31 DECEMBER 1963. - Wet betreffende de civiele bescherming. (NOTa : wet opgeheven met uitwerking op een onbepaalde datum <W2007-05-15/61, art. 201, 006; Inwerkingtreding : onbepaald >) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-04-2003 en tekstbijwerking tot 20-08-2021)
Hoofdstuk I. Civiele bescherming.
Art. 1-2, 2bis, 2bis.1-2bis.3, 2ter, 3-8
Hoofdstuk II. Gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten.
Art. 9-10, 10bis, 10ter, 11-12, 12/1, 13-14
Hoofdstuk IIbis. - De aansprakelijkheid van de leden van de brandweerdiensten en van de leden van de diensten van de civiele bescherming. <Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005>
Art. 15-19
Hoofdstuk III. - Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid. <ingevoegd bij W 2007-01-22/41, art. 2, Inwerkingtreding : 03-03-2007>
Art. 20
1986001444 1990000322 1991000446 1992000573 1993000508 1994000343 1994000344 1994000345 1994000346 1994031324 1994031327 1995000193 1995000201 1995000202 1995000276 1995000432 1995000435 1995000436 1995000437 1995000550 1995000975 1995031306 1996000447 1996801819 1997000065 1997000209 1997000421 1998000222 1998000725 1998031434 1998031550 1999000257 1999000258 1999000329 1999000513 1999000514 2000000047 2000000048 2000000049 2000000050 2000000238 2000000369 2000000370 2000000376 2000000441 2000000522 2000001128 2000001129 2001000375 2001000573 2001001250 2001003559 2002000250 2002000251 2002000252 2002000255 2002000261 2002000339 2002000411 2002000526 2002000736 2002000835 2002031386 2003000087 2003000094 2003000297 2003000307 2003000321 2003000334 2003000420 2003000496 2003000505 2003000508 2003000509 2003000510 2003000828 2003000830 2003000831 2003000860 2003000895 2003000912 2004031327 2006000192 2006000237 2006000238 2006000239 2006000240 2006000300 2006000440 2006000893 2006001038 2007000114 2007000302 2007000418 2008000254 2009000261 2009000297 2009000363 2009000441 2009000485 2009000498 2009000673 2009000674 2010000003 2010000004 2010000189 2010000209 2010000356 2010000462 2010000530 2010000531 2010000622 2010000637 2010000639 2010000657 2010000698 2011000115 2011000238 2011000312 2011000389 2011000390 2011000391 2011000392 2011000496 2011000698 2012000107 2012000197 2012000315 2012000470 2012000471 2012000472 2012000473 2012000474 2012000593 2012000638 2013000087 2013000195 2013000196 2013000197 2013000198 2013000319 2013000378 2013000452 2013000556 2013000562 2013000662 2013000663 2013000686 2013000814 2014000142 2014000183 2014000211 2014000275 2014000276 2014000326 2014000327 2014000328 2014000329 2014000330 2014000331 2014000345 2014000348 2014000349 2014000350 2014000351 2014000410 2014000429 2014000431 2014000483 2014000484 2014000485 2014000486 2014000487 2014000488 2014000499 2014000505 2014000506 2014000507 2014000508 2014000509 2014000638 2014000655 2014000702 2014031982 2015000105 2015000110 2015000224 2015000225 2015000331 2015000461 2015000477 2015000478 2015000664 2016000245 2016000246 2016000302 2016000634 2017030080 2018011288 2019014185 2019014186 2020010398 2020010415 2020010455 2020020991 2020030331 2020030347 2020030704 2020030877 2020030933 2020030965 2020031151 2020031255 2020031537 2020031557 2020031559 2020031627 2020031695 2020031708 2020031757 2020031758 2020031759 2020041104 2020042036 2020044702 2021010033 2021010037 2021010041 2021030118 2021030264 2021030266 2021030367 2021030774 2021031172 2021031249 2021031513 2021031616 2021032061 2021033368 2021040221 2021040940
Hoofdstuk I. Civiele bescherming.
Artikel 1.De civiele bescherming omvat alle civiele maatregelen en middelen die moeten dienen om de bescherming en het voortbestaan van de bevolking te verzekeren, en om 's lands patrimonium te vrijwaren in geval van gewapend conflict. Zij heeft ook tot doel bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en schadegevallen, te allen tijde personen bij te staan en goederen te beschermen.
[1 Zodra de bepalingen van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie in werking zijn getreden, zijn de bepalingen van deze wet betreffende de bestuurlijke politie niet van toepassing op epidemische noodsituaties.]1
----------
(1)<W 2021-08-14/01, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 04-10-2021>
Art.2. De Koning stelt de inzake civiele bescherming te nemen maatregelen vast.
Hij kan namelijk een programma van maatregelen tot civiele bescherming opmaken dat moet worden toegepast door iedere inwoner, door de Hem aangewezen openbare diensten en door ieder privaat of openbaar lichaam of instelling van openbaar nut.
De Koning kan insgelijks, met het oog op bescherming tegen oorlogshandelingen, voorschrijven dat in onroerende goederen speciale plaatsen worden ingericht; bouwvergunningen worden slechts afgegeven als de plannen met de ter uitvoering van deze maatregel vastgestelde regelen stroken.
Art. 2bis. <Ingevoegd bij W 2003-03-28/38, art. 2; Inwerkingtreding : 26-04-2003> § 1. De opdrachten inzake civiele bescherming zijn de volgende :
1° de interventies betreffende de strijd tegen brand en ontploffing;
2° de brandpreventie;
3° de dringende medische hulpverlening;
4° de technische hulpverleningswerkzaamheden;
5° (onverminderd artikel 6, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de bestrijding van vervuiling en van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen;) <W 2007-04-25/38, art. 220, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
6° de strijd tegen de rampspoedige gebeurtenissen, de catastrofen en de schadegevallen;
7° de coördinatie van de hulpverleningsoperaties, met name de installatie van de coördinatiemiddelen;
8° de internationale opdrachten van civiele bescherming;
9° de preventieve opdrachten tijdens grote bijeenkomsten van personen;
10° de waterbevoorrading;
11° de waarschuwing van de bevolking;
12° de logistieke ondersteuning.
§ 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, welke van de in § 1 bedoelde opdrachten respectievelijk uitgevoerd worden door de krachtens artikel 10 territoriaal bevoegde brandweerdiensten, de brandweerdiensten die ter versterking opgeroepen worden en de diensten van de civiele bescherming.
Art. 2bis.1. <Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 453, Inwerkingtreding : 10-01-2005> § 1. De Staat en de gemeenten zijn gehouden, ten laste van de begunstigden van de prestaties, de kosten te verhalen die respectievelijk aan de diensten van de civiele bescherming en aan de openbare brandweer worden veroorzaakt tijdens de prestaties, welke door die diensten worden verricht buiten de interventies bedoeld in artikel 2bis, § 1.
Onverminderd de bepalingen van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, bepaalt de Koning welke van de opdrachten vermeld in artikel 2bis, § 1, kunnen verhaald worden ten laste van hun begunstigden en deze die gratis moeten uitgevoerd worden.
(lid 3 opgeheven) <W 2007-04-25/38, art. 221, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
(lid 4 opgeheven) <W 2007-04-25/38, art. 221, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
§ 2. De Koning regelt de wijze van vaststelling en van verhaal van de kosten bedoeld in § 1.
§ 3. Het bedrag van de kosten die met toepassing van § 1 door de Staat worden verhaald, wordt ingeschreven op het Fonds voor beveiliging tegen brand en ontploffing bedoeld in de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen.
§ 4. Overeenkomstig de regels van gemeen recht blijft voor de personen, die de kosten moeten betalen bedoeld in § 1, een beroep open tegen de derde aansprakelijken.
Art. 2bis.2. <Ingevoegd bij W 2007-04-25/38, art. 222; Inwerkingtreding : 18-05-2007> § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
1° " beroepsactiviteit " : een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het particuliere, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;
2° " exploitant " : particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroepsactiviteit verricht of regelt, of aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;
3° " kosten " : de kosten die verantwoord zijn in het licht van de tussenkomst door de diensten van de civiele bescherming en de openbare brandweerdiensten, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat zulke schade ontstaat en de kosten van alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht.
§ 2. Onder voorbehoud van artikel 2bis.1., in geval van vervuiling bedoeld in artikel 2bis, § 1, 5°, zijn de Staat en de gemeenten gehouden de hiervoor door hun diensten gemaakte kosten te verhalen op de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt of op de eigenaar van de gewraakte producten.
De Staat en de gemeenten kunnen beslissen om af te zien van verhaal wanneer de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de exploitant of de eigenaar is.
De exploitant of de eigenaar is niet verplicht de kosten te dragen, indien hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat :
a) ofwel veroorzaakt is door een derde ondanks het feit dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen;
b) ofwel het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident, veroorzaakt door activiteiten van de exploitant zelf.
Wanneer eenzelfde schade of onmiddellijke dreiging van schade door meerdere exploitanten of eigenaars wordt veroorzaakt, zijn deze hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten.
Wanneer besmetting of vervuiling op zee plaatsvindt of afkomstig is van een zeeschip, vallen de kosten ten laste van de persoon die de besmetting of de verontreiniging heeft veroorzaakt, overeenkomstig het internationaal recht. De eigenaars van de betrokken schepen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk.
§ 3. De Staat en de gemeenten kunnen te allen tijde de exploitant of de eigenaar verplichten informatie te verstrekken over milieuschade die zich heeft voorgedaan, over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in geval van vermoeden van zulk een onmiddellijke dreiging.
Art. 2bis.3. <Ingevoegd bij W 2007-04-25/38, art. 223; Inwerkingtreding : 18-05-2007> § 1. Wanneer milieuschade of een onmiddellijk dreigende milieuschade gevolgen heeft of dreigt te hebben voor één of meerdere gewesten, of andere lidstaten van de Europese Unie, werken de Staat of de gemeenten samen, onder andere door een behoorlijke uitwisseling van informatie, teneinde ervoor te zorgen dat de nodige maatregelen met betrekking tot die milieuschade of onmiddellijke dreiging van milieuschade worden genomen.
§ 2. Wanneer zich milieuschade of een onmiddellijk dreigende milieuschade in de zin van § 1 voordoet, verstrekken de Staat of de gemeenten voldoende informatie aan de bevoegde instanties van de gewesten of de andere lidstaten van de Europese Unie die schade zouden kunnen lijden.
§ 3. Wanneer de Staat of de gemeenten, binnen hun grenzen, milieuschade vaststellen, die niet binnen hun grenzen is veroorzaakt, kunnen zij dit melden aan de bevoegde instanties van de betrokken gewesten of lidstaten van de Europese Unie en aan de Europese Commissie. Zij kunnen aanbevelingen doen inzake de nodige maatregelen en zij kunnen om terugbetaling verzoeken van de kosten van de genomen maatregelen.
§ 4. Deze samenwerking doet geen afbreuk aan bestaande samenwerkingsvormen.
Art. 2ter. <Ingevoegd bij W 2003-03-28/38, art. 3; Inwerkingtreding : 26-04-2003> § 1. In elke gemeente stelt de burgemeester een algemeen rampenplan voor hulpverlening op dat de te treffen maatregelen en de organisatie van de hulpverlening bevat in geval van rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen of schadegevallen.
Na aanvaarding door de gemeenteraad worden de gemeentelijke rampenplannen voor hulpverlening ter goedkeuring voorgelegd aan de provinciegouverneur of de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
§ 2. In elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad stelt de gouverneur een algemeen rampenplan voor hulpverlening op dat de te treffen maatregelen en de organisatie van de hulpverlening bevat in geval van rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen of schadegevallen.
De in het eerste lid bedoelde rampenplannen voor hulpverlening worden ter goedkeuring voorgelegd aan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren.
§ 3. De algemene rampenplannen voor hulpverlening van de gemeenten, van de provincies en van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad kunnen worden aangevuld met bijkomende specifieke bepalingen over bijzondere risico's. Zij worden opgenomen in bijzondere rampenplannen voor hulpverlening.
Onder voorbehoud van de wet van 22 mei 2001 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams, het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, kan de Koning bepalen, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor welke risico's door de gemeenten, de provincies en het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad een bijzonder rampenplan voor hulpverlening moet worden opgesteld.
§ 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de inhoud van de verschillende rampenplannen voor hulpverlening, hun wijze van opmaken en hun organisatorische en functionele structuur.
Art.3. In oorlogstijd of in perioden die daarmede door artikel 7 van de wet van 12 mei 1927 op de militaire opeisingen gelijkgesteld zijn, kan de Koning bevelen dat inwoners in de diensten van de civiele bescherming ambtshalve worden ingelijfd.
De burgemeester kan eveneens, in de gevallen bij vorig lid voorzien, en binnen de grenzen door de Koning bepaald, bevelen dat inwoners van de gemeente ambtshalve in de brandweerdiensten, die de gemeente bedient, ingelijfd worden.
Art.4. De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, organiseert de middelen en lokt de maatregelen uit welke voor geheel 's lands grondgebied nodig zijn voor de civiele bescherming. Hij coördineert de voorbereiding en de toepassing van die maatregelen zowel bij de verschillende ministeriële departementen als bij de openbare lichamen.
Die coördinatie heeft ook betrekking op alle maatregelen in verband met het aanwenden van de middelen van de Natie, die reeds in vredestijd moeten worden genomen met het oog op de civiele bescherming in oorlogstijd.
De Minister oefent zijn bevoegdheid uit ten aanzien van de vraagstukken met betrekking tot de civiele bescherming die in internationale organisaties worden behandeld, en naar aanleiding van de op dat gebied dienstige internationale uitwisselingen.
Art.5. De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, of zijn gemachtigde, kan in vredestijd bij optreden in het raam van de civiele bescherming en voor de behoeften van deze, de personen en zaken, die hij nodig mocht achten, opvorderen.
Dezelfde bevoegdheid wordt verleend aan de burgemeester, of bij delegatie van zijnentwege aan de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten in vredestijd, wanneer die diensten in het raam van hun eigen opdracht optreden.
De Staat in het eerste geval en de gemeente op het grondgebied waarvan werd opgetreden in het tweede geval, zijn gehouden tot het vergoeden van de schade, welke aan de aldus opgevorderde personen en zaken is toegebracht en haar oorzaak vindt in ongevallen die zich hebben voorgedaan in de loop van of door toedoen van de operaties waarvoor de opvordering plaats heeft gehad. Schadevergoeding is niet verschuldigd wanneer de getroffene het ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt.
Voor de duur van de prestaties welke het optreden van de diensten van de civiele bescherming en van de gemeentelijke brandweerdiensten meebrengt, worden de arbeidsovereenkomst en de leerovereenkomst geschorst ten behoeve van de werknemers die tot deze diensten behoren of onder deze omstandigheden zijn opgevorderd.
Art.6. De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, of zijn gemachtigde, kan, wanneer rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen of schadegevallen dreigen, de bevolking ter verzekering van haar bescherming verplichten zich te verwijderen van plaatsen of streken die bijzonder blootgesteld, bedreigd of getroffen zijn, en degenen die bij deze maatregelen betrokken zijn, een voorlopige verblijfplaats aanwijzen; om dezelfde reden kan hij iedere verplaatsing of elk verkeer van de bevolking verbieden.
Art.7. Weigering of verzuim zich te gedragen naar de maatregelen welke in toepassing van deze wet zijn bevolen, wordt in vredestijd gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden, en met geldboete van zesentwintig frank tot vijfhonderd frank, of met één van die straffen alleen, en in oorlogstijd, of in daarmede gelijkgestelde perioden, met gevangenisstraf van drie maanden tot zes maanden en met geldboete van vijfhonderd frank tot duizend frank, of met één van die straffen alleen.
De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, of desvoorkomend, de burgemeester, kan bovendien de genoemde maatregelen ambtshalve doen uitvoeren, uitsluitend op kosten van de weerspannigen of in gebreke geblevenen, alsmede en ambtshalve, door rechtsdwang de aldus gedane kosten verhalen.
Art.8. De gemeentelijke brandweerdiensten en de diensten van de civiele bescherming kunnen worden opgeroepen om samen op te treden.
De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, bepaalt de nadere regelen voor de coördinatie van de operaties waarbij de diensten van de civiele bescherming samen met de gemeentelijke brandweerdiensten optreden.
Provincies en gemeenten kunnen verplicht worden de diensten van de civiele bescherming de beschikking te geven over terreinen, lokalen, meubilair en leveringen welke nodig zijn hetzij voor de opleiding van het personeel van die diensten, hetzij voor de uitvoering van de maatregelen voor de civiele bescherming op hun grondgebied; de Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, bepaalt de nadere regelen voor eventuele schadeloosstelling in deze.
In oorlogstijd worden de maatregelen welke aan provincies en gemeenten zijn opgelegd, door de gouverneur of door de burgemeester bevolen in plaats van door de normaal bevoegde provinciale of gemeentelijke organen; de reglementen en verordeningen worden in dat geval bindend zodra zij zijn bekendgemaakt op de wijze als door de gouverneur of de burgemeester is bepaald.
Hoofdstuk II. Gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten.
Art.9.<W 1993-07-16/31, art.352, Inwerkingtreding : 30-07-1993> § 1. De Koning stelt de algemene regels van de organisatie van de openbare brandweerdiensten vast.
(Hij stelt de algemene bepalingen vast binnen de perken waarvan de personeelsformatie, de bezoldigingsregeling en het administratief statuut, de weddeschalen, de vergoedingen, de toelagen en met name de haard- en standplaatstoelage, het vakantiegeld en het gezinsvakantiegeld worden vastgesteld, alsook de voorwaarden van werving, benoeming en bevordering voor het personeel van de openbare brandweerdiensten.) <W 2003-03-25/41, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 26-04-2003>
§ 2. De brandweerdiensten, georganiseerd door de gemeenten of de intercommunales [1 en de in artikel 221/1 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid bedoelde prezones]1, zijn onderworpen aan de door de Koning georganiseerde inspecties.
Tot die inspectie behoort de controle, op stukken en ter plaatse, op de toepassing van wets- en verordeningsbepalingen en op de uitvoering van maatregelen inzake brandvoorkoming en bestrijding.
Het personeel, dat met de inspectie belast is, heeft te allen tijde vrije toegang tot de installaties waarover de gemeentelijke en intercommunale brandweerdiensten [1 en de prezones]1 beschikken, en kan onderzoeken instellen.
(§ 3. Voor de personeelsuitgaven bedoeld in artikel 2 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, betaalt de Staat de individuele wedde alsook de wettelijke lasten van sociale aard, de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld en de andere toelagen die het personeel, waarvan de aanwerving goedgekeurd werd door de minister van Binnenlandse Zaken met toepassing van hetzelfde artikel, geniet, terug aan de overheden waaronder de centra van het eenvormig oproepstelsel ressorteren.
De terugbetaling van de personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid, mag, voor elk personeelslid, niet meer bedragen dan het bedrag van 25 371,53 euro gekoppeld aan de spilindex 138,01.) <W 2004-12-27/30, art. 454, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999; deze wijziging heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999, behalve wat de geschilprocedures betreft die ingesteld werden vóór de inwerkingtreding van deze wet. Voor de prestaties uitgevoerd tussen 1 september 1999 en 31 mei 2002, wordt het bedrag bedoeld in artikel 454, bepaald op 25 120,27 euro gekoppeld aan de spilindex 138,01; zie W 2004-12-27/30, art. 456>
----------
(1)<W 2012-08-03/44, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 05-10-2012 (zie KB 2012-09-20/26, art. 12, 1°)>
Art.10.<W 2005-07-20/41, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1977, behalve betreffende de geschillenprocedures die aangevat werden vóór de inwerkingtreding van deze wet en met uitzondering van § 2, 3°, derde lid, 4°, derde lid, § 3, derde lid, en § 5 die in werking treden op 01-01-2006> § 1. De gemeenten van iedere provincie worden voor de algemene organisatie van brandweerdiensten in gewestelijke groepen ingedeeld. De gouverneur bepaalt de samenstelling van die groepen en wijst in iedere groep de gemeente aan die er het centrum van vormt, na raadpleging van de belanghebbende gemeenteraden.
Die gemeente is er wegens haar aanwijzing toe gehouden over een brandweerdienst met het nodige personeel en materiaal te beschikken.
Een gewestelijke groep kan worden gevormd uit gemeenten van verschillende provincies. De betrokken gouverneurs bepalen in gemeen overleg de samenstelling van de groep en wijzen de gemeente aan die er het centrum van vormt; wordt geen overeenstemming bereikt, dan neemt de minister, tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, de beslissing op verzoek van een van die gouverneurs.
De overige gemeenten van de gewestelijke groep zijn ertoe gehouden hetzij een brandweerdienst, die over het nodige personeel en materieel beschikt, te behouden of op te richten hetzij beroep te doen op de brandweerdienst van de gemeente die het centrum van die groep vormt mits betaling van een forfaitaire en jaarlijkse bijdrage.
De maatregelen welke dienen getroffen te worden voor het optreden van de brandweerdienst van laatstgenoemde gemeente worden bepaald in een algemeen reglement vastgesteld door de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren. Zij mogen aangevuld worden door de gouverneur indien de plaatselijke omstandigheden zulks vergen, en op verzoek van de belanghebbende gemeenteraden.
De bij de inwerkingtreding van deze wet lopende overeenkomsten houden op uitwerking te hebben op een door de Koning vastgestelde datum.
§ 2. In afwijking van artikel 256 van de nieuwe gemeentewet, de forfaitaire en jaarlijkse bijdrage verschuldigd door de gemeenten wordt door de gouverneur, na raadpleging van de belanghebbende gemeenteraden vastgesteld als volgt :
1° De kosten van de brandweerdiensten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra worden, per provincie, en per categorieën X, Y en Z, omgeslagen over de gemeenten die deel uitmaken van een gewestelijke groep en bediend worden door de brandweerdienst van de gemeente-groepscentrum.
2° De jaarlijkse bijdrage verschuldigd door de gemeenten wordt vastgesteld op de grondslag van :
a) [1 het globaal kadastraal inkomen van elke gemeente op 1 januari van het jaar waarin de kosten werden gemaakt;]1
b) [1 het bevolkingscijfer van elke gemeente op 1 januari van het jaar waarin de kosten werden gemaakt, zoals blijkt uit de laatste officiële opgave van het bevolkingscijfer gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad;]1
c) de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra van de provincie; die kosten worden vastgesteld op grond van de tijdens het vorige jaar door die diensten gedragen werkelijke kosten, met inbegrip van de kosten voor intresten en aflossingen van leningen.
Op het kadastraal inkomen en op het bevolkingscijfer van de gemeenten waar een vooruitgeschoven post gevestigd is, kan door de gouverneur een coëfficiënt groter dan 1 toegepast worden.
Mogen niet meegerekend worden bij het vaststellen van de in aanmerking komende kosten :
a) de tegemoetkomingen door het Rijk verleend voor de aankoop van materieel en de uitvoering van werken, zomede eventueel de installatie- en werkingskosten van de centra van het eenvormig oproepstelstel, welke voor de Staat ten laste genomen worden;
b) de financiële lasten betreffende de pensioenen van het personeel van de brandweerdiensten met uitzondering van het aandeel van de werkgever in de bijdrage aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of het overeenstemmend percentage wanneer de gemeente-gewestelijk groepscentrum zelf haar pensioenkas beheert;
c) de uitgaven welke uiteraard uitsluitend ten laste komen van de gewestelijke groepcentrumgemeente.
3° [1 ...]1
4° De in aanmerking komende kosten van de gemeente-gewestelijk groepscentrum van categorie Z, zoals zij voortvloeien [1 uit punt 2°]1, worden verhoogd met een forfaitaire som welke niet boven de 25 % van de kosten mag uitgaan en bestemd is tot dekking van de eventuele interventies ter versterking van de centra X en Y.
De gouverneur stelt de forfaitaire som vast.
[1 ...]1
5° De in aanmerking komende kosten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra van de categorieën X en Y, zoals zij voortvloeien [1 uit punt 2°]1, worden verminderd met een bedrag gelijk aan het totaal van de forfaitaire sommen vastgesteld bij toepassing van het punt 4°.
De gouverneur slaat dat bedrag om over al de gemeenten-groepscentra van categorieën X en Y.
§ 3. In afwijking van artikel 256 van de nieuwe gemeentewet, neemt de gemeente-centrum van een gewestelijke groep deel in een aandeel van de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten, vastgesteld door de gouverneur [1 in functie van de lokale en regionale omstandigheden rekening houdend met, hoofdzakelijk, het bevolkingscijfer en het kadastraal inkomen]1.
De gouverneur geeft aan elke gemeente kennis van het aandeel dat te haren laste komt, en verzoekt haar binnen zestig dagen advies uit te brengen. Het gunstig advies of de ontstentenis van advies vanwege de gemeenteraad geldt als akkoord met de opneming van de verschuldigde som van een rekening welke bij een financiële instelling op naam van de gemeente is geopend. Bij ongunstig advies van de gemeenteraad, beschikt de gouverneur [1 binnen zestig dagen]1 en brengt hij zijn beslissingen ter kennis van de gemeenteraad. Wanneer, binnen veertig dagen na de notificatie, de gemeenteraad weigert of verzuimt deze laatste beslissing op te volgen, wordt de opneming verricht overeenkomstig artikel 11, derde lid.
[1 ...]1
§ 4. 1° De gemeente die over geen brandweerdienst beschikt, betaalt jaarlijks een door de gouverneur vastgestelde bijdrage welke berekend wordt als volgt :
(Formule niet opgenomen om technische redenen.)
In deze formule is :
C = de jaarlijkse bijdrage van de betrokken gemeente;
F = de in aanmerking komende kosten van al de gemeenten-gewestelijk groepscentrum van de categorie waartoe de gemeente behoort, verhoogd of verlaagd overeenkomstig de punten 4° en 5° van § 2, en na aftrek van de aandelen gedragen door de gemeenten-gewestelijke groepscentra van bedoelde categorie;
r = het jongste kadastraal inkomen van de betrokken gemeente, zoals bepaald in § 2, 2°, eerste lid, a;
R = het totaal van de " r " van de gemeenten, die geen gemeenten-gewestelijk groepcentrum zijn en bediend worden door de brandweerdiensten van de bedoelde categorie;
p = het bevolkingscijfer van de betrokken gemeente volgens de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte jongste officiële opgave van 's Rijks bevolkingscijfer;
P = het totaal van de " p " van de gemeenten die geen gewestelijk groepscentrum zijn en bediend worden door de brandweerdiensten van de bedoelde categorie.
2° De in § 4 vastgestelde bijdrage wordt betaald in kwartaaltranches berekend [1 op basis van de laatste definitief betaalde bijdrage]1.
Bij het einde van elk kwartaal geeft de gouverneur aan elke betrokken gemeente kennis van het voorlopig bedrag van de bijdrage betreffende die periode. De gemeente beschikt over een termijn van een maand om te betalen. Bij niet-betaling binnen die termijn wordt het bedrag opgenomen overeenkomstig artikel 11, derde lid.
3° In de loop van het volgend jaar geeft de gouverneur aan elke gemeente kennis van het aandeel of van het definitief bedrag van de bijdrage dat te haren laste komt, en verzoekt haar binnen zestig dagen advies uit te brengen.
Het verschil tussen de voorlopige bijdrage bedoeld in punt 2° en de definitieve bijdrage wordt, volgens het geval, aan de gemeente-gewestelijk groepscentrum betaald of door deze terugbetaald.
Het gunstig advies of de ontstentenis van advies vanwege de gemeenteraad omtrent de bijdrage geldt als akkoord met de opneming van het volgens het geval, nog verschuldigde of terug te betalen bijdragegedeelte van een rekening welke bij een financiële instelling op naam van de gemeente is geopend.
Bij ongunstig advies van de gemeenteraad, beschikt de gouverneur [1 binnen zestig dagen]1 en brengt hij zijn beslissingen ter kennis van de gemeenteraad. Wanneer, binnen veertig dagen na de notificatie, de gemeenteraad weigert of verzuimt deze laatste beslissing op te volgen, wordt de opneming verricht overeenkomstig artikel 11, derde lid.
§ 5. Voor elke opneming worden de door de gouverneur genomen beslissingen in toepassing van § 2, [1 ...]1 4°, en van § 3, ter goedkeuring voorgelegd aan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort. Bij gebrek aan afkeuring binnen de veertig dagen na de ontvangst van de beslissing door de minister, wordt de beslissing van rechtswege uitvoerbaar.
----------
(1)<W 2013-01-14/08, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 17-02-2013>
Art. 10bis. <W 1999-02-28/35, art.2, Inwerkingtreding : 26-03-1999> Om de coördinatie van de hulpverlening te vergemakkelijken, kan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, op initiatief van de gouverneur of van een gemeente en met het akkoord van de betrokken gemeenten, hulpverleningszones creëren waarin de door verschillende openbare brandweerdiensten beschermde grondgebieden bijeengebracht worden. Hij bepaalt de geografische uitgestrektheid ervan.
Wanneer de plaatselijke omstandigheden dit vereisen, kan de minister van oordeel zijn dat het grondgebied beschermd door één enkele openbare brandweerdienst op zich een hulpverleningszone vormt.
Het beleid inzake de coördinatie van de hulpverlening in de zone wordt bepaald in een overeenkomst die goedgekeurd is door de minister.
De Koning bepaalt de voorwaarden inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones.)
Art. 10ter. <Ingevoegd bij KB264 1983-12-31/72, art. 1 en hernummerd bij W 1999-02-28/35, art. 3, Inwerkingtreding : 26-03-1999> § 1. In het raam van een saneringsplan van haar financiën, opgemaakt ter nakoming van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 110 van 13 december 1982, waarbij het begrotingsevenwicht wordt opgelegd aan de provincies, aan de gemeenten en aan de agglomeraties en federaties van gemeenten, kan de als gewestelijk groepscentrum aangewezen gemeente met één of meer andere gemeenten van haar groep een intercommunale brandweervereniging vormen, beheerst bij de wet van 1 maart 1922 omtrent de vereniging van gemeenten tot nut van 't algemeen belang.
§ 2. Indien een intercommunale brandweervereniging wordt opgericht, oefenen de organen van die vereniging de bevoegdheden uit welke bij deze wet aan de gemeenteoverheden zijn toegekend, alsmede de opdracht die aan de groepscentrumgemeente zijn toevertrouwd.
§ 3. Indien een intercommunale brandweervereniging wordt opgericht, worden de personeelsleden behorend tot de formatie van de opgeheven gewestelijke brandweerdienst en die de intercommunale vereniging nodig acht voor het vervullen van de haar toevertrouwde opdrachten, naar de intercommunale vereniging overgeheveld volgens de modaliteiten bepaald in de navolgende
De bevoegde organen van de intercommunale vereniging stellen de personeelsformatie vast overeenkomstig de bepalingen vervat in artikel 13 van deze wet. De wedden en voordelen toegekend aan het personeel van de intercommunale vereniging mogen in geen geval hoger zijn dan die welke door de vroegere groepscentrumgemeente aan het gemeentepersoneel werden verleend.
§ 4. De personeelsleden van de gewestelijke brandweerdienst die naar een intercommunale brandweervereniging worden overgeheveld verliezen de hoedanigheid van gemeenteambtenaar en verkrijgen ambtshalve de hoedanigheid van personeelslid van de nieuwe vereniging.
Binnen een termijn van zes maanden na de oprichting van de intercommunale brandweervereniging stellen haar bevoegde organen het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het personeel vast en wijzen de in artikel 1 bedoelde personeelsleden aan voor de betrekkingen overeenstemmend met die, welke zij bekleedden in de formatie van de opgeheven gewestelijke dienst.
De overgehevelde personeelsleden behouden de graad, alsmede de statutaire en geldelijke anciënniteit welke zij op het ogenblik van de overheveling verkregen hadden, met toepassing van het administratief statuut, de bezoldigingsregeling en andere reglementen van kracht voor het personeel van de brandweerdienst in de gemeente waar zij vandaan komen.
Zolang de toekenningsvoorwaarden niet zijn gewijzigd, wordt het bedrag van de aan elk personeelslid voor zijn overheveling toegekende bezoldiging behouden alsook het bedrag van de toelagen en vergoedingen voor zover de toekenningsvoorwaarden ervan niet gewijzigd zijn. Deze maatregel is van toepassing zolang de ontvangen som hoger blijft dan die welke voortvloeit uit de toepassing van de nieuwe bezoldigingsregeling en van de nieuwe regelingen inzake toelagen en vergoedingen vastgesteld door de intercommunale vereniging.
In geval de vroegere groepscentrumgemeente de aan haar personeel toegekende wedden en andere geldelijke voordelen mocht verlagen, in het raam van een saneringsplan van financiën, moeten dezelfde aanpassingen evenwel worden toegepast op de bezoldigingen, toelagen en vergoedingen bedoeld in voorgaande paragraaf.
Het pensioenstelsel toepasselijk op het overgehevelde personeel zal door het bevoegde orgaan van de intercommunale vereniging worden bepaald. Nochtans valt het gedeelte van het pensioen betreffende de diensttijd volbracht bij de vroegere groepscentrumgemeente en berekend volgens de statutaire regelen welke op het ogenblik van de overheveling voor het personeel van die gemeente van kracht waren, ten laste van diezelfde gemeente.
§ 5. Indien een intercommunale brandweervereniging wordt opgericht, worden de roerende en onroerende goederen welke voor de brandweerdienst bestemd werden, door de vroegere groepscentrumgemeente ter beschikking gesteld van de intercommunale vereniging volgens tussen partijen te bepalen modaliteiten.
Art.11.Blijft een gemeente in gebreke te voldoen aan de verplichtingen welke voor haar aan de toepassing van deze wet verbonden zijn, dan kan de provinciegouverneur, de verantwoordelijke overheden gehoord, van ambtswege de nodige maatregelen vaststellen en een bijzondere commissaris gelasten zich ter plaatse te begeven ten einde die maatregelen te doen uitvoeren. De procedure betreffende de kosten van het ter plaatse zenden van die bijzondere commissaris is die van artikel 88 van de gemeentewet.
Eveneens beschikt de provinciegouverneur op ieder beroep dat bij hem is ingediend door een gemeente omtrent de toepassing en de uitvoering van het reglement van optreden als bepaald in artikel 10; hij stelt de geboden maatregelen vast. Betreft het gemeenten die tot verschillende provincies behoren, dan deelt de gouverneur die beschikt heeft, zijn beslissing mede aan de andere betrokken gouverneurs, die, in geval van akkoord, eveneens de nodige maatregelen kunnen nemen; wordt geen akkoord bereikt, dan neemt de Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, de beslissing op verzoek van een van die gouverneurs.
(De verschuldigde som waarvan sprake in artikel 10 wordt, op vordering van de bevoegde provinciegouverneur, overgebracht van een rekening, geopend bij een financiële instelling door de gemeente die de som verschuldigd is op een rekening geopend bij een financiële instelling door de gemeente-schuldeiseres.) [1 Deze vordering wordt ingesteld binnen zestig dagen na de dag waarop de beslissing die de verschuldigde som bepaalt, definitief is geworden.]1 <W 1999-01-15/30, art. 8, Inwerkingtreding : 05-02-1999>
----------
(1)<W 2013-01-14/08, art. 3, 009; Inwerkingtreding : 17-02-2013>
Art.12. De Koning kan binnen de grenzen van de begrotingswetten en onder de door Hem te bepalen voorwaarden, de gemeenten die over een brandweerdienst beschikken bijstaan zowel door het toekennen van subsidies als door overdracht van speciaal voor de behoeften van die diensten verkregen materieel.
(Vanaf een door de Koning te bepalen datum en ten laatste op 1 januari 2002 zullen de hierboven vermelde voorwaarden dezelfde zijn voor alle gemeenten die over een brandweerdienst beschikken, werkzaam binnen een in artikel 10bis bedoelde hulpverleningszone.( <W 1999-02-28/35, art. 4, Inwerkingtreding : 26-03-1999>
Art. 12/1.[2 § 1.]2 [1 De Koning bepaalt de voorwaarden volgens dewelke subsidies toegekend worden, aan de erkende [2 opleidingscentra voor de civiele veiligheid]2 voor de opleidingen die zij organiseren voor de leden van de openbare hulpdiensten.
Hij bepaalt ze op basis van de aanwezigheid van de leerlingen op de cursussen, hun deelname aan de examens, het respecteren van de formele regels voor het indienen van de aanvraag van subsidies [2 ...]2.
De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld door de Koning op basis van de aard van de opleiding, het aantal uren en de kostprijs van de opleiding.]1
[2 § 2. Subsidies kunnen toegekend worden voor het financieren van infrastructuur, materieel en pedagogische ondersteuning van de opleidingen voor de leden van de openbare hulpdiensten.
Deze subsidies kunnen worden toegekend aan de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid op voorwaarde dat zij een overeenkomst gesloten hebben met de Federale Staat.
De Koning bepaalt de minimale inhoud van deze overeenkomst evenals de bijkomende voorwaarden en nadere regels voor toekenning van de subsidies.
§ 3. Subsidies kunnen toegekend worden om alle kosten van een bepaalde opleiding andere dan de opleidingen bedoeld in § 1, te dekken, om tegemoet te komen aan vastgestelde opleidingsbehoeften en nieuwe evoluties. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de toekenning aan de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid van deze subsidies.
§ 4. De Koning stelt de verdeelsleutel vast voor de subsidies, bedoeld in de §§ 2 en 3, tussen de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid.
De verdeelsleutel houdt rekening met de volgende criteria :
1° het bevolkingscijfer;
2° de oppervlakte;
3° het aantal brandweerlieden;
4° het aantal gesubsidieerde leerlingen voor brevet-opleidingen.
§ 5. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de samenwerking tussen de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid teneinde de opleiding en de functionering van de centra te specialiseren en te optimaliseren.]2
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2010-12-29/01, art. 72, 007; Inwerkingtreding : 15-05-2003, behalve betreffende de geschillenprocedures die aangevat werden vóór de inwerkingtreding van deze wet, zie W 2010-12-29/01, art. 74, L1>
(2)<W 2013-12-21/22, art. 129, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2013>
Art.13. <W 1983-07-16/31, art. 353, Inwerkingtreding : 30-07-1993> § 1. De reglementen betreffende de organisatie van de brandweerdiensten worden opgemaakt overeenkomstig een door de Koning vastgesteld modelreglement.
§ 2. De reglementen van de gemeenten en de intercommunales worden aan de provinciegouverneur ter goedkeuring voorgelegd.
Heeft de provinciegouverneur het reglement niet afgekeurd binnen veertig dagen na de ontvangst ervan op het provinciaal gouvernement of op het arrondissementscommissariaat, dan wordt het van rechtswege uitvoerbaar.
§ 3. De Koning bepaalt de geschiktheids- en bekwaamheidsmaatstaven en de benoembaarheids- en bevorderingsvereisten voor de officieren van de openbare brandweerdiensten.
§ 4. De beschikkingen van de gemeentelijke overheden of van de intercommunales houdende benoeming of bevordering van officieren, evenals de tuchtmaatregelen welke hen betreffen, zijn onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.
Art.14. § 1. a) In het opschrift van de wet van 16 juni 1937 waarbij de Koning ertoe gemachtigd wordt de nodige maatregelen te nemen om 's lands mobilisatie en de bescherming van de bevolking, in geval van oorlog, te verzekeren, worden de woorden "en de bescherming van de bevolking" geschrapt.
b) In het eerste artikel, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "en de bescherming van de bevolking" geschrapt.
§ 2. Het koninklijk besluit nr. 3 van 20 mei 1939 houdende algemene inrichting van de passieve bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen, gewijzigd bij de wet van 16 juni 1947, wordt opgeheven.
§ 3. Artikel 128 van de gemeentewet wordt opgeheven.
Hoofdstuk IIbis. - De aansprakelijkheid van de leden van de brandweerdiensten en van de leden van de diensten van de civiele bescherming.
Art.15. <Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> Dit hoofdstuk is van toepassing op de vrijwillige en beroepspersoneelsleden van de openbare brandweerdiensten en van de diensten van de civiele bescherming. Zij worden hierna " personeelslid " genoemd.
Art.16. <Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> In geval van schade veroorzaakt door een personeelslid tijdens de uitoefening van zijn functies, aan derden of aan de openbare rechtspersoon waaronder het personeelslid ressorteert, is de veroorzaker van de schade aansprakelijk voor :
1° het bedrog en de zware schuld;
2° de lichte schuld, indien die bij hem eerder gewoonlijk voorkomt.
Art.17. <Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> De openbare rechtspersoon is aansprakelijk voor de schade die zijn personeelsleden aan derden berokkenen, overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek.
Art.18. <Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> De veroorzaker van schade aan derden tegen wie voor de burgerlijke rechter of de strafrechter een vordering tot schadeloosstelling wordt ingesteld, kan de openbare rechtspersoon waaronder hij ressorteert, gedwongen in het geding laten tussenkomen.
Art.19. <Ingevoegd bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> De vordering schadeloosstelling of de regresvordering ingesteld door openbare rechtspersonen tegen hun personeelsleden is slechts in rechte ontvankelijk, indien zij wordt voorafgegaan door een aanbod tot minnelijke schikking aan de verweerder.
De openbare rechtspersoon kan beslissen dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden vergoed.
Hoofdstuk III. - Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid.
Art. 20. <ingevoegd bij W 2007-01-22/41, art. 2, Inwerkingtreding : 03-03-2007> Het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid dat binnen de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken wordt opgericht, is een Staatsdienst met afzonderlijk beheer zoals bepaald in artikel 140 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991.
De uitvoeringsmodaliteiten worden vastgesteld door de Koning.