
2° financiële en juridische aspecten van het beheer van de openbare schuld;
6° bedrijfseconomie of algemene statistiek.
c) een schriftelijke proef die bestaat uit een onderzoek van een geval verbonden aan de functie en die tot doel heeft de zin voor synthese en de kritische zin van de deelnemers te toetsen.
Art. 6bis. <ingevoegd bij KB 1996-11-21/35, art. 4, Inwerkingtreding : 14-12-1996> Indien het aantal inschrijvingen voor het vergelijkend examen het rechtvaardigt, kan de Vaste Wervingssecretaris een schriftelijk voorexamen organiseren bestemd om de geschikt-heid van de kandidaten voor de functie, evenals hun bevattings- en redeneervermogen te evalueren. De examencommissie stelt op basis van de resultaten van dit examen het aantal tot het vergelijkend examen toe te laten kandidaten vast.
Art.7. (...) <KB 1996-11-21/35, art. 5, Inwerkingtreding : 14-12-1996>
Art.8. (...) <KB 1996-11-21/35, art. 5, Inwerkingtreding : 14-12-1996>
Art.9. <KB 09-05-1980, art. 4, BS 14-06-1980> Het vergelijkend wervingsexamen georganiseerd volgens de bij dit besluit vastgestelde modaliteiten omvat ten gunste van de niet batig gerangschikte geslaagden een wervingsreserve, waarvan de geldigheid vervalt een jaar na de datum van het afsluiten van het proces-verbaal van de examenverrichtingen.
Art.10. In afwijking van de artikelen 27 tot 31 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 maart 1964 :
1° moeten de Rijksambtenaren die bij het vergelijkend wervingsexamen batig gerangschikt zijn, de stage doormaken;
2° wordt de afdanking van de stagiair uit een van de in artikel 27bis, eerste lid, genoemde oorzaken uitgesproken door de Minister van Financiën :
a) op voorstel van een bijzonder college ingesteld door de Minister van Financiën, en,
b) na een met redenen omkleed advies van de directieraad; als de stagiair Rijksambtenaar is, wordt de afdanking vervangen door wederopneming in zijn bestuur van herkomst;
3° wordt de stage door de Minister van Financiën georganiseerd;
4° ressorteren de stagiairs onder de Minister van Financiën;
5° op het einde van de stage wordt de stagiair hetzij definitief benoemd tot een der in artikel 1 bedoelde graden, hetzij wederopge-nomen in zijn bestuur van herkomst als hij Rijksambtenaar is, hetzij afgedankt.
De aanstelling in vast verband in een van de in artikel 1 bedoelde graden, de wederopneming in zijn bestuur van herkomst of de afdanking van de stagiair maken het voorwerp uit van :
a) een verslag opgemaakt door het onder 2° bedoelde bijzonder college;
b) een met redenen omkleed advies van de directieraad waaraan dat verslag wordt voorgelegd.
Art.11. De ambtenaar benoemd bij toepassing van artikel 10 van dit besluit, wordt tewerkgesteld in een vaste betrekking die met zijn graad overeenstemt.
Art.12. (...) <KB 09-05-1980, art. 5, BS 14-06-1980>
Art.13. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 14. Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Onze Minister van Financiën zijn belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Zarauz, 8 augustus 1966.
BAUDOUIN
Van Koningswege :
De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting,
W. DE CLERCQ
Voor de Minister van Financiën,
De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting,
W. DE CLERCQ