Details





Titel:

15 FEBRUARI 2024. - Besluit van de Waalse Regering ter vervanging van het reglementair gedeelte van het Waalse Erfgoedwetboek en houdende diverse bepalingen



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Vervanging van het Waalse Erfgoedwetboek - reglementair gedeelte
Art. 1-R.0-1
Hoofdstuk 1. Toepassingsgebied
Hoofdstuk 2. Definities
Hoofdstuk 3. Nadere regels voor verzendingen en het berekenen van termijnen
Art. R.4-1-R.4-2
TITEL 2. BESCHERMING VAN HET ERFGOED
Hoofdstuk 1. Werelderfgoed
Art. R.6-1-R.10-2
Hoofdstuk 2. Het uitzonderlijke erfgoed van Wallonië
Art. R.11-1-R.11-4
Hoofdstuk 3. Het geklasseerde erfgoed
Afdeling 1. De klassering van een goed
Art. R.12-1-R.15-1
Afdeling 2. Het beschermingsgebied
Art. R.16-1
Afdeling 3. De wijziging van het klasseringsbesluit of deklassering
Art. R.17-1
Afdeling 4. Schilden en borden
Art. R.18-1
Hoofdstuk 4. Beschermingslijst
Art. R.19-1-R.19-6
Hoofdstuk 5. Wijziging van het statuut van het beschermd goed van of van het beschermingsgebied
Art. R.27-1-R.30-1
Hoofdstuk 6. Gewestelijke inventaris van het erfgoed
Art. R.32-1-R.32-5
TITEL 3. HULPMIDDELEN VOOR ERFGOEDBEHOUD
Hoofdstuk 1. Erfgoedfiche
Art. R.33-1-R.33-2
Hoofdstuk 2. Erfgoedvergunning
Afdeling 1. De vergunningsaanvraag inzake erfgoed
Art. R.35-1-R.36-2
Afdeling 2. Erfgoedvergaderingen
Onderafdeling 1. De eerste erfgoedvergadering
Onderafdeling 2. De aanvullende erfgoedvergaderingen
Art. R.41-1-R.41-2
Onderafdeling 3. Processen-verbaal
Afdeling 3. Toekenning of weigering van de erfgoedvergunning
Onderafdeling 1. Afsluiting van de procedure voor het onderzoeken van de aanvraag voor een erfgoedvergunning
Art. R.44-1
Onderafdeling 2. De beslissing over de aanvraag voor erfgoedvergunning
Art. R.47-1-R.48-1
Onderafdeling 3. Geldigheidsduur en vervallen van de erfgoedvergunning
Art. R.51-1-R.51-3
Afdeling 4. Wijzigingen aan het project na toekenning van de erfgoedvergunning
Hoofdstuk 3. Operationeel erfgoedplan
Art. R.53-1-R.53-2, 53/3, R.53-4-R.55-1
Hoofdstuk 4. Het beroep
Art. R.56-1-R.59-1
TITEL 4. ARCHEOLOGIE
Hoofdstuk 1. Archeologische kaart
Art. R.60-1-R.60-4
Hoofdstuk 2. De aanvraag met betrekking tot archeologische informatie
Art. R.61-1
Hoofdstuk 3. Voorafgaand archeologisch advies bij grote projecten
Art. R.62-1-R.62-3
Hoofdstuk 4. Archeologische verrichtingen
Art. R.64-1-R.71-1
Hoofdstuk 5. Toevallige ontdekkingen en archeologische verrichtingen van openbaar nut
Art. R.73-1-R.75-2
Hoofdstuk 6. Categorieën van archeologische goeden
Art. R.76-1
Hoofdstuk 7. Erkende bewaarplaatsen en het "Centre régional de conservation et d'études de biens archéologiques" (Gewestelijk Centrum voor de instandhouding en de studie van archeologische goeden)
Afdeling 1. Erkende bewaarplaatsen
Art. R.77-1-R.77-7
Afdeling 2. "Centre régional de conservation et d'études de biens archéologiques" (Gewestelijk Centrum voor de instandhouding en de studie van archeologische goeden)
Art. R.79-1
Hoofdstuk 8. Detectorisme
Art. R.80-1-R.82-4
TITEL 5. INSTRUMENTEN VOOR SENSIBILISERING, INSTANDHOUDING EN DOCUMENTATIE
Hoofdstuk 1. Publieke sensibiliseringsacties
Art. R.83-1
Hoofdstuk 2. Het gewestelijk centrum voor documentatie over en instandhouding van het erfgoed
Art. R.84-1
Hoofdstuk 3. Klein volkspatrimonium van Wallonië
Art. R.85-1
TITEL 6. DE BEROEPEN DIE HET ERFOED TOT DOEL HEBBEN
Art. R.86-1-R.86-2
TITEL 7. STEUN
Hoofdstuk 1. Bijstand
Art. R.87-1
Hoofdstuk 2. Toelagen
Afdeling 1. Subsidies voor geklasseerde goeden
Onderafdeling 1. Het doel en de begunstigde van de subsidie
Art. R.88-1-R.88-2
Onderafdeling 2. Subsidieaanvraag
Art. R.88-3-R.88-7
Onderafdeling 3. Berekening van de subsidie
Art. R.88-8-R.88-11
Onderafdeling 4. Vereffening van de subsidie
Art. R.88-12-R.88-13
Onderafdeling 5. De aanvullende subsidie
Art. R.88-14
Onderafdeling 6. Verplichtingen ten laste van de subsidiegerechtigde
Art. R.88-15-R.88-16
Onderafdeling 7. Overheidsopdrachten
Art. R.88-17-R.88-18
Afdeling 2. Subsidies voor goeden met stip opgenomen in de gewestelijke erfgoedinventaris en voor goeden die deel uitmaken van het Waalse kleine volkse erfgoed.
Onderafdeling 1. Bepaling betreffende de gezamenlijke subsidies bedoeld in artikel D.89
Art. R.89-1
Onderafdeling 2. Subsidie voor een goed opgenomen met stip in de gewestelijke erfgoedinventaris
Art. R.89-2-R.89-6
Onderafdeling 3. Subsidies voor goeden die deel uitmaken van de lijst van het Waalse kleine volkspatrimonium.
Art. R.89-7-R.89-10
Afdeling 3. Subsidies voor archeologische verrichtingen en archeologische goederen
Art. R.90-1-R.90-5
Afdeling 4. Subsidies voor de sensibilisering van het publiek voor erfgoed
Onderafdeling 1. Subsidie om erfgoedacties te stimuleren
Art. R.91-1-R.91-4
Onderafdeling 2. Een subsidie aan een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut die een of meer acties van gewestelijk belang uitvoert
Art. R.91-5-R.91-9
Onderafdeling 3. Subsidie voor een erfgoedreferent binnen een groep gemeenten
Art. R.91-10-R.91-12
Afdeling 6. Verplichte verzekering voor geklasseerde of daarmee gelijkgestelde goederen
Afdeling 7. Aanvang van de geplande handelingen en werken
Art. R.95-1
Afdeling 8. Medesubsidiëring
Art. R.97-1-R.97-3
Hoofdstuk 3. Raamovereenkomsten
Art. R.98-1-R.98-6
Hoofdstuk 4. Oproepen tot het indienen van projecten
Art. R.99-1
TITEL 8. VERGOEDINGEN
Art. R.100-1-R.101-1
TITEL 9. OVERTREDINGEN EN STRAFFEN
Hoofdstuk 1. De feiten en handelingen die een overtreding vormen
Hoofdstuk 2. De overtreders
Hoofdstuk 3. Voorafgaande waarschuwing en vaststelling
Art. R.104-1-R.106-1
Hoofdstuk 4. Het bevel tot onderbreking
Art. R.109-1
Hoofdstuk 5. Vervolging van de overtreding
Afdeling 1. Algemeen
Afdeling 2. Regularisatie
Afdeling 3. De administratieve geldboete
Art. R.116-1
TITEL 10. Koninklijke Commissie voor Monumenten, Landschappen en Opgravingen
Art. R.126-1-R.130-1
TITEL 11. GEWESTELIJKE EIGENDOMMEN
Art. R.131-1-R.132-5
TITEL 12. NATIONALE EN INTERNATIONALE SAMENWERKING
Art. R.134-1
Afdeling 2. Wijzigingen in het Waalse wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling (Reglementair deel).
Art. 2-14
Afdeling 3. Wijziging in het Waals Erfgoedwetboek
Art. 15
Afdeling 4. - Wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 2 april 2015 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek
Art. 16
HOOFDSTUK 2. - Slotbepalingen.
Art. 17-18



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2015201976  2017A70033  2019A01068  2024001483 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Vervanging van het Waalse Erfgoedwetboek - reglementair gedeelte
Artikel 1. De volgende bepalingen vormen het reglementair deel van het Waals Erfgoedwetboek
  "TITEL 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Art. R.0-1. Voor de toepassing van het Wetboek is de dienst aangewezen door de regering, de erfgoedadministratie.

Hoofdstuk 1. Toepassingsgebied
Hoofdstuk 2. Definities
Hoofdstuk 3. Nadere regels voor verzendingen en het berekenen van termijnen
Art. R.4-1. Elke mededeling, verzending of ontvangst die het beginpunt van een in het Wetboek voorziene termijn vormt, wordt van een vaste datum voorzien.

Art. R.4-2. De procedés waarbij een vaststaande datum aan het versturen en het ontvangen van een akte wordt verleend zijn:
  1° voor de verzending:
  a) een gedateerde ontvangstmelding van het schrijven, verstrekt door de distributiedienst ;
  b) een elektronisch bericht of een andere elektronische vertrouwensdienst ;
  2° voor de ontvangst :
  a) een bericht van ontvangst of een ontvangstmelding, gedateerd en ondertekend door de bestemmeling van het schrijven;
  b) een bewijs van de ontvangstdatum van het schrijven door de bestemmeling ervan, verstrekt door de distributiedienst;
  b) een elektronisch bericht of iedere andere elektronische vertrouwensdienst

TITEL 2. BESCHERMING VAN HET ERFGOED
Hoofdstuk 1. Werelderfgoed
Art. R.6-1. De website bedoeld in artikel D.6, lid 1, is die van de Waalse Overheidsdienst Grondgebied, Huisvesting, Erfgoed en Energie.

Art. R.8-1. § 1.Het beheerplan wordt opgesteld door het beheerscomité en is gericht op het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van het goed en de attributen die eraan ten grondslag liggen.
  Het beheerplan verwijst naar de richtsnoeren voor de implementatie van de huidige Werelderfgoedconventie. Deze richtlijnen worden uiteengezet in de structuur van het beheersplan in de vorm van beleidsassen, die worden vertaald in een actieprogramma.
  In het geval van transnationale en grensoverschrijdende goederen wordt het beheersplan voor de Waalse componenten geïntegreerd in het gecoördineerde beheersplan voor het goed en houdt het rekening met de richtsnoeren daarvan.
  Het beheersplan is een van de elementen van het beheerssysteem in de zin van de richtsnoeren voor de implementatie van de Werelderfgoedconventie.
  § 2. Het beheerscomité werkt het beheersplan om de tien jaar bij.
  Het bijwerken ervan stelt een staat van de toestand voor en stelt nieuwe doelen, rekening houdend met de authenticiteit, de erkende integriteit en de attributen van het goed.
  Het beheersplan blijft geldig zolang de bijgewerkte versie niet voorligt.

Art. R.8-2. Voor elk goed wordt een beheerscomité opgericht dat belast is met de algemene coördinatie van het beheersplan.
  Het beheerscomité:
  1° werkt het beheersplan uit en zorgt voor de bijgewerkte versies ervan;
  2° dient om de vijf jaar een verslag in bij het Waalse Werelderfgoedcomité.
  Het beheerscomité kan thematische werkgroepen oprichten om bepaalde acties in het beheersplan uit te werken.
  Het beheerscomité legt zijn nadere werkingsregels schriftelijk vast.
  Het beheerscomité bestaat uit minstens :
  1° twee personeelsleden van de erfgoedadministratie:
  2° de gemachtigd ambtenaar:
  3° een vertegenwoordiger van het gemeentecollege van het gebied waar het goed zich bevindt;
  4° de eigenaar van het goed;
  5° de beheerder van het goed wanneer hij niet de eigenaar ervan is of wanneer er meerdere eigenaars zijn;
  6° elke natuurlijke of rechtspersoon, instantie of administratie die door het beheerscomité wordt aangewezen naargelang de specifieke kenmerken of behoeften van het goed.
  De in lid 5 bedoelde personen kunnen zich laten vertegenwoordigen door een daartoe aangewezen persoon.
  De personeelsleden van de erfgoedadministratie zitten het beheerscomité voor en coördineren het.
  Het Comité wijst een van zijn leden aan voor het waarnemen van het secretariaat.
  Het beheerscomité vergadert minstens één keer per jaar.

Art. R.10-1. Het Waalse Werelderfgoedcomité wijst een lid van de erfgoedadministratie aan dat het secretariaat waarneemt.

Art. R.10-2. Het Waalse Werelderfgoedcomité stuurt zijn voorstellen door naar de Minister-President.

Hoofdstuk 2. Het uitzonderlijke erfgoed van Wallonië
Art. R.11-1. Het uitzonderlijke erfgoedkarakter van een geklasseerd goed kan worden afgeleid uit het bestaan van samengevoegde belangen en criteria die het geklasseerde goed een belangrijke erkenning en invloed geven in heel Wallonië.

Art. R.11-2. De Minister legt de ontwerplijst of de wijziging van de lijst van het uitzonderlijk erfgoed van Wallonië tegelijkertijd voor advies voor aan de erfgoedadministratie en aan de Commissie.

Art. R.11-3. Telkens wanneer de lijst van het uitzonderlijk erfgoed van Wallonië wordt gewijzigd, informeert de erfgoedadministratie de eigenaars dat hun eigendom is opgenomen in de lijst van het uitzonderlijk erfgoed van Wallonië. Wanneer een goed of een deel ervan niet langer op deze lijst staat, informeert de erfgoedadministratie de eigenaar.
  In afwijking van lid 1 informeert de erfgoedadministratie de eigenaar niet over een goed dat al werd opgenomen op de lijst van uitzonderlijk erfgoed van Wallonië.

Art. R.11-4. De lijst van geklasseerde goederen of delen ervan waarvan het uitzonderlijke erfgoedkarakter wordt erkend, wordt gepubliceerd op de website van de Waalse Overheidsdienst Grondgebied, Huisvesting, Erfgoed en Energie.

Hoofdstuk 3. Het geklasseerde erfgoed
Afdeling 1. De klassering van een goed
Art. R.12-1. De Minister is bevoegd voor alle beslissingen met betrekking tot het opstarten van een klasseringsprocedure voor een goed.

Art. R.12-2. De in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde statuten van de maatschappijen, verenigingen of stichtingen bedoeld in artikel D.12, tweede lid, 6°, vermelden dat ze tot doel hebben het erfgoed te beschermen.

Art.R.12-3. In het geval vermeld in artikel D.12, tweede lid, 2° tot en met 6°, wordt de aanvraag ingediend door middel van het formulier vastgesteld door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.

Art. R.13-1. De Minister is bevoegd voor :
  1° het beslissen over elk ontwerp tot klassering van een goed ;
  2° het aanwijzen van de administraties en diensten bedoeld in artikel D.13, § 2, 3°, c).

Art. R.13-2. Het ontwerp van klassering wordt gepubliceerd op de website van de Waalse Overheidsdienst Grondgebied, Huisvesting, Erfgoed en Energie.

Art. R.14-1. De Minister is bevoegd voor alle beslissingen met betrekking tot de klassering van een goed en de bepaling van speciale voorwaarden voor de bescherming en het beheer ervan.
  De bijzondere beschermings- en beheersvoorwaarden zijn vastgelegd in overeenstemming met artikel D.22, § 1.

Art. R.15-1. Het klasseringsbesluit wordt gepubliceerd op de website van de Waalse Overheidsdienst Grondgebied, Huisvesting, Erfgoed en Energie.

Afdeling 2. Het beschermingsgebied
Art. R.16-1. De Minister is bevoegd voor alle beslissingen met betrekking tot het vastleggen of wijzigen van een beschermingsgebied na de klassering van het goed.

Afdeling 3. De wijziging van het klasseringsbesluit of deklassering
Art. R.17-1. De Minister is bevoegd voor elk besluit met betrekking tot een procedure tot wijziging van een klasseringsbesluit of een deklasseringsprocedure.

Afdeling 4. Schilden en borden
Art. R.18-1. De eigenaar van een geklasseerd goed stemt in met het aanbrengen van een onderscheidingsteken als bedoeld in artikel D.18 op het goed of zo dicht mogelijk daarbij, zodat geen afbreuk wordt gedaan aan de criteria en belangen op grond waarvan de klassering wordt gerechtvaardigd bestaat uit een paneel van 0,10 m bij 0,15 m in de vorm van een naar beneden wijzend schild, gevierendeeld in saldi van koningsblauw en wit, een wapenschild bestaande uit een koningsblauw vierkant, waarvan een van de hoeken is ingeschreven in de punt van het wapenschild, en een koningsblauwe driehoek boven het vierkant, waarbij de twee aan weerszijden een witte driehoek afbakenen, met in het vierkant, in het wit, het embleem van het Waals Gewest, omringd door de Franse woorden "Région wallonne" en "Bien classé".
  Indien nodig wordt ook een officieel logo met betrekking tot de internationale erkenning of bescherming van het erfgoed aangebracht op het goed of zo dicht mogelijk daarbij, om de criteria en belangen die de classificatie rechtvaardigden niet in gevaar te brengen.
  Het onderscheidingsteken wordt aangevuld door een voorziening waardoor digitale toegang tot informatie over het goed mogelijk wordt gemaakt. Deze voorziening wordt op een zichtbare plek geplaatst zodat de criteria en belangen die de classificatie van het pand rechtvaardigden niet in gevaar komen. De Minister bepaalt de voorstellingsvorm van die voorziening.
  De eigenaar wordt ten minste dertig dagen van tevoren in kennis gesteld van de datum waarop het onderscheidingsteken en de inrichting voor digitale toegang tot informatie over het eigendom zullen worden aangebracht.

Hoofdstuk 4. Beschermingslijst
Art. R.19-1. De Minister is bevoegd beslissingen met betrekking tot :
  1° de opneming van een onroerend goed opde beschermingslijst;
  2° het inleiden van een klasseringsprocedure overeenkomstig artikel D.19, § 3.

Art. R.19-2. De erfgoedadministratie beslist of het gepast is om het advies van de Commissie te vragen gelet op het dringend karakter van opneming van het goed op de beschermingslijst.

Art. R.19-3. De in het Belgisch Staatsblad gepubliceerde statuten van de maatschappijen, verenigingen of stichtingen bedoeld in artikel D.19, tweede lid, 6°, vermelden dat ze tot doel hebben het erfgoed te beschermen.

Art.R.19-4. In het geval bedoeld in artikel D.19, § 1, tweede lid, 2° tot en met 6°, wordt de aanvraag ingediend door middel van het formulier vastgesteld door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.

Art. R.19-5. Het besluit tot opneming van een goed op de beschermingslijst wordt gepubliceerd op de website van de Waalse Overheidsdienst Grondgebied, Huisvesting, Erfgoed en Energie.

Art. R.19-6. De erfgoedfiche bedoeld in artikel D.19, § 3, tweede lid, wordt aan de Minister overgemaakt.

Hoofdstuk 5. Wijziging van het statuut van het beschermd goed van of van het beschermingsgebied
Art. R.27-1. De Minister is bevoegd om elke beslissing te nemen met betrekking tot de opschorting of vernietiging van een besluit van een burgemeester waarbij de gedeeltelijke of volledige vernietiging van een geklasseerd of daarmee gelijkgesteld goed wordt bevolen.
  De Minister kan een besluit van de burgemeester geheel of gedeeltelijk vernietigen als niet is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel D.27.
  De Minister kan een burgemeestersbesluit geheel of gedeeltelijk opschorten in afwachting van nieuwe gegevens, aanvullende informatie of nader onderzoek.

Art. R.27-2. De kennisgeving bedoeld in artikel D.27, eerste lid, 4°, wordt gelijktijdig gericht aan de Minister en aan de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie.
  Indien de kennisgevingen niet gelijktijdig zijn gedaan, gaat voor de berekening van de termijn, bedoeld in artikel D.27, tweede lid, de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Minister voor.

Art. R.27-3. Het toelichtend dossier bedoeld in artikel D.27, eerste lid, 4°, rechtvaardigt de toepassing van artikel D.27 met betrekking tot de voorwaarden bedoeld in artikel D.27, eerste lid, 1° tot 3°.
  Het toelichtingsdossier bevat met name volgende gegevens :
  1° de identificatie van de eigenaar van het goed en een overzicht van de contacten die eventueel met de eigenaar werden gelegd;
  2° een beschrijving van de fysieke en sanitaire staat van het goed;
  3° een toelichting bij de oorzaak van de vernieling en de bedreiging die het goed vormt voor de openbare orde of veiligheid;
  4° een omstandige toelichting bij de aard en de omvang van de vernieling en de bedreiging die het goed vormt voor de openbare orde of veiligheid;
  5° in voorkomend geval, alle deskundigenrapporten of rapporten van hulpdiensten met betrekking tot het goed;
  6° in voorkomend geval, alle verzekeringsattesten en documenten met betrekking tot het goed;
  7° een beschrijving en raming van de kosten van stabilisatie-, beschermings-, herstel- of restauratiemaatregelen die nodig zijn om het goed te onderhouden;
  8° een beschrijving van de maatregelen die zullen worden genomen om de opvolging van de vernietigingshandelingen en -werken te verzekeren met het oog op het behoud van de erfgoedelementen van het goed;
  9° elk verantwoordingsstuk of bewijsstuk aan de hand waarvan kan worden nagegaan of aan de voorwaarden, vermeld in artikel D.27, eerste lid, 1° tot 3°, is voldaan.
  De elementen bedoeld in het tweede lid, 7° en 8°, kunnen in voorkomend geval tijdens het bezoek worden ingevuld met de hulp van de aanwezige technici en specialisten. Alle aanvullingen worden opgenomen in het inspectieverslag of het proces-verbaal als bedoeld in artikel D.27, lid 2.

Art. R.27-4. Het proces-verbaal bedoeld in artikel D.27, tweede lid, heeft betrekking op de voorwaarden bedoeld in artikel D.27, eerste lid, 1° tot en met 3°.
  Het proces-verbaal kan vermelden dat er alternatieven zijn voor het vernietigen van het goed.
  De erfgoedadministratie stelt het verslag ter plaatse op.
  De burgemeester of zijn vertegenwoordiger keurt het proces-verbaal goed en ondertekent het ter plaatse. Als de burgemeester of zijn vertegenwoordiger daar niet mee instemmen, wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt, met opgave van de redenen daarvoor.

Art. R.28-1. Op basis van een voorstel van de erfgoedadministratie is de Minister bevoegd voor :
  1° het nastreven van de onteigening in het algemeen belang van een geklasseerd goed of van elk ander goed waarvan de onteigening noodzakelijk is voor het behoud, het herstel of de valorisering van een geklasseerd goed;
  2° het uitvoeren of laten uitvoeren van dringende instandhoudings-, onderhouds- of restauratiewerkzaamheden voor rekening van de eigenaar.

Art. R.30-1. De Minister benoemt de personeelsleden van de erfgoedadministratie van niveau A bedoeld in artikel D.30, eerste lid.
  De in lid 1 bedoelde personeelsleden hebben een legitimatiebewijs.

Hoofdstuk 6. Gewestelijke inventaris van het erfgoed
Art. R.32-1. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie stelt een lijst op van de goeden die zijn opgenomen in de gewestelijke erfgoedinventaris en de goeden die daarin met stip zijn opgenomen.

Art. R.32-2. Elke aanvraag voor de opname of schrapping van een goed in, of uit de gewestelijke erfgoedinventaris moet worden ingediend met behulp van het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De erfgoedadministratie stuurt de aanvrager een ontvangstbevestiging en beslist binnen vijftien dagen na ontvangst of de aanvraag volledig is.
  Als de aanvraag onvolledig is, zal de erfgoedadministratie de aanvrager vragen deze aan te vullen binnen een termijn die zij bepaalt. Als de aanvrager de aanvraag niet binnen de door de erfgoedadministratie gestelde termijn invult, wordt de aanvraag als onontvankelijk beschouwd.
  Als de aanvraag volledig en ontvankelijk is, stuurt de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie zijn beslissing binnen zestig dagen na ontvangst van het volledige en ontvankelijke dossier naar de aanvrager. Als geen advies binnen deze termijn wordt toegestuurd, wordt de opneming of de schrapping geacht geweigerd te zijn.

Art. R.32-3. De erfgoedadministratie geeft de eigenaar van het goed kennis van de opneming in of verwijdering uit de gewestelijke erfgoedinventaris van met stip aangeduide goeden.

Art. R.32-4. De opneming of schrapping van een goed in, of uit, de gewestelijke erfgoedinventaris heeft uitwerking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad en op de website bedoeld in artikel R.32-5. Indien in voorkomend geval de publicatie in het Belgisch Staatsblad en op de website bedoeld in artikel R.32-5 niet op dezelfde dag gebeurt, heeft de opneming of intrekking uitwerking vanaf de dag waarop beide bekendmakingen zijn doorgevoerd.
  De opneming of schrapping van een goed in, of uit, de gewestelijke erfgoedinventaris heeft uitwerking op de dag van de bekendmaking ervan op de website bedoeld in artikel R.32-5.

Art. R.32-5. De gewestelijke erfgoedinventaris en de lijst van goeden die erin zijn opgenomen met stip, worden bekendgemaakt op de website van de Waalse Overheidsdienst Grondgebied, Huisvesting, Erfgoed en Energie.

TITEL 3. HULPMIDDELEN VOOR ERFGOEDBEHOUD
Hoofdstuk 1. Erfgoedfiche
Art. R.33-1. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie valideert de erfgoedfiche. Deze fiche bevat :
  1° een onderdeel A betreffende de erfgoedevaluatie, waarin minstens zijn opgenomen:
  a) de identificatie van het goed;
  (i) de benaming;
  (ii) de ligging;
  (iii) de administratieve toestand;
  (iv) de rechtspositie, de erfgoedpositie en de stedenbouwkundige positie ;
  (v) de cartografie;
  b) de analyse van het goed;
  (i) de historiek;
  (ii) de beschrijving ;
  (iii) de analyse van de erfgoedwaarden;
  (iv) de vergelijkende analyse met gelijkaardige eigenschappen op Waals en nationaal niveau en in de buurlanden;
  (v) een samenvatting van de belangen en criteria als bedoeld in artikel D.2 en, indien het goed op de Werelderfgoedlijst staat, de attributen ;
  (vi) de beschermingszone, met de afbakening en motivering, als er een beschermingszone is ingesteld; de bufferzone als het goed onder het werelderfgoed valt;
  (vii) de analyse van de voorwaarden met betrekking tot elk gebruik of elke activiteit die een of meer van de elementen die de klassering rechtvaardigen, kan wijzigen;
  (viii) de analyse van de specifieke beschermings- en beheersvoorwaarden die gepland zijn voor het onroerend goed of waaraan het onderworpen is;
  c) de conclusies en algemene aanbevelingen ;
  d) de bijlagen;
  (i) de bibliografie en de bronnen ;
  (ii) de fotografische rapportage ;
  (iii) de iconografische, grafische en planologische documentatie ;
  e) de bijzondere beschermingsvoorwaarden ;
  f) de eventuele opmerkingen ;
  2° een onderdeel B met technische informatie waarin minstens zijn opgenomen :
  a) beschrijving van pathologieën gedetecteerd door visuele herkenning;
  b) de prioriteiten van de interventie;
  c) de conclusies en algemene aanbevelingen

Art. R.33-2. De Minister stelt het model voor de erfgoedfiche vast.

Hoofdstuk 2. Erfgoedvergunning
Afdeling 1. De vergunningsaanvraag inzake erfgoed
Art. R.35-1. Elke aanvraag voor een erfgoedvergunning moet worden ingediend met behulp van het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.
  In zijn aanvraag kan de aanvrager vragen dat, wat hem betreft, de oproepingen voor vergaderingen en de verdeling van documenten op papier worden verzonden.

Art. R.36-1. Onverminderd artikel R.35-1, lid 3, kunnen de oproepingen en de documenten elektronisch worden verzonden.
  De erfgoedadministratie verstuurt de opoeping en verspreidt de documenten voor de eerste erfgoed naar alle leden van het projectbegeleidingscomité en naar de Commissie.
  In afwijking van lid 1 kunnen de leden van het begeleidingscomité, ieder wat hem betreft, verzoeken dat de oproepingen voor vergaderingen en de documenten op papier worden verzonden. In dat geval moet de aanvrager de erfgoedadministratie in het nodige aantal kopieën voorzien.
  Oproepingen voor vergaderingen en documenten worden niet later dan vijftien dagen voor de eerste erfgoedvergadering verzonden.

Art. R.36-2. Op eenvoudig verzoek van de erfgoedadministratie bezorgt de aanvrager een elektronische versie van de documenten die de aanvraag voor erfgoedvergunning vervolledigen, tenzij de aanvrager kan bewijzen dat het materieel onmogelijk is om een elektronische versie van de documenten te bezorgen.

Afdeling 2. Erfgoedvergaderingen
Onderafdeling 1. De eerste erfgoedvergadering
Onderafdeling 2. De aanvullende erfgoedvergaderingen
Art. R.41-1. De oproepingen en de documenten worden elektronisch verzonden.
  Indien de verzoeker overeenkomstig artikel R.35-1, derde lid, om het gebruik van papieren middelen heeft verzocht, geschieden oproepingen en toezending van stukken, voor zover het de verzoeker betreft, langs deze weg.
  Indien een lid van het begeleidingscomité om het gebruik van papieren middelen heeft verzocht overeenkomstig artikel R.36-1, derde lid, geschieden oproepingen en toezending van stukken, voor zover het de verzoeker betreft, langs deze weg.
  De erfgoedadministratie verstuurt de oproeping voor een aanvullende erfgoedvergadering.
  De aanvrager of, in voorkomend geval, de projectontwerper zorgt ervoor dat documenten met betrekking tot een aanvullende erfgoedvergadering worden verspreid onder alle leden van het projectbegeleidingscomité en de Commissie.
  Oproepingen voor vergaderingen en documenten worden niet later dan vijftien dagen voor de erfgoedvergadering verzonden.

Art. R.41-2. Een aanvullende erfgoedvergadering kan ter plaatse of via videoconferentie worden georganiseerd.

Onderafdeling 3. Processen-verbaal
Afdeling 3. Toekenning of weigering van de erfgoedvergunning
Onderafdeling 1. Afsluiting van de procedure voor het onderzoeken van de aanvraag voor een erfgoedvergunning
Art. R.44-1. De documenten die nodig zijn om een erfgoedvergunningsprocedure te voltooien zijn :
  1° de documenten bepaald door de erfgoedadministratie in de notulen van de laatste erfgoedvergadering ;
  2° de erfgoedfiche indien het begeleidingscomité beslist heeft deze op te stellen krachtens artikel D.40, § 1, eerste lid, 4°.
  De documenten bedoeld in het eerste lid, 1°, omvatten alle documenten die voor het project nodig zijn op het vlak van voorstudies, archeologische verrichtingen, plannen, details en technische vereisten, overheidsopdrachten, subsidies, bestekken, opmetingen en kostenramingen.

Onderafdeling 2. De beslissing over de aanvraag voor erfgoedvergunning
Art. R.47-1. Van de beslissing om een erfgoedvergunning toe te kennen of te weigeren wordt op papier of elektronisch kennis gegeven aan de aanvrager.
  De leden van het projectbegeleidingscomité en de Commissie worden elektronisch op de hoogte gebracht van de beslissing om de erfgoedvergunning toe te kennen of te weigeren.

Art. R.47-2. De directeur van het operationele gebied van de erfgoedadministratie met territoriale bevoegdheid is bevoegd voor het verlenen of weigeren van erfgoedvergunningen.
  In afwijking van lid1 is de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie bevoegd om een erfgoedvergunning te verlenen of te weigeren wanneer de aanvraag betrekking heeft op een goed:
  1° dat eigendom is van het Waals Gewest ;
  2° waarbij verschillende subsidiërende overheden betrokken zijn, onder uitsluiting van de provinciale en gemeentelijke tegemoetkomingen bedoeld in artikel R.97-2 ;
  3° dat opgenomen is op de lijst van het uitzonderlijk erfgoed van Wallonië.

Art. R.48-1. De Minister bepaalt de vorm van de erfgoedvergunning.
  In de erfgoedvergunning worden vermeld:
  1° het goed waarop de erfgoedvergunning betrekking heeft;
  2° de vergunde handelingen, werken, activiteiten of evenementen;
  3° de eventuele voorwaarden verbonden aan erfgoedvergunning;
  4° de eventueel uit te voeren archeologische handelingen;
  5° de datum van de beslissing.
  De erfgoedadministratie kan de inhoud van de erfgoedvergunning aanvullen naargelang de omstandigheden van het geval in kwestie.
  De erfgoedadministratie hecht aan de erfgoedvergunning :
  1° de documenten bedoeld in artikel D.44;
  2° de notulen van de laatste erfgoedvergadering;
  3° het advies van de Commissie bedoeld in artikel D.45, tweede li
  4° elk document dat de erfgoedadministratie nuttig acht om bij de erfgoedvergunning te voegen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Onderafdeling 3. Geldigheidsduur en vervallen van de erfgoedvergunning
Art. R.51-1. Elke aanvraag voor een verlenging van de erfgoedvergunning moet worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Art. R.51-2. De bevoegde overheid voor het toekennen van een erfgoedvergunning is eveneens bevoegd voor het toekennen van een verlenging van de geldigheidstermijn van de erfgoedvergunning.

Art. R.51-3. De beslissing om een verlenging van de geldigheidsduur van de erfgoedvergunning toe te kennen of te weigeren, wordt op papier of elektronisch verstuurd binnen veertig dagen na ontvangst van de aanvraag door de erfgoedadministratie.
  Als de erfgoeddienst de aanvraag niet beantwoordt binnen de in lid 1 bedoelde termijn, wordt de aanvraag tot verlenging geacht gunstig te zijn.

Afdeling 4. Wijzigingen aan het project na toekenning van de erfgoedvergunning
Hoofdstuk 3. Operationeel erfgoedplan
Art. R.53-1. De erfgoedadministratie kan, op eigen initiatief of op vraag van het begeleidingscomité, een operationeel erfgoedplan opstellen wanneer uit het onderzoek van een aanvraag tot erfgoedvergunning blijkt dat deze aanvraag betrekking heeft op handelingen en werken of evenementen en activiteiten die voldoen aan de voorwaarden van artikel D.53, eerste lid.
  Als de aanvrager een operationeel erfgoedplan wil opstellen, moet hij dit vermelden in de aanvraag voor een erfgoedvergunning.

Art. R.53-2. De eerste erfgoed in het kader van het opstellen van een operationeel erfgoedplan wordt gehouden op de locatie van het monumentale pand, tenzij er al een vergadering van het begeleidingscomité ter plaatse heeft plaatsgevonden.

Art. 53/3. Het operationeel erfgoedplan bevat ten minste :
  1° een beschrijving van de betrokken handelingen en werkzaamheden of terugkerende gebeurtenissen en activiteiten ;
  2° plannen en technische documenten met betrekking tot handelingen en werken of evenementen en activiteiten ;
  3° voorwaarden met betrekking tot de uitvoering van handelingen en werkzaamheden of de organisatie van evenementen en activiteiten;
  4° een erfgoedfiche, als de erfgoedadministratie dat nodig acht, of een staat van bevinding als het operationeel erfgoedplan betrekking heeft op de organisatie van een evenement of activiteit.

Art. R.53-4. De directeur van het operationele gebied van de erfgoedadministratie met territoriale bevoegdheid is bevoegd voor het opstellen van een operationeel erfgoedplan.
  In afwijking van lid1 is de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie bevoegd om een operationeel erfgoedplan op te stellen wanneer de aanvraag betrekking heeft op:
  1° een goed dat eigendom is van het Waals Gewest ;
  2° een project waarbij verschillende subsidiërende overheden betrokken zijn onder uitsluiting van de provinciale en gemeentelijke tegemoetkomingen bedoeld in artikel R.97-2 ;
  3° een goed opgenomen op de lijst van het uitzonderlijke erfgoed van Wallonië.

Art. R.53-5. § 1. De hernieuwing van een operationeel erfgoedplan kan worden aangevraagd:
  1° door de persoon aan wie het operationeel erfgoedplan is toegekend ;
  2° door de eigenaar van het beschermd goed.
  Een operationeel erfgoedplan waarvan de hernieuwing wordt aangevraagd, kan slechts eenmaal deze hernieuwing krijgen voor een periode die de geldigheid van het operationele erfgoedplan niet overschrijdt.
  Elke aanvraag tot hernieuwing moeten worden ingediend middels het formulier vastgelegd door de Minister, uiterlijk drie maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsperiode van het operationeel erfgoedplan.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.
  De hernieuwingsaanvraag moet vergezeld gaan van een activiteitenverslag over de handelingen en werken of evenementen en activiteiten die onder het operationeel erfgoedplan vallen waarvoor hernieuwing wordt aangevraagd.
  § 2. De in artikel R.53-4 bedoelde overheid is bevoegd voor het hernieuwen van een operationeel erfgoedplan.
  § 3. De hernieuwing vindt uiterlijk plaats op de vervaldatum van de geldigheidsperiode van het operationeel erfgoedplan waarvoor de hernieuwing wordt aangevraagd.

Art. R.55-1. De in artikel R.53-4 bedoelde overheid is bevoegd voor het opschorten of herroepen van een operationeel erfgoedplan.
  De beslissing tot schorsing of herroeping wordt op papier of elektronisch meegedeeld:
  1° aan de aanvrager;
  2° aan de eigenaar;
  3° aan het gemeentecollege van het gebied waar het goed zich bevindt;
  4° aan de Commissie;
  Het operationeel erfgoedplan wordt geschorst of herroepen op de dag dat de eigenaar op de hoogte wordt gebracht van de beslissing tot schorsing of herroeping of, in voorkomend geval, op de datum die de erfgoedadministratie in de beslissing heeft vermeld.

Hoofdstuk 4. Het beroep
Art. R.56-1. Op straffe van onontvankelijkheid wordt elke aanvraag voor een erfgoedvergunning ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  Het beroepen moet aangetekend worden verzonden naar de Directie Operationele Coördinatie van de erfgoedadministratie.

Art. R.56-2. Op straffe van onontvankelijkheid van het beroep moeten de ontbrekende documenten binnen vijftien dagen na ontvangst van de ontvangstbevestiging van het onvolledige beroep worden opgestuurd.

Art. R.57-1. Wanneer hij daarom verzoekt, wordt de indiener van het beroep gehoord door de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie of diens afgevaardigde.
  In afwijking van lid 1 wordt de indiener van het beroep, wanneer het beroep betrekking heeft op een beslissing van de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie, gehoord door de directeur-generaal van de Waalse Overheidsdienst Grondgebied, Huisvesting, Erfgoed, Energie of diens afgevaardigde, onder uitsluiting van een personeelslid van de erfgoedadministratie.

Art. R.57-2. De hoorzitting kan per videoconferentie worden gehouden. In dit geval zal de erfgoedadministratie de indiener van het beroep daarvan op de hoogte brengen.
  De indiener van het beroep kan weigeren dat de hoorzitting per videoconferentie wordt gehouden door dit aan de erfgoedadministratie te melden binnen vijf dagen na ontvangst van de informatie dat de hoorzitting per videoconferentie zal plaatsvinden.

Art. R.57-3. Tijdens de hoorzitting kunnen de verzochte personen of instanties een motiveringsnota of elk aanvullend stuk dat ze nuttig achten, na het tijdens een uiteenzetting geduid te hebben, bij het dossier voegen.

Art. R.58-1. Het advies van de Commissie en, in voorkomend geval, het gemeentecollege wordt door de erfgoedadministratie ingewonnen binnen vijftien dagen na het versturen van de ontvangstbevestiging van het volledige beroep.
  Het advies van de Commissie en, in voorkomend geval, van het gemeentecollege wordt door de erfgoedadministratie medegedeeld binnen de dertig dagen na de ontvangst van de adviesaanvraag.

Art. R.58-2. De personeelsleden van de erfgoedadministratie die het beroep onderzoeken, mogen in geen enkele hoedanigheid betrokken zijn geweest bij de beslissing die het voorwerp uitmaakt van het beroep.

Art. R.59-1. De Minister is bevoegd om uitspraak te doen over de beroepen ingesteld krachtens de artikelen D.56, D.62, § 3 en D.67, § 4.

TITEL 4. ARCHEOLOGIE
Hoofdstuk 1. Archeologische kaart
Art. R.60-1. De archeologische kaart wordt vastgesteld:
  1° op basis van alle sites die voorkomen op de kaart van Waalse archeologische sites opgesteld door de erfgoedadministratie, met een bufferzone van vijfentwintig meter errond;
  2° op basis van een statistische discretisatie die bedoeld is om de restgebieden eromheen met een oppervlakte van honderd vierkante meter of minder op te nemen in het geheel van de sites.

Art. R.60-2. Het advies van de Commissie als bedoeld in artikel D.60, lid 2, wordt binnen zestig dagen na verzending van de adviesaanvraag verzonden.

Art. R.60-3. De archeologische kaart wordt ten minste elke vijf jaar bijgewerkt, gerekend vanaf de datum van vaststelling.
  Indien de archeologische kaart niet binnen de in lid 1 genoemde termijn is geactualiseerd, blijft de archeologische kaart uitwerking hebben totdat deze is geactualiseerd.

Art. R.60-4. De website bedoeld in artikel D.60, lid 1, is die van de Waalse Overheidsdienst Grondgebied, Huisvesting, Erfgoed en Energie.

Hoofdstuk 2. De aanvraag met betrekking tot archeologische informatie
Art. R.61-1. Elke aanvraag met betrekking tot archeologische informatie moet bij de erfgoedadministratie worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Hoofdstuk 3. Voorafgaand archeologisch advies bij grote projecten
Art. R.62-1. Voor de toepassing van artikel D.62 omvat de oppervlakte voor bouw en inrichting van de nabije omgeving:
  1° de oppervlaktes bestemd voor het optrekken van bouwwerken of de plaatsing van vaste installaties ;
  2° de ruimtes van hoven en tuinen;
  3° de wegen in de zin van het decreet van 6 februari 2014 betreffende de gemeentewegen
  4° riolerings-, telefoon- en communicatienetwerken en netwerken voor het transport en de distributie van vloeistoffen en energie;
  5° de oppervlakken bestemd voor de installatie van straatmeubilair of speeltoestellen;
  6° de oppervlaktes bestemd voor beplanting of de inrichting van groene ruimtes;
  7° de oppervlaktes bestemd voor de bouw van een individuele of collectieve waterzuiveringsinstallatie;
  8° de gebieden bestemd voor het stallen van voertuigen of de aanleg van parkeerplaatsen;
  9° de oppervlaktes waar het grondreliëf is gewijzigd.

Art. R.62-2. Elke aanvraag voor een archeologisch advies moet worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Art. R.62-3. De erfgoedadministratie deelt het archeologisch advies mee aan de Commissie.

Hoofdstuk 4. Archeologische verrichtingen
Art. R.64-1. Onverminderd de artikelen D.48, § 2, D.62, § 2, D.66, § 1, D.67, § 2, D.74 en D.75, kan de Minister op eigen initiatief en te allen tijde beslissen om archeologische interventies uit te voeren, met inbegrip van interventies met een gewestelijk statuut, en de erfgoedadministratie hiertoe machtigen.
  Laatstgenoemde informeert de Commissie over alle archeologische verrichtingen.

Art. R.65-1. Elke aanvraag voor een vergunning of wijziging daarvan moet worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Art. R.65-2. § 1. De erfgoedadministratie stuurt een ontvangstbericht binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag.
  Als de aanvraag onvolledig is, wordt in de ontvangstbevestiging vermeld welke documenten ontbreken en wordt een termijn gesteld waarbinnen de aanvrager de aanvraag moet aanvullen.
  Als de aanvraag volledig is, vermeldt de ontvangstbevestiging dat de aanvraag volledig is.
  De erfgoedadministratie maakt ter informatie een afschrift van de volledige aanvraag over:
  1° aan het gemeentecollege.
  2° aan de eigenaar en, in voorkomend geval, aan de bewoner van het goed.
  § 2. Als de aanvraag volledig is, wint de erfgoedadministratie het advies in van de Commissie op hetzelfde moment dat het ontvangstbericht naar de aanvrager wordt gestuurd.
  De Commissie maakt haar advies binnen de dertig dagen na verzending van de adviesaanvraag over.
  § 3. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie stuurt de beslissing over de aanvraag naar de aanvrager binnen zestig dagen na verzending van de ontvangstbevestiging van de volledige aanvraag.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie kan speciale voorwaarden verbinden aan de vergunning of de wijziging daarvan.
  De erfgoedadministratie maakt ter informatie een afschrift van de beslissing over:
  1° aan het gemeentecollege.
  2° aan de Commissie;
  3° aan de eigenaar en, in voorkomend geval, aan de bewoner van het goed.

Art. R.65-3. De houder van een vergunning moet de erfgoedadministratie hiervan op de hoogte stellen:
  1° de aanvang van de archeologische werkzaamheden uiterlijk vijftien dagen voor de aanvang van de archeologische werkzaamheden ;
  2° elke wijziging van een element op basis waarvan de vergunning of de wijziging van de vergunning werd verleend, waaronder in het bijzonder elke wijziging van de persoon verantwoordelijk voor het dagelijks beheer of de persoon verantwoordelijk voor wetenschappelijke aangelegenheden, alsook elke vermindering van de beschikbare menselijke en technische middelen, en dit uiterlijk de dag volgend op het optreden van de wijziging ;
  3° elke ontdekking van archeologische voorwerpen die van een andere aard zijn dan die welke in de vergunningsaanvraag worden voorgesteld, uiterlijk de dag na de ontdekking.

Art. R.65-4. Het opgravingsverslag bedoeld in artikel D.65, § 2,lid 1, 6°, bevat minstens :
  1° voor elk archeologisch goed dat aan het licht is gebracht, een rapport waarin voor elk van die goeden het volgende wordt vermeld :
  a) een beschrijving en analyse van de archeologische gegevens en gerelateerde inventarisaties ;
  b) de context en fasering van de geanalyseerde archeologische vondsten;
  c) landmeetkundige gegevens ;
  2° voor elk archeologisch goed dat aan het licht is gebracht, een inventaris waarin voor elk van die goeden het volgende wordt vermeld :
  a) de aard, categorie, beschrijving en, indien beschikbaar, datering van het archeologisch object;
  b) staat van instandhouding ;
  c) de mate van kwetsbaarheid;
  3° een digitale kopie van alle wetenschappelijke gegevens die verzameld werden in het kader van de archeologische verrichting.

Art. R.65-5. § 1. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie kan een vergunning wijzigen, schorsen of intrekken in de gevallen bedoeld in artikel D.65, § 4. Hij stelt de vergunninghouder daar vooraf van in kennis, en de Commissie tegelijk.
  De Commissie zendt haar eventuele advies binnen dertig dagen na toezending van de in lid 1 bedoelde informatie.
  De vergunninghouder kan binnen dertig dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie schriftelijk opmerkingen maken.
  Wanneer hij daartoe een aanvraag indient binnen vijftien dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie wordt de houder van de vergunning gehoord door de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie of diens afgevaardigde voordat deze vergunning wordt geschorst of ingetrokken. Indien hij dit nodig acht, kan de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie of diens afgevaardigde de Commissie uitnodigen voor deze hoorzitting.
  De in lid 4 bedoelde hoorzitting kan per videoconferentie worden gehouden. In dit geval zal de erfgoedadministratie de houder van de vergunning daarvan op de hoogte brengen. De houder van de vergunning kan weigeren dat de hoorzitting per videoconferentie wordt gehouden door dit aan de erfgoedadministratie te melden binnen vijf dagen na ontvangst van de informatie dat de hoorzitting per videoconferentie zal plaatsvinden.
  § 2. De erfgoedadministratie brengt de houder van de vergunning op de hoogte van de beslissing om de vergunning te wijzigen, op te schorten of in te trekken.
  De erfgoedadministratie maakt ter informatie een afschrift van de beslissing over:
  1° aan het gemeentecollege.
  2° aan de Commissie;
  3° aan de eigenaar en, in voorkomend geval, aan de bewoner van het goed.
  § 3. De beslissing tot wijziging, schorsing of intrekking treedt in werking op de dag dat het aan de houder van de vergunning wordt meegedeeld.
  De onderhoudsverrichtingen die onontbeerlijk zijn om de veiligheid en de bescherming van de archeologische goeden te waarborgen, mogen wel voortgezet worden.

Art. R.68-1. De directeur van het operationele gebied van de erfgoedadministratie met territoriale bevoegdheid is bevoegd voor het vastleggen van de praktische en technische regels van archeologische verrichtingen.
  In afwijking van lid1 is de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie bevoegd om de nadere regels vast te leggen bedoeld in lid 1 wanneer de archeologische verrichtingen betrekking heeft op:
  1° een goed dat eigendom is van het Waals Gewest ;
  2° een goed opgenomen op de lijst van het uitzonderlijke erfgoed van Wallonië.

Art. R.69-1. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie verstrekt het attest bedoeld in artikel D.69.

Art. R.70-1. De directeur van het operationele gebied van de erfgoedadministratie met territoriale bevoegdheid verstrekt het attest bedoeld in artikel D.70.

Art. R.71-1. De Minister legt de ontwerp-lijst ter advies voor aan de Commissie.

Hoofdstuk 5. Toevallige ontdekkingen en archeologische verrichtingen van openbaar nut
Art. R.73-1. De in artikel D.73, eerste lid, bedoelde informatie vermeldt :
  1° de auteur van de ontdekking;
  2° de datum van de ontdekking;
  3° de ligging van de ontdekking;
  4° de naam van de eigenaar van het terrein;
  5° de omstandigheden van de ontdekking;
  6° de aard van het ontdekte archeologische goed.

Art. R.73-2. In afwachting van de tussenkomst van de erfgoedadministratie moeten de ontdekker en de eigenaar of bezetter van de grond wanneer de toevallige ontdekking betrekking heeft op een gebouwde structuur :
  1° de gebouwde structuur zo spoedig mogelijk beschermen tegen fysieke schade door instorting, verbrijzeling of schade door grondtrillingen;
  2° zo spoedig mogelijk een veiligheidsperimeter opstellen rond de gebouwde structuur waarbinnen machines niet gebruikt mogen worden of zich niet mogen voortbewegen ;
  3° de gebouwde structuur beschermen tegen slecht weer door een dak te plaatsen of door de gebouwde structuur te bedekken met een geschikt dekzeil;
  4° voorzien in een toezicht om diefstal of vandalisme te voorkomen.
  In afwachting van de tussenkomst van de erfgoedadministratie moeten de ontdekker en de eigenaar of bezetter van de grond wanneer de toevallige ontdekking betrekking heeft op een gebouwde structuur :
  1° de archeologische goeden bewaren en beschermen op de plaats waar ze werden ontdekt;
  2° voorzien in een toezicht om diefstal of vandalisme te voorkomen.

Art. R.73-3. Binnen acht dagen na ontvangst van de in artikel D.73, lid 1, bedoelde informatie door de erfgoedadministratie, onderzoekt de erfgoedadministratie het object van de toevallige ontdekking en stelt de ontdekker en de eigenaar of bezetter van de grond in kennis van de specifieke beschermingsvoorwaarden die moeten worden toegepast.
  Uiterlijk vijftien dagen nadat het voorwerp van de ontdekking door de erfgoedadministratie is onderzocht, stelt de erfgoedadministratie de ontdekker en de eigenaar of bezetter van de grond op de hoogte van de actie die naar aanleiding van de toevallige ontdekking moet worden ondernomen.

Art. R.74-1. De Minister is bevoegd voor het schorsen of intrekken van een vergunning overeenkomstig artikel D.74.
  Op straffe van nietigheid stelt de Minister de houder van de geschorste of ingetrokken vergunning per aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging in kennis van zijn beslissing.
  De Minister stuurt een afschrift van zijn beslissing ter informatie:
  1° aan de autoriteit die de geschorste of ingetrokken vergunning heeft afgeleverd;
  2° aan het gemeentecollege wanneer het niet de overheid bedoeld in 1° is;
  3° aan de erfgoedadministratie ;
  4° de Commissie.

Art. R.74-2. De artikelen D.68 en D.70 zijn op de uit te voeren archeologische verrichtingen van toepassing.
  In dat geval wordt het overleg, bedoeld in artikel D.68, § 1, eerste lid, georganiseerd uiterlijk binnen dertig dagen na de verzending van de beslissing, bedoeld in artikel R.74-1, eerste lid.

Art. R.75-1. De Minister is bevoegd om te besluiten dat het in het algemeen belang is om een terrein te bezetten om archeologische verrichtingen uit te voeren.

Art. R.75-2. De artikelen D.68 en D.70 zijn op de uit te voeren archeologische verrichtingen van toepassing.
  In dat geval wordt het overleg, bedoeld in artikel D.68, § 1, eerste lid, georganiseerd uiterlijk binnen dertig dagen na de verzending van de beslissing, bedoeld in artikel R.75-1, eerste lid.

Hoofdstuk 6. Categorieën van archeologische goeden
Art. R.76-1. De categorieën van archeologische goeden zijn:
  1° C.1: metalen ;
  2° C.2: organische materialen waaronder hout, leer, textiel, vlechtwerk, papier, barnsteen, al dan niet bewerkte beenderen, ivoor, al dan niet bewerkte hertengeweien en glas;
  3° de geverfde pleisterlagen, de stenen voorwerpen, de polychromatische terracottavoorwerpen en de voorwerpen van onbewerkte en ruwe steen;
  4° C.4: lapidair en lithica, met uitzondering van gevoelig steenmateriaal van het type "zandsteen";
  5° C.5: ieder ander archeologisch goed dat niet bedoeld is in de punten 1 tot 4.

Hoofdstuk 7. Erkende bewaarplaatsen en het "Centre régional de conservation et d'études de biens archéologiques" (Gewestelijk Centrum voor de instandhouding en de studie van archeologische goeden)
Afdeling 1. Erkende bewaarplaatsen
Art. R.77-1. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie verleent goedkeuring als bewaarplaats voor archeologische goeden.
  Elke erkenningsaanvraag moet worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet per post of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Art. R.77-2. § 1. De voor alle bewaarplaatsen gemene erkenningsvoorwaarden zijn de volgende :
  1° de aanvrager is eigenaar of huurder van de lokalen die als bewaarplaats worden gebruikt ;
  2° de lokalen die als bewaarplaats dienen, moeten niet lijden aan waterinfiltratie noch aan besmetting door insecten of door houtzwammen;
  3° de lokalen die als bewaarplaats zijn voorzien van een met de vigerende normen overeenstemmende elektrische installatie en met een verwarmingssysteem dat een klimatische stabiliteit van de lokalen waarborgt;
  4° de lokalen die als bewaarplaats dienen bevatten geen ontvlambare, ontplofbare of corrosieve producten;
  5° de lokalen die gebruikt worden als bewaarplaats en hun toegangswegen beveiligd zijn tegen diefstal en vandalisme;
  6° de lokalen die gebruikt worden voor de bewaring zijn ontworpen om archeologische goeden te beschermen tegen regen, vorst en overstromingen;
  7° de lokalen die als bewaarplaats dienen maken het mogelijk om de archeologische goederen niet bloot te stellen aan schokken of regelmatige trillingen, met name door de nabijheid van een spoorweg of van een weg met druk of zwaar verkeer;
  8° de aanvrager moet een inventaris bijhouden van de in bewaring gegeven archeologische voorwerpen ;
  9° de archeologische voorwerpen worden gemarkeerd of gelabeld zodat hun herkomst kan worden achterhaald zonder dat er een label of merkteken rechtstreeks op het archeologische goed wordt aangebracht;
  10° de archeologische goeden worden verpakt in chemisch neutrale en stabiele materialen en zodanig opgeslagen dat er geen fysische schade optreedt;
  11° de archeologische goeden worden beschermd tegen stof;
  12° de lokalen die gebruikt worden voor bewaring zijn uitgerust met :
  a) een archiveringsplaats voor de documentatie over de opgravingen gevoegd bij de archeologische goeden;
  b) een geschikte werkruimte beschikbaar voor het onderzoeken van archeologische goeden;
  13° de lokalen die gebruikt worden voor de bewaring zijn voldoende verzekerd om schade te dekken die de lokalen en hun inhoud kunnen oplopen ten gevolge van risico's zoals brand, blikseminslag, ontploffingen, slecht weer, instortingen, aardverschuivingen of natuurrampen;
  14° de lokalen die als bewaarplaats worden gebruikt, zijn uitgerust met meetapparatuur waarmee variaties in temperatuur en vochtigheidsgraad continu kunnen worden gecontroleerd en geregistreerd.
  Met betrekking tot de voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, 1°, moet de aanvrager, indien hij huurder is, het bewijs leveren van een huurovereenkomst voor de geldigheidsduur van de vergunning.
  Met betrekking tot de voorwaarde bedoeld in lid 1, 13°, oordeelt de erfgoedadministratie of de verzekeringspolis volstaat.
  § 2. De bijkomende erkenningsvoorwaarden voor de bewaring van de in categorie C.1 bedoelde archeologische goeden zijn de volgende:
  1° de metalen archeologische goeden moeten niet rechtstreeks in contact zijn met andere metalen;
  2° de metalen archeologische goederen moeten niet verpakt worden met verpakkingsmaterialen die organische zuren, chloor of zwavel zouden kunnen vrijmaken, zoals hout, karton, papier, polyvinylchloride, watten, wol;
  3° zoutzuur, zelfs in kleine hoeveelheden, wordt niet opgeslagen of gebruikt in ruimten die als bewaarplaats worden gebruikt;
  4° de temperatuur in de bewaarplaats ligt tussen tien en vierentwintig graden Celsius, met een maximaal toegestane tolerantie van één graad Celsius naar boven of naar beneden;
  5° archeologische metalen voorwerpen worden bewaard bij een relatieve vochtigheid tussen dertig en vijfendertig procent, met een maximaal toegestane tolerantie van vijf procent naar boven of naar beneden;
  6° de dagelijkse schommelingen zijn niet groter dan één graad Celsius of vijf procent van de relatieve vochtigheid.
  § 3. De bijkomende erkenningsvoorwaarden voor de bewaring van de in categorie C.2 bedoelde archeologische goeden zijn de volgende:
  1° de temperatuur in de bewaarplaats van archeologische goeden ligt tussen tien en vierentwintig graden Celsius, met een maximaal toegestane tolerantie van één graad Celsius naar boven of naar beneden;
  2° de voorwerpen in van water doordrenkte organische stoffen worden voorlopig onder water en beschut tegen het licht bewaard tussen hun ontdekking en hun behandeling van bewaring-restauratie;
  3° archeologische voorwerpen van organische materialen die doordrenkt zijn, met uitzondering van glas, worden bewaard bij een relatieve vochtigheid tussen vijfenvijftig en zestig procent, met een toegestane tolerantie van maximaal vijf procent relatieve vochtigheid, naar boven of naar beneden;
  4° archeologische voorwerpen uit glas, worden bewaard bij een relatieve vochtigheid tussen vijfenvijftig en zestig procent, met een toegestane tolerantie van maximaal vijf procent relatieve vochtigheid, naar boven of naar beneden;
  5° de blootstellingsdrempels voor licht zijn minder dan 150 lux en 75µW/lm ;
  6° de dagelijkse schommelingen zijn niet groter dan één graad Celsius of vijf procent van de relatieve vochtigheid.
  § 4. De bijkomende erkenningsvoorwaarden voor de bewaring van de in categorie C.3 bedoelde archeologische goeden zijn de volgende:
  1° archeologische voorwerpen worden bewaard bij een relatieve vochtigheid tussen vijfenvijftig en zestig procent, met een toegestane tolerantie van maximaal vijf procent relatieve vochtigheid, naar boven of naar beneden;
  2° de temperatuur in de bewaarplaats van archeologische voorwerpen ligt tussen tien en vierentwintig graden Celsius, met een maximaal toegestane tolerantie van één graad Celsius naar boven of naar beneden;
  3° de dagelijkse schommelingen zijn niet groter dan één graad Celsius of vijf procent van de relatieve vochtigheid.
  § 5. De bijkomende erkenningsvoorwaarden voor de bewaring van de in categorie C.4 bedoelde archeologische goeden zijn de volgende:
  1° de archeologische goeden worden bewaard bij een relatief vochtigheidspercentage lager dan 80 %;
  2° de archeologische goederen worden bewaard bij een temperatuur hoger dan 5° C.
  § 6. De bijkomende erkenningsvoorwaarden voor de bewaring van de in categorie C.5 bedoelde archeologische goeden zijn de volgende:
  1° archeologische voorwerpen worden bewaard bij een relatieve vochtigheid tussen vijfenvijftig en zestig procent, met een toegestane tolerantie van maximaal vijf procent relatieve vochtigheid, naar boven of naar beneden;
  2° de temperatuur in de bewaarplaats van archeologische voorwerpen ligt tussen tien en vierentwintig graden Celsius, met een maximaal toegestane tolerantie van één graad Celsius naar boven of naar beneden;
  3° de dagelijkse schommelingen zijn niet groter dan twee graden Celsius en tien procent van de relatieve vochtigheid.
  § 7. Voor de categorieën C1, C2, C3 en C5 houdt een uitzonderlijke afwijking van niet meer dan vijf procent van de relatieve vochtigheid of niet meer dan één graad Celsius naar boven of naar beneden ten opzichte van de specifieke thermohygrometrische die voor elke categorie als gemeenschappelijke erkenningsvoorwaarde zijn vastgesteld, geen niet-naleving van de erkenningsvoorwaarde in, mits de duur van de afwijking niet meer dan vijftien opeenvolgende dagen bedraagt.

Art. R.77-3. § 1. Na ontvangst van een erkenningsaanvraag organiseert de erfgoedadministratie binnen vijfenveertig dagen na ontvangst van de volledige aanvraag een bezoek aan de gebouwen waarvoor goedkeuring wordt aangevraagd, in aanwezigheid van de aanvrager.
  Tijdens het bezoek gaat de erfgoedadministratie na of aan de gemeenschappelijke en bijkomende goedkeuringsvoorwaarden is voldaan.
  Als de erfgoedadministratie vaststelt dat de gemeenschappelijke of bijkomende erkenningsvoorwaarden niet zijn vervuld, zal de erfgoedadministratie de aanvrager op de hoogte brengen van de verbeteringen die moeten worden aangebracht.
  Als de erfgoedadministratie het geschikt acht, kunnen een of meer bijkomende bezoeken worden georganiseerd.
  De erfgoedadministratie stelt het proces-verbaal van het plaatsbezoek op.
  § 2. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie stuurt zijn beslissing over de erkenningsaanvraag naar de aanvrager binnen zestig dagen te rekenen van het eindelijk plaatsbezoek.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie kan speciale voorwaarden verbinden aan de erkenning.
  De erkenning wordt erkenning voor een maximumduur van vijf jaar te rekenen van de kennisgeving.

Art. R.77-4. De houder van een vergunning kan uiterlijk zes maanden voor het verstrijken van de geldigheidsperiode van de vergunning bij de erfgoedadministratie een aanvraag tot verlenging van de vergunning indienen.
  Indien zij dit nodig acht, organiseert de erfgoedadministratie één of meerdere bezoeken aan de lokalen overeenkomstig artikel R.77-3, § 1.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie stuurt de aanvrager zijn beslissing over de aanvraag tot hernieuwing van de erkenning:
  1° binnen de vijfenveertig dagen na ontvangst van de aanvraag tot hernieuwing als er geen bezoek aan de lokalen werd georganiseerd;
  2° binnen veertig dagen na het laatste bezoek indien één of meer bezoeken aan de lokalen worden georganiseerd.
  Elke hernieuwingsaanvraag kan betrekking hebben op een verlenging van maximaal vijf jaar .

Art. R.77-5. Om te controleren of aan de gemeenschappelijke, aanvullende en bijzondere erkenningsvoorwaarden is voldaan, moet de houder van een erkenning:
  1° ervoor zorgen dat de erfgoedadministratie toegang heeft tot alle lokalen die als bewaarplaatsen worden gebruikt;
  2° de erfgoedadministratie op eenvoudig verzoek alle gegevens of informatie verstrekken.

Art. R.77-6. Wanneer vastgesteld wordt dat een bewaarplaats niet voldoet aan de gemeenschappelijke, aanvullende of specifieke erkenningsvoorwaarden, kan de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie de erkenning schorsen of intrekken. Zij stelt de vergunninghouder daar vooraf van in kennis.
  De vergunninghouder kan binnen dertig dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie schriftelijk opmerkingen maken.
  Wanneer hij daartoe aan aanvraag dient binnen vijftien dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie wordt de houder van de vergunning gehoord door de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie of diens afgevaardigde voordat deze vergunning wordt geschorst of ingetrokken.
  De in lid 3 bedoelde hoorzitting kan per videoconferentie worden gehouden. In dit geval zal de erfgoedadministratie de houder van de vergunning daarvan op de hoogte brengen. De houder van de vergunning kan weigeren dat de hoorzitting per videoconferentie wordt gehouden door dit aan de erfgoedadministratie te melden binnen vijf dagen na ontvangst van de informatie dat de hoorzitting per videoconferentie zal plaatsvinden.
  De schorsings- of intrekkingsbeslissing heeft uitwerking op de datum van kennisgeving aan de houder of, in voorkomend geval, op de datum die de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie in de beslissing heeft vermeld, mits deze datum later valt dan de datum van kennisgeving.

Art. R.77-7. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie verstrekt de vergunning bedoeld in artikel D.77, lid 3.

Afdeling 2. "Centre régional de conservation et d'études de biens archéologiques" (Gewestelijk Centrum voor de instandhouding en de studie van archeologische goeden)
Art. R.79-1. De erfgoedadministratie is verantwoordelijk voor het opzetten en beheren van het gewestelijk centrum, dat tot doel heeft archeologische voorwerpen die verplaatst zijn van hun plaats van herkomst, te conserveren en te bestuderen.
  Het doel van het in lid 1 bedoelde gewestelijk centrum is :
  1° de voortdurende bewaring van archeologische voorwerpen en bijbehorende documentatie verzekeren;
  2° een netwerk van archeologische actoren organiseren en leiden;
  3° de collecties gebruiken voor wetenschappelijke, educatieve en culturele doeleinden;
  4° expertise ontwikkelen in de conservatie van archeologische voorwerpen.

Hoofdstuk 8. Detectorisme
Art. R.80-1. De toekenning of verlenging van een detectorvergunning is onderworpen aan :
  1° de aanwezigheid van de aanvrager op een informatievergadering georganiseerd door de erfgoedadministratie;
  2° het voorleggen van een bewijs van wetenschappelijke belangstelling en de nodige vaardigheden van de aanvrager;
  3° betaling van de dossierkosten, waarvan het bedrag wordt bepaald door de erfgoedadministratie.

Art. R.80-2. § 1.Elke vergunningsaanvraag voor detectorisme moet worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.
  § 2. De erfgoedadministratie stuurt een ontvangstbericht binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag.
  Als de aanvraag onvolledig is, wordt in de ontvangstbevestiging vermeld welke documenten ontbreken en wordt een termijn gesteld waarbinnen de aanvrager de aanvraag moet aanvullen.
  Als de aanvraag volledig is, vermeldt de ontvangstbevestiging dat de aanvraag volledig is.
  § 3. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie stuurt de beslissing over de aanvraag naar de aanvrager binnen dertigdagen na verzending van de ontvangstbevestiging van de volledige aanvraag.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie kan speciale voorwaarden verbinden aan de vergunning.
  De erfgoedadministratie geeft de houder van een vergunning voor detectorisme een vergunningskaart.

Art. R.80-3. § 1. De houder van een vergunning voor detectorisme kan de verlenging van zijn vergunning aanvragen middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag tot verlenging moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.
  § 2. De erfgoedadministratie stuurt een ontvangstbericht binnen vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag.
  Als de aanvraag onvolledig is, wordt in de ontvangstbevestiging vermeld welke documenten ontbreken en wordt een termijn gesteld waarbinnen de aanvrager de aanvraag moet aanvullen.
  Als de aanvraag volledig is, vermeldt de ontvangstbevestiging dat de aanvraag volledig is.
  § 3. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie stuurt de beslissing over de aanvraag naar de aanvrager binnen dertig dagen na verzending van de ontvangstbevestiging van de volledige aanvraag.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie kan speciale voorwaarden verbinden aan de vergunning.
  De erfgoedadministratie geeft de houder van een vergunning voor detectorisme een vergunningskaart.

Art. R.80-4. Wanneer de houder van een vergunning voor detectorisme geschorst of ingetrokken werd wegens niet-naleving van de verplichtingen bedoeld in artikel D.82, §§ 1 en 4, kan hem geen detectorismevergunning worden toegekend gedurende een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum van verzending van de schorsings- of intrekkingsbeslissing.
  Wanneer de houder van een vergunning voor detectorisme geschorst of ingetrokken werd wegens niet-naleving van de verplichtingen bedoeld in de artikelen D.81 en D.82, §§ 2 en 3, kan hem geen detectorismevergunning worden toegekend gedurende een periode van vijfjaar te rekenen vanaf de datum van verzending van de schorsings- of intrekkingsbeslissing.

Art. R.80-5. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie kan de vergunning voor detectorisme opschorten of intrekken. Zij stelt de vergunninghouder daar vooraf van in kennis.
  De vergunninghouder kan binnen dertig dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie schriftelijk opmerkingen maken.
  Wanneer hij daartoe een aanvraag indient binnen vijftien dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie wordt de houder van de vergunning gehoord door de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie of diens afgevaardigde voordat deze vergunning wordt geschorst of ingetrokken.
  De in lid 3 bedoelde hoorzitting kan per videoconferentie worden gehouden. In dit geval zal de erfgoedadministratie de houder van de vergunning daarvan op de hoogte brengen. De houder van de vergunning kan weigeren dat de hoorzitting per videoconferentie wordt gehouden door dit aan de erfgoedadministratie te melden binnen vijf dagen na ontvangst van de informatie dat de hoorzitting per videoconferentie zal plaatsvinden.
  De schorsing of intrekking van de vergunning heeft uitwerking op de datum waarop de houder de schorsings- of intrekkingsbeslissing ontvangt.

Art. R.80-6. Het is verboden voor de houder van een detectorismevergunning om:
  1° detectorisme te beoefenen voor zonsopgang en na zonsondergang;
  2° detectorisme te beoefenen op privaat of publiek eigendom zonder de toestemming van de eigenaar of de persoon die het daadwerkelijk genot over de plaats heeft;
  3° detectorisme te beoefenen zonder in het bezit te zijn van de kaart bedoeld in artikel R.80-3, § 3, tweede lid;
  4° de grond om te spitten tot een diepte die groter is dan de dikte van de ploeg of humuslaag.
  Zonsopgang en zonsondergang zoals bedoeld in lid 1, 1°, worden bepaald door de Koninklijke Sterrenwacht van België.

Art. R.80-7. § 1.Het organiseren en het houden van bijeenkomsten of evenementen met meer dan tien deelnemers met als doel het beoefenen van detectorisme, is toestemming nodig van de erfgoeddienst is onderworpen aan een machtiging verstrekt door de erfgoedadministratie
  Het verlenen van de machtiging voor het organiseren van een bijeenkomst voor het beoefenen van detectorisme is onderworpen aan :
  1° de verplichting voor alle deelnemers om over een machtiging tot detectorisme te beschikken;
  2° een beperking van het aantal deelnemers tot honderd;
  3° een prospectiegebied beperkt tot maximaal vijf hectare.
  § 2. Elke aanvraag tot machtiging betreffende de organisatie van een bijeenkomst voor detectorisme wordt ingediend door middel van het formulier vastgesteld door de Minister, die er de inhoud van vastlegt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.
  § 3. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie stuurt de beslissing over de aanvraag naar de aanvrager binnen dertig dagen na verzending van de ontvangstbevestiging van de volledige aanvraag.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie kan speciale voorwaarden verbinden aan de machtiging.

Art. R.82-1. De verplichtingen bedoeld in artikel D.82, § 1r, worden uitgevoerd via het online portaal van Wallonië.

Art. R.82-2. Het model voor de verklaring van intentie tot vervreemding wordt vastgesteld door de Minister en bevat ten minste de volgende gegevens:
  1° identificatie en beschrijving van het archeologisch goed ;
  2° de prijsindicatie en de voorwaarden van de geplande vervreemding, of, in het geval van een openbare verkoop, de nadere verkoopregels waaronder de eventuele inzet;

Art. R.82-3. Elke aanvraag tot machtiging bedoeld in artikel D.82, § 3, tweede lid, wordt ingediend door middel van het formulier vastgesteld door de Minister, die er de inhoud van vastlegt.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie verstrekt de machtiging bedoeld in artikel D.82, § 2, lid 2.

Art. R.82-4. § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten is de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie bevoegd om het recht van voorkoop ten gunste van het Waals Gewest uit te oefenen. Hij beschikt over een termijn van zestig dagen vanaf de kennisgeving bedoeld in artikel D.82, § 4, eerste lid, om het recht van voorkoop uit te oefenen.
  § 2. De aankoopprijs van het goed waarop een recht van voorkoop rust, wordt bepaald in onderling overleg tussen de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie en de persoon die het goed wil verkopen of vervreemden.
  Als de partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de aankoopprijs van het goed, wordt daartoe door de partijen een onafhankelijke deskundige aangewezen die bevoegd is op het gebied van de verkoop van archeologische goeden. De kosten van de opdracht van de aangestelde deskundige worden gedragen door de erfgoedadministratie.
  Binnen dertig dagen nadat de aankoopprijs van het goed door de in lid 2 bedoelde deskundige is vastgesteld, kan de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie afstand doen van het recht van voorkoop ten gunste van het Waals Gewest. Deze verklaring van afstand is onherroepelijk.
  Binnen dertig dagen te rekenen van het bepalen van de aankoopprijs van het goed verzoekt de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie de Minister om de instemming met de aankoop van het onroerend goed. Bij gebrek aan instemming van de Minister binnen dertig dagen te rekenen van het verzoek om zijn instemming, kan de inspecteur-generaal het recht van voorkoop van het Waals Gewest niet uitoefenen en wordt hij geacht er onherroepelijk afstand van te hebben gedaan. Hij brengt de persoon die het goed wil verkopen of vervreemden onmiddellijk op de hoogte.

TITEL 5. INSTRUMENTEN VOOR SENSIBILISERING, INSTANDHOUDING EN DOCUMENTATIE
Hoofdstuk 1. Publieke sensibiliseringsacties
Art. R.83-1. De erfgoedadministratie voert de sensibiliseringsacties als bedoeld in artikel D.83.

Hoofdstuk 2. Het gewestelijk centrum voor documentatie over en instandhouding van het erfgoed
Art. R.84-1. De erfgoedadministratie organiseert en beheert een gewestelijk documentatiecentrum dat instaat voor de instandhouding en de verspreiding van alle documentatie over het Waalse erfgoed.
  Het doel van het in lid 1 bedoelde gewestelijk centrum is :
  1° de verwerving en langdurige bewaring van erfgoeddocumentatie ;
  2° het gebruik van de collecties voor pedagogische, didactische wetenschappelijke en culturele doeleinden.
  Het gewestelijk centrum bedoeld in lid 1 omvat een of meer :
  1° bibliotheken ;
  2° materiaalbibliotheken ;
  3° lithotheken;
  4° fotobibliotheken.

Hoofdstuk 3. Klein volkspatrimonium van Wallonië
Art. R.85-1. Het kleine volkspatrimonium van Wallonië bestaat uit de volgende categorieën:
  1° plaatsen waar water opborrelt of aan de oppervlakte komt;
  2° klein religieus patrimonium;
  3° openingen ;
  4° tekens;
  5° afbakeningen;
  6° verlichting;
  7° elementen met betrekking tot het meten van tijd of ruimte;
  8° informatie met betrekking tot justitie of vrijheden;
  9° elementen met betrekking tot rust en dagelijks leven ;
  10° ijzeren en houten ornamenten ;
  11° militair erfgoed en herdenking ;
  12° bomen met erfgoedwaarde, alsook hun bovengrondse of ondergrondse leefomgeving die o.a. hun stelsel van wortels omvat en de omtrek die nodig is voor de ontwikkeling en de instandhouding van de boom:
  13° voormalige werktuigen;
  14° decoratieve kunst ;
  15° goederen i.v.m de fauna, de flora en de mineralen;
  16° het vervoer;
  17° werkplaatsen.
  De Minister kan de samenstellende elementen van de in lid 1 bedoelde categorieën vaststellen.

TITEL 6. DE BEROEPEN DIE HET ERFOED TOT DOEL HEBBEN
Art. R.86-1. In het kader van de opdrachten bedoeld in artikel D.86, is de erfgoedadministratie belast met het opzetten en beheren van :
  1° een "Centre des Métiers du Patrimoine" genoemd " la Paix-Dieu " te Amay;
  2° een "Pôle de la Pierre" te Zinnik.

Art. R.86-2. In het kader van haar opdrachten bedoeld in artikel D.86 kan de erfgoedadministratie :
  1° korte of lange, kosteloze of betalende, theoretische en praktische opleidingen of alternerende opleidingen aanbieden, ontwerpen, organiseren en bevorderen;
  2° pedagogische activiteiten specifiek voor beroepen met het oog op erfgoedstudie en -conservering ontwerpen, organiseren en bevorderen;
  3° referentiewerken voor opleidingen en beoordelingen opstellen die specifiek zijn voor erfgoedberoepen en onderwijsactiviteiten;
  4° eventueel in samenwerking met andere opleidingsinstellingen, de behoeften aan opleiding voor de erfgoedberoepen uit de erfgoedsector en uit de bouwsector en uit de industrie die verband houdt met natuurlijke rijkdommen identificeren;
  5° een publiek tewerkstellings- en opleidingsbeleid voor erfgoedberoepen ontwerpen en ondersteunen;
  6° overeenkomsten en partnerschappen sluiten of samenwerkingsverbanden aangaan met publieke of private instellingen;
  7° het organiseren van eender welk evenement, actie of activiteit;
  8° het creëren, produceren en verspreiden van om het even welk type communicatie, alsook pedagogische en didactische publicaties, via om het even welk medium;
  9° nationale of internationale overeenkomsten sluiten en deelnemen aan nationale of internationale partnerschappen met betrekking tot het organiseren en verstrekken van steun en stimulansen voor opleiding en mobiliteit.
  De opleidingen, bedoeld in het eerste lid, 1°, kunnen leiden tot het uitreiken van een getuigschrift of diploma.

TITEL 7. STEUN
Hoofdstuk 1. Bijstand
Art. R.87-1. De minister bepaalt welke goeden in aanmerking komen voor bijstand.
  De erfgoedadministratie voert de bijstand als bedoeld in artikel D.87 uit.

Hoofdstuk 2. Toelagen
Afdeling 1. Subsidies voor geklasseerde goeden
Onderafdeling 1. Het doel en de begunstigde van de subsidie
Art. R.88-1. § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister of de Regering, overeenkomstig de machtiging in zijn werkingsbesluit, een subsidie toekennen voor :
  1° het uitvoeren van een voorafgaand onderzoek op:
  a) een als monument geklasseerd goed;
  b) een gebouwd element van een als een architectonisch ensemble geklasseerd goed;
  2° het uitvoeren van dringende instandhoudingsverrichtingen en -werken op :
  a) een als monument geklasseerd goed;
  b) een goed ingeschreven op de beschermingslijst ;
  c) een gebouwd element van een als een architectonisch ensemble geklasseerd goed;
  3° het uitvoeren van onderhoudsverrichtingen en -werken op :
  a) een als monument geklasseerd goed;
  b) een gebouwd element van een als een architectonisch ensemble geklasseerd goed;
  4° het uitvoeren van restauratieverrichtingen en -werken op :
  a) een als monument geklasseerd goed;
  b) een gebouwd element van een als een architectonisch ensemble geklasseerd goed.
  Een subsidie voor het uitvoeren van handelingen en werken aan een gebouwd element van een als een architectonisch ensemble geklasseerd goed wordt alleen toegekend als de gesubsidieerde handelingen en werken deel uitmaken van of de samenhang versterken met het architectonisch ensemble.
  § 2. Voor subsidie voor het verrichten van een voorafgaand onderzoek als bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 1° komen in aanmerking posten die bestemd zijn voor :
  1° de onderzoekingen voor het uitvoeren van het voorafgaand onderzoek;
  2° de middelen voor de uitvoering van het voorafgaand onderzoek;
  3° de schoonmaak- en opruimwerkzaamheden die nodig zijn voor het voorafgaand onderzoek.
  § 3. De posten die in aanmerking komen voor een subsidie voor dringende instandhoudingsverrichtingen en -werken als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, zijn posten die, ten gevolge van ongewone weersomstandigheden, een natuurramp of een toevallige gebeurtenis, bestemd zijn :
  1° om het goed onverwijld te beschermen en te stabiliseren;
  2° om voor uitvoering van de definitieve verrichtingen en werken het goed voorlopig te beschermen;
  3° om een element dat de beschermingsmaatregel rechtvaardigde en dat een erfgoedkarakter heeft, onverwijld te beschermen tegen vandalisme of diefstal.
  § 4. De posten die in aanmerking komen voor subsidie voor het verrichten van onderhoudshandelingen en -werken als bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 3° zijn posten die bestemd zijn voor :
  1° de onderhoudsverrichtingen en -werken;
  2° de uitvoeringsmiddelen;
  3° de materialen;
  4° het vervoer.
  § 5. De posten die in aanmerking komen voor subsidie voor het verrichten van restauratiehandelingen en -werken als bedoeld in paragraaf 1, lid 1, 4° zijn posten die verband houden met :
  1° de bescherming tegen noodweer, brand, ondergrondse waterbewegingen of elk ander natuurincident;
  2° de voorlopige bescherming van het goed voor uitvoering van de definitieve handelingen en werken;
  3° de bescherming tegen vandalisme of diefstal van de elementen die het treffen van beschermingsmaatregelen verantwoord hebben en die een erfgoedkarakter vertonen;
  4° de behandelingen tot vrijwaring, instandhouding, stabilisatie, herstel, consolidatie of restauratie van het goed, geheel of gedeeltelijk;
  5° de vervanging van originele stukken van een goed die niet geconsolideerd of gestabiliseerd kunnen worden`;
  6° het vrijmaken en onderstrepen van archeologische elementen die de karakteristieken die de beschermingsmaatregelen verantwoord hebben, versterken;
  7° het verwijderen van toevoegingen die de karakteristieken die de beschermingsmaatregelen verantwoord hebben, geweld aandoen;
  8° bovengemiddelde voorzichtigheidsmaatregelen nodig voor de uitvoering van de restauratiewerken`;
  9° de ruwbouw om een nieuwe bestemming te geven aan het monument`;
  10° het in overweging nemen van de bijzondere klimaatomstandigheden nodig voor de instandhouding van de waardevolle onderdelen van het goed;
  11° de openstelling voor het publiek en toegankelijkheid van het goed ;
  12° werken voor de verbetering van energieprestatie van het goed.
  § 6. De Minister kan de omvang van de in de leden 2 tot en met 5 bedoelde in aanmerking komende posten nader omschrijven.

Art. R.88-2. Een subsidie als bedoeld in artikel R.88-1 kan worden toegekend :
  1° aan de eigenaar van het goed;
  2° aan elke persoon die de toestemming heeft van de eigenaar van het goed om het voorafgaande onderzoek of de handelingen en werken waarvoor een subsidie wordt aangevraagd, uit te voeren.

Onderafdeling 2. Subsidieaanvraag
Art. R.88-3. § 1. Elke subsidieaanvraag moet worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.
  De aanvrager moet het saldo van de kosten van het gesubsidieerde object betalen dat niet wordt gedekt door de subsidie.

Art. R.88-4. De subsidieaanvraag voor het verrichten van een voorafgaand onderzoek als bedoeld in artikel R.88-1, § 1, lid 1, 1°, bevat minstens:
  1° een bewijs van eigendom of zakelijk recht of enig ander bewijs dat de subsidieaanvrager gerechtigd is tot het uitvoeren van het voorafgaande onderzoek waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
  2° een gedetailleerde beschrijving van het voorafgaand onderzoek en de voorwaarden voor de uitvoering ervan;
  3° een attest van de btw-administratie betreffende het btw-statuut en het btw-stelsel van de aanvrager, of een verklaring op erewoord dat de aanvrager niet btw-plichtig is.
  In aanvulling op lid 1 bevat de aanvraag, wanneer de aanvrager niet is onderworpen aan de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten, ten minste drie gedetailleerde offertes van verschillende dienstverleners met een lijst van alle diensten stap voor stap, een prijs voor elk onderdeel van de opmeting, de geldigheidsduur ervan, alsmede een analyse met betrekking tot de vergelijking van deze offertes, met vermelding van de gekozen offerte. Een aanvraag kan minder dan drie offertes bevatten:
  1° wanneer de dringende noodzakelijkheid van de studies ten gevolge van onvoorziene gebeurtenissen niet toelaat dat meer dan één aannemer wordt geraadpleegd;
  2° wanneer de handelingen en werken wegens hun specifieke technische of artistieke aard enkel aan een bepaalde aannemer kan worden toevertrouwd;
  3° wanneer geen enkel gevolg is gegeven aan het verzoek tot indienen van adviezen.
  In het geval bedoeld in het tweede lid, 3°, bevat de aanvraag het bewijs dat er een offerte is aangevraagd.
  In aanvulling op lid 1 bevat de aanvraag, wanneer de aanvrager onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten of de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake overheidsopdrachten overeenkomstig artikel R.88-17 toepast, het volgende:
  1° het bijzondere bestek;
  2° de aankondiging van de opdracht of het bewijs van overleg met ten minste drie ondernemingen in het geval van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking;
  3° in voorkomend geval, het proces-verbaal van opening van de offertes`;
  4° alle ingediende offertes;
  5° het verslag van de analyse van de offertes;
  6° de gemotiveerde gunningsbeslissing ;
  7° het advies van de toezichthoudende overheid over de gunningsprocedure wanneer dit vereist is krachtens het Wetboek van Plaatselijke Democratie en Decentralisatie.

Art. R.88-5. De subsidieaanvraag voor het verrichten van dringende instandhoudingsverrichtingen en -werken als bedoeld artikel R.88-1, § 1, lid 1, 2°, bevat minstens:
  1° een omschrijving van de handelingen en werken;
  2° de opmetingsstaat van de aannemer die de werkzaamheden uitvoert;
  3° de eindafrekening van handelingen en werken ;
  4° de facturen en bewijsstukken met betrekking tot de handelingen en werken;
  5° een attest van de btw-administratie betreffende het btw-statuut en het btw-stelsel van de aanvrager, of een verklaring op erewoord dat de aanvrager niet btw-plichtig is. ;
  6° de betalingsbewijzen van de uitgevoerde werken.
  In aanvulling op lid 1 bevat de aanvraag, wanneer de begunstigde niet is onderworpen aan de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten, ten minste drie gedetailleerde offertes van verschillende aannemers met een lijst van alle prestaties stap voor stap, een prijs voor elk onderdeel van de opmeting, de geldigheidsduur ervan, alsmede een analyse met betrekking tot de vergelijking van deze offertes, met vermelding van de gekozen offerte. Een aanvraag kan minder dan drie offertes bevatten:
  1° wanneer de dringende noodzakelijkheid van de handelingen en werken ten gevolge van onvoorziene gebeurtenissen niet toelaat dat meer dan één aannemer wordt geraadpleegd;
  2° wanneer de handelingen en werken wegens hun specifieke technische of artistieke aard enkel aan een bepaalde aannemer kan worden toevertrouwd;
  3° wanneer geen enkel gevolg is gegeven aan het verzoek tot indienen van adviezen.
  In het geval bedoeld in het tweede lid, 3°, bevat de aanvraag het bewijs dat er een offerte is aangevraagd.
  In aanvulling op lid 1 bevat de aanvraag, wanneer de aanvrager onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten of de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake overheidsopdrachten overeenkomstig artikel R.88-17 toepast, het volgende:
  1° het bijzondere bestek;
  2° de aankondiging van de opdracht of het bewijs van overleg met ten minste drie aannemers in het geval van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking;
  1° in voorkomend geval, het proces-verbaal van opening van de offertes`;
  2° alle ingediende offertes;
  3° het verslag van de analyse van de offertes;
  4° de gemotiveerde gunningsbeslissing ;
  5° het advies van de toezichthoudende overheid over de gunningsprocedure wanneer dit vereist is krachtens het Wetboek van Plaatselijke Democratie en Decentralisatie.

Art. R.88-6. De subsidieaanvraag voor het uitvoeren van onderhoudshandelingen en -werken als bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 3°, of voor het uitvoeren van restauratiehandelingen en -werken als bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 4°, bevat ten minste :
  1° een bewijs van eigendom of zakelijk recht of enig ander bewijs dat de subsidieaanvrager gerechtigd is tot het uitvoeren van het voorafgaande onderzoek waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
  2° een attest van de btw-administratie betreffende het btw-statuut en het btw-stelsel van de aanvrager, of een verklaring op erewoord dat de aanvrager niet btw-plichtig is. ;
  3° als voor de handelingen en werken waarvoor een subsidie wordt gevraagd een stedenbouwkundige vergunning, een bebouwingsvergunning, een milieuvergunning of een bedrijfsvergunning nodig is, de vergunning die werd afgeleverd;
  4° indien de aanvrager het hogere tarief bedoeld in artikel R.88-10, § 3, achtste lid, aanvraagt, een verklaring op erewoord dat de onderhoudswerkzaamheden zullen worden uitgevoerd door de eigenaar, door een vrijwilliger met schriftelijke toelating van de eigenaar of door de technische diensten van de overheidsinstantie die eigenaar is van het onroerend goed;
  5° als de aanvrager een gemeentelijk of provinciaal tegemoetkomingstarief heeft verkregen dat hoger is dan het tarief voorzien in artikel R.97-2, een afschrift van de beraadslaging van de betrokken instanties.
  In aanvulling op lid 1 bevat de aanvraag, wanneer de begunstigde niet is onderworpen aan de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten, ten minste drie gedetailleerde offertes van verschillende aannemers met een lijst van alle prestaties stap voor stap, een prijs voor elk onderdeel van de opmeting, de geldigheidsduur ervan, alsmede een analyse met betrekking tot de vergelijking van deze offertes, met vermelding van de gekozen offerte. Een aanvraag kan minder dan drie offertes bevatten:
  1° wanneer de dringende noodzakelijkheid van de handelingen en werken ten gevolge van onvoorziene gebeurtenissen niet toelaat dat meer dan één aannemer wordt geraadpleegd;
  2° wanneer de handelingen en werken wegens hun specifieke technische of artistieke aard enkel aan een bepaalde aannemer kunnen worden toevertrouwd;
  3° wanneer geen enkel gevolg is gegeven aan het verzoek tot indienen van adviezen.
  In het geval bedoeld in het tweede lid, 3°, bevat de aanvraag het bewijs dat er een offerte is aangevraagd.
  In aanvulling op lid 1 bevat de aanvraag, wanneer de begunstigde onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten of de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake overheidsopdrachten overeenkomstig artikel R.88-17 toepast, het volgende:
  1° het bijzondere bestek;
  2° de aankondiging van de opdracht of het bewijs van overleg met ten minste drie aannemers in het geval van een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking;
  3° in voorkomend geval, het proces-verbaal van opening van de offertes`;
  4° alle ingediende offertes.
  5° het verslag van de analyse van de offertes;
  6° de gemotiveerde gunningsbeslissing ;
  7° het advies van de toezichthoudende overheid over de gunningsprocedure wanneer dit vereist is krachtens het Wetboek van Plaatselijke Democratie en Decentralisatie.

Art. R.88-7. Op straffe van niet-ontvankelijkheid of verlies van het voordeel van de subsidie mag de aanvrager geen overeenkomst sluiten of een overheidsopdracht toewijzen met betrekking tot de uitvoering van handelingen en werken waarvoor subsidie is aangevraagd voordat de subsidie is verleend, met uitzondering van de gevallen bedoeld in artikel D.95.

Onderafdeling 3. Berekening van de subsidie
Art. R.88-8. § 1. Onverminderd de uitvoering van de controle van het normale karakter van de prijzen, wordt het bedrag van de subsidie dat betrekking heeft op het uitvoeren van een voorafgaand onderzoek bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 1°, op het uitvoeren van onderhoudshandelingen en -werken bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 3°, of tot het verrichten van restauratiehandelingen en -werken als bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 4°, berekend:
  1° wanneer de begunstigde niet onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, door het invullen van een opmetingsstaat die alle in aanmerking komende posten omvat op basis van de prijzen voor de in aanmerking komende posten die zijn vermeld in de offerte van de aannemer of dienstverlener die de laagste prijzen heeft ingediend en die voldoet aan de vereisten inzake technische bekwaamheid ;
  2° wanneer de begunstigde onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten of de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake overheidsopdrachten overeenkomstig artikel R.88-17 toepast, door het invullen van een opmetingsstaat die alle in aanmerking komende artikelen omvat op basis van de prijzen voor de vermelde in aanmerking komende artikelen :
  a) in het geval van een overheidsopdracht met een laag bedrag, in de aan het einde van de gunningsprocedure geselecteerde inschrijving;
  b) in het geval van een overheidsopdracht die geen overheidsopdracht met een laag bedrag is, in de economisch voordeligste inschrijving in de zin van artikel 81 van de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten.
  § 2. Onverminderd de uitvoering van de controle van het normale karakter van de prijzen, wordt het bedrag van de subsidie met betrekking tot de uitvoering van dringende instandhoudingshandelingen en -werken bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 2°, berekend door het invullen van een opmetingsstaat die alle in aanmerking komende elementen bevat op basis van de prijzen van de in aanmerking komende elementen die vermeld zijn in de offerte die door de begunstigde is geselecteerd voor de uitvoering van de dringende instandhoudingshandelingen en -werken.
  § 3. De subsidie wordt berekend op basis van de bedragen exclusief btw, tenzij de begunstigde btw moet betalen.

Art. R.88-9. § 1. Bij het onderzoeken van de subsidieaanvraag controleert de erfgoedadministratie :
  1° het normale karakter van de in het bestek of de offerte vermelde prijzen op basis waarvan de subsidie wordt berekend;
  2° de naleving door de aannemer of de inschrijver aan wie men voornemens is de opdracht te gunnen, van de vereisten inzake technische capaciteit die in erfgoedmachtiging of in het bijzonder bestek zijn opgenomen;
  3° in voorkomend geval, naleving van de bepalingen van de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten.
  Lid 1, 2°, is niet van toepassing op de subsidie bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 2°, als de dringende instandhoudingsmaatregelen en -werken al zijn uitgevoerd.
  § 2. Wanneer erfgoedadministratie vaststelt dat een prijs abnormaal is, kan zij een referentiebedrag vaststellen voor een in aanmerking komend artikel op basis van een of meer van de volgende criteria:
  1° de prijzen die gewoonlijk op de markt worden aangerekend voor dit soort posten;
  2° de prijzen vermeld in de door de projectontwerper uitgevoerde opmetingsstaat of in de verschillende ramingen en offertes.
  In het kader van de controle van het normale karakter van prijzen kan de erfgoedadministratie elk verzoek om informatie of rechtvaardiging naar de aanvrager sturen. De aanvrager moet de informatie of bewijsstukken binnen de door de erfgoedadministratie vastgestelde termijn indienen, op straffe van onontvankelijkheid van de subsidieaanvraag.
  § 3. Als de begunstigde van de subsidie een beroep wenst te doen op een andere aannemer of dienstverlener dan de aannemer of dienstverlener aan wie men voornemens is de opdracht te gunnen, voor wie een controle bedoeld in paragraaf 1er, eerste lid, 2°, wordt uitgevoerd, moet hij de erfgoedadministratie hiervan vooraf op de hoogte brengen.
  Als de erfgoedadministratie vaststelt dat de aannemer of dienstverlener die belast is met het uitvoeren van de voorafgaande onderzoeken of de gesubsidieerde handelingen en werken niet voldoet aan de vereisten met betrekking tot technische bekwaamheid, verliest de begunstigde het voordeel van de subsidie tenzij hij een andere aannemer of dienstverlener aanstelt die wel voldoet aan de vereisten met betrekking tot technische bekwaamheid.

Art. R.88-10. § 1. De subsidie voor een voorafgaande onderzoek bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 1°, wordt vastgesteld op tachtig procent van de in aanmerking komende posten.
  § 2. De subsidie voor dringende instandhoudingshandelingen en -werken bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 2°, wordt vastgesteld op vijftig procent van de in aanmerking komende posten.
  In afwijking van lid 1 wordt het in lid 1 bedoelde subsidiepercentage verhoogd tot vijfenzestig procent voor handelingen en werken aan een goed dat deel uitmaakt van het uitzonderlijk erfgoed van Wallonië.
  De tarieven bedoeld in het eerste lid en in het tweede lid worden verhoogd met vijftien procent voor het uitvoeren van dringende instandhoudingshandelingen en -werken ten gevolge van een openbare natuurramp erkend overeenkomstig het decreet van 26 mei 2016 betreffende de vergoeding van bepaalde schade veroorzaakt door openbare natuurrampen.
  § 3. De subsidie voor dringende instandhoudingshandelingen en -werken bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 3°, wordt vastgesteld op vijftig procent van de in aanmerking komende posten.
  In afwijking van lid 1 wordt het in lid 1 bedoelde subsidiepercentage verhoogd tot vijfenzestig procent voor handelingen en werken aan een goed dat deel uitmaakt van het uitzonderlijk erfgoed van Wallonië.
  De in lid 1 en lid 2 bedoelde subsidiepercentages worden in een van de volgende gevallen met tien procent verhoogd voor goederen die als monument of als architectonisch geheel zijn gelabeld:
  1° wanneer het geklasseerde goed een culturele of educatieve functie vervult of een woning van openbaar nut is en de geklasseerde delen ervan op verzoek van de erfgoedadministratie toegankelijk zijn voor het publiek tijdens Open Monumentendagen of andere evenementen georganiseerd door de erfgoedadministratie in overeenstemming met de voorwaarden vastgelegd in de beslissing tot toekenning van de subsidie;
  2° wanneer het geklasseerde goed toegankelijk is voor het publiek overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd in een overeenkomst gesloten met de Minister of de Waalse Regering indien de toekenning van de subsidie onderworpen is aan de instemming van deze laatste overeenkomstig haar werkingsbesluit.
  De overeenkomst bedoeld in paragraaf 3, 2°, wordt afgesloten voor een periode van tien jaar en houdt minstens in dat het goed toegankelijk moet zijn op vraag van de erfgoedadministratie op ten minste vijf dagen per jaar, inclusief tijdens Open Monumentendagen of elk ander evenement georganiseerd door de erfgoedadministratie. Het aantal dagen dat het gebouw toegankelijk is voor het publiek houdt rekening met de aard van het geklasseerde goed en de bestemming ervan.
  In het geval, bedoeld het derde lid, 2°, wordt, indien de verhoogde subsidie onderworpen is aan het akkoord van de Regering overeenkomstig haar werkingsbesluit, het akkoord gesloten met de Waalse Regering op hetzelfde ogenblik als het subsidiebesluit.
  Als niet aan de voorwaarden van lid 3 wordt voldaan, betaalt de begunstigde van de subsidie de verhoging met tien procent terug.
  De Minister kan een standaardformulier vaststellen voor de overeenkomst, vermeld in lid3, 2°.
  In afwijking van het eerste, tweede en derde lid wordt het subsidiepercentage verhoogd tot negentig procent, mits de onderhoudshandelingen en -werken betrekking hebben op een als monument geklasseerd goed en worden uitgevoerd door de eigenaar, door een vrijwilliger met schriftelijke toestemming van de eigenaar of door de technische dienst van een overheidsinstantie die eigenaar is van het goed. In dit geval dekt de subsidie de kosten van materialen, vervoer of uitvoeringsmiddelen, exclusief arbeid, en bedraagt ze niet meer dan €15.000.
  § 4. De subsidie voor restauratiehandelingen en -werken bedoeld in artikel R.88-1, § 1, paragraaf 1, 4°, is vastgesteld op vijftig procent van de in aanmerking komende posten, met uitzondering van de handelingen en werken die betrekking hebben op de verbetering van de energieprestatie en de openstelling voor het publiek en de toegankelijkheid van het goed, waarvoor de subsidie beperkt is tot de meerkosten die verband houden met het erfgoedkarakter van het goed.
  In afwijking van lid 1 wordt het in lid 1 bedoelde subsidiepercentage verhoogd tot vijfenzestig procent voor handelingen en werken aan een goed dat deel uitmaakt van het uitzonderlijk erfgoed van Wallonië.
  De in lid 1 en lid 2 bedoelde subsidiepercentages worden in een van de volgende gevallen met tien procent verhoogd voor goederen die als monument of als architectonisch geheel zijn gelabeld:
  1° wanneer het geklasseerde goed een culturele of educatieve functie vervult of een woning van openbaar nut is en de geklasseerde delen ervan op verzoek van de erfgoedadministratie toegankelijk zijn voor het publiek tijdens Open Monumentendagen of andere evenementen georganiseerd door de erfgoedadministratie in overeenstemming met de voorwaarden vastgelegd in de beslissing tot toekenning van de subsidie;
  2° wanneer het geklasseerde goed toegankelijk is voor het publiek overeenkomstig de voorwaarden vastgelegd in een overeenkomst gesloten met de Minister of de Waalse Regering indien de toekenning van de subsidie onderworpen is aan de instemming van deze laatste overeenkomstig haar werkingsbesluit.
  De overeenkomst bedoeld in paragraaf 3, 2°, wordt afgesloten voor een periode van tien jaar en houdt minstens in dat het goed toegankelijk moet zijn op vraag van de erfgoedadministratie op ten minste vijf dagen per jaar, inclusief tijdens Open Monumentendagen of elk ander evenement georganiseerd door de erfgoedadministratie. Het aantal dagen dat het gebouw toegankelijk is voor het publiek houdt rekening met de aard van het geklasseerde goed en de bestemming ervan.
  In het geval, bedoeld het derde lid, 2°, wordt, indien de verhoogde subsidie onderworpen is aan de instemming van de Regering overeenkomstig haar werkingsbesluit, de overeenkomst gesloten met de Waalse Regering op hetzelfde ogenblik als het subsidiebesluit.
  Als niet aan de voorwaarden van lid 3 wordt voldaan, betaalt de begunstigde van de subsidie de verhoging met tien procent terug.
  De Minister kan een standaardformulier vaststellen voor de overeenkomst, vermeld in lid3, 2°.
  Als de subsidie bedoeld is voor handelingen en werken om de energieprestatie, de openstelling voor het publiek of toegankelijkheid van het goed te verbeteren, wordt het subsidiebedrag dat betrekking heeft op de meerkosten die verband houden met het erfgoedkarakter van het pand berekend na aftrek van subsidies die onder andere regelingen zijn verkregen.

Art. R.88-11. Onverminderd de artikelen R.97-1 en R.97-2 kan het toekenningsbesluit, wanneer voor de gesubsidieerde onderhouds- of restauratiehandelingen en -werken een financieringsplan moet worden opgesteld dat door meerdere subsidiërende overheden is overeengekomen, naar beneden afwijken van de in artikel R.88-10 bedoelde subsidiepercentages om deze aan te passen aan het financieringsplan en om te voorkomen dat de totale subsidie van de subsidiërende overheden voor de gesubsidieerde werkzaamheden meer dan honderd procent van de kosten bedraagt.

Onderafdeling 4. Vereffening van de subsidie
Art. R.88-12. § 1. De vereffening van de subsidie is onderworpen aan de voorafgaande goedkeuring door de erfgoedadministratie van het voorafgaande onderzoek of de gesubsidieerde handelingen en werken en aan de naleving van de verplichtingen vermeld in artikel R.88-16.
  § 2. Bij de voltooiing van de handelingen en werken gesubsidieerd krachtens artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 2° tot 4°, verzoekt de begunstigde de erfgoedadministratie na te gaan of de handelingen en werken zijn uitgevoerd met het oog op hun goedkeuring. Afhankelijk van de aard en de omvang van de handelingen en werken kan de erfgoedadministratie beslissen om de inspectie ter plaatse uit te voeren of op basis van een volledig fotografisch verslag als de specifieke aard van het project dat toelaat.
  Onverminderd titel 9 van het Wetboek kan de erfgoedadministratie, indien zij na een inspectie ter plaatse van oordeel is dat de gesubsidieerde handelingen en werken niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met de goede praktijken, de voorwaarden van de toekenningsopdracht, de erfgoedvergunning of het operationeel plan voor erfgoed, de begunstigde verzoeken om binnen een door haar vastgestelde termijn onder haar toezicht handelingen en werken uit te voeren om ze met de goede praktijken in overeenstemming te brengen, op straffe van verval van de subsidie.

Art. R.88-13. § 1. Wanneer het bedrag, exclusief btw, van het voorafgaande onderzoek of van de gesubsidieerde werken niet hoger is dan de drempel waaronder in principe een opdracht mag worden geplaatst via een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking, kan de subsidie voor het uitvoeren van een voorafgaand onderzoek bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 1°, de subsidie voor het uitvoeren van onderhoudshandelingen en -werken bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 3°, of de subsidie voor restauratiehandelingen en -werken bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 4°, als volgt worden vereffend:
  1° een eerste schijf, die een voorschot vormt, van een bedrag dat overeenstemt met zeventig procent van het totale bedrag van de subsidie, na kennisgeving van het toekenningsbesluit, op basis van :
  a) een schuldvorderingsverklaring;
  b) een afschrift van het door de aanvrager ondertekende bestek of, als de aanvrager onder de wetgeving inzake overheidsopdrachten valt, een afschrift van de kennisgeving van de gunningsbeslissing aan de inschrijver door de aanvrager;
  c) de basale staat van vordering ;
  2° het saldo van de subsidie na voltooiing van het voorafgaande onderzoek of voorlopige oplevering van de gesubsidieerde handelingen en werken op basis van :
  a) een schuldvorderingsverklaring;
  b) het voorafgaande onderzoek in het geval van een subsidie als bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 1° ;
  c) de eindafrekening van het voorafgaand onderzoek of de gesubsidieerde handelingen en werken ;
  d) facturen en bewijsstukken met betrekking tot het voorafgaand onderzoek of gesubsidieerde werkzaamheden;
  e) de betalingsbewijzen;
  f) in voorkomend geval, een document van een verzekeringsinstelling waaruit blijkt dat een verzekering is afgesloten voor de gesubsidieerde handelingen en werken.
  § 2. Wanneer het bedrag, btw niet meegerekend, van het voorafgaand onderzoek van de gesubsidieerde handelingen en werken de princiepsdrempel overschrijdt waaronder een overheidsopdracht via een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaandelijke bekendmaking kan worden gegund, wordt de subsidie betreffende de uitvoering van een voorafgaand onderzoek als bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 1°, de subsidie betreffende de uitvoering van onderhoudshandelingen en -werken als bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 3°, of de subsidie betreffende de uitvoering van restauratiehandelingen en werken als bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 4° als volgt vereffend:
  1° een eerste schijf, die een voorschot vormt, van een bedrag dat overeenstemt met vijftig procent van het totale bedrag van de subsidie, na kennisgeving van het toekenningsbesluit, op basis van :
  a) een schuldvorderingsverklaring;
  b) een afschrift van het door de aanvrager ondertekende bestek of, als de aanvrager onder de wetgeving inzake overheidsopdrachten valt, een afschrift van de kennisgeving van de gunningsbeslissing aan de inschrijver door de aanvrager;
  c) de basale staat van vordering ;
  2° een tweede schijf, die een voorschot vormt, van een bedrag dat overeenstemt met dertig procent van het totale bedrag van de subsidie, nadat de begunstigde meer dan veertig procent van de totale kostprijs van de gesubsidieerde handelingen en werken heeft betaald, op basis van :
  a) een schuldvorderingsverklaring;
  b) de tussentijdse staten van vordering van het voorafgaand onderzoek of de gesubsidieerde handelingen en werken ;
  c) de facturen en bewijsstukken met betrekking tot het voorafgaand onderzoek of gesubsidieerde handelingen en werken;
  d) de betalingsbewijzen;
  3° het saldo van de subsidie na voltooiing van het voorafgaande onderzoek of voorlopige oplevering van de gesubsidieerde handelingen en werken op basis van :
  a) een schuldvorderingsverklaring;
  b) het voorafgaande onderzoek in het geval van een subsidie als bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 1° ;
  c) de eindafrekening van het voorafgaand onderzoek of de gesubsidieerde handelingen en werken ;
  d) facturen en bewijsstukken met betrekking tot het voorafgaand onderzoek of gesubsidieerde werkzaamheden;
  e) de betalingsbewijzen;
  f) in voorkomend geval, een document van een verzekeringsinstelling waaruit blijkt dat een verzekering is afgesloten voor de gesubsidieerde handelingen en werken.
  § 3. De subsidie voor het uitvoeren van dringende instandhoudingshandelingen en werken bedoeld in artikel R.88-1, § 1er, eerste lid, 2°, wordt volledig uitbetaald na goedkeuring door de erfgoedadministratie op basis van :
  1° een schuldvorderingsverklaring ;
  2° de eindafrekening van de gesubsidieerde handelingen en werken ;
  3° de facturen en bewijsstukken met betrekking tot de gesubsidieerde posten;
  4° de betalingsbewijzen;
  5° in voorkomend geval, een document van een verzekeringsinstelling waaruit blijkt dat een verzekering is afgesloten voor de gesubsidieerde handelingen en werken;
  6° in voorkomend geval, kennisgeving van de gemotiveerde beslissing tot gunning van de overheidsopdracht wanneer de begunstigde onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten.
  De Minister kan specifieke modaliteiten vastleggen voor de vereffening van de subsidie voor de uitvoering van dringende instandhoudingshandelingen en werken ten gevolge van een openbare natuurramp erkend overeenkomstig het decreet van 26 mei 2016 betreffende de vergoeding van bepaalde schade veroorzaakt door openbare natuurrampen.
  § 4. Onverminderd de artikelen R.97-1 en R.97-2 kan het toekenningsbesluit, wanneer de gesubsidieerde handelingen en werken inzake onderhoud of restauratie, de uitwerking vereisen van een financieringsplan in overleg tussen meerdere subsidiërende overheden, afwijken van de nadere vereffeningsregels bedoeld in de paragrafen 2 en 3 om ze aan te passen aan het financieringsplan.

Onderafdeling 5. De aanvullende subsidie
Art. R.88-14. § 1. Na afloop van de uitvoering van de gesubsidieerde handelingen en werken krachtens artikel R.88-1, § 1, lid 1, 2° tot 4°, kan de eigenaar om de toekenning van een aanvullende subsidie verzoeken wanneer de handelingen en werken aanleiding geven tot tijdens de subsidieaanvraag niet te voorziene handelingen en werken die onontbeerlijk zijn voor de voortzetting van de handelingen en werken of het behoud van de elementen waarvan de patrimoniale waarde en belangen tot de bescherming van het goed hebben geleid.
  De aanvrager moet het niet te voorziene en essentiële karakter van het werk waarvoor een aanvullende subsidie wordt aangevraagd, rechtvaardigen.
  De aanvullende subsidie kan worden toegekend wanneer de onvoorziene en onontbeerlijke handelingen en werken resulteren in :
  1° een overschrijding van de hoeveelheid vermeld op de opmetingsstaat die wordt gebruikt voor de berekening van de subsidie;
  2° het zich voordoen van een post die in aanmerking komt voor de subsidie, niet vermeld op de opmetingsstaat die wordt gebruikt voor de berekening van de subsidie.
  Een aanvraag voor een aanvullende subsidie wordt niet-ontvankelijk verklaard als de subsidieaanvraag betrekking heeft op een bedrag lager dan :
  1° vijf procent van het bedrag van de gesubsidieerde handelingen en werken waarvoor deze aanvullende subsidie wordt aangevraagd;
  2° 2.500 euro.
  In het geval, bedoeld in paragraaf 3, 1°, wordt de aanvullende subsidie berekend op basis van de prijzen die werden gebruikt voor de berekening van de initiële subsidie.
  In het geval bedoeld in het derde lid, 2° :
  1° als de aanvrager niet onderworpen is aan de wetgeving op de overheidsopdrachten, wordt de aanvullende subsidie berekend op basis van een prijsofferte van de aannemer of de opdrachtnemer die belast is met de uitvoering van de gesubsidieerde werken;
  2° als de aanvrager onderworpen is aan de wetgeving op de overheidsopdrachten, wordt de aanvullende subsidie berekend op basis van de offerte van de opdrachtnemer.
  In het geval bedoeld in lid6, 1°, kan de erfgoedadministratie de normale aard van de prijzen nagaan overeenkomstig artikel R.88-9.
  Het subsidiepercentage dat van toepassing is op de aanvullende subsidie wordt bepaald overeenkomstig artikel R.88-10.
  De subsidie overschrijdt niet vijftien procent van het bedrag van de gesubsidieerde handelingen en werkzaamheden waarvoor een aanvullende subsidie wordt aangevraagd.
  § 2. Na voltooiing van de gesubsidieerde aanvullende handelingen en werken, nodigt de begunstigde de erfgoedadministratie uit om na te gaan of de handelingen en werken zijn uitgevoerd met het oog op hun goedkeuring. De erfgoedadministratie voert de inspectie ter plaatse uit of op basis van een volledig fotografisch verslag als de specifieke kenmerken van het project dat toelaten.
  Onverminderd titel 9 van het Wetboek kan de erfgoedadministratie, indien zij na een inspectie ter plaatse van oordeel is dat de gesubsidieerde handelingen en werken niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met de goede praktijken, de voorwaarden van de toekenningsopdracht, de erfgoedvergunning of het operationeel plan voor erfgoed, de begunstigde verzoeken om binnen een door haar vastgestelde termijn onder haar toezicht handelingen en werken uit te voeren om ze met de goede praktijken in overeenstemming te brengen, op straffe van verval van de subsidie.
  De aanvullende subsidie wordt volledig uitbetaald zodra de erfgoedadministratie de gesubsidieerde handelingen en werken goedkeurt op basis van :
  1° een schuldvorderingsverklaring ;
  2° de eindafrekening van de gesubsidieerde handelingen en werken ;
  3° de facturen en bewijsstukken met betrekking tot de gesubsidieerde posten;
  4° de betalingsbewijzen.

Onderafdeling 6. Verplichtingen ten laste van de subsidiegerechtigde
Art. R.88-15. Op gevaar van het verliezen van het voordeel van de subsidie moeten de voorafgaande onderzoeken, onderhoudshandelingen en -werken en de restauratiehandelingen en -werken uiterlijk twee jaar na de datum van kennisgeving van het toekenningsbesluit worden opgestart.
  Op een met redenen omkleed verzoek dat ten minste vijfenveertig dagen voor het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn aan de erfgoedadministratie wordt toegezonden, kan de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie de in lid 1 bedoelde termijnen verlengen.

Art. R.88-16. Om het voordeel van de subsidie te behouden, moet de begunstigde aan de volgende verplichtingen voldoen:
  1° de voorafgaande onderzoeken en de gesubsidieerde handelingen en werken uitvoeren in overeenstemming met de regels van het vak en met naleving van de voorwaarden van het toekenningsbesluit, de erfgoedvergunning, het operationeel plan inzake erfgoed of elke andere administratieve toelating verleend voor het uitvoeren van de voorafgaande onderzoeken of de gesubsidieerde handelingen en werken;
  2° binnen de in het toekenningsbesluit opgelegde of, bij gebreke daaraan, door de erfgoedadministratie opgelegde termijn, een voortgangsverslag overmaken aan de erfgoedadministratie;
  3° toestemming geven voor bezoeken van de erfgoedadministratie om na te gaan of de voorafgaande onderzoeken en de gesubsidieerde handelingen en werken worden uitgevoerd;
  4° de erfgoedadministratie uitnodigen om de gesubsidieerde onderhouds- of restauratiehandelingen en -werken voorlopig op te leveren;
  5° in te stemmen met het plaatsen van borden op de site met informatie over het geklasseerde goed en de gewestelijke bijdrage;
  6° alle ingediende subsidieaanvragen en toegekende subsidies in het kader van voorafgaande onderzoeken of gesubsidieerde handelingen en werken meedelen aan de erfgoedadministratie;
  7° de rechten op het gebruik en de communicatie van de voorafgaande onderzoeken die in het kader van haar activiteiten worden gesubsidieerd, gratis over te dragen aan de erfgoedadministratie;
  8° de erfgoedadministratie kosteloze toestemming te geven om de voorstudie of de gesubsidieerde handelingen en werken te fotograferen en de foto's in het kader van haar opdrachten aan te wenden.
  Onverminderd titel 9 van het Wetboek kan de erfgoedadministratie, in het kader van de bezoeken bedoeld in lid 1, 3°, indien zij van oordeel is dat de onderzoeken of gesubsidieerde handelingen en werken niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met de goede praktijken, de voorwaarden van het toekenningsopdracht, de erfgoedvergunning of het operationeel plan voor erfgoed, de begunstigde verzoeken om binnen een door haar vastgestelde termijn onder haar toezicht handelingen en werken uit te voeren om ze met de goede praktijken in overeenstemming te brengen, op straffe van verval van de subsidie.

Onderafdeling 7. Overheidsopdrachten
Art. R.88-17. De aanvrager van een onder deze afdeling vallende subsidie die niet onderworpen is aan de wetgeving inzake overheidsopdrachten, past de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake overheidsopdrachten toe wanneer het bedrag exclusief btw van de gesubsidieerde handelingen en werken hoger is dan de drempel waaronder een opdracht mag worden geplaatst via een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking.
  De aanvrager van een onder deze afdeling vallende subsidie die niet onder de wetgeving inzake overheidsopdrachten valt, kan besluiten deze wetgeving toe te passen. In dat geval voldoet het aan alle wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot overheidsopdrachten.

Art. R.88-18. Wanneer de begunstigde onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 op de overheidsopdrachten, kan de erfgoedadministratie de toezending eisen van elk document met betrekking tot de gunningsprocedure om na te gaan of de bepalingen van het wetboek of de wet van 17 juni 2016 op de overheidsopdrachten en de uitvoeringsbesluiten ervan zijn nageleefd.

Afdeling 2. Subsidies voor goeden met stip opgenomen in de gewestelijke erfgoedinventaris en voor goeden die deel uitmaken van het Waalse kleine volkse erfgoed.
Onderafdeling 1. Bepaling betreffende de gezamenlijke subsidies bedoeld in artikel D.89
Art. R.89-1. § 1. Als handelingen en werken met betrekking tot een element in aanmerking komen voor subsidie op grond van artikelen R.89-3 en R.89-8, kan de aanvrager EEN subsidie aanvragen:
  1° ofwel op basis van artikel D.89, lid 1, 1°
  2° ofwel op basis van artikel D.89, lid 1, 2°.
  Indien handelingen en werken met betrekking tot een element zijn gesubsidieerd op grond van artikel D.89, eerste lid, 1°, kan geen subsidie worden verleend voor handelingen en werken voor ditzelfde element op grond van artikel D.89, eerste lid, 2°.
  Indien handelingen en werken met betrekking tot een element zijn gesubsidieerd op grond van artikel D.89, eerste lid, 2°, kan geen subsidie worden verleend voor handelingen en werken oor ditzelfde element op grond van artikel D.89, eerste lid, 1°.
  § 2. Wanneer de begunstigde onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 op de overheidsopdrachten, kan de erfgoedadministratie de toezending eisen van elk document met betrekking tot de gunningsprocedure om na te gaan of de bepalingen van het wetboek of de wet van 17 juni 2016 op de overheidsopdrachten en de uitvoeringsbesluiten ervan zijn nageleefd.
  § 3. De begunstigde van een subsidie bedoeld in artikel D.89 geeft kosteloze toestemming aan de erfgoedadministratie om het voorafgaande onderzoek of de gesubsidieerde handelingen en werken te fotograferen en de foto's in het kader van haar opdrachten aan te wenden.

Onderafdeling 2. Subsidie voor een goed opgenomen met stip in de gewestelijke erfgoedinventaris
Art. R.89-2. Elke aanvraag voor een subsidie voor een goed opgenomen met stip in de gewestelijke erfgoedinventaris moet worden ingediend met behulp van het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  Wanneer voor de handelingen en werkzaamheden waarvoor een subsidie wordt gevraagd een stedenbouwkundige vergunning, een bebouwingsvergunning, een milieuvergunning of een bedrijfsvergunning is vereist, moet de subsidieaanvraag voorafgaand aan de vergunningaanvraag worden ingediend, op straffe van niet-ontvankelijkheid.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Art. R.89-3. Op basis van de te behouden of te herstellen erfgoedkenmerken en lokale kenmerken kan de Minister, binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten, een subsidie toekennen voor de uitvoering van de volgende handelingen en werken aan een goed dat met stip is opgenomen in de gewestelijke erfgoedinventaris :
  1° het herstel van de gemetselde buitenmuren door:
  a) reiniging van het metselwerk met een geschikte methode die geen aanzienlijke aantasting van de materialen veroorzaakt, met uitzondering van droog zandstralen en het gebruik van chemicaliën ;
  b) het geheel of gedeeltelijk opnieuw opvoegen van het metselwerk;
  c) gedeeltelijke reparatie van het metselwerk om de materialen waaruit het goed bestaat te herstellen;
  d) gedeeltelijke herstelling of volledige vernieuwing van bepleistering of een andere traditionele bekleding, inclusief beton;
  e) gedeeltelijke of volledige vernieuwing van witkalk;
  f) geheel of gedeeltelijk overschilderen met silicaatverf;
  2° de restauratie van het buitenschrijnwerk via:
  a) reparatie van alle houten erfgoedelementen ;
  b) het geheel of gedeeltelijk overschilderen van houten erfgoedelementen;
  c) de gedeeltelijke of volledige vernieuwing van houten elementen van erfgoedbelang, op voorwaarde dat ze het voorwerp uitmaken van een erfgoedrestauratie;
  3° de restauratie van metalen elementen van erfgoedbelang door :
  a) herstel van deze elementen;
  b) overschilderen van deze elementen;
  c) de gedeeltelijke of volledige vernieuwing van deze elementen van erfgoedbelang, op voorwaarde dat ze het voorwerp uitmaken van een volledig herstel op erfgoedvlak;
  4° herstel van decoratieve elementen van erfgoedbelang;
  5° herstel van het dak en de ondersteuning ervan, met uitzondering van het aanbrengen van een onderdak of isolatie, door :
  a) de herstelling of vervanging van dakbedekkingsmaterialen, op voorwaarde dat ze een erfgoedkarakter hebben en hersteld worden om overeen te stemmen met de bestaande materialen;
  b) de reparatie of versterking van structurele elementen die bedoeld zijn om het dak te ondersteunen ;
  c) vervanging van alle onderdelen van de dak afdichting;
  d) onderhoud van overhangende gevels, inclusief beschermend werk met behulp van loden platen of het verbinden met het dak;
  e) restauratie van bestaande schoorstenen;
  f) het verwijderen van elementen na de oorspronkelijke staat van het eigendom en het vervormen ervan.
  De in lid 1 bedoelde handelingen en werkzaamheden worden uitgevoerd volgens goede praktijken.

Art. R.89-4. § 1. Wanneer de begunstigde niet onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, raadpleegt de begunstigde ten minste drie aannemers of dienstverleners die over de technische capaciteit beschikken om de gesubsidieerde handelingen en werken uit te voeren, teneinde een gedetailleerde offerte te vragen voor de elementen die in aanmerking komen voor subsidie. De gedetailleerde offerte vermeldt alle diensten stap voor stap, een prijs voor elk onderdeel van de opmetingsstaat en de geldigheidsperiode.
  Wanneer de begunstigde onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, garanderen de door de aanbestedende overheid vastgestelde selectiecriteria dat de geselecteerde inschrijver over de technische capaciteit beschikt om de gesubsidieerde handelingen en werken uit te voeren.
  § 2. Onverminderd de toepassing van controles op de normale aard van de prijzen, wordt het bedrag van de subsidie berekend :
  1° wanneer de begunstigde niet onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, op basis van de prijzen voor de in aanmerking komende posten die zijn vermeld in de offerte van de aannemer of dienstverlener die de laagste prijzen heeft ingediend en die voldoet aan de vereisten inzake technische bekwaamheid ;
  2° wanneer de begunstigde onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, op basis van de prijzen voor de vermelde in aanmerking komende artikelen:
  a) in het geval van een overheidsopdracht met een laag bedrag, in de aan het einde van de gunningsprocedure geselecteerde inschrijving;
  b) in het geval van een overheidsopdracht die geen overheidsopdracht met een laag bedrag is, in de economisch voordeligste inschrijving in de zin van artikel 81 van de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten.
  De subsidieaanvraag wordt overeenkomst artikel R.88-9, onderzocht.
  § 3. De subsidie is vastgesteld op vijfenzeventig procent van het bedrag van de facturen die overeenkomen met de gesubsidieerde handelingen en werken en mag niet meer bedragen dan €10.000 per goed dat met stip is opgenomen in de gewestelijke erfgoedinventaris.
  De subsidie wordt berekend op basis van de bedragen exclusief btw, tenzij de begunstigde btw moet betalen.

Art. R.89-5. Op gevaar van het verliezen van het voordeel van de subsidie voor niet-uitgevoerde gesubsidieerde handelingen en werken moeten de gesubsidieerde handelingen en -werken uiterlijk twee jaar na de datum van kennisgeving van het toekenningsbesluit worden uitgevoerd.

Art. R.89-6. § 1. De helft van het bedrag van de subsidie wordt op grond van een schuld vereffend zodra de kennisgeving van het besluit tot toekenning van de subsidie is verricht.
  § 2. Voordat het saldo van de subsidie kan worden uitbetaald, moet de erfgoedadministratie de gesubsidieerde handelingen en werken goedkeuren.
  Na voltooiing van de gesubsidieerde aanvullende handelingen en werken, nodigt de begunstigde de erfgoedadministratie uit om na te gaan of de handelingen en werken zijn uitgevoerd met het oog op hun goedkeuring. De erfgoedadministratie voert de inspectie ter plaatse uit of op basis van een volledig fotografisch verslag als de specifieke kenmerken van het project dat toelaten.
  Onverminderd titel 9 van het Wetboek kan de erfgoedadministratie, indien zij na een inspectie ter plaatse van oordeel is dat de gesubsidieerde handelingen en werken niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met de goede praktijken en de voorwaarden van het toekenningsbesluit, de begunstigde verzoeken om binnen een door haar vastgestelde termijn onder haar toezicht handelingen en werken uit te voeren om ze met de goede praktijken in overeenstemming te brengen, op straffe van verval van de subsidie.
  Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald zodra de erfgoedadministratie de gesubsidieerde handelingen en werken goedkeurt op basis van :
  1° een schuldvorderingsverklaring ;
  2° de facturen en bewijsstukken met betrekking tot de gesubsidieerde uitgaven;
  3° de betalingsbewijzen.

Onderafdeling 3. Subsidies voor goeden die deel uitmaken van de lijst van het Waalse kleine volkspatrimonium.
Art. R.89-7. Elke aanvraag voor een subsidie voor een goed opgenomen op de lijst van goederen uit het Waalse kleine volkspatrimonium moet worden ingediend met behulp van het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Art. R.89-8. § 1.Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister een subsidie van maximaal 10.000 euro toekennen om onderhouds- of restauratiehandelingen en -werken uit te voeren aan goederen die deel uitmaken van het Waalse kleine volkse erfgoed.
  De in lid 1 bedoelde subsidie kan niet worden verleend voor :
  1° het verrichten van handelingen en werken die tot doel hebben een nieuw element te creëren op het goed dat onder het klein volkspatrimonium valt ;
  2° het verrichten van handelingen en werken aan een als monument geklasseerd goed ;
  3° het stellen van handelingen en het uitvoeren van werken die tot doel hebben een onderdeel van het goed dat behoort tot het Waals klein volkspatrimonium gedeeltelijk te vervangen wanneer het bewaarde onderdeel van het goed niet substantieel is.
  § 2. Wanneer de begunstigde niet onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, raadpleegt de begunstigde ten minste drie aannemers of dienstverleners die over de technische capaciteit beschikken om de gesubsidieerde handelingen en werken uit te voeren, teneinde een gedetailleerde offerte te vragen voor de elementen die in aanmerking komen voor subsidie. De gedetailleerde offerte vermeldt alle prestatie stap voor stap, een prijs voor elk onderdeel van de opmetingsstaat en de geldigheidsperiode.
  Wanneer de begunstigde onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, garanderen de door de aanbestedende overheid vastgestelde selectiecriteria dat de geselecteerde inschrijver over de technische capaciteit beschikt om de gesubsidieerde handelingen en werken uit te voeren.
  § 3. Onverminderd de toepassing van controles op de normale aard van de prijzen, wordt het bedrag van de subsidie berekend :
  1° wanneer de begunstigde niet onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, op basis van de prijzen voor de in aanmerking komende posten die zijn vermeld in de offerte van de aannemer of dienstverlener die de laagste prijzen heeft ingediend en die voldoet aan de vereisten inzake technische bekwaamheid ;
  2° wanneer de begunstigde onderworpen is aan de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten, op basis van de prijzen voor de vermelde in aanmerking komende artikelen:
  a) in het geval van een overheidsopdracht met een laag bedrag, in de aan het einde van de gunningsprocedure geselecteerde inschrijving;
  b) in het geval van een overheidsopdracht die geen overheidsopdracht met een laag bedrag is, in de economisch voordeligste inschrijving in de zin van artikel 81 van de wet van 17 juni 2016 betreffende de overheidsopdrachten.
  De subsidieaanvraag wordt overeenkomst artikel R.88-9, onderzocht.
  § 4. Het bedrag van de subsidie wordt vastgesteld op vijfenzeventig procent van het bedrag van de facturen die betrekking hebben op de gesubsidieerde handelingen en werken, binnen de grenzen van het in pararaaf 1, lid 1 bedoelde bedrag.
  De subsidie wordt berekend op basis van de bedragen exclusief btw, tenzij de begunstigde btw moet betalen.

Art. R.89-9. De gesubsidieerde handelingen en werken moeten uiterlijk twee jaar na kennisgeving van de toekenningsbeslissing zijn uitgevoerd, anders vervalt de subsidie voor de niet-uitgevoerde handelingen en werken.

Art. R.89-10. § 1. De helft van het bedrag van de subsidie wordt op grond van een schuld vereffend zodra de kennisgeving van het besluit tot toekenning van de subsidie is verricht.
  § 2. Voordat het saldo van de subsidie kan worden uitbetaald, moet de erfgoedadministratie de gesubsidieerde handelingen en werken goedkeuren.
  Na voltooiing van de gesubsidieerde aanvullende handelingen en werken, nodigt de begunstigde de erfgoedadministratie uit om na te gaan of de handelingen en werken zijn uitgevoerd met het oog op hun goedkeuring. De erfgoedadministratie voert de inspectie ter plaatse uit of op basis van een volledig fotografisch verslag als de specifieke kenmerken van het project dat toelaten.
  Onverminderd titel 9 van het Wetboek kan de erfgoedadministratie, indien zij na een inspectie ter plaatse van oordeel is dat de gesubsidieerde handelingen en werken niet zijn uitgevoerd in overeenstemming met de goede praktijken of de voorwaarden van het toekenningsbesluit, de begunstigde verzoeken om binnen een door haar vastgestelde termijn onder haar toezicht handelingen en werken uit te voeren om ze met de goede praktijken in overeenstemming te brengen, op straffe van verval van de subsidie.
  Het saldo van de subsidie wordt uitbetaald zodra de erfgoedadministratie de gesubsidieerde handelingen en werken goedkeurt op basis van :
  1° een schuldvorderingsverklaring ;
  2° de facturen en bewijsstukken met betrekking tot de gesubsidieerde uitgaven;
  3° de betalingsbewijzen.

Afdeling 3. Subsidies voor archeologische verrichtingen en archeologische goederen
Art. R.90-1. § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister of de Regering, overeenkomstig de machtiging in zijn werkingsbesluit, een subsidie toekennen voor :
  1° de uitvoering van archeologische verrichtingen;
  2° de verbintenis om de archeologische goederen in erkende bewaarplaatsen te verzamelen die toegankelijk zijn voor de vorsers;
  3° de opening voor het publiek van beschermde goederen.
  Het bedrag van de subsidie wordt bepaald naar gelang van:
  1° de relevantie en de toegevoegde waarde van het doel van de subsidie met betrekking tot het Waals erfgoed;
  2° een voorlopige begroting met alle uitgaven en inkomsten in verband met het doel van de subsidie;
  3° in voorkomend geval, wanneer de subsidie betrekking heeft op archeologische verrichtingen, de resultaten van de archeologische verrichtingen sinds de aanvang ervan.
  In het geval van een meerjarige subsidie kan er een raamovereenkomst worden gesloten die de subsidie een kader verleent.
  § 2. De uitgaven die in aanmerking komen voor de subsidie zijn :
  1° de uitgaven inzake het personeel ;
  2° de kosten met betrekking tot onderzoek, de ontwikkeling van archeologische verrichtingen, de verspreiding van kennis hierover en de promotie ervan;
  3° de materiële kosten die op het terrein worden gemaakt als gevolg van archeologische verrichtingen;
  4° de kosten voor het gebruik van lokalen, het verbruik van energie en de aankoop van apparatuur, met uitsluiting van eventuele investeringen in onroerend goed;
  5° de werkings- en investeringskosten voor meubilair en uitrusting met betrekking tot de tentoonstelling van archeologische voorwerpen gewijd aan de activiteiten bedoeld in artikel D.90, 1° en 3° ;
  6° kosten in verband met de promotie en publiciteit van acties in verband met de tentoonstelling van archeologische voorwerpen aan het publiek;
  7° een bijdrage in de algemene kosten bedoeld in artikel 39bis, § 1, tweede lid, van de wet van 27 juli 1971 betreffende de financiering en de controle van de universitaire instellingen met een bijdragepercentage in de algemene kosten beperkt tot maximum vijftien procent.
  De subsidie is vastgesteld op maximaal 75% van de subsidiabele uitgaven.
  § 3. Een toelage kan worden toegekend:
  1° aan een gemeente;
  2° aan een provincie;
  3° aan een intercommunale ;
  4° aan een OCMW ;
  5° aan een zelfstandig gemeentelijk of provinciaal bedrijf;
  6° aan een vereniging bedoeld in hoofdstuk XII van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
  7° aan een kerkfabriek;
  8° aan een universiteit ;
  9° aan een vereniging zonder winstoogmerk of een vereniging met een gelijkgesteld statuut naar buitenlands recht, waarvan de statuten de bevordering van het erfgoed tot doel hebben;
  10° aan een stichting zonder winstoogmerk of een vereniging met een gelijkgesteld statuut naar buitenlands recht, waarvan de statuten de bevordering van het erfgoed tot doel hebben.

Art. R.90-2. Elke subsidieaanvraag moet worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De Minister kan voorwaarden vaststellen met betrekking tot de termijn voor het indienen van subsidieaanvragen.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Art. R.90-3. Als het bedrag van de subsidie hoger is dan 50.000 euro, wordt er door de erfgoedadministratie een begeleidingscomité opgericht om toezicht te houden op de uitvoering van de subsidie.
  Het begeleidingscomité wordt uiterlijk opgericht voordat de tweede schijf van de subsidie wordt uitbetaald.

Art. R.90-4. De subsidie wordt uitbetaald als volgt:
  1° als het bedrag van de subsidie lager is dan of gelijk is aan 25.000 euro, wordt de subsidie in één schijf betaald zodra het doel van de subsidie is bereikt;
  2° als het bedrag van de subsidie hoger is dan 25.000 euro en lager dan 250.000 euro, wordt de subsidie in twee schijven betaald:
  a) de eerste schijf van ten hoogste zestig procent wordt uitbetaald na kennisgeving van het toekenningsbesluit;
  b) het saldo wordt uitbetaald bij voltooiing van het doel van de subsidie;
  3° als het bedrag van de subsidie hoger is dan of gelijk is aan 250.000 euro e, wordt de subsidie in drieschijven betaald:
  a) de eerste schijf van ten hoogste zestig procent wordt uitbetaald na kennisgeving van het toekenningsbesluit;
  b) de tweede termijn van maximaal dertig procent wordt betaald zodra het tussentijdse activiteiten en financiële verslag is gevalideerd;
  b) het saldo wordt uitbetaald bij voltooiing van het doel van de subsidie.

Art. R.90-5. De uitbetaling van de subsidie vereist de voorafgaandelijke controle en goedkeuring van de gesubsidieerde uitgaven door de erfgoedadministratie.
  De subsidie wordt uitbetaald zodra de erfgoedadministratie goedkeurt op basis van :
  1° een schuldvorderingsverklaring voor de overeenstemmende schijf ;
  3° de facturen en bewijsstukken met betrekking tot de gesubsidieerde uitgaven voor de dienovereenkomstige schijf;
  4° de betalingsbewijzen voor de overeenstemmende schijf ;
  5° voor de laatste schijf, een beschrijving van de uitvoering van het doel van de subsidie door de begunstigde.

Afdeling 4. Subsidies voor de sensibilisering van het publiek voor erfgoed
Onderafdeling 1. Subsidie om erfgoedacties te stimuleren
Art. R.91-1. § 1. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister een subsidie toekennen ter dekking van de noodzakelijke uitgaven voor publicaties, publieksevenementen, initiatieven of initiatieven of activiteiten om het erfgoed en de erfgoedberoepen meer bekendheid te geven, te valoriseren of te bevorderen, met uitzondering van de in artikel R.91-2 bedoelde elementen.
  De geschiktheid van een subsidie wordt beoordeeld in het licht van de volgende elementen:
  1° het deel van het gesubsidieerde gedeelte dat wordt besteed aan erfgoed en zijn beroepen;
  2° de relevantie en de meerwaarde van het gesubsidieerde onderdeel in relatie tot het erfgoed en zijn beroepen;
  3° een voorlopige begroting met uitgaven en inkomsten met betrekking tot de gesubsidieerde uitgave;
  4° thema's bepaald door de Minister om de samenhang van de toegekende subsidies over een bepaalde periode te waarborgen.
  De Minister kan bijzondere voorwaarden vaststellen voor de verlening van de subsidies, bedoeld in het eerste lid.
  § 2. De uitgaven die in aanmerking komen voor subsidie zijn uitgaven die nodig zijn om de gesubsidieerde elementen uit te voeren, met uitzondering van werkingsuitgaven.
  De subsidie is vastgesteld op maximaal vijftig procent van de subsidiabele uitgaven en mag niet meer bedragen dan 10.000 euro.
  De subsidie wordt berekend op basis van de bedragen exclusief btw, tenzij de begunstigde btw moet betalen.
  Een subsidieaanvraag waarvan het bedrag van de subsidiabele uitgaven lager is dan 1.000 euro is niet ontvankelijk.
  § 3. Een toelage kan worden toegekend:
  1° aan een gemeente;
  2° aan een provincie;
  3° aan een intercommunale ;
  4° aan een instelling van het hoger onderwijs :
  5° aan een vereniging zonder winstoogmerk of een vereniging met een gelijkgesteld statuut naar buitenlands recht, waarvan de statuten de bevordering van het erfgoed tot doel hebben;
  6° aan een stichting zonder winstoogmerk of een vereniging met een gelijkgesteld statuut naar buitenlands recht, waarvan de statuten de bevordering van het erfgoed tot doel hebben.

Art. R.91-2. § 1. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister een subsidie toekennen voor elke actie die deel uitmaakt van een door de erfgoedadministratie georganiseerd grootschalig evenement op gewestelijke schaal om de noodzakelijke en rechtstreeks daarmee verband houdende uitgaven te dekken:
  1° omkadering van het publiek ;
  2° de creatie van rondleidingen, evenementen en educatieve instrumenten die specifiek zijn voor het evenement;
  3° de verplaatsingen van en naar de plaats waar het evenement plaatsvindt.
  De Open Monumentendagen en de bijbehorende evenementen voor jongeren zijn grootschalige evenementen die door de erfgoedadministratie op gewestelijk niveau worden georganiseerd. Een grootschalig evenement op gewestelijke schaal is een evenement dat plaatsvindt in minstens drie van de vijf Waalse provincies, of op tien locaties, binnen een tijdsbestek van maximaal één kalenderjaar.
  De subsidie als bedoeld in lid 1 kan uitsluitend worden toegekend voor de organisatie van een evenement in een goed met erfgoedbelang.
  § 2. De subsidie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, bedraagt maximaal 100 euro per dag.
  De subsidie bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedraagt maximaal 500 euro per dag.
  De subsidie, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 3°, bedraagt maximaal vijftig procent van de vervoerskosten en maximaal € 1000 per schoolinrichting.
  De subsidie bedoeld in paragraaf 1, lid 1, wordt berekend op basis van de bedragen exclusief btw, tenzij de begunstigde btw moet betalen.
  § 3. De Minister kan bijzondere voorwaarden vaststellen voor de verlening van de subsidies, bedoeld in paragraaf 1.

Art. R.91-3. Elke subsidieaanvraag moet worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.
  De Minister kan een specifieke datum vaststellen voor het indienen van aanvragen voor de subsidies bedoeld in de artikelen R.91-1 en R.91-2.

Art. R.91-4. De subsidie bedoeld in de artikelen R.91-1 en R.91-2 wordt berekend op basis van :
  1° een schuldvorderingsverklaring ;
  2° de facturen en bewijsstukken met betrekking tot de gesubsidieerde uitgaven;
  3° de betalingsbewijzen.
  Op straffe van verlies van het voordeel van de subsidie moeten de documenten bedoeld in paragraaf 1 binnen zes maanden na voltooiing of uitvoering van het gesubsidieerde element worden toegezonden aan de erfgoedadministratie.

Onderafdeling 2. Een subsidie aan een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut die een of meer acties van gewestelijk belang uitvoert
Art. R.91-5. § 1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister of de Regering, overeenkomstig de machtiging bepaald in zijn werkingsbesluit, een subsidie verlenen aan een vereniging zonder winstoogmerk of een stichting van openbaar nut die één of meer acties van gewestelijk belang voert waarvan de weerslag het hele grondgebied van het Waals Gewest bestrijkt, om de kosten te dekken die verbonden zijn aan de werking van de vereniging of stichting.
  Tot de in lid 1 bedoelde verenigingen zonder winstoogmerk en stichtingen van openbaar nut behoren ook instellingen met een gelijkwaardige status volgens buitenlands recht.
  Acties van gewestelijk belang houden rechtstreeks verband met erfgoed en zijn van archeologisch, historisch, architecturaal, wetenschappelijk, herinnerings-, esthetisch, technisch, landschappelijk, stedenbouwkundig of toeristisch belang.
  De in lid 1 bedoelde vereniging zonder winstoogmerk of stichting van openbaar nut:
  1° voert erfgoedgerelateerde activiteiten uit zoals bepaald in artikel D.2 ;
  2° levert het bewijs dat zijn activiteiten een specifieke band hebben met het Franse taalgebied;
  3° is niet in vereffening.
  § 2. Het bedrag van de subsidie wordt bepaald naar gelang van:
  1° de relevantie en de toegevoegde waarde van het doel van de subsidie met betrekking tot het Waals erfgoed;
  2° de potentiële internationale uitstraling van het doel van de subsidie;
  3° het deel van de subsidie dat wordt besteed aan het onroerend deel in het doel van de subsidie;
  4° de bijdrage van het voorwerp van de subsidie tot de opwaardering van één of meer elementen van het Waalse erfgoed;
  5° een voorlopige begroting met alle uitgaven en inkomsten in verband met het doel van de subsidie
  § 3. De uitgaven die in aanmerking komen voor de subsidie zijn :
  1° de uitgaven inzake het personeel ;
  2° de kosten voor het gebruik van lokalen, het verbruik van energie en de aankoop van apparatuur, met uitsluiting van eventuele investeringen in onroerend goed;
  3° andere werkingskosten dan bedoeld in 2° ;
  4° kosten met betrekking tot de promotie en publiciteit van de actie van gewestelijk belang.
  De subsidie is vastgesteld op maximaal 75% van de subsidiabele uitgaven.

Art. R.91-6. De Minister kan een specifieke datum vaststellen voor het indienen van de aanvraag voor de subsidie bedoeld in artikel R.91-5.

Art. R.91-7. Als het bedrag van de subsidie hoger is dan of gelijk is aan 50.000 euro, wordt er door de erfgoedadministratie een begeleidingscomité opgericht om toezicht te houden op de uitvoering van de subsidie.
  Het begeleidingscomité wordt uiterlijk opgericht voordat de tweede schijf van de subsidie wordt uitbetaald.

Art. R.91-8. § 2. Het voorschot wordt uitbetaald als volgt:
  1° als het bedrag van de subsidie lager is dan of gelijk is aan 25.000 euro, wordt de subsidie in één schijf betaald zodra het doel van de subsidie is bereikt;
  2° als het bedrag van de subsidie hoger is dan 25.000 euro en lager dan 250.000 euro, wordt de subsidie in twee schijven betaald:
  a) de eerste schijf van ten hoogste zestig procent wordt uitbetaald na kennisgeving van het toekenningsbesluit;
  b) het saldo wordt uitbetaald bij voltooiing van het doel van de subsidie;
  3° als het bedrag van de subsidie hoger is dan of gelijk is aan 250.000 euro e, wordt de subsidie in drieschijven betaald:
  a) de eerste schijf van ten hoogste zestig procent wordt uitbetaald na kennisgeving van het toekenningsbesluit;
  b) de tweede termijn van maximaal dertig procent wordt betaald zodra het tussentijdse activiteiten en financiële verslag is gevalideerd;
  b) het saldo wordt uitbetaald bij voltooiing van het doel van de subsidie.

Art. R.91-9. De uitbetaling van de subsidie vereist de voorafgaandelijke controle en goedkeuring van de gesubsidieerde uitgaven door de erfgoedadministratie.
  De subsidie wordt uitbetaald zodra de erfgoedadministratie goedkeurt op basis van :
  1° een schuldvorderingsverklaring voor de overeenstemmende schijf ;
  2° de facturen en bewijsstukken met betrekking tot de gesubsidieerde uitgaven voor de dienovereenkomstige schijf;
  3° de betalingsbewijzen voor de overeenstemmende schijf ;
  4° voor de laatste schijf, een beschrijving van de uitvoering van het doel van de subsidie door de begunstigde.

Onderafdeling 3. Subsidie voor een erfgoedreferent binnen een groep gemeenten
Art. R.91-10. § 1. Binnen de grenzen van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister een subsidie toekennen aan een gemeente om de salarisuitgaven te dekken van een erfgoedreferent die meerdere gemeenten onderling aanstellen.
  In het geval van een meerjarige subsidie kan er een raamovereenkomst worden gesloten die de subsidie een kader verleent.
  De gemeente die de subsidie ontvangt, wordt de "in dienst nemende gemeente" genoemd.
  De opdrachten van de erfgoedreferent zijn :
  1° de gemeenten die partij zijn bij de overeenkomst coördineren en bijstaan in hun erfgoedprojecten;
  2° een sensibiliserings- en bemiddelingsprogramma rond erfgoed opzetten;
  3° erfgoedadvies verstrekken aan burgers, organisaties en verenigingen die verantwoordelijk zijn voor het erfgoed van de gemeenten die partij zijn bij de overeenkomst.
  De erfgoedreferent is een specialist in erfgoed:
  1° of door zijn opleiding ;
  2° of wegens minstens 5 jaar praktijkervaring.
  De erfgoedreferent is in dienst van de in dienst nemende gemeente in overeenstemming met haar algemene personeelsbepalingen.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde subsidie wordt toegekend in de volgende gevallen :
  1° hetzij volgens een grondgebiedsgerelateerde logica, in welk geval de groepering van gemeenten ten minste drie gemeenten omvat die elk minder dan 15.000 inwoners tellen op 1 januari van het jaar dat het jaar van de subsidieaanvraag voorafgaat;
  2° of volgens een logica die verband houdt met het werelderfgoed, namelijk dat de betrokken gemeenten eigendommen bezitten uit een reeks die voorkomt op de Werelderfgoedlijst van UNESCO of op de Belgische voorlopige lijst voor een dergelijke erkenning.
  In het geval, vermeld in paragraaf 2, 2°, is de erfgoedreferent uitsluitend verantwoordelijk voor opdrachten met betrekking tot het werelderfgoed.
  § 3. Voorafgaand aan de verlening van de subsidie, bedoeld in lid 1, wordt tussen de gemeenten een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin de in dienstnemende gemeente, het budgettair en administratief beheer, de operationele en budgettaire regels tussen de gemeenten die partij zijn bij de overeenkomst, de duur van de overeenkomst en de opzeggingsregels worden vastgelegd.
  § 4. De aanvraag tot verlenging moet door de in dienst nemende gemeente op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Art. R.91-11. Uitgaven die in aanmerking komen voor subsidie zijn personeelskosten. De subsidie bedoeld in R.91-10, § 1, bedraagt maximaal 40.000 euro per jaar en mag niet meer bedragen dan vijftig procent van de brutoloonkosten van de voltijdse referent.
  De in lid 1 bedoelde subsidie wordt toegekend voor prestaties met een duur van twaalf maanden. Voor prestaties van kortere duur wordt zij dienovereenkomstig verminderd.
  Als de erfgoedreferent verandert, brengt de in dienst nemende gemeente de erfgoedadministratie onmiddellijk op de hoogte.

Art. R.91-12. De subsidie wordt op jaarbasis als volgt betaald door de erfgoedadministratie:
  1° een eerste schijf overeenstemmend met vijfenzeventig procent van de jaarlijkse subsidie wordt uitbetaald na kennisgeving van de subsidie op basis van de arbeidsovereenkomst, de overeenkomst gesloten tussen de groep van gemeenten en een schuldvorderingsverklaring;
  2° de uitbetaling van het saldo van de jaarlijkse subsidie is onderworpen aan de voorlegging van een staat van de loonkosten van de referent, een verslag van de activiteiten die de referent in het kader van de subsidie heeft uitgevoerd en een schuldvorderingsverklaring.
  De documenten waarnaar wordt verwezen in paragraaf 1, 2°, zijn onderworpen aan controle en goedkeuring door de erfgoedadministratie en, indien nodig, wordt het definitieve bedrag van de subsidie aangepast in overeenstemming met artikel R.91-11, lid2.
  In het geval van een meerjarensubsidie zijn de documenten, bedoeld in het eerste lid, 1°, niet langer vereist, met uitzondering van de schuldvorderingsverklaring, behoudens wijzigingen.
  Verzoeken om betaling van het saldo moeten binnen twee jaar na toekenning van de subsidie worden ingediend, anders vervalt het voordeel van het saldo va de subsidie.

Afdeling 6. Verplichte verzekering voor geklasseerde of daarmee gelijkgestelde goederen
Afdeling 7. Aanvang van de geplande handelingen en werken
Art. R.95-1. De directeur van het operationeel gebied van de territoriaal bevoegde erfgoedadministratie is verantwoordelijk voor het afleveren van de machtiging bedoeld in artikel D.95, eerste lid, 2°.
  In afwijking van lid 1 is de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie bevoegd om de vergunning bedoeld in artikel D.95, lid 1, 2°, af te leveren in het geval van een goed dat op de lijst van het Waals uitzonderlijk erfgoed staat.

Afdeling 8. Medesubsidiëring
Art. R.97-1. Een subsidie bedoeld in dit hoofdstuk kan samengevoegd worden met een subsidie toegekend door het Waals Gewest of enige andere subsidiërende overheid op voorwaarde dat het totaal van de toegekende subsidies en het totaal van de toegekende subsidies voor elke subsidiabele post niet meer bedraagt dan honderd procent van de uitgaven. In voorkomend geval wordt de op grond van dit hoofdstuk toegekende subsidie dienovereenkomstig verlaagd.
  Aanvragers van een subsidie als bedoeld in dit hoofdstuk moeten de erfgoedadministratie op de hoogte stellen van andere subsidies die voor hetzelfde doel zijn toegekend.

Art. R.97-2. Wanneer het gesubsidieerde element de uitwerking vereist van een financieringsplan in overleg tussen meerdere subsidiërende overheden, kan het toekenningsbesluit afwijken van de nadere vereffeningsregels van de betrokken subsidie om ze aan te passen aan het financieringsplan.

Art. R.97-3. Het percentage van de gemeentelijke en provinciale bijdrage bedraagt respectievelijk ten minste één procent en vier procent van de kosten van de handelingen en werken die in aanmerking komen voor de subsidies bedoeld in artikel R.88-1, § 1, eerste lid, 3° en 4°.
  Voor de aanvullende subsidies bedoeld in artikel R.88-14 is geen provinciale of gemeentelijke tussenkomst vereist.
  De aanvrager heeft de mogelijkheid om een verhoging van het percentage aan te vragen bij de gemeente en de provincie waar het goed gelegen is . In dat geval licht hij de administratie daarover in bij de indiening van zijn subsidie-aanvraag, met overmaking van een afschrift van de beraadslagingen en besluiten van de betrokken instanties.
  Het besluit tot toekenning van de gewestelijke subsidie vermeldt het percentage van de gemeentelijke en van de provinciale tussenkomst of bevat als bijlage de instemming betreffende de toekenning van de gemeentelijke of van de provinciale subsidie wanneer het percentage van deze tussenkomst hoger is dan het percentage vastgesteld in lid 1.
  Op basis van de eindafrekening die door de erfgoedadministratie is goedgekeurd, betaalt de gemeente of provincie de subsidie na voltooiing van de werken uit aan de begunstigde.
  De erfgoedadministratie stuurt de gemeente en de provincie een afschrift van het subsidiebesluit en de eindafrekening die aan de begunstigde is meegedeeld.

Hoofdstuk 3. Raamovereenkomsten
Art. R.98-1. Er kan een kaderovereenkomst worden gesloten voor goederen geklasseerd als monument en architectonische ensembles die opgenomen zijn op de lijst van uitzonderlijk erfgoed in Wallonië.
  De subsidies toegekend in het kader van de uitvoering van een raamovereenkomst dekken maximaal vijfennegentig procent van de kosten van de voorafgaande onderzoeken of gesubsidieerde handelingen en werken berekend op basis van het leidend schema bedoeld in artikel R.98-2, derde lid, 2°.
  De handelingen en werken die kunnen worden gesubsidieerd en de subsidiabele posten zijn die bedoeld in artikel R.88-1.
  De artikelen D.92 tot en met D.94 zijn van toepassing op subsidies die worden toegekend op grond van een raamovereenkomst.
  Wanneer een raamovereenkomst de tussenkomst van meerdere ondergeschikte subsidiërende overheden inhoudt, zijn de artikelen R.97-1 en R.97-3 van toepassing.

Art. R.98-2. De eigenaar van een goed stuurt zijn aanvraag om een kaderovereenkomst te sluiten naar de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie.
  Een aanvraag voor het sluiten van een raamovereenkomst kan alleen worden ingediend wanneer het stadium van voortgang van het projectontwerp het mogelijk maakt om met voldoende nauwkeurigheid de kosten en het tijdschema voor het uitvoeren van de geplande handelingen en werken te bepalen.
  De eigenaar voegt bij de aanvraag tot erkenning :
  1° de identiteit van de erkende projectontwerper ;
  2° een leidend schema dat bestaat uit een rapport met de volledige gezondheidstoestand van het goed en een meerjarenprogramma van onderzoeken, handelingen en werken gepland door een projectontwerper;
  3° het bewijs dat de aanvraagprocedure voor een erfgoedvergunning is opgestart;
  4° in het geval van een publiek-privaat samenwerkingsproject of een project waarbij bevoegdheden van meerdere overheden betrokken zijn, moet de aanvraag gegevens bevatten over de globale, jaarlijkse en specifieke bijdragen.
  De erfgoedadministratie kan de overlegging van de aanvullende documenten vereisen indien ze noodzakelijk zijn voor het begrip van het project.

Art. R.98-3. De duur van de raamovereenkomst wordt bepaald door de omvang van de gesubsidieerde handelingen en werken.

Art. R.98-4. De uitbetaling van de gewestelijke bijdrage hangt af van de voortgang van de onderzoeken, handelingen en werken.
  In afwijking van lid 1kan bij de kennisgeving van het toekenningsbesluit jaarlijks een forfaitair bedrag van maximaal twintig procent van de jaarlijkse bijdrage van het Gewest als kasvoorschot worden betaald.
  De gewestelijke bijdrage wordt uitbetaald op basis van :
  1° een schuldvorderingsverklaring ;
  2° met uitzondering van het in het tweede lid bedoelde bedrag, een voortgangsrapport, facturen en de bijbehorende bewijsstukken en betalingsbewijzen.

Art. R.98-5. De eigenaar stuurt minstens om de drie maanden een voortgangsverslag van de handelingen en werken naar de erfgoedadministratie.
  De erfgoedadministratie kan de vorm en inhoud van de aan haar toegezonden voortgangsrapporten opleggen.

Art. R.98-6. Indien een bepaling van de raamovereenkomst door de begunstigde niet wordt nageleefd, stelt de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie de begunstigde hiervan op de hoogte.
  De begunstigde van de raamovereenkomst kan binnen dertig dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie schriftelijk opmerkingen maken.
  Wanneer hij daartoe een aanvraag indient binnen vijftien dagen na ontvangst van de in lid 1 bedoelde informatie wordt de begunstigde van de raamovereenkomst gehoord door de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie of diens afgevaardigde.
  De in lid 3 bedoelde hoorzitting kan per videoconferentie worden gehouden. In dit geval zal de erfgoedadministratie de begunstigde van de raamovereenkomst daarvan op de hoogte brengen. De begunstigde van de raamovereenkomst kan weigeren dat de hoorzitting per videoconferentie wordt gehouden door dit aan de erfgoedadministratie te melden binnen vijf dagen na ontvangst van de informatie dat de hoorzitting per videoconferentie zal plaatsvinden.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie stuurt een verslag waarin vastgesteld wordt dat de begunstigde een bepaling van de kaderovereenkomst niet heeft nageleefd en eventuele schriftelijke of mondelinge opmerkingen van de begunstigde.

Hoofdstuk 4. Oproepen tot het indienen van projecten
Art. R.99-1. De projectoproep vermeldt:
  1° de begunstigden van de projectoproep;
  2° het doel van de projectoproep;
  3° het bedrag of de berekeningswijze van de financiële tegemoetkoming;
  4° de toekenningsvoorwaarden en de toekenningsprocedure van de financiële tegemoetkoming;
  5° de nadere regels voor het gebruik van de financiële tegemoetkoming;
  6° de nadere regels voor de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming
  7° de nadere regels voor de project oproep;
  8° de nadere regels inzake de controle van het gebruik van de financiële tegemoetkoming.

TITEL 8. VERGOEDINGEN
Art. R.100-1. De Minister kan beslissen tot terugkoop van het goed bedoeld in artikel D.100, § 2, vierde lid.
  De minister mandateert het bevoegde aankoopcomité van het Departement Aankoopcomités van de Waalse Overheidsdienst Financiën voor de schatting, de onderhandeling en het verlijden van de verkoopakte.

Art. R.101-1. Elke vergoedingsaanvraag moet worden gericht aan de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie.
  De aanvrager moet bij zijn aanvraag alle bewijsstukken of ondersteunende documenten voegen die het mogelijk maken om de aard en omvang van de schade vast te stellen.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie zal de aanvrager een vergoedingsbedrag voorstellen.
  De betaling van de vergoeding door de erfgoedadministratie vereist dat de aanvrager het voorstel van de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie voorafgaandelijk aanvaardt.

TITEL 9. OVERTREDINGEN EN STRAFFEN
Hoofdstuk 1. De feiten en handelingen die een overtreding vormen
Hoofdstuk 2. De overtreders
Hoofdstuk 3. Voorafgaande waarschuwing en vaststelling
Art. R.104-1. De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie wijst de ambtenaren van niveau A van de erfgoedadministratie aan die de hoedanigheid van vaststellend personeelslid hebben.
  De inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie verstrekt het document waarmee de hoedanigheid van vaststellend personeelslid bewezen wordt.

Art. R.105-1. De Minister stelt het model van de schriftelijke bevestiging, bedoeld in artikel D.105, derde lid, vast.

Art. R.106-1. De Minister legt het model van het proces-verbaal bedoeld in artikel D.106 vast.
  Het proces-verbaal bevat op zijn minst de volgende gegevens:
  1° een beschrijving van de vastgestelde overtreding;
  2° de identificatie van de overtreder(s);
  3° de identificatie van de bepalingen van het Wetboek die niet zijn nageleefd;
  4° in voorkomend geval, een bevel tot stopzetting van de werken indien er een werd gegeven ;
  5° de identificatie van het vaststellend personeelslid.

Hoofdstuk 4. Het bevel tot onderbreking
Art. R.109-1. De Minister stelt het model van de schriftelijke bevestiging, bedoeld in artikel D.109, derde lid, vast.

Hoofdstuk 5. Vervolging van de overtreding
Afdeling 1. Algemeen
Afdeling 2. Regularisatie
Afdeling 3. De administratieve geldboete
Art. R.116-1. Het bedrag van de administratieve geldboete bedoeld in artikel D.116 wordt berekend als volgt:
  1° uitvoering van archeologische verrichtingen uit te voeren zonder de voorafgaande vergunning bedoeld in artikel D.65, nadat deze is vervallen, ingetrokken of geschorst, of in strijd hiermee :
  a) 100 euro per vierkante meter wanneer de overtredende archeologische handeling is uitgevoerd buiten een geklasseerd goed;
  b) 200 euro per vierkante meter wanneer de overtredende archeologische handeling is uitgevoerd op een geklasseerd goed;
  2° de uitvoering van een stedenbouwkundige vergunning, een bebouwingsvergunning, een globale vergunning of een milieuvergunning zonder archeologische handelingen te hebben uitgevoerd of zonder archeologische handelingen te hebben uitgevoerd niet overeenkomstig de nadere regels bepaald door de erfgoedadministratie krachtens artikel D.68, zonder te beschikken over het attest bedoeld in artikel D.69, wanneer archeologische handelingen vereist zijn krachtens de artikelen D.66 en D.67 :
  a) voor archeologische handelingen die geen verband houden met de archeologie van gebouwen : 100 euro per vierkante meter grondinneming van het project wanneer het project, geheel of gedeeltelijk, geen grondwerken van meer dan één meter diep omvat;
  b) voor archeologische handelingen die geen verband houden met de archeologie van gebouwen : 100 euro kubieke meter opgegraven grond van het project wanneer het project, geheel of gedeeltelijk, geen grondwerken van meer dan één meter diep omvat;
  c) voor archeologische handelingen met betrekking tot de archeologie van gebouwen: tussen 1.000 euro en 50.000 euro, afhankelijk van het erfgoed en het historisch belang van het goed dat het voorwerp uitmaakt van de overtreding;
  d) de onder a), b) en c) bedoelde bedragen worden verdubbeld indien de overtreder een vennootschap is waarvan het doel of de doeleinden zoals omschreven in de statuten geheel of gedeeltelijk bestaan uit het ontwikkelen van onroerend goed of het bouwen, civieltechnisch bouwen, herstellen, onderhouden, slopen, grondwerken, rioleringswerken, wegenwerken of de distributie van gas, water of elektriciteit;
  3° het niet naleven van de verplichting tot aangifte van een toevalsvondst bedoeld in artikel D.73: tussen 250 euro en 5.000 euro afhankelijk van het erfgoed en het historisch belang van het archeologisch voorwerp;
  4° het plegen van de overtreding bedoeld in artikel D.102, 13: tussen 250 euro en 10.000 euro afhankelijk van het erfgoed en het historisch belang van het archeologisch voorwerp;
  5° het niet-nakomen van de verplichting bedoeld in artikel D.77, eerste lid: 50 euro per archeologische goed, met een minimum van 250 euro;
  6° het niet-nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel D.78, lid 1: 1.000 euro voor elke niet nagekomen verplichting;
  7° het gebruik van uitrusting voor het opsporen of zoeken van metalen of ferromagnetische voorwerpen, niet in overeenstemming met artikel D.80 of zonder te beschikken over de voorafgaande vergunning, vermeld in artikel D.65, nadat deze is vervallen, ingetrokken of opgeschort: 1.500 euro per gebruik ervan;
  8° het gebruik van materieel om metalen of ferromagnetische voorwerpen op te sporen of te zoeken in een gebied dat verboden is krachtens D.81 :
  a) op een geklasseerd of daarmee gelijkgesteld goed of in een beschermingszone van een geklasseerd of daarmee gelijkgesteld goed: 2.000 euro per gebruik ervan;
  b) binnen de omtrekken van de archeologische kaart : 1.500 euro per gebruik ervan;
  c) op een terrein dat onderwerp is van een archeologisch onderzoek of opgravingen: 5.000 euro per gebruik ;
  9° het schenden van het verbod bedoeld in artikel D.82, 13: tussen 250 euro en 10.000 euro afhankelijk van het erfgoed en het historisch belang van het archeologisch goed;
  10° het niet-nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel D.82, § 4: 50 euro per archeologische goed, met een minimum van 250 euro;
  11° de schending van het verbod bedoeld in artikel D.82, § 5: 5.000 per informatie of communicatie;
  12° de vernietiging, aantasting of beschadiging van archeologische goederen die aan het licht zijn gekomen tijdens archeologische werkzaamheden, een opsporingsactiviteit of een toevallige ontdekking, evenals archeologische voorwerpen die worden tentoongesteld, geconserveerd of gedeponeerd, zelfs tijdelijk, in een museum of een erkend depot: tussen 250 euro en 5.000 euro per archeologisch goed, afhankelijk van het erfgoed en het historisch belang van het archeologisch voorwerp;
  13° het belemmeren en verhinderen van de vaststellende personeelsleden in hun opdrachten en niet naleven van een bevel, verzoek of maatregel gegeven of opgelegd krachtens de artikelen D.107, D.108, D.109 en D.110 : 1.000 voor elk verzuim, elke belemmering of niet-naleving ;
  14° het plegen van handelingen of overtredingen die niet onder de punten 1° tot 13° vallen: tussen 250 euro en 100.000 euro, afhankelijk van de ernst van de overtreding en het erfgoed en het historisch belang van het onroerend goed dat het voorwerp uitmaakt van de overtreding.
  Het bedrag van de administratieve geldboete bij een overtreding als bedoeld in artikel D.102, 7°, bedraagt 250 euro als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° de organisatie of uitvoering van het evenement of de activiteit heeft geen schade veroorzaakt aan de geklasseerde of daarmee gelijkgestelde goederen;
  2° het is de eerste overtreding van de overtreder bedoeld in artikel D.102.

TITEL 10. Koninklijke Commissie voor Monumenten, Landschappen en Opgravingen
Art. R.126-1. De Commissie kan, binnen de perken van de toegekende begrotingsmiddelen, de volgende activiteiten verrichten:
  1° de publicatie van periodieken en werken die verband houden met het erfgoed;
  2° de instandhouding, het beheer en de valorisatie van haar Centrum voor Archieven en Documentatie;
  3° bij gelegenheid, de deelname aan seminaries, salons en colloquia, of de organisatie van conferenties, colloquia, tentoonstellingen en evenementen voor de bevordering en de informatie.

Art. R.127-1. Het bureau bestaat uit tien leden, namelijk :
  1° de voorzitter van de Commissie;
  2° de drie ondervoorzitters elk verantwoordelijk voor één afdeling;
  3° twee leden van elke afdeling aangewezen uit hun midden, waaronder de plaatsvervanger van de bevoegde ondervoorzitter van de afdeling.
  Elke afdeling benoemt twee plaatsvervangers om ervoor te zorgen dat elke afdeling goed vertegenwoordigd is als een lid afwezig is.
  De voorzitter van de Commissie zit het bureau voor.

Art. R.127-2. De Waalse Economische, Sociale en Milieuraad benoemt een vaste secretaris, verschillende adjunct-secretarissen en verschillende administratieve assistenten in zijn personeel.

Art. R.128-1. De aanwijzing van de leden van de Commissie gebeurt op basis van oproep tot het indienen van kandidaturen die minstens bekendgemaakt wordt:
  1° in ten minste twee dagbladen die in het Franstalige taalgebied van het Waalse Gewest worden uitgegeven;
  2° op de website van de erfgoedadministratie;
  3° op de website van de Commissie;
  4° op de website van de "Conseil économique, social et environnemental de Wallonie" (Economische, Sociale en Milieuraad van Wallonië).
  Op basis van de ontvangen kandidaturen stuurt de Commissie een voorstel voor de benoeming van een lid naar de Minister, die belast is met het indienen van het voorstel bij de Regering. Het voorstel van de Commissie is gebaseerd op een vergelijkende en objectieve analyse van de ingediende kandidaturen met betrekking tot de geschiktheid van hun curriculum vitae, hun kwalificaties en hun ervaring en loopbaan in relatie tot het in te vullen mandaat. Het voorstel van de Commissie zorgt voor een evenwichtige geografische vertegenwoordiging van de leden binnen elke afdeling.
  De benoeming van de leden van de Commissie voldoet aan de wettelijke bepalingen inzake een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in adviesorganen, voor de Commissie als geheel en binnen elke afdeling.
  Personeelsleden van de erfgoedadministratie, zoals bedoeld in artikel D.3, 2° van het Waalse Erfgoedwetboek, kunnen niet tot lid van de Commissie worden benoemd.
  Niemand mag tot lid van de Commissie benoemd worden als hij veroordeeld is of als hij lid is van een organisme of een vereniging die krachtens een in kracht van gewijsde getreden rechterlijke beslissing veroordeeld is, wegens zijn vijandige houding tegen de democratische principes zoals vermeld in het Verdrag tot bescherming van de rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden, in de Grondwet, in de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme en xenofobie ingegeven daden of in de wet van 23 maart 1995 tot bestraffing van het ontkennen, minimaliseren, rechtvaardigen of goedkeuren van de genocide die tijdens de tweede wereldoorlog door het Duitse nationaalsocialistische regime is gepleegd.
  Het verbod bedoeld in lid 5 houdt op tien jaar na de beslissing van bovenvermelde rechterlijke beslissing indien vastgesteld kan worden dat de persoon of de vereniging publiekelijk afgezien heeft van zijn/haar vijandige houding tegen de democratische principes vermeld in de bepalingen bedoeld in het lid 6. Het vervalt één jaar na de desbetreffende rechterlijke beslissing als de persoon onmiddellijk na de veroordeling en als gevolg van die veroordeling ontslag heeft genomen uit de veroordeelde instantie of vereniging.

Art. R.128-2. De drie afdelingen bedoeld in artikel D.127, eerste lid, 2°, zijn als volgt samengesteld:
  1° voor de afdeling monumenten en architectonische gehelen: dertig leden, onder wie de ondervoorzitter die bevoegd is voor de afdeling ;
  2° voor de afdeling sites: zestien leden, onder wie de ondervoorzitter die bevoegd is voor de afdeling ;
  3° voor de afdeling archeologie: acht leden, onder wie de ondervoorzitter die bevoegd is voor de afdeling

Art. R.128-3. Er zijn vijftien gespecialiseerde leden, als volgt verdeeld:
  1° twee leden met specialisatie in stabiliteit;
  2° twee leden met specialisatie in meubilair en schilderingen;
  3° een lid met specialisatie in organologie;
  4° een lid met specialisatie in glaswerk;
  5° een lid met specialisatie in de archeologie van gebouwen;
  6° twee leden met specialisatie in historische parken en tuinen;
  7° een lid met specialisatie in geologie;
  8° een lid met specialisatie in geomorfologie;
  9° een lid met specialisatie in erfgoedlandschappen;
  10° twee leden met specialisatie in bomen en hagen;
  11° een lid met specialisatie in energie en duurzame ontwikkeling.
  Zij kunnen met stemrecht deelnemen aan de werkzaamheden van de drie afdelingen.

Art. R.128-4. De Regering kan op advies van de Commissie en op voorstel van de Minister de titel van erelid toekennen aan de voormalige leden die gedurende meer dan tien jaar binnen de Commissie zitting hebben gehad.

Art. R.129-1. § 1. De voorzitter leidt de werkzaamheden van de Commissie.
  De voorzitter van de Commissie organiseert het werk van de Commissie en vertegenwoordigt haar leden. Hij zorgt ervoor dat de huishoudelijke regels worden nageleefd. De voorzitter van de Commissie ontvangt de aan de commissie gerichte aanvragen om advies.
  § 2. Tenzij hij verhinderd is, leidt de ondervoorzitter de werkzaamheden van zijn afdeling. De afdelingen wijzen in eigen kring een plaatsvervangende ondervoorzitter aan, die de werkzaamheden zal voorzitten in afwezigheid van de ondervoorzitter.

Art. R.129-2. De adviezen en voorstellen van de Commissie worden op verzoek van het secretariaat bestudeerd door een of meer leden van de afdelingen of gespecialiseerde leden. Er wordt over beraadslaagd door een of meer afdelingen.
  De ontwerpadviezen en -voorstellen die door de afdelingen worden behandeld en besproken, worden doorgestuurd naar de voorzitter en de permanente secretaris die, namens de Commissie, gezamenlijk de adviezen bekendmaken en de voorstellen doen.

Art. R.129-3. De organen van de Commissie beraadslagen slechts geldig indien tenminste de helft van de regelmatig opgeroepen leden aanwezig is.
  Zoniet wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen, die binnen acht dagen met dezelfde agenda wordt gehouden. In dit geval is het in het eerste lid bedoelde aanwezigheidsquorum niet meer nodig om te beraadslagen.
  De vergaderingen van de verschillende organen van de Commissie kunnen per videoconferentie plaatsvinden.

Art. R.129-4. In dringende gevallen of in behoorlijk gemotiveerde omstandigheden kunnen de beslissingen, adviezen en voorstellen van de Commissie of van haar organen aan de leden uitgebracht worden volgens een schriftelijke procedure.

Art. R.129-5. De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van de aanwezige leden. Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter of van de ondervoorzitter die de werkzaamheden leidt, doorslaggevend. Er wordt een proces-verbaal van de vergaderingen opgesteld.

Art. R.129-6. Het bureau organiseert de activiteiten van de Commissie, beheert haar werking en harmoniseert de eventuele meningsverschillen tussen haar verschillende afdelingen. Het bureau kan, mits motivering, het door een afdeling voorbereide advies wijzigen. De genomen adviezen en de gedane voorstellen geven de inhoud weer van de door de afdelingen voorbereide ontwerpen van adviezen en voorstellen en indien er reden is om daarvan af te wijken, vermelden de gronden waarvoor ze in de motivering daarvan afwijkt. Het bureau kan de leden van de Commissie over elk dossier ondervragen.

Art. R.129-7. De Algemene Vergadering keurt het huishoudelijk reglement goed, bekrachtigt de algemene beleidsnota's, neemt kennis van de rekeningen en de voorlopige begroting van de commissie, keurt het jaarverslag goed en neemt akte van het ontslag van leden.

Art. R.129-8. De secretarissen bedoeld in artikel R.127-2, lid 1, en de vertegenwoordigers van de erfgoedadministratie wonen van rechtswege met raadgevende stem de vergaderingen van de verschillende organen van de Commissie bij

Art. R.129-9. De Commissies mag alle nodige informatie voor het vervullen van haar opdrachten en activiteiten verzamelen. Ze kan elke andere persoon erom verzoeken om bijzondere vragen te stellen.

Art. R.129-10. De leden van de Commissie, de uitgenodigde personen en de leden van de secretariaten hebben, onverminderd artikel D.6.11 zwijgplicht en plicht tot terughoudendheid wat betreft de genomen initiatieven en de uitgebrachte adviezen en de besprekingen die voorafgingen aan de aanneming ervan.
  Het is ieder lid van de Commissie verboden te beraadslagen over aangelegenheden waaraan hij hetzij persoonlijk hetzij als zaakgelastigde voor of na zijn benoeming rechtstreeks belang heeft, of waaraan zijn bloed- of aanverwanten tot en met de vierde graad persoonlijk of rechtstreeks belang hebben.

Art. R.129-11. De Commissie maakt haar huishoudelijk reglement op grond van het door haar bureau gedane voorstel op. Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring aan de Minister voorgelegd en aan de algemene vergadering meegedeeld

Art. R.130-1. De Minister bepaalt het bedrag van het presentiegeld toegekend aan de leden van de Commissie.

TITEL 11. GEWESTELIJKE EIGENDOMMEN
Art. R.131-1. De valorisering van goederen aangewezen krachtens artikel D.131 van het Wetboek wordt toevertrouwd aan de erfgoedadministratie.
  De erfgoedadministratie kan de valorisering van een goed dat is aangewezen krachtens lid 1 toevertrouwen aan een vereniging zonder winstoogmerk.
  In het kader van de opdracht van de erfgoedadministratie om erfgoed te valoriseren, is de inspecteur-generaal van de erfgoedadministratie gemachtigd om :
  1° huurovereenkomsten te sluiten voor zover de jaarlijkse huur 125.000 euro niet overschrijdt;
  2° overeenkomsten te sluiten ter regeling van de vergoedingen wegens huurschade voor zover het bedrag ervan 125.000 euro niet overschrijdt;
  3° aanvragen voor vergunningen op te stellen en in te dienen om handelingen en werken uit te voeren of aanvragen voor elke vorm van administratieve toelating die nodig is voor de ontwikkeling;
  4° te zetelen binnen de vergaderingen van de mede-eigenaars alsook binnen de raden van mede-eigendom, met de bevoegdheid om het Gewest te binden binnen de grenzen van de basisakten en de reglementen van mede-eigendom.

Art. R.132-1. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten kan de Minister of de Regering, overeenkomstig de machtiging in zijn werkingsbesluit, een subsidie toekennen voor de dekking van de uitgaven nodig voor:
  1° de instandhouding en het onderhoud van het goed ;
  2° het beheer van het goed;
  3° de ontwikkeling van activiteiten ;
  4° toegang en ontvangst van het publiek;
  5° contacten leggen met andere actoren om de valorisering van het goed te waarborgen.
  In het besluit tot toekenning van de subsidie worden bepaald:
  1° het voorwerp en de nadere regels van de subsidie;
  2° het bedrag en de berekeningswijze van de subsidie zonder dat deze subsidie beperkt is door een specifiek percentage of plafond.
  3° de modaliteiten voor de betaling van de subsidie.
  Er kan een kaderovereenkomst worden gesloten voor de toekenning van een jaarlijkse subsidie over meerdere jaren. In dat geval bepaalt de raamovereenkomst de elementen bedoeld in lid2, 1° en 2°.

Art. R.132-2. Elke subsidieaanvraag moet worden ingediend middels het formulier dat is vastgelegd door de Minister, die de inhoud ervan bepaalt.
  De Minister kan een specifieke datum vaststellen voor het indienen van de aanvraag voor de subsidie bedoeld in artikel R.132-1.
  De aanvraag moet op papier of elektronisch worden ingediend volgens de door de Minister vastgestelde nadere regels.

Art. R.132-3. Als het bedrag van de subsidie hoger is dan 50.000 euro, wordt er door de erfgoedadministratie een begeleidingscomité opgericht om toezicht te houden op de uitvoering van de subsidie.
  Het begeleidingscomité wordt uiterlijk opgericht in het laatste kwartaal van het jaar waarvoor een werkingssubsidie wordt toegekend.

Art. R.132-4. § 2. Het voorschot wordt uitbetaald als volgt:
  1° als het bedrag van de subsidie lager is dan of gelijk is aan 25.000 euro, wordt de subsidie in één schijf betaald zodra het doel van de subsidie is bereikt;
  2° als het bedrag van de subsidie hoger is dan 25.000 euro en lager dan 250.000 euro, wordt de subsidie in twee schijven betaald:
  a) de eerste schijf van ten hoogste zestig procent wordt uitbetaald na kennisgeving van het toekenningsbesluit;
  b) het saldo wordt uitbetaald bij voltooiing van het doel van de subsidie;
  3° als het bedrag van de subsidie hoger is dan of gelijk is aan 250.000 euro, wordt de subsidie in drie schijven betaald:
  a) de eerste schijf van ten hoogste zestig procent wordt uitbetaald na kennisgeving van het toekenningsbesluit;
  b) de tweede termijn van maximaal dertig procent wordt betaald zodra het tussentijdse activiteiten en financiële verslag is gevalideerd;
  b) het saldo wordt uitbetaald bij voltooiing van het doel van de subsidie.
  Wanneer het gesubsidieerde element de uitwerking vereist van een financieringsplan in overleg tussen meerdere subsidiërende overheden, kan het toekenningsbesluit afwijken van de nadere vereffeningsregels van de betrokken subsidie om ze aan te passen aan het financieringsplan.

Art. R.132-5. De uitbetaling van de subsidie vereist de voorafgaandelijke controle en goedkeuring van de gesubsidieerde uitgaven door de erfgoedadministratie.
  De subsidie wordt uitbetaald zodra de erfgoedadministratie goedkeurt op basis van :
  1° een schuldvorderingsverklaring ;
  2° de facturen en bewijsstukken met betrekking tot de gesubsidieerde uitgaven voor de dienovereenkomstige schijf;
  3° de betalingsbewijzen;
  4° voor de laatste schijf, een beschrijving van de uitvoering van het doel van de subsidie door de begunstigde.

TITEL 12. NATIONALE EN INTERNATIONALE SAMENWERKING
Art. R.134-1. De erfgoedadministratie vertegenwoordigt het Waals Gewest in het kader van nationale of internationale samenwerking op het vlak van erfgoed, in het kader van nationale of internationale projecten die betrekking hebben op archeologie of het behoud, het beheer en de valorisatie van erfgoed, evenals zijn knowhow en ambachten.
  In het kader van haar vertegenwoordigingsopdracht kan de erfgoedadministratie :
  1° netwerken, werkgroepen of denkgroepen op nationaal of internationaal niveau oprichten, eraan deelnemen en er financieel aan bijdragen, ;
  2° deelnemen aan en financieel bijdragen aan projecten geïnitieerd door nationale of internationale organisaties of instellingen;
  3° initiatieven, projecten of programma's creëren, deelnemen aan en financieel bijdragen aan initiatieven, projecten of programma's die bedoeld zijn om technische en wetenschappelijke samenwerking en uitwisselingen op nationale of internationale schaal tot stand te brengen. ".

Afdeling 2. Wijzigingen in het Waalse wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling (Reglementair deel).
Art.2. In artikel R.IV.1 - 1 van het reglementair deel van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 24 juni 2021, worden volgende wijzigingen ingevoerd:
  a) lid 2 wordt opgeheven;
  b) in lid 3 wordt punt 3° opgeheven.

Art.3. In artikel R.IV.4-11 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 9 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  a) 1° wordt opgeheven;
  b) in 2° worden de woorden "of de gelijksoortige gebieden gelegen in het Duitse taalgebied" opgeheven.

Art.4. In artikel R.IV.35-1 van hetzelfde Wetboek wordt de tweede tabel 1, ingevoegd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 januari 2019, vervangen als volgt:


Toestand/Specificiteit van het
  project
Handelingen en werken Verplichte raadplegingen
Bebouwd en niet-bebouwd erfgoed Handelingen en werken betreffende een goed: - gelegen in een beschermingsgebied - opgenomen met stippen in de gewestelijke inventaris van het erfgoed "Agence wallonne du patrimoine" Koninklijke Commissie voor Monumenten, Landschappen en Opgravingen
Art.5. In artikel R.IV.40-1, § 1, 6°, van hetzelfde wetboek, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 januari 2019, worden de woorden " dat op de beschermingslijst staat, dat beschermd is, dat gelegen is in een beschermingsgebied of opgenomen op de archeologische kaart, in de zin van het Waals Wetboek van het Erfgoed " vervangen door de woorden " dat geklasseerd of daarmee gelijkgesteld is, of gelegen is in een beschermingsgebied in de zin van het Waalse Erfgoedwetboek ".

Art.6. In artikel R.V.1-5 van hetzelfde Wetboek, zoals gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 januari 2019, worden de woorden "opgenomen op de beschermingslijst, beschermd of voorlopig vallend onder de bescherming," vervangen door de woorden "geklasseerd of daarmee gelijkgesteld".

Art.7. In artikel R.VII.3-1 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 januari 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) in paragraaf 1, 2°, worden de woorden "de ambtenaren en personeelsleden van het "Agence wallonne du patrimoine die minstens de graad van attaché hebben, alsook" opgeheven;
  b) lid 2 wordt opgeheven.

Art.8. Artikel R.VII.19-2 van hetzelfde Wetboek, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 31 januari 2019, wordt opgeheven.

Art.9. In bijlagen 4 en 10 van het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2016 houdende het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, vervangen door het besluit van 9 mei 2019 tot wijziging van het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, worden de afdelingen "Voor het Franse taalgebied, in toepassing van de Waalse Erfgoedcode" en " Voor het Duitse taalgebied" in vak 5 "Juridische situatie van het goed" vervangen door het volgende vak:


In toepassing van het Waalse Erfgoedwetboek
  ° geklasseerd goed of daarmee gelijkgestelde goed (opgenomen op de beschermingslijst of voorlopig onderworpen aan de gevolgen van klassering)
  ° goed gelegen in een beschermingsgebied van een geklasseerd goed
  ° goed opgenomen op de lijst van het uitzonderlijke erfgoed van Wallonië
  ° goed opgenomen op de Werelderfgoedlijst of gelegen in een bufferzone ° goed opgenomen met stippen in de gewestelijke inventaris van het erfgoed
  ° goed opgenomen gelegen binnen omtrek van de archeologische kaart
Art.10. In bijlagen 5, 6, 7, 8, 9, 11 en 15 van het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2016 houdende het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, vervangen door het besluit van 9 mei 2019 tot wijziging van het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, wordt de afdelingen " Voor het Franse taalgebied, in toepassing van het Waalse Erfgoedwetboek" vervangen door het volgende vak:


In toepassing van het Waalse Erfgoedwetboek
  ° geklasseerd goed of daarmee gelijkgestelde goed (opgenomen op de beschermingslijst of voorlopig onderworpen aan de gevolgen van klassering)
  ° goed gelegen in een beschermingsgebied van een geklasseerd goed
  ° goed opgenomen op de lijst van het uitzonderlijke erfgoed van Wallonië
  ° goed opgenomen op de Werelderfgoedlijst of gelegen in een bufferzone ° goed opgenomen met stippen in de gewestelijke inventaris van het erfgoed
  ° goed opgenomen gelegen binnen omtrek van de archeologische kaart
Art.11. In bijlagen 12 en 13 van het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2016 houdende het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, vervangen door het besluit van 9 mei 2019 tot wijziging van het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, worden volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het streepje "voor het Franse taalgebied, overeenkomstig het Waalse Erfgoedwetboek, een site- een archeologische site - monument - architecturaal geheel - opgenomen op de beschermingslijst - beschermd - voorlopig vallend onder de gevolgen van de bescherming - opgenomen op de lijst van het uitzonderlijk erfgoed;" wordt vervangen door hetgeen volgt: "- in toepassing van het Waals Erfgoedwetboek, op een eigendom - geklasseerd of gelijkgesteld - ingeschreven op de Werelderfgoedlijst - gelegen in een bufferzone van een goed ingeschreven op de Werelderfgoedlijst;" ;
  2° het streepje "voor het Franse taalgebied, overeenkomstig het Waalse Erfgoedwetboek, een onroerend goed - gelegen in een beschermingsgebied - opgenomen met stippen in de gewestelijke inventaris van het erfgoed - dat tot het klein volkspatrimonium behoort, dat voor de financiële tegemoetkoming van het Waalse Gewest in aanmerking komt of is gekomen - opgenomen in de gemeentelijke inventaris - opgenomen op de archeologische kaart voor zover de geplande handelingen en werken een aanpassing van de dragende structuur van een gebouw van vóór de twintigste eeuw inhouden - opgenomen op de archeologische kaart, voor zover de geplande handelingen en werken een aanpassing van de grond of ondergrond van het goed inhouden -;" wordt vervangen door hetgeen volgt: "in toepassing van het Waalse Erfgoedwetboek, een goed - gelegen in een beschermingszone van een geklasseerd goed - opgenomen in de gewestelijke erfgoedinventaris;
  3° het streepje "voor het Franse taalgebied, overeenkomstig het Waalse Erfgoedwetboek, een project waarvan de oppervlakte van de bouw en van de inrichting van de nabije omgeving gelijk is aan of hoger is dan één hectare;" wordt vervangen door hetgeen volgt: "in toepassing van het Waalse Erfgoedwetboek, tot - een groot project in de zin van artikel D.62 van het Waalse Erfgoedwetboek - handelingen en werken bedoeld in artikel D.67 van het Waalse Erfgoedwetboek;
  4° het streepje "in het Duitse taalgebied, een goed dat het voorwerp uitmaakt van een beschermingsmaatregel krachtens de wetgeving betreffende het erfgoed;" wordt opgeheven.

Art.12. In bijlagen 4, 5, 6, 7, 8 en 9 van het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2016 houdende het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, vervangen door het besluit van 9 mei 2019 tot wijziging van het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, wordt een vak 8bis met als opschrift "Vak 8bis - Waalse Erfgoedwetboek" ingevoegd luidend als volgt:


De aanvraag omvat (in bijlage voegen):
  ° Een geldige erfgoedvergunning wanneer deze vereist is door het Waalse Erfgoedwetboek en geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van de aanvraag voor de stedenbouwkundige vergunning.
  ° Een geldig voorafgaand archeologisch advies over een groot project wanneer dit vereist is door het Waalse Erfgoedwetboek en de aanvraag voor een advies geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van de aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning of een afschrift van de aanvraag voor een voorafgaand archeologisch advies over een groot project wanneer de erfgoedadministratie dit advies niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgebracht.
Art.13. In bijlagen 10 en 11 van het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2016 houdende het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, vervangen door het besluit van 9 mei 2019 tot wijziging van het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, wordt een vak 8bis met als opschrift "Vak 8bis - Waalse Erfgoedwetboek" ingevoegd luidend als volgt:


De aanvraag omvat (in bijlage voegen):
  ° Een geldige erfgoedvergunning wanneer deze vereist is door het Waalse Erfgoedwetboek en geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van de aanvraag voor de bebouwingsvergunning.
  ° Een geldig voorafgaand archeologisch advies over een groot project wanneer dit vereist is door het Waalse Erfgoedwetboek en de aanvraag voor een advies geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van de aanvraag voor een bebouwingsvergunning of een afschrift van de aanvraag voor een voorafgaand archeologisch advies over een groot project wanneer de erfgoedadministratie dit advies niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgebracht.
Art.14. In bijlage 15 van het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2016 houdende het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, vervangen door het besluit van 9 mei 2019 tot wijziging van het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, wordt een vak 8bis met als opschrift "Vak 8bis - Waalse Erfgoedwetboek" ingevoegd luidend als volgt:


De aanvraag omvat (in bijlage voegen):
  ° Een geldige erfgoedvergunning wanneer deze vereist is door het Waalse Erfgoedwetboek en geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van de aanvraag voor het stedenbouwkundige attest.
  ° Een geldig voorafgaand archeologisch advies over een groot project wanneer dit vereist is door het Waalse Erfgoedwetboek en de aanvraag voor een advies geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op handelingen en werken die het voorwerp uitmaken van de aanvraag voor een stedenbouwkundig attest of een afschrift van de aanvraag voor een voorafgaand archeologisch advies over een groot project wanneer de erfgoedadministratie dit advies niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgebracht.
Afdeling 3. Wijziging in het Waals Erfgoedwetboek

Art.15. De artikelen R.0 tot R.52 en 481 tot 504/5 van het Waalse Erfgoedwetboek worden opgeheven.

Afdeling 4. - Wijziging van het besluit van de Waalse Regering van 2 april 2015 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de handelsvestigingen en tot wijziging van Boek I van het Milieuwetboek

Art.16. Artikel 28, eerste lid, van het besluit van de Waalse Regering van 2 april 2015 betreffende de procedure en diverse maatregelen voor de uitvoering van het decreet van 5 februari 2015 betreffende de milieuvergunning, gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 22 december 2016 houdende het reglementair gedeelte van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, wordt aangevuld met punt 4° en 5°, luidend als volgt:
  "4° in de gevallen bedoeld in artikel D.34, § 1, en D.62, § 1er, van het Waalse Erfgoedwetboek: de erfgoedvergunning of het voorafgaand archeologisch advies wordt bij de aanvraag gevoegd;
  5° in het geval bedoeld in artikel D.67, § 1, van het Waalse Erfgoedwetboek: het feit dat het project voldoet aan de voorwaarden van artikel D.67, § 1, van het Waalse Erfgoedwetboek. ".

HOOFDSTUK 2. - Slotbepalingen.

Art.17. Treden in werking op 1 juni 2024:
  het decreet van 28 september 2023 tot vervanging van het Waalse Erfgoedwetboek en houdende diverse bepalingen;
  2° dit besluit.

Art. 18. De Minister bevoegd voor Erfgoed is belast met de uitvoering van dit besluit.