Details





Titel:

3 MEI 2024. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën.
Art. 1-8
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën.
Art. 9-16
Afdeling 1. - Algemene kenmerken van de tuchtprocedure.
Art. 53-58
Afdeling 2. - Tuchtstraffen.
Art. 59-62
Afdeling 3. - De procedure.
Art. 63-71
Afdeling 4. - De Beroepskamer.
Art. 72-83
Afdeling 5. - De doorhaling van de tuchtstraffen.
Art. 84
Afdeling 6. - Bepalingen eigen aan de Korpschef
Art. 84bis, 84ter, 84quater, 84quinquies, 84sexies, 84septies, 84octies, 84nonies, 84decies, 84undecies, 84duodecies, 17-21
HOOFDSTUK 3. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 22-27



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1998002123  1998003348  2003003379 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën.
Artikel 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën wordt aangevuld met het volgende lid: "De kredieten van het Korps dienen, binnen dit totale aantal inspecteurs van financiën, het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën in staat te stellen om artikel 10 integraal en op continue wijze uit te voeren.".

Art.2. In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 1 april 2003, wordt vervangen als volgt:
  "Art. 5. § 1. De Korpschef staat in voor het dagelijkse beheer. Hij woont met raadgevende stem de vergaderingen bij van het Comité en neemt er het secretariaat van waar.
  Hij neemt de dringende maatregelen nodig voor de goede werking onder voorbehoud van bekrachtiging door het Comité tijdens zijn eerstvolgende bijeenkomst.
  § 2. Bij afwezigheid of verhindering wijst de Korpschef een tijdelijke vervanger aan.
  Als de Korpschef definitief afwezig is doet de voorzitter van het Comité een oproep tot kandidaten en stelt de meest geschikte kandidaat aan als waarnemend Korpschef."

Art.3. In artikel 6, § 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 1 april 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het derde lid wordt als volgt vervangen: "Zijn verkiesbaar de leden van het Korps die op het tijdstip van de verkiezingen minstens 4 jaar actieve dienst hebben in hun loopbaan als inspecteur van financiën en op hetzelfde tijdstip niet in verlof zijn voor opdracht van algemeen belang, volledig in verlof zijn voor loopbaanonderbreking of niet voltijds afwezig zijn voor lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden";
  2° in het laatste lid wordt het woord "anciënniteit" vervangen door het woord "ambtsanciënniteit";
  3° er wordt een § 2bis ingelast, luidend als volgt: "Indien er in de Raad geen inspecteurs van financiën zetelen die ter beschikking zijn gesteld van respectievelijk de federale Regering, de Vlaamse Regering, de Franse Gemeenschapsregering, de Waalse Gewestregering of het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dan wordt binnen de betrokken entiteit door de tot deze entiteit behorende inspecteurs van financiën een vertegenwoordiger verkozen die met raadgevende stem deelneemt aan de vergaderingen van de Raad wanneer het gaat over punten die het Korps in haar geheel of hun entiteit aanbelangen.
  De inspecteurs van financiën die ter beschikking zijn gesteld van de Duitstalige Gemeenschap, het College van de Franse Gemeenschapscommissie of het College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en niet in de Raad zetelen worden uitgenodigd om met raadgevende stem deel te nemen aan de vergaderingen van de Raad wanneer het gaat over punten die hun entiteit aanbelangen.
  In het voorkomende geval dat op basis van een reglementaire procedure reeds intern een vertegenwoordiger is verkozen bij een entiteit teneinde binnen deze entiteit een coördinerende taak te vervullen, waarbij deze niet rechtstreeks krachtens § 2 werd verkozen en waarbij een andere inspecteur van financiën van dezelfde entiteit wel rechtstreeks werd verkozen, wordt de reglementair verkozen vertegenwoordiger automatisch als stemgerechtigd lid van de Raad aangeduid. Indien meerdere inspecteurs van financiën van de betrokken entiteit rechtstreeks werden verkozen vervangt hij de inspecteur van financiën die het laatst gerangschikt wordt zoals bepaald in § 2. In het geval dat geen inspecteur van financiën van dezelfde entiteit is verkozen wordt de reglementair verkozen vertegenwoordiger automatisch als raadgevend lid uitgenodigd zoals bepaald in het eerste lid."

Art.4. In artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd door het koninklijk besluit van 1 april 2003, worden volgende wijzigingen aangebracht:
  1° er wordt een nieuwe paragraaf 1 ingevoegd, die luidt als volgt: "De Raad roept de leden van de inspectie van financiën die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden, zoals bepaald in § 3, voldoen op om zich binnen een termijn van 10 kalenderdagen na ontvangst van de oproeping, kandidaat te stellen voor de verkiezing tot het mandaat van Korpschef.
  Zijn er na afloop van die periode geen kandidaten van elke taalrol of hebben zich minder dan 3 inspecteurs van financiën kandidaat gesteld die aan de verkiesbaarheidsvoorwaarden voldoen, dan doet de zittende Korpschef een nieuwe oproep tot kandidaatstelling waarbij de in aanmerking komende inspecteurs van financiën opnieuw een termijn van 10 kalenderdagen na ontvangst van de oproeping hebben om zich kandidaat te stellen voor de verkiezing voor het mandaat van Korpschef."
  2° de paragrafen 1 tot en met 5 worden de paragrafen 2 tot en met 6;

Art.5. Er wordt een artikel 7bis in hetzelfde besluit ingevoegd, dat luidt als volgt: "Het Comité organiseert de verkiezingen van Korpschef, onverminderd de mogelijkheid om taken te delegeren aan de zittende Korpschef."

Art.6. Artikel 8 van hetzelfde besluit worden de woorden "met internationale instellingen" geschrapt.

Art.7. Artikel 10 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen: " § 1. De inspecteurs van financiën worden als volgt ter beschikking gesteld:
  -Federale Regering: 21 inspecteurs van financiën;
  - Vlaamse Regering: 13 inspecteurs van financiën;
  - Franse Gemeenschapsregering, Waalse Gewestregering en College van de Franse Gemeenschapscommissie: 13 inspecteurs van financiën, onder hen te verdelen volgens onderling akkoord;
  - Brusselse Hoofdstedelijke Gewestregering en College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie: 5 inspecteurs van financiën.
  Onder de bij de Federale Regering ter beschikking gestelde inspecteurs van financiën wordt 1 inspecteur van financiën tevens ter beschikking gesteld van de Duitstalige Gemeenschapsregering.
  § 2. In geval van langdurige afwezigheid kan de voorzitter van het Comité een inspecteur van financiën tijdelijk ter beschikking stellen van een andere entiteit.
  In het voorkomende geval dat de betrokken inspecteur van financiën krachtens § 1 niet ter beschikking werd gesteld van de federale Regering formuleert de Korpschef hiertoe een verzoek aan de voorzitter van het Comité na voorafgaand overleg met de betrokken Minister van Begroting.
  Het Comité wordt in kennis gesteld van de krachtens deze paragraaf genomen beslissingen.
  § 3. Binnen het aantal inspecteurs van financiën kan de Minister de detachering toestaan van inspecteurs van financiën, tot maximaal 9 betrekkingen, naar een Cel algemene beleidscoördinatie, een Cel algemeen beleid, een persoonlijk secretariaat, een Cel beleidsvoorbereiding of op een kabinet van een minister of van een staatssecretaris bij een Regering of een lid van een College als kabinetschef of adjunct-kabinetschef of daarmee gelijkgestelde post.
  § 4. Het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën beschikt over een automatische wervingsmachtiging ter invulling van de in § 1 bedoelde 52 betrekkingen:
  a.voor zover het totaal aantal inspecteurs van financiën, bedoeld in § 1 en § 3, het aantal zoals vermeld in artikel 1 niet overschrijdt;
  b. voor het aantal voltijdse equivalente eenheden waarbij geen prestaties worden verricht ten gevolge de toepassing van de hoofdstukken XII, XIII en XIV van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, voor zover dit aantal gedurende minstens 12 opeenvolgende maanden wordt vastgesteld en waarbij in voorkomend geval de niet gepresteerde voltijdse equivalente eenheden naar de lagere eenheid worden afgerond.
  Het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën kan een bijkomende wervingsmachtiging worden toegekend op het tijdstip waarop een detachering wordt toegestaan conform § 3 voor zover het aantal van 9 betrekkingen wordt overschreden.

Art.8. Artikel 11 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen:
  "Art. 11. Behoudens afwijkende bepalingen zijn de inspecteurs van financiën onderworpen aan de statutaire bepalingen die van toepassing zijn op het federaal administratief openbaar ambt op 1 juli 2023."

HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën.
Art.9. § 1. In artikel 3, 5° worden de woorden "Selectiebureau van de federale Administratie (SELOR)" vervangen door de woorden "het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning";
  § 2. In artikel 4 van het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën wordt het eerste lid, 2° als volgt vervangen:
  "houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenkomt met niveau A volgens de bijlage bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel".
  § 3. In de artikelen 4, 5, 7, 8 en 10 tot en met 13 worden de woorden "afgevaardigd beheerder van SELOR" vervangen door de woorden "directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de FOD BOSA".

Art.10. In artikel 5 van hetzelfde besluit worden de woorden "het Comité" vervangen door de woorden "de Raad".

Art.11. Artikel 6 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen: "Het programma van het vergelijkend wervingsexamen, de samenstelling van de jury en het eventueel organiseren van een voorselectie worden opgesteld door de Raad na overleg met de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de FOD BOSA".

Art.12. De artikelen 10 tot en met 13 van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.13. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht:
  1° In de eerste zin wordt tussen het woord "verschillende" en de woorden "inspecteurs van financiën" het woord "geaccrediteerde" ingevoegd;
  2° In het derde lid worden tussen de woorden "de Korpschef" en "de afdanking" de woorden "aan de Minister" ingevoegd.

Art.14. In artikel 22, § 3 van hetzelfde besluit worden volgende wijzigingen aangebracht:
  1° De woorden "afdeling 3" wordt vervangen door "afdeling 4";
  2° Er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt: "Het advies van de Beroepskamer wordt bezorgd aan de Minister".

Art.15. In artikel 48, § 2, b van hetzelfde besluit worden de woorden ", onverminderd de toepassing van § 3" toegevoegd.

Art.16. Hoofdstuk VII van hetzelfde besluit, dat de artikelen 53 tot 84 bevat, wordt vervangen als volgt:
  "HOOFDSTUK VII. - De tuchtregeling.

Afdeling 1. - Algemene kenmerken van de tuchtprocedure.
Art.53. De tuchtvordering wordt ingesteld met de oproeping door de Korpschef van de betrokken inspecteur van financiën om te worden gehoord in zijn verdediging door de disciplinaire commissie.
  De tuchtoverheid kan geen tuchtrechtelijke vervolging meer instellen na verloop van een termijn van zes maanden na de vaststelling of de kennisname door de tuchtoverheid van de daarvoor in aanmerking komende feiten.

Art.54. Wanneer meer dan één feit ten laste van de inspecteur van financiën wordt gelegd, kan dit niettemin slechts aanleiding geven tot één procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.

Art.55. Behoudens nieuwe elementen die de heropening van het dossier rechtvaardigen, kan niemand het voorwerp uitmaken van een tuchtvordering voor reeds tuchtrechtelijk gesanctioneerde feiten.

Art.56. Feiten die in het verleden aanleiding hebben gegeven tot een tuchtstraf kunnen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van de strafmaat van een nieuwe tuchtstraf, zelfs indien de tuchtstraf is doorgehaald.
  Wanneer in de loop van een tuchtprocedure een nieuw feit ten laste wordt gelegd kan dit tot een nieuwe procedure aanleiding geven zonder dat de lopende procedure wordt onderbroken.

Art.57. Elke tuchtstraf wordt vermeld op een in het evaluatiedossier te voegen staat en wordt in het personeelsdossier opgenomen.

Art.58. Dit hoofdstuk is eveneens van toepassing op de stagiairs onverminderd de specifieke bepalingen van hoofdstuk II.

Art.58bis. § 1. Als in verband met dezelfde feiten een opsporingsonderzoek loopt of de strafvordering werd ingesteld, wordt de termijn van artikel 53 gestuit tot op de dag dat de tuchtoverheid door de gerechtelijke overheid ervan in kennis wordt gesteld dat een gerechtelijke beslissing werd uitgesproken en dat die beslissing in kracht van gewijsde is getreden of dat het dossier geseponeerd is dan wel de strafvordering vervallen is. De tuchtoverheid is ertoe gehouden zich op de hoogte te stellen met betrekking tot de uitkomst van deze beslissing.
  § 2. Het opsporingsonderzoek of de strafvordering doen geen afbreuk aan de mogelijkheid van de tuchtoverheid om een tuchtstraf uit te spreken.
  Indien een opgelegde tuchtstraf onverenigbaar blijkt te zijn met een latere in kracht van gewijsde getreden strafrechtelijke uitspraak, moet de tuchtoverheid de opgelegde tuchtsanctie intrekken en dit met terugwerkende kracht vanaf de datum dat de tuchtstraf is uitgesproken.

Afdeling 2. - Tuchtstraffen.
Art.59. De inspecteurs van financiën die hun beroepsplichten niet nakomen of de waardigheid van het ambt in het gedrang brengen, kunnen het voorwerp uitmaken van een tuchtprocedure.

Art.60. § 1. De lichte tuchtstraffen zijn:
  1° de terechtwijzing;
  2° de blaam.
  De zware tuchtstraffen zijn:
  1° de inhouding van wedde;
  2° de tuchtschorsing;
  3° de terugzetting in weddeschaal;
  4° het ontslag van ambtswege;
  5° de afzetting.
  § 2. De inhouding van wedde wordt toegepast gedurende ten hoogste 3 maanden en mag niet hoger liggen dan vijftien procent van de bruto wedde.
  § 3. De tuchtschorsing wordt uitgesproken voor ten hoogste drie maanden. De daarmee gepaard gaande inhouding van wedde bedraagt dan twintig procent van de bruto wedde.
  Tijdens de tuchtschorsing bevindt de inspecteur van financiën zich in de administratieve toestand non-activiteit; hij heeft geen recht op verhoging in wedde en weddeschaal.
  § 4. De terugzetting in weddeschaal bestaat in de vermindering van de anciënniteit berekend overeenkomstig art. 48 § 3.
  De doorhaling voorzien in artikel 84 heeft geen invloed op deze vermindering.

Art.61. In geval van ontslag van ambtswege of van afzetting wordt de inspecteur van financiën onmiddellijk, zonder opzeggingstermijn en zonder opzeggingsvergoeding door de Koning ontslagen.

Art.62. De lichte tuchtstraffen worden door de Korpschef uitgesproken. De zware tuchtstraffen worden, op uitzondering van het ontslag van ambtswege en de afzetting, door de Minister uitgesproken.

Afdeling 3. - De procedure.
Art.63. De tuchtvordering wordt ingesteld conform de artikelen 53 en 64.

Art.64. § 1. De inspecteur van financiën wordt door de Korpschef opgeroepen om op een hoorzitting te worden gehoord in zijn verdediging door de disciplinaire commissie samengesteld uit drie door de Minister aangeduide inspecteurs van financiën.
  De oproeping van de inspecteur van financiën voor de hoorzitting, dient melding te maken van:
  1° de ten laste gelegde feiten;
  2° het feit dat een tuchtstraf wordt in overweging genomen;
  3° de plaats, dag en het uur van de hoorzitting;
  4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een raadgever van zijn keuze of zich te laten vertegenwoordigen door een raadgever bij gewettigde verhindering;
  5° het recht van de betrokkene om het horen van getuigen te vragen;
  6° het recht van de betrokkene om voorafgaand aan de hoorzitting een schriftelijk verweer in te dienen;
  7° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden ingezien en het recht gratis fotokopieën ervan te maken.
  8° de samenstelling van de disciplinaire commissie.
  § 2. De belanghebbende en zijn raadgever kunnen het tuchtdossier op hun verzoek raadplegen voordat de hoorzitting plaats vindt. Zij beschikken voor de inzage van het dossier over een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen na ontvangst van de oproepingsbrief.

Art.65. § 1. Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt door een griffier-rapporteur aangewezen door de Minister. De betrokkene of zijn raadgever ontvangen hiervan een kopie.
  § 2. Indien de inspecteur van financiën, ofschoon volgens de voorschriften opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, of zich niet laat vertegenwoordigen bij gewettigde afwezigheid, wordt hij geacht af te zien van zijn recht om gehoord te worden.

Art.66. Indien de disciplinaire commissie besluit dat een tuchtstraf gerechtvaardigd is formuleert zij binnen een termijn van één maand na de hoorzitting een gemotiveerd voorstel van tuchtstraf.
  Als de discipinaire commissie de tuchtschorsing, de inhouding van wedde of de terugzetting in weddeschaal voorstelt, stelt zij de omvang ervan voor
  Een afschrift van het voorstel wordt betekend aan de inspecteur van financiën.
  Het voorstel van tuchtstraf wordt aan de Korpschef toegestuurd.
  Indien de disciplinaire commissie besluit dat een tuchtstraf niet gerechtvaardigd is, wordt de procedure beëindigd.

Art.67. Voor zover een lichte tuchtstraf wordt voorgesteld beslist de Korpschef binnen een termijn van 15 kalenderdagen na ontvangst van het dossier, en waarbij de straf niet hoger kan zijn dan deze die voorgesteld werd door de disciplinaire commissie.

Art.68. De Inspecteur van financiën kan binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na ontvangst van het voorstel van tuchtstraf een beroep instellen bij de Beroepskamer voor zover een zware tuchtstraf wordt voorgesteld door het indienen van een beroepschrift.
  Indien de inspecteur van financiën niet binnen de voorziene termijn een beroep instelt bij de Beroepskamer wordt het voorstel van zware tuchtstraf overgemaakt aan de Minister.

Art.69. De Beroepskamer hoort de betrokkene binnen een termijn van één maand na verzending van zijn beroepschrift en brengt een advies uit binnen een termijn van één maand na de hoorzitting. Ingeval van toepassing van artikel 81 wordt de termijn opgeschort tot de nieuwe hoorzitting na het onderzoek.
  Indien het advies besluit dat een tuchtvoorstel gerechtvaardigd is, wordt het dossier aan de Minister overgemaakt.
  In het tegenovergestelde geval, wordt de procedure beëindigd.

Art.70. § 1. De Minister beslist binnen een termijn van één maand na ontvangst van het dossier.
  In het voorkomende geval dat de inspecteur van financiën, die het voorwerp uitmaakt van het tuchtonderzoek, ter beschikking werd gesteld van een andere dan de federale Regering, dient de Minister het akkoord te bekomen van de Minister van Begroting van de Regering waar de betrokken inspecteur van financiën ter beschikking was gesteld op het tijdstip van de tuchtfeiten of, bij meerdere tuchtfeiten, het tijdstip van het laatste tuchtfeit.
  De termijn, bedoeld in het eerste lid, wordt voor een periode van maximaal twee maanden geschorst tijdens de periode waarop dit akkoord wordt gevraagd, en gaat in op de dag van het ontvangstbewijs van het schriftelijk verzoek van de Minister dat de datum van ontvangst vermeldt. In het geval dat na het verstrijken van deze termijn de betrokken Minister van Begroting niet heeft aangegeven zich al dan niet akkoord te verklaren, wordt hij geacht zich akkoord te verklaren.
  De straf kan niet hoger zijn dan deze die voorgesteld werd door de disciplinaire commissie of door de Beroepskamer.
  De straf kan geen gevolg hebben voorafgaand aan de uitspraak ervan.
  § 2. Indien geen akkoord conform de vorige paragraaf kan worden bereikt verzendt de Minister het dossier uiterlijk binnen de vijftien dagen na het verstrijken van de termijn van één maand aan het Comité.
  Het Comité beslist binnen een termijn van vier maanden na ontvangst van het dossier, en waarbij een twee derde meerderheid is vereist.
  De straf kan niet hoger zijn dan deze die voorgesteld werd door de disciplinaire commissie of door de Beroepskamer.
  De straf kan geen gevolg hebben voorafgaand aan de uitspraak ervan.

Art.71. Alle correspondentie tussen de inspecteur van financiën en de disciplinaire commissie, de Beroepskamer, de Minister en het Comité gebeurt op één van de volgende wijzen:
  1° hetzij door elektronische mededeling waarvan de ontvangst door de ontvanger wordt bevestigd;
  2° hetzij door overhandiging van een schrijven in ruil voor een ondertekend ontvangstbewijs door de ontvanger dat de datum van ontvangst vermeldt;
  3° hetzij door een aangetekend schrijven.
  De termijnen beginnen te lopen vanaf de dag van de ontvangst van de elektronische mededeling, van de ondertekening van het ontvangstbewijs of van de afgifte van de aangetekende zending.

Afdeling 4. - De Beroepskamer.
Art.72. Wanneer de inspecteur van financiën niet akkoord gaat met een voorstel van zware tuchtstraf, kan hij een beroep instellen bij de Beroepskamer, opgericht bij het Korps, in de in dit besluit voorziene gevallen.
  Het beroepschrift wordt gericht aan de Korpschef, die het overmaakt aan de griffier-rapporteur van de bevoegde afdeling.

Art.73. De Beroepskamer omvat een Franstalige en een Nederlandstalige afdeling.
  De taalrol waartoe de inspecteur van financiën behoort, bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.

Art.74. § 1. Iedere afdeling van de Beroepskamer is samengesteld uit de drie leden van dezelfde taalrol die actief deel uitmaken van de Raad en dit volgens de rangschikking van de verkiezingen van de Raad die wordt opgesteld krachtens artikel 6, § 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het Interfederaal Korps van de Inspectie van financiën, uit drie leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties, uit een griffier-rapporteur en uit plaatsvervangers.
  Onder representatieve vakorganisaties worden de vakorganisaties verstaan die zitting hebben in het comité dat alle openbare diensten gemeenschappelijk hebben, overeenkomstig artikel 7 van wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  Wanneer een inspecteur van financiën lid van de beroepskamer verhinderd is, wordt hij vervangen door een plaatsvervanger van dezelfde taalrol bij de Raad en dit volgens de rangschikking van de verkiezingen voor de Raad.
  De griffier-rapporteur en twee plaatsvervangers worden door de Minister aangewezen onder de Inspecteurs van financiën en het administratief personeel bedoeld in artikel 16, tweede lid van het organiek besluit.
  § 2. De voorzitter van elke afdeling is het lid van de Raad, verkozen met de meeste stemmen in de verkiezingen conform artikel 6 van het organiek besluit.
  § 3. Wanneer een afdeling van de Beroepskamer zetelt in de zaken bedoeld in de hoofdstukken VII en X van dit besluit wordt ze, in afwijking van paragraaf 2, door een magistraat voorgezeten, die wordt toegevoegd aan de leden bedoeld in paragraaf 1.
  Op voordracht van de Minister van Justitie, duidt de Minister, voor elke afdeling, de voorzitter alsmede twee plaatsvervangende voorzitters aan onder de dienstdoende of eremagistraten van de taalrol die overeenstemt met de afdeling.
  De voorzitter of zijn plaatsvervanger geniet van het presentiegeld toegekend aan de voorzitter van de federale beroepskamers.

Art.75. In geval van verhindering neemt de inspecteur van financiën die lid is, onmiddellijk contact op met de Korpschef die een beroep doet op een plaatsvervanger.
  Er moeten evenveel Inspecteurs van financiën als door de vakorganisaties aangewezen assessoren aan de stemming deelnemen. In voorkomend geval wordt de pariteit hersteld door uitschakeling van één of meer bij loting aangewezen assessoren.
  Elke afdeling van de Beroepskamer heeft op geldige wijze zitting zodra er vier leden aanwezig zijn, waaronder de Voorzitter.

Art.76. De griffier rapporteur roept de verzoeker op uiterlijk vijftien dagen vóór de hoorzitting.
  De oproepingsbrief vermeldt de lijst van de leden van de beroepskamer die opgeroepen zijn voor het onderzoek van zijn beroep.

Art.77. De verzoeker heeft het recht om één lid te wraken binnen een termijn van zeven kalenderdagen na de mededeling van de lijst.
  De vervanging gebeurt conform artikel 75 wanneer het gaat om een lid inspecteur van financiën.
  De voorzitter wraakt het lid dat als rechter in eigen zaak beschouwd zou kunnen worden.

Art.78. De voorzitter kan de Korpschef of zijn gemachtigde uitnodigen om de voorgestelde tuchtmaatregel te verdedigen.

Art.79. De Beroepskamer hoort de inspecteur van financiën alvorens een advies te formuleren.
  Behalve bij gewettigde verhindering verschijnt de verzoeker persoonlijk; hij mag zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een raadgever of bij gewettigde verhindering zich door die raadgever laten vertegenwoordigen.

Art.80. Indien de inspecteur van financiën, ofschoon volgens de voorschriften opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt, of zich niet laat vertegenwoordigen bij gewettigde afwezigheid, wordt hij geacht af te zien van zijn beroep.

Art.81. Vóór de sluiting van de debatten kan de voorzitter twee leden aanwijzen, één onder de inspecteurs van financiën en één onder de aanwezige syndicale afgevaardigden, om een aanvullend onderzoek te verrichten.

Art.82. In voorkomend geval organiseert de Voorzitter verschillende stemrondes met het oog op het bepalen van een gemeenschappelijk standpunt inzake het niveau en de omvang van de sanctie.
  De stemmingen zijn geheim en bij gewone meerderheid. De voorzitter is stemgerechtigd. De griffier-rapporteur is niet stemgerechtigd.

Art.83. De Beroepskamer stuurt onverwijld haar advies toe aan de verzoeker, bij aangetekende brief, en aan de Korpschef.
  Het advies betreft zowel de opportuniteit van de sanctie als de grootte ervan. Een afschrift van het advies wordt overgemaakt aan de betrokken inspecteur van financiën.
  Als de Beroepskamer de tuchtschorsing, de inhouding van wedde of de terugzetting in weddeschaal voorstelt, stelt zij de omvang ervan voor.
  Het advies vermeldt met hoeveel stemmen, voor of tegen, de voorstellen worden ondersteund.

Afdeling 5. - De doorhaling van de tuchtstraffen.
Art.84. § 1. Met uitzondering van de afzetting en het ontslag van ambtswege wordt elke tuchtstraf in het persoonlijk dossier van de inspecteur van financiën doorgehaald onder de in § 2 bepaalde voorwaarden en uit het personeelsdossier verwijderd.
  Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 56, 2de lid en onverminderd de uitvoering van de straf heeft de doorhaling tot gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer wordt gehouden inzonderheid bij de toekenning van de evaluatie.
  § 2. De doorhaling van de tuchtstraffen gebeurt van rechtswege na een termijn waarvan de duur is vastgesteld op :
  -zes maanden voor de terechtwijzing;
  - negen maanden voor de blaam;
  - één jaar voor de inhouding van wedde;
  - achttien maanden voor de tuchtschorsing;
  - drie jaar voor terugzetting in weddeschaal.
  De termijn loopt vanaf de datum van de eindbeslissing in de tuchtprocedure.

Afdeling 6. - Bepalingen eigen aan de Korpschef
Art. 84bis. De afdelingen 1, 2 en 5 van dit hoofdstuk, op uitzondering van artikel 62, alsook artikel 83 van dit hoofdstuk zijn van toepassing op de tekortkomingen aan zijn plichten begaan door de Korpschef.

Art. 84ter. De tuchtvordering wordt ingesteld met de oproeping door de Minister aan de Korpschef om door hem te worden gehoord in zijn verdediging.

Art. 84quater. § 1. De Korpschef wordt door de Minister opgeroepen om te worden gehoord in zijn verdediging.
  De oproeping van de Korpschef om in zijn verdediging gehoord te worden, dient melding te maken van:
  1° de ten laste gelegde feiten;
  2° het feit dat een tuchtstraf wordt in overweging genomen;
  3° de plaats, dag en het uur van het verhoor;
  4° het recht van de betrokkene om zich te laten bijstaan door een raadgever of zich te laten vertegenwoordigen door een raadgever bij gewettigde verhindering;
  5° het recht van de betrokkene om het horen van getuigen te vragen;
  6° het recht van de betrokkene om voorafgaand aan de hoorzitting een schriftelijk verweer in te dienen;
  7° de plaats waar en de termijn waarbinnen het tuchtdossier kan worden ingezien en het recht gratis fotokopieën ervan te maken.
  De betrokkene kan reeds opgeroepen worden in de brief bedoeld in artikel 84ter.
  § 2. De belanghebbende en zijn raadgever kunnen het tuchtdossier op hun verzoek raadplegen voordat de hoorzitting plaats vindt. Zij beschikken voor de inzage van het dossier over een termijn van ten minste vijftien kalenderdagen na ontvangst van de oproepingsbrief.

Art. 84quinquies. Van de hoorzitting wordt een proces-verbaal opgemaakt door een griffier-rapporteur aangewezen door het Comité. De betrokkene of zijn raadgever ontvangen hiervan een kopie .

Art. 84sexies. Indien de Minister oordeelt dat een tuchtstraf gerechtvaardigd is, neemt hij binnen een termijn van één maand een gemotiveerde beslissing, hetzij waarbij een lichte tuchtstraf wordt opgelegd, hetzij waarbij hij een zware tuchtstraf voorstelt. Een afschrift van de beslissing of het voorstel wordt betekend aan de Korpschef.

Art. 84septies. De korpschef kan, in het voorkomende geval dat een zware tuchtstraf wordt voorgesteld, binnen een termijn van vijftien kalenderdagen een beroep indienen bij door de raad van beroep inzake tuchtzaken voor de houders van een management- of staffunctie, zoals bedoeld in artikel 82 van het Koninklijk Besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het rijkspersoneel.
  Hij heeft het recht om binnen dezelfde termijn van vijftien dagen een gemotiveerd beroepschrift over te maken.
  Artikels 83bis en 86 tot en met 93 van hetzelfde besluit zijn van toepassing.
  De Minister informeert de raad van beroep.

Art. 84octies. Indien de Korpschef binnen de voorziene termijn geen beroep indient bij de raad van beroep wordt het voorstel van sanctie overgemaakt aan het Comité.

Art. 84nonies. De raad van beroep brengt een advies uit binnen één maand na de hoorzitting. Ingeval van toepassing van artikel 81 wordt de termijn opgeschort tot de nieuwe hoorzitting na het onderzoek. Het advies betreft zowel de opportuniteit van de sanctie als de grootte ervan. Een afschrift van het advies wordt overgemaakt aan de Korpschef.
  Indien het advies besluit dat een tuchtvoorstel gerechtvaardigd is, wordt het dossier aan het Comité overgemaakt voor zover het een voorstel van zware tuchtstraf betreft. In het voorkomende geval dat een lichte tuchtstraf wordt voorgesteld wordt het dossier overgemaakt aan de Minister.
  In het tegenovergestelde geval, wordt de procedure beëindigd.

Art. 84decies. § 1. Het Comité beslist binnen een termijn van vier maanden na ontvangst van het dossier.
  De straf kan niet hoger zijn dan deze die voorgesteld werd door de Minister of door de raad van beroep.
  De straf kan geen gevolg hebben voorafgaand aan de uitspraak ervan.
  § 2. Indien het voorstel van de raad van beroep een lichte tuchtstraf betreft beslist de Minister binnen een termijn van één maand en is hij hierbij gebonden aan het door de raad van beroep geformuleerde voorstel.

Art. 84undecies. Alle correspondentie tussen de Korpschef en de Minister, de raad van beroep en het Comité gebeurt op één van de volgende wijzen:
  1° hetzij door elektronische mededeling waarvan de ontvangst door de ontvanger wordt bevestigd;
  2° hetzij door overhandiging van een schrijven in ruil voor een ondertekend ontvangstbewijs door de ontvanger dat de datum van ontvangst vermeldt;
  3° hetzij door een aangetekend schrijven.
  De termijnen beginnen te lopen vanaf de dag van de ontvangst van de elektronische mededeling, van de ondertekening van het ontvangstbewijs of van de afgifte van de aangetekende zending.

Art. 84duodecies. In elke stand van de tuchtprocedure mag de Korpschef zich voor zijn verdediging laten bijstaan door een raadgever of bij gewettigde verhindering zich door die raadgever laten vertegenwoordigen."

Art.17. In artikel 95 van hetzelfde besluit worden de woorden "drie jaar" vervangen door "vier jaar".

Art.18. In artikel 97 van hetzelfde besluit worden de woorden "en na voorafgaand akkoord van de Korpschef" toegevoegd.

Art.19. In artikel 110 van hetzelfde besluit worden een tweede en derde alinea toegevoegd die luiden als volgt:
  "De bepalingen van Titel II, hoofdstuk II, afdeling 3 en hoofdstuk III, en deze van Titel III, hoofdstukken II en IV van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt zijn niet van toepassing op de inspecteurs van financiën.
  De bepalingen van Titel II, hoofdstuk II, afdeling 2 van hetzelfde besluit zijn uitsluitend van toepassing op de gevallen zoals bedoeld in artikel 5, § 2, tweede lid van het koninklijk besluit van 1 april 2003 tot vaststelling van het statuut van de leden van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën en tot wijziging van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën."

Art.20. In hetzelfde besluit wordt een hoofdstuk XI bis toegevoegd dat als volgt luidt: "Verlof voor loopbaanonderbreking", bestaande uit volgend artikel:
  "Art. 97bis. In het voorkomende geval dat de inspecteur van financiën tijdens dit verlof een bezoldigde activiteit uitoefent dient deze activiteit verenigbaar te zijn met de hoedanigheid van inspecteur van financiën en waarbij het voorafgaand akkoord van de Korpschef vereist is".

Art.21. Bijlage 2 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen: "Lijst van de koninklijke besluiten zoals bedoeld in artikel 110 van dit besluit: nihil".

HOOFDSTUK 3. - Overgangs- en slotbepalingen
Art.22. In afwachting van een beslissing van de Raad bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit van 28 april 1998 tot organisatie van het interfederaal Korps van de Inspectie van financiën wordt het examen georganiseerd conform de artikelen 23 en 24.

Art.23. Het vergelijkend examen omvat 4 proeven in de volgende volgorde, die elk eliminerend zijn:
  a)Een mondelinge proef over de algemene vorming, zijnde een onderhoud tussen de examencommissie en de deelnemers. Dit onderhoud gaat over algemene kwesties die de persoonlijkheid, de geestes- en karakterrijpheid van de deelnemers tot uiting kunnen laten komen. Deze proef is bestemd om te peilen naar het denk- en uitdrukkingsvermogen van de deelnemers, meer bepaald om uit te maken in hoeverre zij geschikt zijn om het bedoelde ambt uit te oefenen;
  b) Een mondelinge proef over de economische vakken, die de algemene en gespecialiseerde kennis van de kandidaat evalueert op het vlak van openbare financiën, economie en beheerstechnieken toegepast op de overheidssector, met inbegrip van de audittechnieken;
  c) Een mondelinge proef over de juridische vakken, die de bekwaamheid van de kandidaat evalueert op het vlak van grondwettelijk recht, met inbegrip van noties van Europees recht, administratief recht, begrotingsrecht en rijkscomptabiliteit;
  d) Een schriftelijke proef die bestaat uit een onderzoek van een geval verbonden aan de functie en die onder meer tot doel heeft de zin voor synthese en de kritische zin van de deelnemers te toetsen.
  De Korpschef bepaalt voor elk examen de volgorde van de mondelinge proeven bedoeld sub b) en c).
  De directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de FOD BOSA zal na overleg met de Korpschef beslissen of er een voorselectie wordt georganiseerd en hoe er gequoteerd wordt en in voorkomend geval hoeveel punten er moeten worden bepaald en hoeveel kandidaten worden toegelaten tot de proeven.

Art.24. De examencommissie bestaat uit:
  1° een voorzitter, die de directeur-generaal van het directoraat-generaal Rekrutering en Ontwikkeling van de FOD BOSA of zijn vertegenwoordiger is;
  2° bijzitters, waarvan ten minste twee vastbenoemde en actieve inspecteurs van financiën en, voor de proeven b en c, ten minste één professor uit het universitair onderwijs.

Art.25. De hoofdstukken XIII en XIV van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen treden voor de inspecteurs van financiën in werking op 1 juli 2024.

Art.26. Onverminderd artikel 23 treedt dit besluit in werking op de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad, op uitzondering van artikel 15 dat in werking treedt op de eerste dag van de maand na de dag van publicatie in het Belgisch Staatsblad.

Art. 27. De minister bevoegd voor Begroting wordt belast met de uitvoering van dit besluit.