Details





Titel:

30 JULI 1963. - Wet houdende taalregeling in het onderwijs. (NOTA : opgeheven voor de Duitstalige Gemeenschap bij DDG 2004-04-19/36, art. 50, Inwerkingtreding : 01-09-2004) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-03-2009 en tekstbijwerking tot 25-10-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied. Bepalingen.
Art. 1
Art. 1 Franse gemeenschap
Art. 2-3
Art. 3bis Franse gemeenschap
HOOFDSTUK II. - Onderwijstaal.
Art. 4-8
HOOFDSTUK III. - Tweede taalonderricht.
Art. 9
Art. 9 Franse gemeenschap
Art. 9 Vlaams Gewest
Art. 10
Art. 10 Franse gemeenschap
Art. 10 Vlaams Gewest
Art. 11
Art. 11 Franse gemeenschap
Art. 12
Art. 12 Franse gemeenschap
HOOFDSTUK IV. - Taalkennis van het personeel.
Art. 13
Art. 13 Franse gemeenschap
Art. 13 Vlaams Gewest
Art. 14
Art. 14 Franse gemeenschap
Art. 14 Vlaams Gewest
Art. 15
Art. 15 Franse gemeenschap
Art. 15 Vlaams Gewest
Art. 16
Art. 16 Franse gemeenschap
Art. 16 Vlaams Gewest
HOOFDSTUK V. - Controle.
Art. 17-18
HOOFDSTUK VI. - Homologatie.
Art. 19



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied. Bepalingen.
Artikel 1. De officiële inrichtingen voor kleuter-, lager, middelbaar, normaal-, technisch, kunst- of buitengewoon onderwijs en dezelfde door het Rijk gesubsidieerde of erkende vrije inrichtingen, vallen onder de beschikkingen van deze wet.
  Nochtans vallen de inrichtingen gevestigd in de gemeenten opgesomd in § 1 van artikel 7 van de wet op het gebruik van de talen in bestuurszaken, wat betreft de onderwijstaal en het tweede taalonderricht, onder de beschikkingen van § 3 van ditzelfde artikel.

Art. 1_FRANSE_GEMEENSCHAP.   [1 Deze wet is van toepassing op:   1° het kleuteronderwijs:   2° het lager onderwijs;   3° het secundair onderwijs;   4° het niet-universitair hoger onderwijs;   5° de instellingen voor secundair kunstonderwijs met beperkt leerplan;   6° op psycho-medisch-sociale centra;   7° op internaten en opvangtehuizen]1.  Nochtans vallen de inrichtingen gevestigd in de gemeenten opgesomd in § 1 van artikel 7 van de wet op het gebruik van de talen in bestuurszaken, wat betreft de onderwijstaal en het tweede taalonderricht, onder de beschikkingen van § 3 van ditzelfde artikel.
  ----------
  (1)<DFG 2023-04-13/14, art. 33, 010; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art.2. De taalgebieden bedoeld in deze wet zijn die welke bepaald zijn door de wet op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

Art.3. Worden met het oog op de bescherming van hun minderheden met een speciale regeling begiftigd :
  1° de taalgrensgemeenten : Komen, Houtem, Neerwaasten, Waasten, Ploegsteert, Mesen, Moeskroen, Lowingen, Herseeuw, Dottenijs, Spiere, Helkijn, Ronse, Vloesberg, Bever, Mark, Edingen, Lettelingen, Herstappe, Moelingen, 's-Gravenvoeren, Sint-Martens-Voeren, Sint-Pieters-Voeren, Remersdaal, Teuven;
  2° de gemeenten uit het Duitse taalgebied;
  3° de gemeenten Malmédy, Bellevaux-Ligneuville, Bevercé, Faymonville, Robertville en Weismes, genoemd " gemeenten uit het Malmedyse ";
  4° de gemeenten Baelen, Gemmenich, Hendrik-Kapelle, Homburg, Membach, Montzen, Moresnet, Sippenaeken, Welkenraedt.

Art. 3bis_FRANSE_GEMEENSCHAP.   [1 Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:   1° grondige kennis van de Franse taal: taalbeheersingsniveaus B2 en C1 als bedoeld in artikel 4, § 5, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid;   2° voldoende kennis van de Franse taal: taalbeheersingsniveau B1 en B2 als bedoeld in artikel 4, § 4, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid;   3° functionele kennis van de Franse taal: niveau van taalvaardigheid B1 bedoeld in artikel 4, § 3, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid;   4° grondige kennis van de tweede taal: taalbeheersingsniveaus B1 en B2 zoals bedoeld in artikel 5, § 3, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid. ]1  ----------
  (1)<Ingevoegd bij DFG 2023-04-13/14, art. 34, 010; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


HOOFDSTUK II. - Onderwijstaal.
Art.4. De onderwijstaal is het Nederlands in het Nederlandse taalgebied, het Frans in het Franse taalgebied en het Duits in het Duitse taalgebied, behoudens in de gevallen bepaald bij de artikelen 6 tot 8.

Art.5. <W 26-07-1971, art 88, §1> In het arrondissement Brussel-Hoofdstad is de onder wijstaal het Nederlands of het Frans al naar keuze van het gezinshoofd, wanneer dit in bedoeld arrondissement verblijft.
  De afdelingen waar het Nederlands de onderwijstaal is en de afdelingen waar het Frans de onderwijstaal is, alsmede de afdelingen met verschillend taalstelsel van kinderkribben, kleintjesoorden en peutertuinen mogen niet onder dezelfde directie worden geplaatst en hangen af van de inspectie van hun taalstelsel.
  In hetzelfde arrondissement organiseert de Staat en subsidieert hij onder de voorwaarden bepaald door de Koning, de kinderkribben, kleintjesoorden, peutertuinen, alsmede het kleuter- en lager onderwijs, noodzakelijk opdat de gezinshoofden het recht kunnen uitoefenen hun kinderen over een redelijke afstand naar een inrichting van hun keuze te sturen, waar naargelang van het geval, de voer- of onderwijstaal het Nederlands of het Frans is.

Art.6. (NOTA : Dit artikel is opgeheven voor de Duitse Gemeenschap door het decreet 1998-08-31/42)
  In de gemeenten opgesomd in artikel 3, mag het kleuter en lager onderwijs aan de kinderen verstrekt worden in een andere landstaal, indien deze taal de moedertaal of gebruikelijke taal is van de kind en indien het gezinshoofd in een dezer gemeente verblijft.
  Dit onderwijs mag slecht worden ingericht op verzoek van een aantal gezinshoofden gelijk aan het aantal bepaald bij toepassing van artikel 4 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van de wetgeving betreffende het kleuter, lager, middelbaar, normaal, technisch en kunstonderwijs en die niet, op de afstand bepaald bij toepassing van hetzelfde artikel een school vinden die dergelijk onderwijs inricht.
  De gemeente die de aanvraag bedoeld in het tweede lid ontvangt moet dit onderwijs inrichten.
  Het recht van de ouders zoals bepaald in artikel 4 van de wet van 29 mei 1959 moet geëerbiedigd worden.

Art.7. Artikel 4 is niet van toepassing op de kleuterscholen en lagere scholen die door de Staat op verzoek van de Minister van Landsverdediging te Aarlen, Leopoldsburg en Oostende zijn opgericht en slechts toegankelijk zijn voor kinderen van militairen behorende tot een ander taalstelsel dan dat van de streek waar zij gestationeerd zijn. Voor de toepassing van deze beschikking wordt het taalstelsel van de beroepsofficieren en de officieren van het aanvullingskader bepaald door de eerste taal waarvan zij een grondige kennis hebben; voor de andere militairen door het stelsel dat zij te gepasten tijde verklaard hebben het hunne te zijn.
  Bij een met redenen omkleed, in Ministerraad overlegd en in extenso in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt koninklijk besluit, mag van de bepalingen van artikel 4 afgeweken worden ten voordele van :
  1° Klassen die slechts toegankelijk zijn voor kinderen die de gemeente van hun woonplaats verlaten hetzij om gezondheidsredenen, hetzij omdat hun ouders geen vaste verblijfplaats hebben en die, krachtens deze wet, in die gemeente onderwijs zouden ontvangen in een andere taal dan die van de streek waar de school gevestigd is;
  2° afdelingen voor buitengewoon onderwijs, thans bestaande afdelingen voor technisch onderwijs, en thans bestaande afdelingen voor middelbaar onderwijs, die als didactische afdelingen dienen voor een universiteit en in dezelfde agglomeratie als deze universiteit gevestigd zijn. Deze afdelingen zijn slechts toegankelijk voor kinderen wier moedertaal of gebruikelijke taal niet de onderwijstaal is van het taalgebied waar de school gevestigd is, waarvan het gezinshoofd buiten dit gebied verblijft, of het voordeel geniet van de bijzondere regeling als bedoeld in artikel 40 van de wet op het gebruik der talen in bestuurszaken, evenals voor kinderen van vreemde nationaliteit wanneer het gezinshoofd behoort tot een volkenrechtelijke organisatie, een ambassade, een gezantschap of een consulaat.

Art.8. <W 10-07-1973, art. 34, BS 14-07-1973> In de in het Duitse taalgebied gevestigde instellingen en onder de door de Raad van de Duitse cultuurgemeenschap bepaalde voorwaarden, kan een gedeelte van het programma vanaf het derde studiejaar van het lager onderwijs gegeven worden :
  a) in bet Frans in de lagere, middelbare en hogere scholen met het Duits als voertaal;
  b) in bet Duits in de lagere scholen met het Frans als voertaal.
  De reglementaire besluiten van de Raad van de Duitse cultuurgemeenschap, bedoeld in het eerste lid, worden door de Regering binnen zes maanden aan de Wetgevende Kamers ter bekrachtiging voorgelegd.
  Zij treden in werking nadat zij kracht van wet hebben gekregen.

HOOFDSTUK III. - Tweede taalonderricht.
Art.9. Het onderricht van de tweede taal mag in het lager onderwijs worden ingericht van het vijfde leerjaar af, naar rata van ten hoogste drie uren per week. In de in artikel 3, 2°, bedoelde gemeenten mag dat onderricht echter worden ingericht van het eerste jaar af.
  De tweede taal is :
  in het Nederlands taalgebied : het Frans;
  (in het Frans taalgebied : het Nederlands, het Duits of het Engels;) <DFG 30-01-1975, art 1, BS 20-03-1976> <DFG 01-07-1982, art 1, BS 27-08-1982>
  in het Duitse taalgebied : het Frans in de Duitstalige scholen, het Duits in de Franstalige scholen.

Art. 9_FRANSE_GEMEENSCHAP.   [2 ...]2  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 008; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>

Art. 9_VLAAMS_GEWEST.   (Opgeheven bij DVR 2009-05-08/32, art. II.25, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2009)

Art.10. Het onderricht van de tweede taal is verplicht in de lagere scholen van het arrondissement Brussel-Hoofdstad en van de gemeenten opgesomd in artikel 3, naar rata van drie uren per week in de tweede graad en van vijf uren per week in de derde en vierde graad. In de lagere scholen die bij toepassing van artikel 6 opgericht worden in de gemeenten opgesomd in artikel 3, 1°, wordt het aantal uren evenwel op respectievelijk vier en acht gebracht.
  (In het arrondissement Brussel-Hoofdstad, mag vanaf het eerste leerjaar lager onderwijs onderricht in de tweede taal worden ingericht naar rata van twee uur per week. Dit onderricht behelst uitsluitend de gesproken taal. Het is niet verplicht voor de leerlingen.) <W 27-07-1971, art. 1, BS 22-10-1971>
  De tweede taal is het Frans of het Nederlands. Zij mag het Duits zijn in de arrondissementen Verviers, Bastenaken en Aarlen.
  Dit onderricht mag herhalingsoefeningen over de andere vakken van het leerplan omvatten.
  In de gemeenten opgesomd onder 1° van artikel 3, mogen in het secundair onderwijs, een aantal vakken onderricht worden in de tweede taal. Deze vakken alsmede hun aantal, zullen voor elk van deze gemeenten door de Koning vastgesteld worden.

Art. 10_FRANSE_GEMEENSCHAP.   [2 ...]2  [2 ...]2  [1 ...]1
  ----------
  (1)<DFG 2019-05-03/54, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2020>
  (2)<DFG 2019-05-03/54, art. 4, 008; Inwerkingtreding : bij de inwerkingtreding van de gemeenschappelijke kern bepaald in artikel 20>

Art. 10_VLAAMS_GEWEST.   Het onderricht van de tweede taal is verplicht in de lagere scholen van het arrondissement Brussel-Hoofdstad en van de gemeenten opgesomd in artikel 3, [1 ...]1. In de lagere scholen die bij toepassing van artikel 6 opgericht worden in de gemeenten opgesomd in artikel 3, 1°, wordt het aantal uren evenwel op respectievelijk vier en acht gebracht.  (In het arrondissement Brussel-Hoofdstad, mag vanaf het eerste leerjaar lager onderwijs onderricht in de tweede taal worden ingericht naar rata van twee uur per week. [1 ...]1) <W 27-07-1971, art. 1, BS 22-10-1971>  De tweede taal is het Frans of het Nederlands. Zij mag het Duits zijn in de arrondissementen Verviers, Bastenaken en Aarlen.  [1 ...]1  In de gemeenten opgesomd onder 1° van artikel 3, mogen in het secundair onderwijs, een aantal vakken onderricht worden in de tweede taal. Deze vakken alsmede hun aantal, zullen voor elk van deze gemeenten door de Koning vastgesteld worden.
  ----------
  (1)<DVR 2009-05-08/32, art. II.26, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2009>

Art.11. In de inrichtingen voor secundair onderwijs van het arrondissement Brussel-Hoofdstad waar een tweede taal voorkomt op het leerplan, is die tweede taal het Frans of het Nederlands.

Art. 11_FRANSE_GEMEENSCHAP.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

Art.12. Op verzoek van het gezinshoofd worden van de studie van de tweede taal vrijgesteld, de kinderen van vreemde nationaliteit wanneer het gezinshoofd behoort tot een volkenrechtelijke organisatie, een ambassade, een gezantschap of een consulaat, of wanneer het gezinshoofd niet in België verblijft.

Art. 12_FRANSE_GEMEENSCHAP.
  <Opgeheven bij DFG 2019-05-03/54, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-09-2020>

HOOFDSTUK IV. - Taalkennis van het personeel.
Art.13. Een onderwijsinrichting mag voor haar bestuurs-, onderwijzend of administratief personeel slechts personen aanwerven die het bewijs hebben geleverd van hun grondige kennis van de onderwijstaal van de inrichting of, in de tweetalige inrichtingen, van de afdeling waaraan zij verbonden zullen worden.
  Voor de leraars in andere levende talen dan de onderwijstaal, die in het bezit zijn van het vereiste diploma, volstaat het bewijs van een voldoende kennis.

Art. 13_FRANSE_GEMEENSCHAP.   [1 Een onderwijsinstelling mag in haar bestuurs-, onderwijzend en administratief personeel alleen personen aanwerven die het bewijs hebben geleverd van hun grondige kennis van de onderwijstaal van de instelling of, in tweetalige instellingen, van de afdeling waarin zij worden aangesteld.]1  [2 Voor leerkrachten moderne talen andere dan de onderwijstaal en voor leerkrachten artistieke vakken in een instelling voor kunstonderwijs die in het bezit zijn van een bekwaamheidsbewijs in de zin van artikel 1, 19° van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, volstaat het bewijs van voldoende kennis van de onderwijstaa]2.
  ----------
  (1)<DFG 2019-03-28/38, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-07-2019>
  (2)<DFG 2023-04-13/14, art. 35, 010; Inwerkingtreding : 28-08-2023>

Art. 13_VLAAMS_GEWEST.   (Opgeheven voor de personeelsleden die onder het toepassingsgebied vallen van :   - de decreten van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van respectievelijk bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs of van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs;   - het artikel 127, 1° en 2°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, bij DVR 2009-05-08/32, art. VIII.61, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2009)    Een onderwijsinrichting mag voor haar bestuurs-, onderwijzend of administratief personeel slechts personen aanwerven die het bewijs hebben geleverd van hun grondige kennis van de onderwijstaal van de inrichting of, in de tweetalige inrichtingen, van de afdeling waaraan zij verbonden zullen worden.  Voor de leraars in andere levende talen dan de onderwijstaal, die in het bezit zijn van het vereiste diploma, volstaat het bewijs van een voldoende kennis.

Art.14. In de lagere scholen waar het onderwijs van de tweede taal wettelijk verplicht is, wordt dit onderwijs gegeven door een onderwijzer die het bewijs heeft geleverd van zijn grondige kennis van deze tweede taal en ten minste van zijn voldoende kennis van de onderwijstaal.

Art.14_FRANSE_GEMEENSCHAP.    [1 In de lagere scholen van het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en van de gemeenten met een bijzonder stelsel bedoeld in artikel 1.".8.1-1, 1°, van het Wetboek voor het basis- en secundair onderwijs, alsook in het kader van artikel 2.2.1-6, § 2, van voornoemd Wetboek, kan dit onderwijs worden gegeven]1 door een onderwijzer die het bewijs heeft geleverd van zijn grondige kennis van deze tweede taal en ten minste van zijn voldoende kennis van de onderwijstaal.
  ----------
  (1)<DFG 2023-06-22/16, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 28-08-2023>


Art. 14_VLAAMS_GEWEST.   (NOTA : opgeheven voor de personeelsleden die onder het toepassingsgebied vallen van :   - de decreten van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van respectievelijk bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs of van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs;   - het artikel 127, 1° en 2°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, bij DVR 2009-05-08/32, art. VIII.61, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2009)    In de lagere scholen waar het onderwijs van de tweede taal wettelijk verplicht is, wordt dit onderwijs gegeven door een onderwijzer die het bewijs heeft geleverd van zijn grondige kennis van deze tweede taal en ten minste van zijn voldoende kennis van de onderwijstaal.

Art.15. Een kandidaat levert het bewijs van zijn grondige kennis van een taal zo hij, in deze taal, het diploma waarop zijn aanwerving steunt, heeft behaald, of zo hij een getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij, ten overstaan van een bij koninklijk besluit ingestelde examencommissie, geslaagd is voor een examen over de grondige kennis van die taal.
  Een kandidaat levert het bewijs van zijn voldoende kennis van een taal, zo het diploma waarop zijn aanwerving steunt zulks vermeldt, of zo hij een getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij, ten overstaan van een bij koninklijk besluit ingestelde examencommissie, geslaagd is voor een examen over de voldoende kennis van die taal.

Art. 15_FRANSE_GEMEENSCHAP.  [1 § 1. De kandidaat moet het bewijs leveren van een grondige kennis van het Frans of van de tweede taal, naar gelang van het geval:   1° indien hij in deze taal het diploma heeft behaald waarop hij is aangeworven;   2° of als hij een getuigschrift van hoger secundair onderwijs in die taal heeft behaald;   3° of indien hij een diploma van hoger onderwijs, een bachelordiploma, een masterdiploma of een doctoraat in die taal heeft behaald met toepassing van het decreet van 7 november 2013 tot bepaling van het landschap van het hoger onderwijs en de academische organisatie van de studies of bij toepassing van een vroegere wettelijke bepaling;   4° of indien hij een onderwijsbevoegdheid in die taal heeft behaald die hem het recht geeft les te geven in het secundair onderwijs of in het secundair onderwijs met beperkt leerplan;   5° of indien hij een attest overlegt waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor een examen over de grondige kennis van deze taal voor een examencommissie ingesteld bij het decreet houdende de organisatie van de examencommissies belast met de taalexamens en houdende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid;   6° of indien hij een door SELOR - het selectiebureau van de federale overheid - afgeleverd getuigschrift heeft behaald waaruit blijkt dat hij deze taal beheerst op het vereiste niveau bepaald in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen, zoals bedoeld in artikel 4, § 5, respectief artikel 5, § 3, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, ten minste;   7° of indien hij een diploma, getuigschrift of slaagattest heeft behaald, uitgereikt door een door een van de Gemeenschappen van België erkende instelling, dat getuigt van kennis van die taal op het vereiste niveau en gedefinieerd ten aanzien van het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen, zoals bedoeld in artikel 4, vijfde paragraaf, of artikel 5, naargelang het geval, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, ten minste;   8° of indien hij een diploma, getuigschrift of slaagattest heeft behaald waaruit blijkt dat hij deze taal beheerst op het vereiste niveau bepaald in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen, bedoeld in artikel 4, vijfde paragraaf, of artikel 5, al naargelang het geval, van het decreet houdende organisatie van taalexamencommissies en houdende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, en dat is afgegeven:   - voor het Duits, door het Goethe-Institut;   - voor het Engels, door de Cambridge Assessment English of de British Council;   - voor het Frans, door het Franse Ministerie van Onderwijs;   - voor het Nederlands, door de erkende examencentra die het Getuigschrift Nederlands als Vreemde Taal (CNaVT) organiseren onder auspiciën van de Nederlandse Taalunie.   § 2. Een kandidaat levert het bewijs van voldoende kennis van de Franse taal:   1° indien het diploma waarop hij is aangeworven dit vermeldt;   2° of indien hij het bewijs levert van zijn grondige kennis van de Franse taal als bedoeld in dit artikel § 1;   3° of indien hij een getuigschrift overlegt waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor een examen over de voldoende kennis van deze taal voor een examencommissie ingesteld bij het decreet houdende de organisatie van examencommissies belast met taalexamens en houdende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid;   4° of indien hij een door het SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid - afgeleverd getuigschrift van de kennis van deze taal op het vereiste niveau en gedefinieerd ten aanzien van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen, zoals bedoeld in artikel 4, § 4, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, heeft behaald, ten minste;   5° of indien hij een diploma, getuigschrift of slaagattest heeft behaald, uitgereikt door een door een van de Gemeenschappen van België erkende instelling, dat getuigt van kennis van die taal op het vereiste niveau en gedefinieerd met betrekking tot het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen, bedoeld in artikel 4, § 4, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, ten minste;   6° of indien hij een diploma, een getuigschrift of een slaagattest heeft behaald waaruit blijkt dat hij die taal beheerst op het vereiste niveau, vastgesteld in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen, bedoeld in artikel 4, § 4, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, uitgereikt door het Franse Ministerie van Onderwijs.   § 3. Een kandidaat levert het bewijs van een functionele kennis van de Franse taal:   1° indien hij het bewijs levert van een grondige of voldoende kennis van de Franse taal als bedoeld in dit artikel, §§ 1 en 2;   2° of indien hij een getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij geslaagd is voor een examen over de functionele kennis van deze taal voor een examencommissie die is ingesteld bij het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid bevat;   3° of indien hij werkt als leraar lager onderwijs of leraar algemene cursus belast met taalbadtaalcursussen en ten minste 50% van de punten heeft behaald op de mondelinge proef van het examen van voldoende kennis van de onderwijstaal bedoeld in artikel 20, § 3, van het decreet van 3 februari 2006 betreffende de organisatie van taalexamens;   4° of indien hij een door het SELOR - Selectiebureau van de Federale Overheid - afgeleverd getuigschrift van de kennis van deze taal op het vereiste niveau en gedefinieerd ten aanzien van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen, zoals bedoeld in artikel 4, § 3, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, heeft behaald, ten minste;   5° of indien hij een diploma, getuigschrift of slaagattest heeft behaald, uitgereikt door een door een van de Gemeenschappen van België erkende instelling, waaruit de kennis van die taal blijkt op het vereiste niveau bepaald in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen, bedoeld in artikel 4, § 3, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, ten minste;   6° of indien hij een diploma, een getuigschrift of een slaagattest heeft behaald waaruit blijkt dat hij die taal beheerst op het vereiste niveau, vastgesteld in het gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen, bedoeld in artikel 4, § 3, van het decreet betreffende de organisatie van de examencommissies belast met taalexamens en betreffende diverse maatregelen inzake taalvaardigheid, ten minste afgegeven door het Franse Ministerie van Onderwijs]1.  ----------  (1)<DFG 2023-04-13/14, art. 36, 010; Inwerkingtreding : 28-08-2023>   Art. 15_VLAAMS_GEWEST.   (NOTA ; opgeheven voor de personeelsleden die onder het toepassingsgebied vallen van :   - de decreten van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van respectievelijk bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs of van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs;   - het artikel 127, 1° en 2°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, bij DVR 2009-05-08/32, art. VIII.61, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2009)    Een kandidaat levert het bewijs van zijn grondige kennis van een taal zo hij, in deze taal, het diploma waarop zijn aanwerving steunt, heeft behaald, of zo hij een getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij, ten overstaan van een bij koninklijk besluit ingestelde examencommissie, geslaagd is voor een examen over de grondige kennis van die taal.  Een kandidaat levert het bewijs van zijn voldoende kennis van een taal, zo het diploma waarop zijn aanwerving steunt zulks vermeldt, of zo hij een getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat hij, ten overstaan van een bij koninklijk besluit ingestelde examencommissie, geslaagd is voor een examen over de voldoende kennis van die taal.  Art. 16. Zo een inrichting moeilijkheden ondervindt om een kandidaat aan te werven die de vereiste taalbekwaamheid bezit, mag de Minister een tijdelijke afwijking toestaan op de bepalingen van de artikelen 13 en 14. De afwijking geldt slechts voor de duur van één jaar en kan slechts tweemaal hernieuwd worden.  Art. 16_FRANSE_GEMEENSCHAP.   Zo een inrichting moeilijkheden ondervindt om een kandidaat aan te werven die de vereiste taalbekwaamheid bezit, mag de Minister een tijdelijke afwijking toestaan op de bepalingen van de artikelen 13 en 14. [2 Deze afwijking kan slechts viermaal hernieuwd worden. Elke afwijking wordt toegestaan voor de duur van een school- of academiejaar.]2.  [1 Personeelsleden mogen niet worden benoemd of in vast verband worden aangeworven zolang zij niet aan de taalvereisten van de artikelen 13 en 14 hebben voldaan.]1  ----------  (1)<DFG 2018-11-14/08, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 01-09-2019>   (2)<DFG 2021-07-19/12, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 09-09-2021>   Art. 16_VLAAMS_GEWEST.   (NOTA : opgeheven voor de personeelsleden die onder het toepassingsgebied vallen van :   - de decreten van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van respectievelijk bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs of van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs;   - het artikel 127, 1° en 2°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, bij DVR 2009-05-08/32, art. VIII.61, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2009)    Zo een inrichting moeilijkheden ondervindt om een kandidaat aan te werven die de vereiste taalbekwaamheid bezit, mag de Minister een tijdelijke afwijking toestaan op de bepalingen van de artikelen 13 en 14. De afwijking geldt slechts voor de duur van één jaar [1 ...]1.  ----------  (1)<DVR 2009-05-08/32, art. VIII.62, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2004>   HOOFDSTUK V. - Controle.  Art. 17. Ieder schoolhoofd is verantwoordelijk voor de inschrijving van een leerling in een bepaald taalstelsel, overeenkomstig de bepalingen van (de artikelen 6 en 7) en van dit artikel. <W 26-06-1971, art 88, BS 24-08-1971>  Telkens als de moedertaal of de gebruikelijke taal van het kind het taalstelsel van zijn onderricht bepaalt, mag het schoolhoofd slechts tot inschrijving van een bepaald stelsel overgaan na voorlegging :  a) hetzij van een getuigschrift van het schoolhoofd van de inrichting die de leerling verlaat, waarbij wordt bevestigd dat deze al zijn vorige studiën in de taal van dit stelsel heeft gedaan;  b) hetzij van een taalverklaring van het gezinshoofd, geviseerd door de taalinspectie telkens als deze de echtheid van die verklaring niet in twijfel trekt;  c) hetzij van een beslissing van de commissie of van de in artikel 18 vermelde jury.  Wanneer het kind voor de eerste maal wordt ingeschreven in een kleuterschool, mag het schoolhoofd het kind nochtans inschrijven op voorlegging van een taalverklaring die binnen één maand voor nazicht aan de taalinspectie zal worden bekendgemaakt.  Voor de leerlingen die zich laten inschrijven in een school van het arrondissement Brussel-Hoofdstad en wier ouders buiten dit arrondissement verblijven, zal de onderwijstaal de taal van de streek van de verblijfplaats van de ouders zijn, behoudens andersluidende door de taalinspectie goedgekeurde verklaring van het gezinshoofd.  De Koning bepaalt de vorm van het getuigschrift en van de verklaring, die de nodige inlichtingen moeten bevatten ten einde het nagaan van echtheid ervan te vergemakkelijken.  Onverminderd de vervolgingen die elke valse of onjuiste inschrijving door het schoolhoofd kan meebrengen, stelt zij hem bloot aan tuchtstraffen of aan intrekking van de toelagen voor een periode die per overtreding zes maanden niet mag overschrijden.  Art. 18. De onderwijsinrichtingen zijn onderworpen aan de taalinspectie waarvan de inrichting en de werking worden geregeld door de Koning.  De taalinspectie is inzonderheid belast met de doorlopende controle van de toepassing van de bepalingen van deze wet betreffende het taalstelsel van de leerlingen.  Alle taalverklaringen zullen geviseerd worden door twee inspecteurs behorende tot de ene en tot de andere taalrol.  Als de twee inspecteurs het niet eens zijn, wordt het geval voorgelegd aan een door de Koning samengestelde commissie.  Het gezinshoofd kan bij een door de Koning samengestelde jury in beroep gaan tegen de beslissing hetzij van de inspecteurs, hetzij van de commissie.  De Koning bepaalt de procedure die voor de toepassing van dit artikel en van artikel 17 dient gevolgd en de termijnen die in acht genomen moeten worden.  HOOFDSTUK VI. - Homologatie.  Art. 19. Gehomologeerd kunnen slechts worden de getuigschriften betreffende de studiën die overeenkomstig deze wet zijn gedaan in de inrichtingen vallend onder het eerste artikel en in de andere vrije instellingen.  Uitzondering wordt gemaakt voor de getuigschriften, bij afwijking van artikel 4 van onderhavige wet door een universiteit uitgereikt als sanctie van de studiën in een jaar voorbereidend tot de graad van kandidaat burgerlijk ingenieur.