31 MEI 1933. - [Koninklijk besluit betreffende de verklaringen af te leggen in verband met subsidies, vergoedingen en toelagen] <vervangen door W 1994-06-07-30, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 18-07-1994> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 08-07-1994 en tekstbijwerking tot 24-02-2021)
Art. 1-2, 2bis, 3-4
1996016056 1997016024 1997016236 1997016237 1997016238 2003023040 2004022429 2004022499 2004022500 2004022606 2005022054 2005022915 2007022083 2007022084 2007022085 2009024037 2009024038 2009024285 2009024413 2009024463 2011024213 2011024314 2012024267 2012024410 2012024411 2013024286 2013024345 2014024003 2014024198 2014024400 2014024406 2014024411 2015024014 2015024084 2015024102 2015024106 2015024130 2015024131 2015024195 2015024281 2016024031 2016024187 2016024237 2017011686 2017013841 2017014388 2017014389 2017040137 2017040138 2017040140 2017040497 2018011770 2018013180 2018014614 2018030098 2018040498 2018040723 2018202541 2019015335 2019040110 2019042375 2019042376 2019043005 2019201564 2020044454 2020203657 2021020112 2021022635 2021032803 2021034468 2021201740 2022033916 2022034809 2022201602 2022206704 2022206909 2023048560 2023048561 2023201370 2023205866 2024000733 2024000734 2024006708 2024202792
Artikel 1. <W 1994-06-07/30, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 18-07-1994> Elke verklaring afgelegd in verband met een aanvraag tot het bekomen of behouden van een subsidie, vergoeding of toelage, die geheel of gedeeltelijk ten laste van de Staat, een andere publiekrechtelijke rechtspersoon, van de Europese Gemeenschap of een andere internationale instelling is, of geheel of gedeeltelijk bestaat uit openbare gelden, moet oprecht en volledig zijn.
Hij die weet of moest weten dat hij geen recht meer heeft op het gehele bedrag van een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in het eerste lid, is verplicht dit te verklaren.
Art.2.<W 1994-06-07/30, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 18-07-1994> § 1. Hij die geen verklaring, bedoeld in artikel 1, tweede lid, heeft afgelegd en die een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in artikel 1, of een gedeelte daarvan, aanvaardt of behoudt, wetende dat hij daarop geen of slechts gedeeltelijk recht heeft, wordt gestraft met een gevangenisstraf [1 van zes maanden tot vier jaar]1 en een geldboete van zesentwintig frank tot vijftienduizend frank.
§ 2. Hij die wetens en willens een onjuiste of onvolledige verklaring aflegt in verband met een aanvraag, tot het bekomen of behouden van een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in artikel 1, wordt gestraft met een gevangenisstraf [1 van zes maanden tot vier jaar]1 en een geldboete van zesentwintig frank tot vijtigduizend frank.
§ 3. Hij die een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in artikel 1, aanwendt voor andere doeleinden dan die waarvoor ze werd bekomen, wordt gestraft met een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en een geldboete van zesentwintig frank tot vijfenzeventigduizend frank.
§ 4. Hij die, ten gevolge van een verklaring, bedoeld in § 2, een subsidie, vergoeding of toelage, bedoeld in artikel 1, ontvangt of behoudt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van een jaar tot vijf jaar en een geldboete van zesentwintig frank tot honderdduizend frank.
§ 5. De straffen gesteld in de vorige paragrafen worden verdubbeld indien een overtreding van één van die bepalingen wordt begaan binnen vijf jaar na de uitspraak van een vonnis of een arrest houdende veroordeling wegens één van die strafbare feiten dat in kracht van gewijsde is gegaan.
----------
(1)<W 2021-02-17/04, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 24-02-2021>
Art. 2bis. <ingevoegd bij W 1994-06-07/30, art. 4, Inwerkingtreding : 18-07-1994> De natuurlijke- en rechtspersonen die overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek burgerlijk verantwoordelijk zijn voor de schadevergoeding, de intresten en de kosten, zijn eveneens verantwoordelijk voor de betaling van de geldboeten.
Art.3. De teruggave van de ten onrechte betaalde sommen wordt ambtshalve bevolen door de rechtbank bij welke de vervolging aanhangig is gemaakt.
[1 lid 2 opgeheven]1
----------
(1)<W 2010-06-06/06, art. 109, 4°, 003; Inwerkingtreding : 01-07-2011>
Art. 4. Al de bepalingen van boek I van het Strafwetboek zijn van toepassing op de inbreuken beoogd in de voorgaande artikelen.
(De bijzondere verbeurdverklaring toepasselijk op de zaken bedoeld in artikel 42 van het Strafwetboek wordt evenwel altijd uitgesproken.) <W 1994-06-07/30, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 18-07-1994>
Onze Minister van Justitie is belast met de uitvoering van dit besluit.