15 MAART 1954. - Koninklijk besluit tot regeling der luchtvaart. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 12-12-1989 en tekstbijwerking tot 16-12-2013)
HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepaling.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Inschrijving van de luchtvaartuigen.
Afdeling 1. - Aanvraag om inschrijving.
Art. 2-8
Afdeling 2. - Bewijs van inschrijving.
Art. 9-11
Afdeling 3. Doorhaling der inschrijving.
Art. 12-14
Afdeling 4. Nationaliteits- en inschrijvingskenmerken.
Art. 15-18
(HOOFDSTUK IV. Geschiktheid tot vliegen van de luchtvaartuigen). <KB 15-04-1971, art. 1>
Afdeling 1. Eisen inzake geschiktheid tot vliegen.
Art. 19
Afdeling 2. Maatregelen in verband met de bouw, de fabricage, de revisie en de herstelling.
Art. 20
Afdeling 3. Bewijs van luchtwaardigheid.
Art. 21-27
Afdeling 4. Averij, herstellingen en wijzigingen.
Art. 28-29
HOOFDSTUK IV. - Vergunningen voor het personeel.
Afdeling 1. - Vergunningen voor de leden van het stuurpersoneel.
Art. 30, 30bis, 31
Afdeling 2. - Vergunningen voor personeel dat niet tot het stuurpersoneel behoort.
Art. 32
Afdeling 3. - Bepalingen gemeen aan alle vergunningen.
Art. 33-39
HOOFDSTUK V. Bescheiden.
Art. 40-42
HOOFDSTUK VI. Burgerlijke luchtvaartterreinen
Art. 43, 43bis, 44-45
(HOOFDSTUK VII. Exploitatie der luchtvaart voor handelsdoeleinden). <KB 31-08-1979, art. 11>
Afdeling 1. Geregeld vervoer.
Art. 46
Afdeling 2. Niet geregeld vervoer, met uitzondering van luchttaxi's.
Art. 47-48
Afdeling 3. Diensten van luchttaxi.
Art. 49
Afdeling 4. Luchtarbeid.
Art. 50
Afdeling 5. Gemeenschappelijke bepaling.
Art. 51
HOOFDSTUK VIII. (Technische exploitatiemaatregelen) <KB 31-08-1979, art. 12>
Art. 52-54, 54bis
HOOFDSTUK IX. - Compensatie en bijstand aan luchtreizigers. <KB 2006-09-01/70, art. 1; Inwerkingtreding : 26-10-2006>
Art. 55
HOOFDSTUK X. - Strafbepalingen.
Art. 56
HOOFDSTUK XI. Slotbepalingen.
Art. 57-61
1972050208 1981000680 1983014252 1983014388 1984014244 1985014069 1987014023 1988014168 1990014097 1990014146 1990014250 1990014342 1990914305 1991014111 1991014183 1991014247 1991014369 1991014382 1991091250 1994014179 1995014094 1995014215 1996014054 1996014113 1997014024 1997014108 1997014109 1997014110 1997014114 1997014115 1998014016 1998014097 1998014260 1998014273 1999014025 1999014026 1999014042 1999014054 1999014136 1999014138 2000014031 2000014106 2000014138 2001014139 2002014150 2002014337 2003014054 2003014252 2003027512 2004014030 2005014197 2006014231 2007202077 2008014050 2008014188 2008014267 2013014262 2013014373 2013014573 2013014640 2014014333 2016014152 2019013553 2020031119 2024009627
HOOFDSTUK I. - Voorafgaande bepaling.
Artikel 1. De wet van 27 juni 1937 treedt op 31 maart 1954 in werking.
HOOFDSTUK II. - Inschrijving van de luchtvaartuigen.
Afdeling 1. - Aanvraag om inschrijving.
Art.2. Een register voor inschrijving van de luchtvaartuigen, "luchtvaartregister" genaamd, wordt ingesteld.
Art.3. § 1. (Ingeschreven worden de Staatsluchtvaartuigen, met uitsluiting van de luchtvaartuigen van de krijgsmacht, de douane of de politie.) <KB 31-08-1979, art. 1, 1°>
(§ 2.) <KB 12-03-1965, art. 1> Op aanvraag worden ingeschreven :
(1°) de private luchtvaartuigen welke geheel, in volle of blote eigendom, toebehoren aan (onderdanen van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte) die in België hun woonplaats hebben : <KB 2000-05-14/46, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
(2°) de private luchtvaartuigen welke geheel, in volle of blote eigendom toebehoren aan rechtspersonen naar Belgisch recht, waarvan de hoofdzakelijke vennoten, de beherende vennoten, de beheerders, de zaakvoerders of lasthebbers Belgen zijn.
(§ 3.) Met machtiging van de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast, of van zijn gemachtigde, mogen ingeschreven worden :
1° de private luchtvaartuigen welke gedeeltelijk, in volle of blote eigendom toebehoren :
a) aan (onderdanen van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte) die in België hun woonplaats hebben;
b) aan rechtspersonen naar Belgisch recht die voldoen aan de eisen in (§ 2, 2°) gesteld;
2° de private luchtvaartuigen welke geheel of gedeeltelijk, in volle of blote eigendom toebehoren :
a) aan Belgen die hun woonplaats in het buitenland hebben maar met het oog op de inschrijving een gekozen woonplaats in het Koninkrijk hebben;
b) aan rechtspersonen naar Belgisch recht die niet voldoen aan de eisen in (§ 2, 2°) gesteld;
c) (aan rechtspersonen vallend onder het recht van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte die in België een bedrijfszetel, een agentschap of een bureau hebben;
d) aan vreemdelingen die geen onderdaan zijn van de Europese Gemeenschap of van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die gemachtigd zijn hun woonplaats in België te vestigen of in België mogen verblijven, en die er sedert ten minste één jaar ononderbroken verblijf houden;) <KB 2000-05-14/46, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
(e) aan vreemde rechtspersonen die niet vallen onder het recht van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte en die in België sedert ten minste één jaar ononderbroken een bedrijfszetel, een agentschap of een bureau hebben.) <KB 2000-05-14/46, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
3° (de private luchtvaartuigen die het voorwerp hebben uitgemaakt van een contract van financieringshuur aan één van de natuurlijke of rechtspersonen bedoeld in dit artikel;) <KB 31-08-1979, art. 3>
4° (de private luchtvaartuigen die geëxploiteerd worden op grond van een huurcontract, voor een periode van ten minste zes maanden, door één van de natuurlijke of rechtspersonen bedoeld in dit artikel.) <KB 31-08-1979, art. 1, 3°>
Art.4. Een uittreksel uit het luchtvaartregister wordt afgegeven aan al wie zulks aanvraagt.
Art.5. Geen enkel in het buitenland ingeschreven luchtvaartuig wordt in België ingeschreven alvorens het in het buitenlands register is doorgehaald.
Art.6. De inschrijving in het buitenland van een vroeger in het Belgisch luchtvaartuigregister ingeschreven luchtvaartuig heeft in het Rijk slechts uitwerking indien de inschrijving in dat luchtvaartuigregister vooraf is doorgehaald.
Art.7. <KB 1998-10-19/38, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 06-12-1998> § 1. De in artikel 3 bedoelde personen, die in België een luchtvaartuig wensen te laten inschrijven, richten aan de Minister die met het bestuur van de luchtvaart belast is bij aangetekende brief een ondertekende inschrijvingsaanvraag.
§ 2. In de inschrijvingsaanvraag wordt opgave gedaan van :
1° de kenmerken van het luchtvaartuig, het jaar waarin het gebouwd is, het reeksnummer, het aantal motoren met het gehomologeerde vermogen ervan;
2° de naam, de woonplaats of de zetel van de bouwer van het luchtvaartuig;
3° het gebruik waarvoor het luchtvaartuig bestemd is;
4° zo de aanvrager een natuurlijke persoon is, zijn naam, voornamen, nationaliteit, beroep, woon- en verblijfplaats en, in voorkomend geval, zijn gekozen woonplaats; zo de aanvrager een rechtspersoon is, de naam, de hoofdzetel, de plaats en de datum van oprichting, de naam, voornamen, nationaliteit, woon- en verblijfplaats van de hoofdelijk aansprakelijke vennoten, de bestuurders of de zaakvoerders die voor de firma tekenen.
Indien één of meerdere natuurlijke personen of rechtspersonen, andere dan de aanvrager, rechten van eigendom of vruchtgebruik hebben op het luchtvaartuig, vermeldt de aanvraag de aard en de hoegrootheid van die rechten, alsmede, ook voor elke van die personen, de hierboven bepaalde aanwijzingen.
§ 3. Bij de aanvraag worden gevoegd :
1° een nationaliteitsbewijs van elke der natuurlijke personen en de statuten van elke der rechtspersonen, die voor de inschrijving in aanmerking worden genomen;
2° de titels waaruit de rechten van de aanvrager op het luchtvaartuig blijken;
3° in voorkomend geval een getuigschrift van doorhaling in het buitenlandse register;
4° a) ofwel een door de administratie der douane afgegeven attest waaruit blijkt dat het luchtvaartuig een goed is van de Gemeenschap in de zin van artikel 1, 12°, van de algemene wet inzake douane en accijnzen;
b) ofwel een door de administratie der douane afgegeven attest waaruit blijkt dat de douanevoorschriften, die van toepassing zijn op tijdelijk ingevoerde luchtvaartuigen, zijn nageleefd.
§ 4. De verplichting waarin artikel 7, § 3, 4°, a, voorziet geldt niet voor de gebruikte luchtvaartuigen waarvoor wordt aangetoond dat naar aanleiding van een vorige inschrijving hier te lande reeds zulk een attest is afgegeven en voor zover die luchtvaartuigen, sedert die inschrijving, het land niet anders hebben verlaten dan in internationaal verkeer zonder verandering van eigenaar.
Art.8. Van elk feit, dat aanleiding geeft tot wijziging van de opgaven die volgens artikel 7 moeten voorkomen in de aanvraag en de bescheiden met het oog op de inschrijving over te leggen, moet binnen dertig dagen door (de titularis van het bewijs van inschrijving) schriftelijk kennis worden gegeven aan de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast.
Afdeling 2. - Bewijs van inschrijving.
Art.9. (Een bewijs van inschrijving wordt afgegeven voor elk behoorlijk in het luchtvaartregister voorgeschreven luchtvaartuig.) <KB 31-08-1979, art. 4>
Art.10. In geval van ongewilde buitenbezitstelling van het bewijs, kan de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast, of zijn gemachtigde dat vervangen.
Art.11. § 1. Het bewijs is niet meer geldig :
1° (ingeval de rechten van de houder van het bewijs een einde nemen;) <KB 31-08-1979, art. 5, 1°>
2° ingeval een der oorzaken van doorhaling van ambtswege van de inschrijving zich voordoet;
3° ingeval doorhaling plaats heeft op grond van artikel 13.
§ 2. (Wanneer het bewijs niet meer geldig is, is de houder ervan gehouden het onmiddellijk terug te zenden aan de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast.) <KB 31-08-1979, art. 5, 2°>
Afdeling 3. _ Doorhaling der inschrijving.
Art.12. De inschrijving in het luchtvaartuigregister wordt ambtshalve doorgehaald :
1° wanneer het luchtvaartuig buiten gebruik is;
2° wanneer men van het luchtvaartuig geen nieuws meer heeft sedert zes maanden, gerekend van de dag van zijn vertrek of van de dag waarop het laatst ontvangen nieuws betrekking heeft;
3° wanneer niet meer voldaan wordt aan de in artikel 3 omschreven inschrijvingsvoorwaarden.
Art.13. De inschrijving, die op grond van (artikel 3, § 3), heeft plaats gehad, kan te allen tijde door de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of door zijn gemachtigde worden doorgehaald. <KB 31-08-1979, art. 6>
Art.14. § 1. (Van de doorhaling wordt schriftelijk kennis gegeven aan de persoon aan wie het inschrijvingsbewijs was afgegeven.) <KB 31-08-1979, art. 7>
§ 2. Een bewijs van doorhaling wordt afgegeven aan al wie zulks aanvraagt.
Afdeling 4. _ Nationaliteits- en inschrijvingskenmerken.
Art.15. Elk in het luchtvaartuigregister ingeschreven luchtvaartuig voert :
1° de kenmerken der Belgische nationaliteit, namelijk de letters O O;
2° (Het inschrijvingskenmerk wordt bepaald door de Minister belast met het bestuur van de luchtvaart, en bestaat uit een groep van drie tekens bestaande uit hetzij letters, hetzij cijfers, hetzij een combinatie van letters en cijfers.) <KB 2000-05-14/46, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
Het nationaliteitskenmerk staat vóór het inschrijvingskenmerk en is hiervan gescheiden door een horizontale streep.
Art.16. Plaats, afmetingen en letters van de in artikel 15 bedoelde kenmerken worden voorgeschreven door de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast.
Art.17. Elk gezagvoerder van een luchtvaartuig moet er voor waken dat de in artikel 15 bedoelde kenmerken goed zichtbaar zijn.
Art.18. <KB 31-08-1979, art. 8> Een identificatieplaat van een vuurvaste stof, waarop de identiteit van de persoon aan wie het bewijs van inschrijving is afgegeven, alsmede de nationaliteits- en inschrijvingskenmerken gegraveerd zijn, wordt op een goed in 't oog vallende plaats, dichtbij de hoofdingang op de mand, de gondel of de romp van elk luchtvaartuig bevestigd.
(HOOFDSTUK IV. _ Geschiktheid tot vliegen van de luchtvaartuigen).
Afdeling 1. _ Eisen inzake geschiktheid tot vliegen.
Art.19. De eisen inzake geschiktheid tot vliegen worden vastgesteld door de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast.
Afdeling 2. _ Maatregelen in verband met de bouw, de fabricage, de revisie en de herstelling.
Art.20. § 1. Al wie zich voorneemt een vliegtuig te bouwen, een onderdeel van een luchtvaartuig te vervaardigen, de revisie of de herstelling er van te doen moet :
1° daarvan kennis geven aan de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast;
2° alle bescheiden bezorgen, alle gegevens verstrekken en alle proeven verrichten die door de Minister of door zijn gemachtigde worden geëist;
3° de Minister op de hoogte brengen van elke wijziging van het luchtvaartuig of van onderdelen van een luchtvaartuig tijdens de bouw en de fabricage.
§ 2. De Minister bepaalt de eisen voor de erkenning van de technische diensten die luchtvaartuigen bouwen, onderdelen van luchtvaartuigen vervaardigen en de revisie of de herstelling er van doen.
De erkende technische diensten zijn bevoegd om attesten op te stellen waaruit blijkt dat het luchtvaartuig of de onderdelen van een luchtvaartuig voldoen aan de door de Minister of zijn gemachtigde aangenomen specificaties van de bouwer. Er wordt met deze gelijkvormigheidsattesten rekening gehouden voor de uitreiking of de hernieuwing van het bewijs van luchtwaardigheid, als bedoeld in artikel 21.
De Minister of zijn gemachtigde wijst de beambten aan die met het uitoefenen van het toezicht op de erkende technische diensten zijn belast. Bij het uitvoeren van hun opdracht kunnen deze beambten de intrekking van gelijkvormigheidsattesten eisen. Deze maatregel kan door de Minister of door zijn gemachtigde gewijzigd worden.
De Minister of zijn gemachtigde verleent de erkenning. Zij wordt door hem onder opgaaf van redenen geweigerd, geschorst, ingetrokken of beperkt.
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde kan rekening houden met de gelijkvormigheidsattesten of met elk als zodanig geldend bescheid, die door een vreemd gezag zijn afgegeven of door een vanwege een door dit gezag erkende technische dienst zijn opgesteld.
Afdeling 3. _ Bewijs van luchtwaardigheid.
Art.21. De geschiktheid tot vliegen van een in het luchtvaartregister ingeschreven luchtvaartuig blijkt uit een bewijs van luchtwaardigheid, uitgereikt door de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast, of door zijn gemachtigde.
Het bewijs van luchtwaardigheid is geldig voor een termijn van zes maanden ingaande op de datum waarop het is uitgereikt. Het kan voor opeenvolgende termijnen van zes maanden worden vernieuwd.
De Minister kan echter voor sommige categorieën van luchtvaartuigen de termijn van geldigheid van het bewijs van luchtwaardigheid op ten hoogste één jaar bepalen.
(Voor de vernieuwing van het bewijs van luchtwaardigheid moet de eigenaar of exploitant de documenten zoals bepaald door de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast, voorleggen teneinde het behoud van luchtwaardigheid van het luchtvaartuig vast te stellen. De aanvraag tot vernieuwing wordt ingediend overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Minister of zijn gemachtigde.) <KB 1990-06-12/39, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 04-10-1990>
Art.22. § 1. Met het oog op het uitreiken of het vernieuwen van het bewijs van luchtwaardigheid wordt op de geschiktheid tot vliegen toezicht uitgeoefend door de door de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast, aangewezen beambten.
§ 2. Voor de vernieuwing van het bewijs van luchtwaardigheid houden deze beambten rekening met de door erkende technische diensten uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden.
De Minister bepaalt de eisen voor de erkenning van de technische onderhoudsdiensten.
De Minister of zijn gemachtigde verleent de erkenning. Zij wordt door hem onder opgaaf van redenen geweigerd, geschorst, ingetrokken of beperkt.
§ 3. Voor de toepassing van § 2, 1e lid, kunnen de in de vreemde verrichte werkzaamheden door de Minister of door zijn gemachtigde worden gelijkgesteld met de door een erkende technische dienst verrichte werkzaamheden indien;
1° het vreemde bedrijf door het bevoegde gezag van de Staat waar het zich bevindt is erkend of indien het een als zodanig geldende toelating bezit;
2° de eisen voor de erkenning of de toelating tenminste gelijk staan met deze bedoeld bij § 2, 2de lid;
3° het vreemde bedrijf er in toestemt zich te onderwerpen aan de bijzondere eisen inzake controle die hij zou opleggen.
(§4. De vernieuwing van het bewijs van luchtwaardigheid kan verleend worden op basis van de documenten bedoeld in artikel 21, vierde lid.) <KB 1990-06-12/39, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 04-10-1990>
Art.23. De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of zijn gemachtigde kan de uitreiking of de vernieuwing van het bewijs van luchtwaardigheid weigeren indien de in art. 20, § 1 voorziene verplichtingen niet zijn nageleefd of indien de bij art. 20, § 2, 2de lid bedoelde gelijkvormigheidsattesten niet kunnen worden voorgelegd.
Art.24. <KB 1990-06-12/39, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 04-10-1990> Ieder luchtvaartuig dat luchtwaardig bevonden wordt, mag slechts gebruikt worden, indien het zich bevindt in een staat van onderhoud waarbij de basiseigenschappen precies behouden blijven en waarbij het alle waarborgen van een veilige werking biedt. Het moet met name onderworpen worden aan de onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd overeenkomstig de modaliteiten vastgesteld door de Minister belast met het bestuur der luchtvaart.
De personeelsleden bedoeld bij artikel 22 kunnen op ieder moment de staat van onderhoud van het luchtvaartuig nazien en zich de documenten bedoeld bij artikel 21 laten voorleggen.
Art.25. § 1. De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of zijn gemachtigde kan het bewijs van luchtwaardigheid weigeren :
1° ingeval het luchtvaartuig of een onderdeel van het luchtvaartuig gewijzigd wordt;
2° in geval van averij.
§ 2. De Minister of zijn gemachtigde trekt het bewijs van luchtwaardigheid in ingeval :
1° het luchtvaartuig niet meer voldoet aan de eisen voor geschiktheid tot vliegen, (ondermeer in geval van onvoldoende onderhoud of in geval van weigering de documenten bedoeld bij artikel 21 voor te leggen wanneer hierom verzocht wordt); <KB 1990-06-12/39, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 04-10-1990>
2° de erkenning van de technische dienst, waar de revisie, de herstelling en het onderhoud van het luchtvaartuig geschiedt, wordt geschorst of ingetrokken.
Art.26. Het bewijs van luchtwaardigheid waarvan de geldigheidsduur is verstreken en dat niet vernieuwd wordt, moet aan de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast, worden teruggezonden.
Art.27. § 1. De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of zijn gemachtigde kan voor elk luchtvaartuig een voorlopige toelating tot vliegen, "luchtvaartpas" genoemd, verlenen. Deze pas vermeldt onder welke bijzondere voorwaarden het luchtvaartuig mag gebruikt worden.
§ 2. De Minister of zijn gemachtigde kan een bewijs, "bewijs van luchtwaardigheid voor de uitvoer" genoemd, uitreiken aan het luchtvaartuig dat niet in het luchtvaartregister is ingeschreven. Uit dit bescheid blijkt dat het luchtvaartuig het in artikel 21 bedoelde bewijs van luchtwaardigheid zou hebben bekomen ware het in België ingeschreven geweest.
Afdeling 4. _ Averij, herstellingen en wijzigingen.
Art.28. De eigenaar of de houder van een luchtvaartuig brengt de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast op de hoogte van elke aan een luchtvaartuig opgelopen averij.
Art.29. Geen herstelling aan noch wijziging van een luchtvaartuig dat een bewijs van luchtwaardigheid bezit mag worden uitgevoerd zonder de toelating van de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of zijn gemachtigde. Deze bepaling is echter niet van toepassing op de bij artikelen 20, § 2, en 22, § 2, bedoelde technische diensten in het geval van een herstelling of een wijziging die overeenkomstig de aangenomen specificaties wordt uitgevoerd.)
HOOFDSTUK IV. - Vergunningen voor het personeel.
Afdeling 1. - Vergunningen voor de leden van het stuurpersoneel.
Art.30.[1 § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° Verordening (EG) nr. 216/2008 : de Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, houdende intrekking van Richtlijn 91/670/EEG, Verordening (EG) nr. 1592/2002 en Richtlijn 2004/36/EG, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 690/2009 van de Commissie van 30 juli 2009, alsook bij Verordening (EG) nr. 1108/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009, en alle latere wijzigingen ervan;
2° Verordening (EU) nr. 1178/2011 : de Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 290/2012 van de Commissie van 30 maart 2012, en alle latere wijzigingen ervan.
§ 2. Een lid van het boordpersoneel van een luchtvaartuig moet een bewijs van bevoegdheid of een toelating en bevoegdverklaringen bezitten die met zijn functie overeenstemmen.
§ 3. Met uitzondering van een boordwerktuigkundige, de piloot van een ULM of paramotor, bezit een lid van het boordpersoneel van een luchtvaartuig zoals bedoeld in bijlage II van Verordening (EG) nr. 216/2008 :
1° een bewijs van bevoegdheid overeenkomstig bijlage I van Verordening (EU) nr. 1178/2011; en,
2° de vereiste nationale bevoegdverklaring(en) voor het luchtvaarttuig waarop hij zijn functies uitoefent.
De minister of zijn gemachtigde bepaalt de bevoegdverklaring(en) die vereist is (zijn) voor het in het vorige lid bedoelde luchtvaartuig en beperkt deze tot vluchten boven het nationale grondgebied.
In afwijking van het eerste lid, mag een leerling-piloot solo vliegen, indien toegestaan door en onder toezicht van een vlieginstructeur.
§ 4. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op :
1° bestuurders van luchtvaartuigen zoals bedoeld in bijlage I van de Verordening (EG) nr. 216/2008;
2° bestuurders van luchtvaartuigen zoals bedoeld in bijlage II, punt a), ii) en punten b) en h), van de Verordening (EG) nr. 216/2008 wanneer deze worden gebruikt voor de commerciële luchtvaart;
3° de bewijzen van bevoegdheid, de bevoegdverklaringen en de certificaten die in toepassing van bijlage I van de Verordening (EU) nr. 1178/2011 zijn afgegeven]1
----------
(1)<KB 2013-10-25/14, art. 37, 015; Inwerkingtreding : 08-04-2013>
Art. 30bis. <KB 03-05-1976, art. 1> Niemand mag het ambt van bestuurder-gezagvoerder of van medebestuurder van een luchtvaartuig dat een handelsluchtvervoer doet uitoefenen als hij de (leeftijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt). <KB 1991-02-18/31, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 05-03-1991>
Art.31. <KB 20-08-1968, art. 1> De vergunningen voor de leden van het stuurpersoneel zijn :
1° de oefenvergunning;
2° de vergunning van privaat vliegtuigbestuurder;
3° de beperkte vergunning van beroepsvliegtuigbestuurder;
4° de vergunning van beroepsvliegtuigbestuurder;
5° de vergunning van beroepsvliegtuigbestuurder eerste klasse (tot 28 februari 2003); <KB 1998-10-19/38, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 06-12-1998>
6° de vergunning van lijnvliegtuigbestuurder;
7° de vergunning van privaat bestuurder van helicopter;
8° de vergunning van beroepsbestuurder van helicopter;
9° de vergunning van lijnbestuurder van helicopter;
10° de vergunning van zweefvlieger;
11° de vergunning van bestuurder van vrije ballon;
12° de vergunning van navigator;
13° de vergunning van boordwerktuigkundige;
14° de vergunning van boordradio-operator.
Afdeling 2. - Vergunningen voor personeel dat niet tot het stuurpersoneel behoort.
Art.32. Niemand mag (...) werktuigkundige voor het onderhoud van luchtvaartuigen of dispatcher zijn, tenzij hij houder is van de met zijn functie overeenstemmende vergunning. <KB 2008-05-09/45, art. 44, 012; Inwerkingtreding : 14-06-2008>
Afdeling 3. - Bepalingen gemeen aan alle vergunningen.
Art.33.De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast bepaalt, zo daartoe aanleiding bestaat, de bijzondere bevoegdverklaringen welke verbonden zijn aan de in de artikelen [1 30,]1 31 en 32 opgesomde vergunningen.
----------
(1)<KB 2013-10-25/14, art. 38, 015; Inwerkingtreding : 08-04-2013>
Art.34. De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast, stelt vast :
1° de eisen inzake leeftijd, lichamelijke en geestesgeschiktheid, kennis, ervaring en bekwaamheid, waaraan voldaan moet worden om de vergunningen en bevoegdverklaringen te bekomen;
2° de geldigheidsduur der vergunning;
3° de functies die op grond van de vergunningen mogen uitgeoefend worden.
Hij kan examens inrichten voor het bekomen van de vergunningen en bevoegdverklaringen.
Art.35. § 1. De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast, kan de houders van een door een erkende luchtvaartschool of -cursus uitgereikt getuigschrift vrijstellen van de examens ingericht voor het bekomen van de vergunningen en bevoegdverklaringen.
§ 2. De Minister stelt de eisen inzake erkenning van de in § 1 bedoelde scholen en cursussen.
Art.36. § 1. De vergunningen worden uitgereikt door de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of door zijn gemachtigde.
§ 2. De Minister of zijn gemachtigde weigeren of ontnemen de vergunning aan een (onderdaan van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte) : <KB 2000-05-14/46, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
1° indien bewezen is dat hij aan de drank verslaafd is of verdovende middelen gebruikt;
2° indien hij veroordeeld is geweest tot een criminele straf of tot enige straf wegens aanslag op de inwendige of uitwendige veiligheid van de Staat;
3° indien hij twee maal veroordeeld is geweest tot een correctionele straf omdat hij de regeling betreffende de luchtvaart heeft overtreden.
Echter kan het afgeven van de vergunning niet meer geweigerd worden indien sinds de tweede veroordeling vijf jaar zijn verlopen zonder dat een nieuwe veroordeling is opgelopen;
4° indien hij op het kader van het vliegend personeel der luchtmacht geschrapt werd wegens een daad van tuchteloosheid inzake luchtveiligheid.
Echter kan het afgeven van de vergunning niet meer geweigerd worden indien sinds de datum der schrapping vijf jaar zijn verlopen.
§ 3. De Minister of zijn gemachtigde kan de vergunning te allen tijde aan (een persoon die geen onderdaan is van een Lidstaat van de Europese Gemeenschap of van een Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte) weigeren of ontnemen. <KB 2000-05-14/46, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
(§ 4. De Minister belast met het bestuur van de luchtvaart of zijn gemachtigde kan op ieder ogenblik aan Belgen het uitoefenen van de voorrechten verbonden aan hun vergunningen of bevoegdverklaringen, afgeleverd door een andere Staat, verbieden boven het grondgebied van het Rijk.) <KB 2000-05-14/46, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
Art.37. De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of zijn gemachtigde kan de houder van een vergunning aan een geneeskundig onderzoek of aan een examen over kennis of bekwaamheid onderwerpen om vast te stellen of de betrokkene nog steeds de lichamelijke en geestesgeschiktheid en de kennis of bekwaamheid bezit die vereist zijn voor het bekomen van de vergunning en van de bevoegdverklaring.
De oproeping tot het onderzoek of tot het examen moet met redenen omkleed zijn.
Art.38. § 1. De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of zijn gemachtigde kan de vergunning schorsen of de er door verleende bevoegdheid beperken :
1° tot de datum der definitieve uitslagen van het onderzoek of de examens in artikel 37 bedoeld.
De duur van de schorsing of van de beperking der vergunning mag evenwel niet meer dan zestig dagen bedragen, behalve zo de betrokkene niet opkomt voor het onderzoek of de examens, waarvoor hij wordt opgeroepen;
2° voor de duur van elke strafvordering welke een der veroordelingen als bedoeld in 2° en 3° van artikel 36 kan medebrengen.
§ 2. De Minister of zijn gemachtigde kan de vergunning intrekken of de er door verleende bevoegdheid beperken :
1° bij tekortkoming op het stuk van lichaams- of geestesgesteldheid, gebrek aan bekwaamheid of gemis van kennis, blijkende uit het onderzoek of de examens als bedoeld in artikel 37. (In dit geval, zal de houder van de vergunning eerst weer aanspraak kunnen maken op die vergunning nadat hij is geslaagd voor hetzelfde onderzoek of voor dezelfde examens als deze, die door hun slecht resultaat er de oorzaak van waren dat de vergunning is ingetrokken of beperkt, en wanneer hij voldoet aan de voorwaarden voor de hernieuwing van de vergunning;) <KB 1998-10-19/38, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 06-12-1998>
2° (hetzij definitief, hetzij voor de duur die hij bepaalt,) bij nalatigheid in de functies die op grond van de vergunning mogen uitgeoefend worden. <KB 1998-10-19/38, art. 3, 006; Inwerkingtreding : 06-12-1998>
(§ 3. De Minister belast met het bestuur van de luchtvaart of zijn gemachtigde kan een vergunning, een bevoegdverklaring, een toelating of een goedkeuring door hem afgeleverd intrekken, schorsen of beperken indien vaststaat dat de houder niet voldoet of niet langer voldoet aan de voorwaarden ervan.) <KB 2000-05-14/46, art. 5, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
Art.39. <KB 12-06-1974, art. 1> § 1. (Het is enkel toegelaten deel uit te maken van het stuurpersoneel van een in België ingeschreven luchtvaartuig en de in artikel 32 genoemde functies uit te oefenen met vergunningen die :
1° afgeleverd zijn door de Minister die met het bestuur van de luchtvaart belast is of zijn gemachtigde;
2° afgeleverd zijn door een J.A.A.-Lidstaat (Joint Aviation Authorities), overeenkomstig de JAR-FCL-regels;
3° geldig gemaakt zijn.) <KB 2000-05-14/46, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
§ 2. Voor zover zij gelijkwaardig worden geacht, kunnen de
(- hetzij door een niet JAA-Lidstaat,
- hetzij door een JAA-Lidstaat, doch niet in overeenstemming met de JAR-FCL regels) <KB 2000-05-14/46, art. 6, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
uitgereikte vergunningen en bevoegdverklaringen geldig gemaakt worden door de Minister onder wie het bestuur der luchtvaart ressorteert of door zijn gemachtigde; zij kunnen te allen tijde die geldigverklaring intrekken.
§ 3. Wanneer Belgische luchtvaartuigen het voorwerp uitmaken van samenwerkingsakkoorden tussen exploitanten die onder de Belgische overheid ressorteren en exploitanten die onder de Belgische overheid ressorteren en exploitanten die onder een vreemde overheid ressorteren, kan de Minister of zijn gemachtigde, voor de tenuitvoerlegging van zulke akkoorden, veroorloven dat die luchtvaartuigen worden bestuurd door stuurpersoneel waarvan de vergunningen en bevoegdverklaringen werden uitgereikt door een van die vreemde overheden.
(§ 4. In voorkomend geval, zal de Minister belast met het bestuur van de luchtvaart of de directeur-generaal van het bestuur van de luchtvaart voor de geldigmaking van vergunningen en bevoegdverklaringen uitgereikt in een Lidstaat van de Europese Gemeenschap, de verordeningen, richtlijnen of beschikkingen van de Raad en van de Commissie van de Europese Gemeenschappen toepassen.) <KB 1992-12-07/41, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 1992-06-01>
HOOFDSTUK V. _ Bescheiden.
Art.40. Geen luchtvaartuig wordt tot het luchtverkeer toegelaten zo het niet is ingeschreven en zo het de volgende bescheiden niet meevoert :
1° het bewijs van inschrijving;
2° het bewijs van luchtwaardigheid of van de luchtvaartpas;
3° de vergunningen der leden van het stuurpersoneel;
4° het reisdagboek, het zogenaamd "journaal";
5° de vergunning voor radio-installatie, indien het daarvan voorzien is;
6° de algemene aangifte van lading;
7° de lijst met de namen der passagiers die het vervoert en de plaatsen van hun vertrek en van hun bestemming;
8° een manifest en een gespecifieerde verklaring omtrent de lading indien het goederen vervoert.
Art.41. De exploitant van het luchtvaartuig houdt een motorboek en een celboek bij, aangelegd voor elke motor en voor elke cel die voor luchtarbeid of luchtvervoer gebezigd worden. Hij tekent daarin alle inlichtingen aan betreffende de werkingsuren, de beschadigingen, de herstellingen en de revisies.
Art.42. De in artikelen 40, 1° tot 4°, en 41 genoemde bescheiden worden opgemaakt overeenkomstig de voorschriften van de Minister die met het Bestuur der luchtvaart is belast. Het in artikel 40, 5°, genoemde bescheid wordt opgemaakt overeenkomstig de voorschriften van de Minister tot wiens bevoegdheid de telegrafie en de telefonie behoren.
De in artikel 40, 6° tot 8°, genoemde bescheiden worden opgemaakt overeenkomstig de voorschriften in gemeen overleg vastgelegd door de Minister van Financiën en door de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast.
Al deze bescheiden worden zolang bewaard als in de voorschriften is bepaald.
HOOFDSTUK VI. _ Burgerlijke luchtvaartterreinen
Art.43.<KB 31-08-1970, art. 1> § 1. Geen burgerlijk luchtvaartterrein mag worden aangelegd zonder machtiging van de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of zijn gemachtigde.
[1 ...]1
Betreft het een luchtvaartterrein voor hefschroefvliegtuigen, gelegen in een stad of in een bebouwd gedeelte van een gemeente, dan wordt de machtiging geweigerd als er geen toegangsweg voorhanden is, die het landen mogelijk maakt zonder gevaar voor personen en goederen op de grond. Bij ontbreken van een dergelijke toegangsweg kan de machtiging echter worden verleend als het luchtvaartterrein alleen wordt aangelegd om te voorzien in uitzonderlijke behoeften van menslievende aard. In dat geval is het luchtvaartterrein slechts toegankelijk voor tweemotorige hefschroefvliegtuigen waarvan hij het type zal hebben goedgekeurd.
§ 2. De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of zijn gemachtigde stelt, voor elk geval, de technische eisen vast inzake gebruik van de luchtvaartterreinen.
(In uitvoering van de internationale bepalingen inzake de beveiliging van de luchthavens en hun aanhorigheden, stelt de Minister belast met het bestuur der luchtvaart of de directeur-generaal van het bestuur der luchtvaart de beveiligingsvoorschriften vast geldend op de luchtvaartterreinen en hun aanhorigheden en hun uitvoeringsmodaliteiten. Voormelde Minister wijst de ambtenaren van het bestuur der luchtvaart aan die toezicht uitoefenen op de naleving van deze voorschriften. Zij hebben toegang tot de plaatsen waar deze voorschriften gelden.) <KB 1989-12-06/30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 12-12-1989>
§ 3. Buiten het geval van overmacht, is het aan de gezagvoerders van vliegtuigen niet toegelaten landingen uit te voeren buiten de regelmatig aangelegde luchtvaartterreinen.
§ 4. <KB 31-08-1979, art. 9> De Minister stelt de eisen vast waaraan de gezagvoerders van hefschroefvliegtuigen moeten voldoen om buiten de luchtvaartterreinen te mogen landen, onder voorbehoud van de verplichting die hun is opgelegd bij artikel 71 van het koninklijk besluit van 14 mei 1973 tot vaststelling van de vliegverkeersregelen.
----------
(1)<KB 2013-09-29/06, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
Art. 43bis.<Ingevoegd bij KB 2004-01-27/32, art. 1; Inwerkingtreding : 04-03-2004> § 1. [1 De technische eisen voor het gebruik van de luchtvaartterreinen die openstaan voor internationaal luchtverkeer en beschikken over minstens één baan met een lengte die gelijk is aan of groter is dan 1200 meter zijn deze van Bijlage 14, deel I, bij het Verdrag betreffende de internationale burgerlijke luchtvaart.
De technische eisen voor het gebruik van de luchtvaartterreinen voor hefschroefvliegtuigen die openstaan voor internationaal luchtverkeer zijn deze van Bijlage 14, deel II, bij het Verdrag betreffende de internationale burgerlijke luchtvaart.
Elke belanghebbende kan kennis nemen van Bijlage 14, deel I of deel II op het Directoraat-generaal Luchtvaart.]1
(§ 1/1. De Minister bevoegd voor de Luchtvaart kan, wanneer dit nodig blijkt om de veiligheid van het luchtverkeer te waarborgen, één of meerdere van de aanbevelingen die opgenomen zijn in Bijlage 14, deel I [1 of deel II]1 verplicht maken.
De Minister bevoegd voor de Luchtvaart deelt aan de aanvrager of de houder van de certificatie de aanbeveling(en) mee die hij overweegt verplicht te maken voor een luchtvaartterrein, rekening houdend met de technische kenmerken daarvan.
Indien de aanvrager of de houder van de certificatie hiermee niet instemt, beschikt hij over zestig dagen, te rekenen vanaf de mededeling van de minister, om hem een dossier voor te leggen met de details van de technische maatregel die hij voorstelt in plaats van de aanbeveling.
Indien de Minister bevoegd voor de Luchtvaart oordeelt dat dit voorstel een gelijkwaardig veiligheidsniveau biedt, maakt hij dit voorstel verplicht in plaats van de aanbeveling. Bij gebrek hieraan maakt hij de aanbeveling verplicht.
De Minister beschikt over een termijn van zestig dagen om zijn beslissing mee te delen aan de aanvrager of de houder van de certificatie.) <AR 2008-06-08/35, art. 1, 2°, 013; Inwerkingtreding : 04-07-2008>
§ 2. Een certificatie wordt uitgereikt door de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart voor het luchtvaartterrein dat beantwoordt aan de voorwaarden van § 1.
Een dergelijke certificatie wordt " Aerodrome certificate - Annex 14 " genoemd.
De aanvraag tot certificatie wordt gericht aan de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart in de vorm en volgens de nadere regelen die hij vaststelt.
§ 3. De Minister bevoegd voor de luchtvaart of de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart bepaalt de geldigheidsduur en de voorwaarden voor hernieuwing van de certificatie.
§ 4. De certificatie kan door de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart beperkt, geschorst of ingetrokken worden voor de duur die hij vaststelt.
§ 5. De directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart wijst de ambtenaren van het Directoraat-generaal Luchtvaart aan die de nodige audits, controles en inspecties uitvoeren op de luchtvaartterreinen. Daartoe hebben zij vrije toegang tot de verschillende plaatsen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van hun opdrachten.
§ 6. De luchtvaartterreinen die operationeel zijn op de datum van inwerkingtreding van dit artikel, beschikken over een termijn van 3 maanden te rekenen vanaf deze datum om hun aanvraag tot certificatie overeenkomstig § 2, tweede lid in te dienen. Deze luchtvaartterreinen moeten, ten laatste 12 maanden na de inwerkingtreding van dit besluit, de certificatie bedoeld in § 2 bekomen hebben om voor het internationale luchtverkeer te kunnen openblijven.
----------
(1)<KB 2013-09-29/06, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-11-2013>
Art.44. <KB 31-08-1979, art. 10> Aan een luchtvaartterrein mag niets worden gewijzigd zonder dat de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast of zijn gemachtigde er vooraf in kennis van gesteld is. Bij die gelegenheid kan de Minister of zijn gemachtigde de eisen inzake gebruik van een luchtvaartterrein wijzigen.
Bovendien kan de Minister of zijn gemachtigde de eisen inzake het gebruik van een luchtvaartterrein wijzigen om rekening te houden met de aan de omgeving ervan aangebrachte wijzigingen.
Art.45. <KB 30-04-1964, art. 1> De douane-luchtvaartterreinen worden in gemeen overleg aangewezen door de Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast en de Minister van Financiën.
Op deze luchtvaartterreinen beschikken de douanediensten en de diensten belast met de passencontrole kosteloos over de nodige bemeubelde, verwarmde, verlichte en op het telefoonnet aangesloten lokalen.
Het onderhoud van deze lokalen en de waterbedeling worden kosteloos verzekerd.
De inrichting van deze lokalen wordt vooraf aan de goedkeuring respectievelijk van de Minister van Financiën en van de Minister van Justitie of hun gemachtigde onderworpen.
(HOOFDSTUK VII. _ Exploitatie der luchtvaart voor handelsdoeleinden).
Afdeling 1. _ Geregeld vervoer.
Art.46. <KB 31-08-1979, art. 11> § 1. De exploitatie van geregelde luchtvaartdiensten is onderworpen aan de voorafgaande machtiging van de Minister die met het bestuur der luchtvaart belast is of van zijn gemachtigde.
De aanvraag tot machtiging vermeldt :
1° de naam en de woonplaats of de benaming en de maatschappelijke zetel van de exploitant;
2° de karakteristieken van de geplande diensten, inzonderheid de dienstregelingen, de type(s) van geëxploiteerde vliegtuigen en hun laadvermogen, de voorziene tarieven en hun toepassingsvoorwaarden alsook de voorwaarden betreffende de agentschappen en de andere hulpdiensten.
De aanvraag is vergezeld van het bewijs dat de exploitant het nodige gedaan heeft om te kunnen voldoen aan de burgerlijke aansprakelijkheid die kan voortspruiten uit de exploitatie van die luchtvaartdiensten.
§ 2. De Minister bepaalt de termijn voor het indienen van de aanvragen bedoeld in § 1, alsook van de aanvragen betreffende de wijziging van de karakteristieken van de gemachtigde diensten.
Hij stelt de voorwaarden van aflevering, schorsing en intrekking van de machtigingen vast.
De machtiging bepaalt de bijzondere exploitatievoorwaarden en de termijn waarvoor zij wordt verleend.
Afdeling 2. _ Niet geregeld vervoer, met uitzondering van luchttaxi's.
Art.47. <KB 31-08-1979, art. 11> § 1. De exploitatie van niet geregeld luchtvervoer is onderworpen aan de aflevering van een voorafgaande exploitatievergunning door de Minister die met het bestuur der luchtvaart belast is of door zijn gemachtigde.
De aanvraag tot het verkrijgen van een exploitatievergunning vermeldt :
1° de naam en de woonplaats of de benaming en de maatschappelijke zetel van de exploitant;
2° de karakteristieken van de geplande diensten, inzonderheid de type(s) van geëxploiteerde vliegtuigen en hun laadvermogen.
De aanvraag is vergezeld van het bewijs dat de exploitant het nodige gedaan heeft om te kunnen voldoen aan de burgerlijke aansprakelijkheid die kan voortspruiten uit de exploitatie van die luchtvaartdiensten.
§ 2. De Minister, of zijn gemachtigde, kan de exploitatievoorwaarden bepalen van het luchtvervoer dat door een exploitatievergunning gedekt is, daarin begrepen de voorwaarden van bevrachting en de voorwaarden van verkoop aan het publiek van de vliegreizen alsook van het vervoer van goederen, de voorwaarden betreffende de agentschappen en de andere hulpdiensten, de voordelen en de toegepaste ristorno's.
§ 3. De Minister stelt de voorwaarden van aflevering, schorsing en intrekking van de exploitatievergunningen vast.
De vergunning bepaalt de bijzondere exploitatievoorwaarden en de termijn waarvoor zij wordt verleend.
§ 4. Elke niet geregelde vlucht of elke reeks van niet geregelde vluchten is, daarenboven, onderworpen aan de speciale machtiging van de Minister of van zijn gemachtigde.
Art.48. <KB 31-08-1979, art. 11> De ondernemingen die titularis zijn van een toelating tot exploitatie afgeleverd door een vreemde overheid zijn eveneens onderworpen aan de verplichting om, per vlucht of reeks van vluchten, de speciale machtiging van de Minister of van zijn gemachtigde te bekomen.
Afdeling 3. _ Diensten van luchttaxi.
Art.49. <KB 31-08-1979, art. 11> § 1. De exploitatie van luchttaxi's, dit is van luchtvaartuigen die geen plaatsruimte bieden aan meer dan tien passagiers, en waarvan de bestemming door de huurder wordt vastgesteld zonder dat een deel van genoemde plaatsruimte overgedragen wordt aan het publiek, is onderworpen aan de aflevering van een voorafgaande exploitatievergunning door de Minister die met het bestuur der luchtvaart belast is of door zijn gemachtigde.
De aanvraag tot het verkrijgen van een exploitatievergunning vermeldt :
1° de naam en de woonplaats of de benaming en de maatschappelijke zetel van de exploitant;
2° de karakteristieken van de geplande diensten, inzonderheid de type(s) van geëxploiteerde vliegtuigen en hun laadvermogen.
De aanvraag is vergezeld van het bewijs dat de exploitant het nodige gedaan heeft om te kunnen voldoen aan de burgerlijke aansprakelijkheid die kan voortspruiten uit de exploitatie van die luchtvaartdiensten.
§ 2. De Minister bepaalt de voorwaarden van aflevering, schorsing en intrekking van de exploitatievergunningen.
De vergunning bepaalt de bijzondere exploitatievoorwaarden en de termijn waarvoor zij wordt verleend.
Afdeling 4. _ Luchtarbeid.
Art.50. <KB 31-08-1979, art. 11> § 1. Iedere luchtarbeid, onder meer opleiding, luchtfotografie, publiciteit, propaganda door middel van luchtvaartuigen en de inrichting van vertoningen welke evoluties van luchtvaartuigen omvatten, is onderworpen aan de voorafgaande machtiging van de Minister die met het bestuur der luchtvaart belast is, of van zijn gemachtigde. De luchtdopen zijn eveneens onderworpen aan deze machtiging.
De aanvraag tot machtiging vermeldt :
1° de naam en de woonplaats of de benaming en de maatschappelijke zetel van de exploitant;
2° de karakteristieken van de geplande diensten, inzonderheid de type(s) van geëxploiteerde vliegtuigen en hun laadvermogen.
De aanvraag is vergezeld van het bewijs dat de exploitant het nodige heeft gedaan om te kunnen voldoen aan de burgerlijke aansprakelijkheid die kan voortspruiten uit die luchtarbeid en uit de luchtdopen.
§ 2. De Minister bepaalt de voorwaarden van aflevering, schorsing en intrekking van de machtigingen.
De machtiging bepaalt de bijzondere exploitatievoorwaarden en de termijn waarvoor zij wordt verleend.
Afdeling 5. _ Gemeenschappelijke bepaling.
Art.51. (§ 1.) (De machtigingen, bedoeld in de artikelen 46 en 50, alsook de exploitatievergunningen, bedoeld in de artikelen 47, § 1 en 49, § 1, kunnen slechts worden verleend na onderzoek betreffende onder meer de morele, financiële en technische waarborgen die de aanvrager biedt en de opportuniteit van het creëren van nieuwe diensten.) <KB 31-08-1979, art. 11>
(§ 2. In uitvoering van de internationale bepalingen inzake de beveiliging van de burgerluchtvaart stelt de Minister belast met het bestuur der luchtvaart of de directeur-generaal van het bestuur der luchtvaart de beveiligingsvoorschriften en hun uitvoeringsmodaliteiten vast die dienen nageleefd te worden door de houders van de machtigingen bedoeld in artikelen 46, § 1 en 50, § 1 en van de exploitatievergunningen bedoeld in artikelen 47, § 1 en 49, § 1. Voormelde Minister wijst de ambtenaren van het bestuur der luchtvaart aan die toezicht uitoefenen op de naleving van deze voorschriften. Zij hebben toegang tot de plaatsen waar deze voorschriften gelden.) <KB 1989-12-06/30, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 12-12-1989>
HOOFDSTUK VIII. _ (Technische exploitatiemaatregelen)
Art.52. <KB 31-08-1979, art. 13> De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast (of zijn gemachtigde) stelt vast welke technische maatregelen met het oog op de exploitatie der luchtvaartuigen zijn te nemen (en welke de verplichtingen zijn van de personen die deze maatregelen dienen toe te passen. Het betreft hier meer in het bijzonder de exploitant, zijn aangestelden, de bemanningsleden en de personen belast met het onderhoud en de afhandeling.) <KB 19-11-1986, enig artikel> <KB 2000-05-14/46, art. 7, 007; Inwerkingtreding : 25-06-2000>
Art.53. <KB 31-08-1979, art. 13> De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast wijst aan welke beambten controle uitoefenen op de toepassing van de in voorgaand artikel bedoelde maatregelen. Die beambten hebben toegang tot de luchtvaartuigen (alsook tot de plaatsen waar deze maatregelen van toepassing zijn). <KB 2008-02-10/63, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 15-03-2008>
Art.54. <KB 31-08-1979, art. 13 en KB 12-06-1974, art. 2> Wanneer Belgische luchtvaartuigen het voorwerp uitmaken van samenwerkingsakkoorden tussen exploitanten die onder de Belgische overheid ressorteren en exploitanten die onder een vreemde overheid ressorteren, kan de Minister of zijn gemachtigde, voor de tenuitvoerlegging van zulke akkoorden, aanvaarden dat de vluchten met die luchtvaartuigen uitgevoerd door stuurpersoneel, waarvan de vergunningen en bevoegdverklaringen door een van die vreemde overheden werden uitgereikt, worden uitgevoerd en gecontroleerd volgens de technische exploitatiemaatregelen door die overheid aangenomen.
Art. 54bis. (Opgeheven) <KB 2000-09-17/39, art. 11, 008; Inwerkingtreding : 09-10-2000>
HOOFDSTUK IX. - Compensatie en bijstand aan luchtreizigers.
Art.55. <KB 2006-09-01/70, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 26-10-2006> Voor wat betreft de vluchten met vertrek van op het Belgisch grondgebied gelegen luchthavens, alsook de vluchten met diezelfde luchthavens als bestemming en afkomstig uit een derde land, wordt de directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart belast met de toepassing van Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) n° 295/91.
De minister die bevoegd is voor het Directoraat-generaal Luchtvaart kan een andere overheid aanduiden om belast te worden met de in lid 1 bedoelde taak.
De directeur-generaal van het Directoraat-generaal Luchtvaart bepaalt de noodzakelijke procedureregels voor de toepassing van de in lid 1 bedoelde verordening.
HOOFDSTUK X. - Strafbepalingen.
Art.56. <KB 31-08-1979, art. 13> Misdrijven tegen dit besluit worden gestraft met de straffen bij hoofdstuk II der wet van 27 juni 1937 bepaald.
HOOFDSTUK XI. _ Slotbepalingen.
Art.57.<KB 31-08-1979, art. 13> § 1. De bepalingen van de artikelen 2 tot en met 42 zijn niet toepasselijk op de zweefvliegtuigen die uitsluitend voor het vliegen boven het Rijksgebied gebezigd worden.
§ 2. <KB 18-05-1962, art. 1> De Minister die met het bestuur der luchtvaart is belast kan (voor de lichte luchtvaartuigen van typen die hij bepaalt en voor de luchtvaartuigen van militaire typen), zolang zij geen Staatsluchtvaartuigen zijn, gehele of gedeeltelijke ontheffing van de bepalingen van de artikelen 2 tot en met 42, verlenen. <KB 31-08-1979, art. 14 1° en 2°>
Hij stelt de bijzondere voorwaarden vast voor de toelating van die luchtvaartuigen tot het luchtverkeer.
[1 Het besturen van een zweefvliegtuig is vanaf 8 april 2015 onderworpen aan de bepalingen van de Verordening (EU) nr. 1178/2011.]1
----------
(1)<KB 2013-10-25/14, art. 39, 015; Inwerkingtreding : 08-04-2013>
Art.58. <KB 31-08-1979, art. 15> De vóór het in werking treden van dit besluit verleende machtigingen tot luchtarbeid en niet geregeld luchtvervoer, zijn na verstrijken van zes maanden volgend op die datum niet langer geldig. Tot die datum blijft de vroegere geldende reglementering daarop van toepassing.
Art.59. <KB 31-08-1979, art. 15> Opgeheven worden :
1° het koninklijk besluit van 27 november 1919 houdende regeling van de luchtvaart;
2° het koninklijk besluit van 11 mei 1931 hebbende als voorwerp het regelen van de inschrijving der luchtvaartuigen, gewijzigd bij koninklijk besluit van 25 augustus 1938 en bij besluit van de Regent van 25 april 1947;
3° het koninklijk besluit van 31 juli 1936 houdende vaststelling van de voorwaarden te vervullen door de organismen die zich wijden of wensen zich te wijden aan de opleiding van kandidaten voor de bewijzen van geschiktheid als bestuurder van toerismevliegtuigen en inhoudende zekere politiemaatregelen betreffende de luchtvaart, gewijzigd bij koninklijk besluit van 5 juli 1938;
4° het koninklijk besluit van 15 juni 1937 houdende reglement betreffende de lichten en seinen en het verkeer in de lucht, gewijzigd bij koninklijk besluit van 28 mei 1939;
5° de artikelen 1 tot 71, 115 en 116 van het koninklijk besluit van 18 augustus 1938 houdende algemeen reglement betreffende de luchtvaart, de politie der luchtvaartterreinen en het gebruik van de door de Staat beheerde openbare luchtvaartterreinen;
6° het besluit van de Regent van 3 januari 1946 houdende voorlopige reglementering betreffende luchtwaardigheid der luchtvaartuigen;
7° het besluit van de Regent van 16 april 1946 houdende voorlopige reglementering betreffende de bewijzen en vergunningen van het varend personeel der burgerlijke luchtvaartuigen;
8° het ministerieel besluit van 17 september 1931 tot vaststelling der vereisten van luchtwaardigheid waaraan moet worden voldaan ter verkrijging van bewijzen en vergunningen van luchtwaardigheid van luchtvaartuigen, gewijzigd bij de ministeriele besluiten van 30 augustus 1933 en 17 april 1934;
9° het ministerieel besluit van 28 april 1944 betreffende het maximum toegelaten gewicht van de vliegtuigen in vlucht;
10° het ministerieel besluit van 24 april 1947 houdende vaststelling van de voor het inrichten van vliegfeesten of meetings te vervullen voorwaarden.
Art.60. <KB 31-08-1979, art. 15> Dit besluit treedt op 31 maart 1954 in werking.
Art. 61. <KB 31-08-1979, art. 15> Onze Minister van Verkeerswezen en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.