Details



Externe links:

Justel
Reflex
Staatsblad pdf



Titel:

19 MEI 1961. - Koninklijk besluit betreffende de luchtverversing van de mijnen en hun indeling ten opzichte van het mijngas. (NOTA : opgeheven voor het Vlaamse gewest <BVR2011-07-15/41, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 06-09-2013>) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-09-2011 en tekstbijwerking tot 06-09-2011)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Algemeenheden en indeling.
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Regelen betreffende de luchtverversing van de mijnen in het algemeen.
Art. 2
Hoedanigheid van de mijnlucht.
Art. 3
Luchtdebiet.
Art. 4
Snelheid van de lucht.
Art. 5
Gangen.
Art. 6
Deuren.
Art. 7
Wijziging van de luchtverversing.
Art. 8
Ventilatoren.
Art. 9-12
Stilgelegde werken en verlaten werken.
Art. 13-14
Controle op de lucht.
Art. 15-16
HOOFDSTUK 3. - Aanvullende regelen betreffende luchtverversing van mijnen met mijngas.
Ontginningsprogram.
Art. 17
Luchtverversing van de pijlers.
Art. 18-19
Scheiding tussen de schachten en gangen van intrekkende en van uittrekkende lucht.
Art. 20
Secundaire luchtverversing.
Art. 21-24
Perslucht.
Art. 25-26
Grensgehalte.
Art. 27-28
HOOFDSTUK 4. - Aanvullende regelen betreffende de mijnen met mijngas van de 2e en de 3e categorie.
Art. 29
Aangifte van werken met dalende luchtstroom.
Art. 30
Opening van een verdieping.
Art. 31
HOOFDSTUK 5. - Speciale regelen betreffende de mijnen met mijngas van de 3e categorie.
Art. 32-39
HOOFDSTUK 6. - Algemene bepalingen. Kennisgeving van de voorschriften.
Art. 40
Afwijkingen.
Art. 41
Beroep.
Art. 42
Overtredingen.
Art. 43
Intrekkingen.
Art. 44
Wijzigingen.
Art. 45
Inwerkingtreding.
Art. 46-47



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

1981001444  2011035717 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Algemeenheden en indeling.
Artikel 1. Dit reglement is toepasselijk op al de mijnen.
  De mijnen worden ingedeeld in mijnen met mijngas en mijnen zonder mijngas.
  De mijnen met mijngas worden in drie categorieën verdeeld :
  1e categorie : mijnen met zwakke mijngasverschijnselen;
  2e categorie : mijnen met uitgesproken mijngasverschijnselen;
  3e categorie : mijnen met mijngasuitbarstingen.
  De indeling van de mijnen geschiedt per bedrijfszetel of per gedeelte van een bedrijfszetel.
  Zij wordt op advies van de mijningenieur vastgesteld door de bestendige deputatie van de provincieraad, nadat de ontginner gehoord werd.

HOOFDSTUK 2. - Regelen betreffende de luchtverversing van de mijnen in het algemeen.
Art.2. De werken zijn derwijze aangelegd dat zij zoveel mogelijk door onafhankelijke luchtstromen en zonder de tussenkomst van deuren worden verlucht. Onder een " onafhankelijke luchtstroom " verstaat men een luchtstroom die vertakt is op de verse hoofdluchtstroom, een werkplaats of een lokaal verlucht en daarna rechtstreeks de luchtkeer vervoegt.

Hoedanigheid van de mijnlucht.
Art.3. Iedere luchtstroom die verontreinigd is door schadelijke of ontvlambare gassen of rook, wordt geweerd uit de plaatsen waar gewerkt wordt en uit de gebruikte gangen, tenzij hij zodanig verdund is dat hij geen gevaar kan opleveren voor de gezondheid of de veiligheid van het personeel.
  De temperatuur van de atmosfeer is op ieder punt van de mijn zodanig beperkt dat zij, rekening gehouden met de snelheid en de vochtigheidsgraad van de lucht en van het te verrichten werk, geen gevaar kan opleveren voor de gezondheid van het personeel.

Luchtdebiet.
Art.4. Alle plaatsen van een mijn die voor de werklieden toegankelijk zijn worden geventileerd door een voldoende luchtstroom. Het debiet van de luchtstromen wordt overal geregeld in functie van het aantal werklieden, de uitgestrektheid van de werken, de natuurlijke uitwasemingen van de mijn en de temperatuur van het gesteente.

Snelheid van de lucht.
Art.5. De snelheid van de lucht is overal voldoende om het vormen van ophopingen van ontvlambare of schadelijke gassen of rook te vermijden, zonder zodanig opgedreven te zijn dat zij de gezondheid of de veiligheid schaadt.

Gangen.
Art.6. De gangen die tot de luchtomloop dienen zijn in al hun delen gemakkelijk toegankelijk en behoorlijk onderhouden, in het bijzonder de galerijen voor in- en uittrekkende lucht van de werkplaatsen.
  Dit voorschrift geldt niet in de mijnen zonder mijngas en in de mijnen met mijngas van de eerste en de tweede categorie voor de luchtkeer van werken die geen ontginningswerkplaatsen zijn, indien de toegang tot die werken op een luchtintrekkend niveau vertakt is en voor zover de luchtverversing er op voldoende wijze verzekerd is.

Deuren.
Art.7. Indien deuren moeten gebruikt worden, voldoen die aan de volgende voorschriften :
  a) Iedere luchtdeur die normaal toe is sluit automatisch. Het is verboden ze in open stand vast te zetten, behalve gedurende de nodige tijd voor de doorgang van een konvooi.
  Al wie een dergelijke luchtdeur geopend heeft, moet zich ervan vergewissen dat zij zich automatisch sluit; zoniet moet hij ze sluiten en een lid van het toezichtspersoneel verwittigen.
  Indien het openen van een deur die normaal toe is een merkelijke storing van de luchtverversing kan teweegbrengen, worden meervoudige deuren gebruikt, waarvan er steeds ten minste één gesloten is.
  b) Maatregelen zijn genomen om de ontijdige sluiting te vermijden van deuren die bestemd zijn om aan bijzondere eventualiteiten het hoofd te bieden en die normaal open zijn.
  c) Het is verboden het regime van de luchtverversing van de werkplaatsen in de loop van de dag door middel van deuren stelselmatig te wijzigen.
  d) Deuren die zonder nut zijn worden uit hun hengsels genomen.

Wijziging van de luchtverversing.
Art.8. Geen wijziging mag aan de luchtverversing aangebracht worden zonder de instemming van de directeur der werken.
  In dringende gevallen of bij storing van de luchtverversing mogen de personen door de directeur der werken aangesteld nochtans de vereiste onmiddellijke maatregelen nemen, op voorwaarde dat zij hem onverwijld verwittigen.

Ventilatoren.
Art.9. Onder " hoofdventilator " verstaat men een uitrusting van motoventilatie geplaatst op de bovengrond of in de ondergrond en die de hoofdluchtverversing van geheel de mijn of van een belangrijk deel ervan verzekert.
  Iedere hoofdventilator moet op twee verschillende bronnen van drijfkracht kunnen worden aangesloten.
  Iedere mijn bezit een nooduitrusting die in staat is om spoedig een toereikende luchtverversing te verzekeren ingeval de normale uitrusting stilvalt.

Art.10. De hoofdventilatoren zijn in de mate van het mogelijke zo opgesteld dat zij niet kunnen worden beschadigd door een ontploffing of een brand.
  Al de hoofdventilatoren zijn voorzien van een apparaat met rechtstreekse aflezing dat de onder- en de overdruk aanduidt, alsmede van een verwittigingstoestel dat in werking treedt bij ontijdig stilvallen van de ventilator.
  Het plaatsen van een hoofdventilator en van iedere nooduitrusting moet vooraf ter kennis gebracht worden aan de mijningenieur.

Art.11. Onder " hulpventilator " verstaat men een ondergrondse ventilator die de hoofdluchtstroom in één van zijn vertakkingen versterkt.
  Het plaatsen van een dergelijke ventilator moet vooraf ter kennis van de mijningenieur worden gebracht.

Art.12. Schikkingen zijn genomen :
  a) om te beletten dat het aanzetten of het stilvallen van een hoofd- of hulpventilator een ontijdige omkering van de luchtstroom zou kunnen veroorzaken;
  b) om het debiet van de lucht die in de mijn dringt snel te kunnen verminderen.

Stilgelegde werken en verlaten werken.
Art.13. Werken waar de arbeid tijdelijk stilgelegd is, blijven geventileerd.
  Indien er gevaar bestaat dat die ventilatie ontoereikend kan worden, wordt de toegang tot die werken versperd door een moeilijk te overschrijden afsluiting.
  Het werk mag er slechts hernomen worden in het bijzijn van een bevoegde opzichter en, indien nodig, nadat de lucht er gesaneerd is.

Art.14. Definitief verlaten werken worden afgesloten door zo luchtdicht mogelijke dammen.
  Behoudens gewettigde uitzonderingen, worden de voorafgaande rovingswerken zo snel mogelijk uitgevoerd.
  Indien het nodig blijkt, wordt de voorzijde van de dam geventileerd om alle ophopingen van ontvlambare of schadelijke gassen te vermijden.
  Indien ze betrekking hebben op werken die niet geroofd werden, zijn de na de bekendmaking van dit besluit gebouwde dammen voorzien van een uitrusting die het nemen van luchtmonsters mogelijk maakt.
  Het gebeurlijk heropenen van de dammen geschiedt in overleg met de mijningenieur.

Controle op de lucht.
Art.15. De leden van toezichtspersoneel oefenen controle uit op de atmosfeer in de werken.
  Wanneer zich een storing voordoet in de luchtverversing, doen zij het werk staken en leiden zij de aftocht van de arbeiders indien niet meer voldaan is aan de voorschriften van artikel 3 of zodra artikel 27 toepasselijk wordt.

Art.16. In alle mijnen is een bevoegde persoon of een gespecialiseerde dienst belast met de algemene periodieke controle op de mijnlucht.
  Hij beschikt daartoe over een duidelijk plan en desnoods over schema's, die maandelijks bijgewerkt worden. Dat plan stelt op een passende schaal al de luchtkringen van de mijn voor. De richting van de luchtstromen, de kokerleidingen, evenals de plaats van de ventilatoren en van de deuren zijn erop aangeduid.
  Die controle behelst tenminste de maandelijkse meting van de snelheid, het debiet en de temperatuur van de lucht in al de ontginningswerkplaatsen en in al de voorbereidings-, verkennings- of rovingswerken.
  Al die metingen worden met vermelding van de datum en het uur genoteerd.

HOOFDSTUK 3. - Aanvullende regelen betreffende luchtverversing van mijnen met mijngas.
Ontginningsprogram.
Art.17. Het ontginningsprogram van een bepaalde lagenbundel houdt rekening met de rationele volgorde waarin de lagen moeten worden ontgonnen, in het bijzonder met het oog op de veiligheid ten aanzien van mijngas.

Luchtverversing van de pijlers.
Art.18. Het is verboden pijlers die niet in dezelfde laag gedreven zijn of die niet tot dezelfde verdieping behoren in serie te ventileren.
  De niveaus die een verdieping begrenzen worden aan de mijningenieur medegedeeld.
  Een dalpijler, die onder het onderste niveau van een verdieping ontgonnen wordt, mag evenwel beschouwd worden als deel uitmakende van die verdieping, op voorwaarde dat de mijningenieur vooraf ingelicht is.
  De stelselmatige ontginning door opeenvolgende opbouwen is verboden.

Art.19. Behalve in plaatselijke en tijdelijke tegenhellingen is de luchtverversing van de pijlers horizontaal of stijgend.

Scheiding tussen de schachten en gangen van intrekkende en van uittrekkende lucht.
Art.20. De schachten en gangen van intrekkende en van uittrekkende lucht zijn van elkaar gescheiden door voldoende massieven om aan een ontploffing van mijngas te weerstaan en overdreven luchtlekken te vermijden.

Secundaire luchtverversing.
Art.21. Onder " secundaire ventilator " verstaat men een ventilator die de luchtverversing verzekert van de plaatsen van de mijn die door de hoofdventilatie niet of onvoldoende gesaneerd worden.
  De persluchtejecteurs zijn van een bij ministeriële omzendbrief aangenomen type. Dit geldt ook voor de secundaire ventilatoren die aangebracht zijn op de plaatsen waar voor een toevloed van mijngas dient gevreesd in de betekenis welke die uitdrukking heeft in het reglement op het gebruik van elektriciteit in de ondergrondse werken en in bepaalde bovengrondse aanhorigheden van de mijnen, graverijen en ondergrondse groeven.
  Die toestellen worden minstens éénmaal per maand uitwendig en minstens eens per jaar grondig onderzocht door de personen aangesteld door de directeur der werken.
  Dat onderzoek wordt met vermelding van de datum genoteerd.

Art.22. Ieder doodlopend werk wordt door één of meer zelfstandige kokers verlucht.
  De doormeter van de kokers, alsook het vermogen en de plaats van de secundaire ventilatoren die gebeurlijk gebruikt worden, worden bepaald om te voldoen aan de artikelen 3 en 4.

Art.23. Bij onderbreking van de secundaire luchtverversing in een doodlopend werk is het personeel verplicht dat werk te verlaten en het toezichtspersoneel te verwittigen; in dat geval mogen alleen de personen, die belast zijn met het opnieuw in gang stellen van de luchtverversingsinstallatie er zich in begeven. Het personeel wordt er pas opnieuw toegelaten nadat men door de controle op de atmosfeer vastgesteld heeft dat de luchtverversing er opnieuw normaal is.

Art.24. Schikkingen moeten genomen zijn om te vermijden dat het verplaatsen van leidingen in de pijlers de secundaire luchtverversing in gebreke stelt.

Perslucht.
Art.25. De persluchtleidingen vervaardigd uit niet-metalen stoffen zijn van een bij ministeriële omzendbrief aangenomen type.

Art.26. Het uitblazen van persluchtleidingen geschiedt geleidelijk en pas nadat de aangestelde er zich van verzekerd heeft dat in de nabijheid van de plaats waar het geschiedt geen vlamlampen, noch ophopingen van mijngas aanwezig zijn.

Grensgehalte.
Art.27. Wanneer het mijngasgehalte op een bepaald punt van de luchtkring in volle luchtstroom 2 t.h. overschrijdt, wordt die luchtkring door het personeel ontruimd, met uitzondering van de personen die met de uitvoering van volstrekt noodzakelijke werkzaamheden of met reddingswerken belast zijn.
  In de bijzondere gevallen waarin het mijngasgehalte niet tot genoemde waarde kan worden beperkt, worden aanvullende veiligheidsmaatregelen genomen en zo spoedig mogelijk ter kennis van de mijningenieur gebracht. Het grensgehalte mag in geen geval 3 t.h. overschrijden.
  Iedere plaatselijke ophoping van mijngas wordt onmiddellijk ter kennis gebracht van een lid van het toezichtspersoneel. Zij wordt met de grootste omzichtigheid verwijderd of ontoegankelijk gemaakt.

Art.28. De in artikel 16 voorziene algemene periodieke controle op de lucht wordt aangevuld met een controle op het mijngas, die bestaat uit :
  a) metingen door middel van mijngasaanwijzers met onmiddellijke uitslagen, uitgevoerd op geregelde tijdstippen bepaald door de directeur der werken;
  b) ten minste eens per maand ontledingen van monsters opgenomen in de volle luchtstroom.
  Al die controles worden met vermelding van hun datum genoteerd.
  De mijngasaanwijzers met onmiddellijke uitslagen zijn van een bij ministeriële omzendbrief aangenomen type.

HOOFDSTUK 4. - Aanvullende regelen betreffende de mijnen met mijngas van de 2e en de 3e categorie.
Art.29. Met uitzondering van de voorbereidings- of verkenningswerken, worden de werken in de kolenlaag zo aangelegd, dat de lucht die met mijngas zou kunnen beladen worden niet verplicht wordt te dalen.

Aangifte van werken met dalende luchtstroom.
Art.30. Vooraleer een voorbereidings- of verkenningswerk in het gesteente of in een kolenlaag aan te vatten dat met een dalende luchtstroom zal worden verlucht, geeft de directeur der werken hiervan kennis aan de mijningenieur en laat hem, met bijgevoegd plan, weten welke schikkingen hij voornemens is te treffen om de sanering van die werkplaatsen te verzekeren.

Opening van een verdieping.
Art.31. Geen verkennings- of voorbereidingswerk in de kolenlaag of in het gesteente mag vanaf het niveau van een verdieping aangevat worden vooraleer op dat niveau een luchtverbinding tot stand gebracht is tussen de uitwegen voor intrekkende en voor uittrekkende lucht.
  Wanneer de tweede uitweg het beschouwde niveau niet bereikt, mag de luchtverbinding die op dat niveau moet uitmonden nochtans uitgevoerd worden vanaf het onderste verdiepingsniveau van die tweede uitweg.

HOOFDSTUK 5. - Speciale regelen betreffende de mijnen met mijngas van de 3e categorie.
Art.32. Bij delvingswerken in de kolenlaag of in het gesteente is de ventilatie door middel van zuigende kokers verboden.
  Iedere ontginnings-, voorbereidings- of verkenningswerkplaats heeft een afzonderlijke luchtkeer die een zo rechtstreeks mogelijke verbinding vormt met een algemene luchtuittrekkende gang.
  Op voorwaarde dat de mijningenieur vooraf ingelicht is, mogen nochtans werken van beperkte lengte, zoals korte aansnijdingssteengangen of herinstellingen van pijlerfronten, in serie met een ontginningswerk of met een voorbereidings- of verkenningswerk worden geventileerd.

Art.33. Bij het delven van de schachten en de gangen in het gesteente is men steeds gedekt tegen het aantreffen van een kolenlaag door een stelsel van boringen die het gesteente ver genoeg vooruit verkennen om een afdoende bescherming tegen mijngasuitbarstingen te vormen.

Art.34. Zodra een boring een kolenlaagje, een kolenlaag of een kolenmassa bereikt heeft, verlengt men ze zo ver mogelijk of boort men een nieuwe om na te gaan of er voorbij dat laagje, die laag of die massa geen kolen aanwezig zijn waarvan de dekking ontoereikend is om een afdoende bescherming tegen mijngasuitbarstingen te vormen.
  Het ontbloten, het aansnijden en het doorsnijden van lagen geschiedt uitsluitend door middel van springstoffen.

Art.35. Bij de uitvoering van enig voorbereidings- of verkenningswerk in de kolenlaag of in het gesteente worden de volgende maatregelen genomen :
  1. In de nabijheid van het front zijn een aantal zuurstofflessen, voorzien van inademingstoestellen, voorhanden. Het aantal flessen is tenminste gelijk aan het aantal arbeiders van de meest bezette dienst. De plaats waar die flessen zich bevinden wordt verlicht door een draagbare elektrische lamp.
  2. Zulke flessen zijn eveneens voorhanden in de toegang tot de werkplaats, op een oordeelkundig gekozen plaats, verlicht door middel van een draagbare elektrische lamp.
  3. Bijzondere middelen zijn voorzien om in gans het doorlopend werk, op oordeelkundig gekozen afstanden, over verse lucht te kunnen beschikken.
  4. Op ten minste 50 m en op niet meer dan 150 m van het front is een schuilkamer ingericht.

Art.36. Bij het delven van schachten stelt de directeur der werken een schuilkamer ter beschikking van het personeel ofwel een middel om het werkfront snel te kunnen verlaten.

Art.37. De hierboven bedoelde schuilkamer is ruim genoeg om alle arbeiders die tijdens de meest bezette dienst aan dat werk gebezigd zijn met gemak te bevatten.
  Binnen in de kamer is rondom een persluchtleiding aangebracht die steeds onder drukking staat en voorzien is van een toestel dat de toevoer van perslucht in de kamer toelaat langs een vertakking voorzien van gaatjes. Een tweede toestel laat toe de toevoer van perslucht naar de fronten desnoods af te sluiten. Schikkingen zijn genomen om het gevaar van electrostatische ladingen te weren.
  Tijdens het werk blijft de kamer open; ze moet met een stevige stalen deur kunnen worden gesloten, die naar binnen opendraait en van een dikke ruit voorzien is, waardoor men kan zien wat in de gang gebeurt; de kamer wordt inwendig verlicht door een draagbare elektrische lamp.
  In de kamer zijn bovendien zoveel flessen met samengeperste zuurstof, van inademingstoestellen voorzien, voorhanden als er arbeiders tewerkgesteld zijn tijdens de meest bezette dienst.
  Tegenover de kamer is blijvend een draagbare elektrische lamp voorzien van een rood glas aangebracht op een voor de arbeiders goed zichtbare plaats.
  De directeur der werken neemt maatregelen opdat de arbeiders die bij een mijngasuitbarsting in een schuilkamer mochten gevlucht zijn, mondeling contact zouden kunnen nemen met de buitenwereld.
  De arbeiders en opzichters van al de voorbereidende werken worden geoefend in het gebruik van de schuilkamers en in het behandelen en gebruiken van de hierboven bedoelde flessen met samengeperste zuurstof en inademingstoestellen.

Art.38. In een laag die aan gasuitbarstingen onderhevig is, worden vóór ieder werk in de kolenlaag stelselmatige boringen uitgevoerd om de aard en het verloop van de afzetting te verkennen.

Art.39. Het aantal, de afmetingen en de schikking van de boorgaten bedoeld in de artikelen 33, 34 en 38 worden volgens de plaatselijke omstandigheden door de directeur der werken bepaald, onder meer met inachtneming van de aard van het te doorsnijden gesteente enerzijds en van de samenstelling, de dikte en de hardheid van de te ontginnen laag anderzijds.
  De voorschriften van de directeur der werken en de kenmerken van de boringen die iedere dag worden uitgevoerd, worden in een bijzonder register genoteerd.

HOOFDSTUK 6. - Algemene bepalingen. Kennisgeving van de voorschriften.
Art.40. De voorschriften die door de directeur der werken mochten opgelegd worden om de toepassing van dit reglement te verzekeren, worden ter kennis gebracht van de mijningenieur.

Afwijkingen.
Art.41. De mijningenieur mag voor een termijn van ten hoogste drie jaar afwijkingen van de bepalingen van dit besluit verlenen of zulke afwijkingen verlengen. Hij mag ze te allen tijde intrekken.
  De mijningenieur mag het verlenen van een afwijking afhankelijk stellen van voorwaarden die hij bepaalt.
  Zijn beslissingen zijn met redenen omkleed.
  Wordt één van de opgelegde voorwaarden niet nageleefd, dan wordt de afwijking van rechtswege geschorst.

Beroep.
Art.42. De belanghebbenden kunnen bij de Minister die het mijnwezen in zijn bevoegdheid heeft in beroep gaan tegen de beslissingen die krachtens de artikelen 1 en 41 genomen werden. De Minister beslist na het advies van de inspecteur-generaal der mijnen geplaatst aan het hoofd van de buitendiensten van de Administratie van het Mijnwezen te hebben ingewonnen.

Overtredingen.
Art.43. De overtredingen van :
  de bepalingen van onderhavig besluit;
  de bepalingen van de krachtens artikel 1 genomen indelingsbesluiten;
  de voorschriften krachtens artikel 40 door de directeur der werken opgelegd;
  de voorwaarden der toelatingen tot afwijking van de bepalingen van onderhavig besluit,
  worden vervolgd en gevonnist overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 130 en 131 van de gecoördineerde mijnwetten.

Intrekkingen.
Art.44. De artikelen 16 tot en met 42, alsook artikel 51 van het koninklijk besluit van 28 april 1884 en alle wijzigingen en aanvullingen die erin aangebracht of eraan toegevoegd werden, worden ingetrokken.

Wijzigingen.
Art.45. Artikel 74, § D, van het koninklijk besluit van 28 april 1884 wordt als volgt gewijzigd : ...

Inwerkingtreding.
Art.46. Dit besluit treedt in werking één maand na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
  Wat de automatische deuren betreft, treedt artikel 7, lid a, evenwel zes maanden na die bekendmaking in werking. Voor de werken die vóór die bekendmaking definitief verlaten waren, treden de bepalingen van artikel 14, eerste lid, zes maanden na de bekendmaking in werking.
  Die van de artikelen 9 en 12, lid b, treden één jaar na die bekendmaking in werking.
  Die van artikel 21 betreffende de aanneming van de persluchtejecteurs en van bepaalde secundaire ventilatoren, die van artikel 25 betreffende de aanneming van de persluchtleidingen uit niet-metalen stoffen en die van artikel 28 betreffende de aanneming van de mijngasaanwijzers met onmiddellijke uitslagen treden in werking één jaar na de bekendmaking van de ministeriële omzendbrief waarin de aannemingsvoorwaarden van die apparaten vastgesteld worden.

Art. 47. Onze Minister van Economische Zaken en Energie wordt belast met de uitvoering van dit besluit.