30 MEI 2024. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, voor wat betreft het minimumpensioen
Art. 1-5
Artikel 1. Een artikel 56quater wordt ingevoegd in het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, luidende:
"Art. 56quater. § 1. Voor de toepassing van artikel 131sexies van de wet van 15 mei 1984 wordt verstaan onder:
1° loopbaan die ten minste gelijk is aan twee derde van een volledige loopbaan in de regeling voor zelfstandigen alleen of samen in de regeling voor de werknemers en in een of meerdere pensioenregelingen die onder het toepassingsgebied vallen van Europese verordeningen of een internationale overeenkomst die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op de pensioenen van werknemers of zelfstandigen en waar België door gebonden is, naargelang het geval, bedoeld in artikel 56ter, § 1, b), c) en d) : de breuk die de beroepsloopbaan in de hoedanigheid van zelfstandige uitdrukt, vóór de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 en van artikel 24, tweede lid, of van artikel 25, § 2, en waarvan de teller vermeerderd is met het aantal kwartalen uitdrukt waarvoor een vrijstelling van bijdragen, in de zin van het koninklijk besluit nr. 38, werd toegekend in het kader van de covid-19-crisis tijdens de periode van 1 januari 2020 tot 31 maart 2022, en gedeeld door vier, ten minste gelijk is aan twee derde van de eenheid.
2° kwartaal van effectieve beroepsbezigheid als zelfstandige:
a) elk kalenderkwartaal waarvoor de bijdrage, verschuldigd krachtens het koninklijk besluit nr. 38, in hoofdsom en toebehoren betaald werd op de ingangsdatum van het rustpensioen en waarvoor het bedrag van die bijdrage werd berekend aan de hand van:
- het bijdragepercentage bedoeld in artikel 12, § 1, eerste lid, 1°, van het koninklijk besluit nr. 38 op het daarin bedoelde inkomstengedeelte, toegepast op een inkomstenbedrag dat minstens gelijk is, of geacht wordt dat te zijn, aan het bedrag bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid van hetzelfde besluit, of toegepast op een lager inkomstenbedrag evenwel resulterend in een bijdrage die geacht wordt minstens gelijk te zijn aan de bijdrage bedoeld in artikel 12, § 1, tweede lid van hetzelfde besluit of,
- het bijdragepercentage bedoeld in artikel 12, § 2, tweede lid, 1° en in artikel 13, § 1, tweede lid, 1° van hetzelfde besluit.
b) ieder kwartaal van beroepsbezigheid als meewerkende echtgenoot waarvoor de bijdragen verschuldigd krachtens artikel 12, § 1ter, van het koninklijk besluit nr. 38 in hoofdsom en toebehoren betaald werden op de ingangsdatum van het rust- of overlevingspensioen, naargelang het geval, of geacht wordt dat te zijn;
c) ieder kwartaal van beroepsbezigheid als student-ondernemer waarvoor de bijdragen verschuldigd krachtens artikel 12bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 in hoofdsom en toebehoren betaald werden op de ingangsdatum van het rust- of overlevingspensioen naargelang het geval;
d) ieder kwartaal van beroepsbezigheid als primo-starter waarvoor de bijdragen verschuldigd krachtens artikel 12, § 1bis, van het koninklijk besluit nr. 38 in hoofdsom en toebehoren betaald werden op de ingangsdatum van het rust- of overlevingspensioen, naargelang het geval, of geacht wordt dat te zijn;
e) iedere periode in eenzelfde jaar die pensioenrechten opent ten laste van een of meerdere regelingen waarop de Europese Verordeningen van toepassing zijn of waarop een internationale overeenkomst die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op de pensioenen van werknemers of zelfstandigen en waar België door gebonden is, van toepassing is, wordt omgerekend in kwartalen waarbij:
1) minder dan 78 dagen tellen voor een kwartaal;
2) meer dan 77 dagen doch minder dan 156 dagen tellen voor twee kwartalen;
3) meer dan 155 dagen doch minder dan 234 dagen tellen voor drie kwartalen;
4) meer dan 233 dagen tellen voor vier kwartalen.
3° de kwartalen die gelijkgesteld worden met kwartalen van effectieve beroepsbezigheid als zelfstandige, zijn:
a) de kwartalen tijdens welke de zelfstandige tijdelijk zijn beroepsactiviteit onderbreekt om zorgen te geven aan een persoon in toepassing van artikel 37bis;
b) het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de zelfstandige bevalt van een kind in toepassing van artikel 15, § 2bis, van het koninklijk besluit nr. 38;
c) de kwartalen waarvoor de zelfstandige van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2022 een vrijstelling van bijdragen verkregen heeft in het kader van de covid-19-crisis, in toepassing van artikel 17 van het koninklijk besluit nr. 38.
§ 2. Indien de beroepsloopbaan kwartalen omvat die gelijkgesteld werden wegens ziekte, overeenkomstig artikel 29, dan verschilt het aantal te bewijzen kwartalen, bedoeld in artikel 131sexies, § 1, eerste lid, 2°, of tweede lid, van de wet van 15 mei 1984, naargelang het geval, en onverminderd de toepassing van artikel 131sexies, § 5, van dezelfde wet, naarmate de beroepsloopbaan:
1° 21 tot en met 119 gelijkgestelde kwartalen omvat waarbij het aantal te bewijzen kwartalen moet worden verminderd met het aantal dat gelijk is aan het resultaat van het verschil tussen het aantal gelijkgestelde kwartalen en 20 kwartalen, vermenigvuldigd met 100/312;
2° méér dan 119 gelijkgestelde kwartalen omvat waarbij het aantal te bewijzen kwartalen is gelijk aan het resultaat van het verschil tussen 180 en het aantal gelijkgestelde kwartalen, vermenigvuldigd met 250/312 en met 30/45.
Wanneer de vermenigvuldiging, bedoeld in het vorige lid, niet leidt tot een geheel aantal kwartalen, dan wordt het resultaat afgerond tot de hogere eenheid indien de eerste decimaal tenminste vijf is; in het andere geval wordt de eerste decimaal verwaarloosd.
Nochtans wordt vóór de toepassing van het eerste lid, voor de gerechtigden op een overlevingspensioen, bedoeld in artikel 131sexies, § 1, 2°, tweede lid, het aantal kwartalen die gelijkgesteld werden wegens ziekte, overeenkomstig artikel 29, eerst vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer overeenstemt met het aantal kalenderjaren dat begrepen is in de periode die aanvangt op 1 januari van het jaar van de twintigste verjaardag van de overleden echtgenoot en die eindigt op 31 december van het jaar voorafgaand aan dat waarin hij overleden is, in voorkomend geval herleid tot 45, en waarvan de teller gelijk is aan 45.
Art.2. In artikel 57, eerste lid, 2°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 16 december 2018, worden de woorden "het bedrag van 12.765,99 euro bedoeld in artikel 131ter, § 1, van de wet van 15 mei 1984" vervangen door de woorden "het bedrag bedoeld in artikel 4, tweede lid, 1°, van de wet van 25 april 2024 houdende de hervorming van de pensioenen".
Art.3. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2025.
Art.4. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.
Art. 5. De minister bevoegd voor Zelfstandigen en de minister bevoegd voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.