Details





Titel:

7 MEI 2024. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 maart 2002 betreffende de nadere regels voor het leggen van kabels die in de territoriale zee of het nationaal grondgebied binnenkomen of die geplaatst of gebruikt worden in het kader van de exploratie van het continentaal plat, de exploitatie van de minerale rijkdommen en andere niet-levende rijkdommen daarvan of van de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen die onder Belgische rechtsmacht vallen



Inhoudstafel:


Art. 1-17



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2002011121 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 12 maart 2002 betreffende de nadere regels voor het leggen van kabels die in de territoriale zee of het nationaal grondgebied binnenkomen of die geplaatst of gebruikt worden in het kader van de exploratie van het continentaal plat, de exploitatie van de minerale rijkdommen en andere niet-levende rijkdommen daarvan of van de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen die onder Belgische rechtsmacht vallen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) in de bepaling onder 5° worden de woorden "telecommunicatiekabel" vervangen door de woorden "elektronische communicatiekabel";
  b) de bepaling onder 6° wordt vervangen als volgt:
  "6° "minister": afhankelijk van de onderliggende materie:
  a) inzake elektriciteitskabel: de federale minister bevoegd voor energie en de minister bevoegd voor het mariene milieu en mariene ruimtelijke planning;
  b) inzake elektronische communicatiekabel: de minister bevoegd voor telecommunicatie en de minister bevoegd voor het mariene milieu en mariene ruimtelijke planning;";
  c) de bepaling onder 9° wordt vervangen als volgt:
  "9° "wet van 11 december 2022": de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden;";
  d) artikel 1 wordt aangevuld met een bepaling onder 10°, luidende:
  "10° "wet van 29 april 1999": de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt.".

Art.2. In artikel 5 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 december 2010 en 20 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) in de bepaling onder 1° worden de woorden "op basis van het technisch reglement voor het beheer van het transmissienet en de toegang ertoe" vervangen door de woorden "op basis van het besluit genomen in uitvoering van artikel 11 van de wet van 29 april 1999";
  b) de bepaling onder 4° wordt vervangen als volgt:
  "4° onverminderd de verplichtingen die op België rusten krachtens internationale verdragen:
  a) de oprichting van de rechtspersoon-aanvrager overeenkomstig de Belgische wetgeving of de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of, indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, van een ander land voor zover internationale overeenkomsten waardoor België is gebonden vereisen dat inschrijvers uit die landen aan de concurrerende inschrijvingsprocedure bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999 kunnen deelnemen;
  b) de beschikking over een centrale administratie, een hoofdvestiging of een maatschappelijke zetel binnen een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, of, indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, van een ander land voor zover internationale overeenkomsten waardoor België is gebonden vereisen dat inschrijvers uit die landen aan de concurrerende inschrijvingsprocedure bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999 kunnen deelnemen, op voorwaarde dat de activiteit van deze vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband vertegenwoordigt met de economie van een van deze lidstaten;";
  c) in de bepaling onder 5° worden de woorden "zonder eerherstel" opgeheven;
  d) in de bepaling onder 6° worden de woorden ", tenzij de gerechtelijke reorganisatie of de analoge situatie onderworpen is aan voorwaarden die de ontwikkeling impliceren van de activiteiten die het voorwerp van de aanvraag uitmaken" opgeheven;
  e) in de bepaling onder 7° worden de woorden "of van een persoon die binnen de onderneming of de rechtspersoon die de aanvraag indient, een functie waarneemt van zaakvoerder, beheerder, directeur of procuratiehouder" vervangen door de woorden "of van een persoon die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de aanvrager of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft";
  f) de bepaling onder 8°, b), wordt vervangen als volgt:
  "b) een organigram van de organisatorische structuur die de aanvrager voorstelt voor de uitvoering en uitbating van het project, met een beschrijving van de voorhanden profielen en aanduiding van de voorgestelde en inzetbare personeelsbezetting;";
  g) in de bepaling onder 11° worden de woorden "en financiële" opgeheven;
  h) in de bepaling onder 12° worden de woorden "door toepassing van de best beschikbare technieken" ingevoegd tussen de woorden "van kabels" en de woorden "wanneer zij".

Art.3. In artikel 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 maart 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° paragraaf 1 wordt vervangen als volgt:
  " § 1. De aanvragen tot vergunning voor de aanleg van kabels worden door een rechtspersoon gericht aan de minister of zijn afgevaardigde. De aanvragen tot vergunning voor de aanleg van kabels worden ingediend op elektronische wijze, of op een elektronische informatiedrager in vijf exemplaren.
  De afgevaardigde van de minister kan eveneens papieren exemplaren van het geheel of een gedeelte van het dossier opvragen.
  Indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, wordt de aanvraag ingediend volgens de procedure vastgesteld overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.";
  2° in paragraaf 2 worden de woorden "De aanvraag bevat:" vervangen door de woorden "De aanvraag wordt ingediend gebruikmakend van het modelformulier dat door de afgevaardigde van de minister ter beschikking wordt gesteld op de website van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, en bevat ten minste:";
  3° in paragraaf 2, worden in de bepaling onder 2° de woorden "Indien het gaat over een vennootschap," opgeheven;
  4° in paragraaf 2 worden in de bepaling onder 3°, de woorden "algemene nota" vervangen door het woord "hoofdstuk";
  5° in paragraaf 2 worden in de bepaling onder 4°, de woorden "afzonderlijke nota die" vervangen door de woorden "hoofdstuk dat";
  6° in paragraaf 2, 5°, wordt de bepaling onder d) vervangen als volgt:
  "d) een financieringsplan die de robuustheid van de financiering aantoont met een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop het project zal worden gefinancierd inclusief de beoogde financiers en het beoogde aandeel dat zij zouden dragen";
  7° paragraaf 2, 5° wordt aangevuld met een bepaling onder f), luidende:
  "f) een realistisch zakelijk plan dat een inschatting van de kosten en opbrengsten bevat evenals de voornaamste assumpties van deze inschatting met inbegrip van een prognose van de opbrengst.";
  8° in paragraaf 2 wordt in de bepalingen onder, 5°, 6°, 10° en 11° het woord "nota" telkens vervangen door het woord "hoofdstuk";
  9° in paragraaf 2, in de bepaling onder 7°, worden de woorden "Een dieptekaart in projectie Mercator ED 50 op schaal 1 : 100.000" vervangen door de woorden "Een dieptekaart in projectie WGS 84 op schaal 1:100.000";
  10° in paragraaf 2, 7°, wordt de bepaling onder a) vervangen als volgt:
  "a) het geplande tracé van de kabel met in bijlage een tabel van de gebruikte conventionele tekens en de coördinaten van de punten met richtingverandering in WGS 84 (xx° xx,xxxxxx') en WGS 84 UTM31N dit zowel in xlsx-formaat, PDF, als een shapefile;";
  11° in paragraaf 2, 7°, f), worden de woorden "artikel 7 van de wet van 20 januari 1999" vervangen door de woorden "artikel 9 van de wet van 11 december 2022";
  12° in paragraaf 2, in de bepaling onder 8°, wordt het woord "elektriciteitskabel" vervangen door het woord "kabel";
  13° in paragraaf 2, in de bepaling onder 11°, wordt het woord "elektriciteitskabel" vervangen door het woord "kabel";
  14° in paragraaf 2 wordt de bepaling onder 12° opgeheven.

Art.4. In hetzelfde besluit, na artikel 13, wordt een hoofdstuk Vbis ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk Vbis Behandeling van de aanvragen indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999".

Art.5. In hoofdstuk Vbis, ingevoegd bij artikel 4, wordt een artikel 13/1 ingevoegd, luidende:
  "Art. 13/1. In het geval een concurrerende inschrijvingsprocedure wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, raadpleegt de afgevaardigde van de minister voorafgaand aan voornoemde procedure de betrokken administraties aangaande eventuele randvoorwaarden en mogelijke restricties betreffende zowel de kabelaansluitingen tussen de productie-installaties binnen een kavel alsook de kabelaansluitingen tussen de productie-installaties en het Modular Offshore Grid. De conclusies uit voornoemde raadpleging worden in het bestek en dus in de concessiedocumenten opgenomen als deel uitmakend van de voorwaarden van de betreffende kabelvergunning.".

Art.6. In hoofdstuk Vbis, ingevoegd bij artikel 4, wordt een artikel 13/2 ingevoegd, luidende:
  "Art. 13/2. Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999 wordt de aanvraag ingediend samen met de aanvraag voor de domeinconcessie met toepassing van de procedure vastgesteld overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.".

Art.7. In hoofdstuk Vbis, ingevoegd bij artikel 4, wordt een artikel 13/3 ingevoegd, luidende:
  "Art. 13/3. Indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, en deze volledig en ontvankelijk is overeenkomstig artikel 6 en voor zover deze voldoet aan alle toekenningscriteria bedoeld in artikel 5 en voor zover het gerelateerde project in aanmerking komt voor de verkrijging van een domeinconcessie overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999 of voornoemde domeinconcessie reeds verkregen werd, wordt de vergunning verleend door de minister en dat op hetzelfde moment als de verlening van de domeinconcessie overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.".

Art.8. In hoofdstuk Vbis, ingevoegd bij artikel 4, wordt een artikel 13/4 ingevoegd, luidende:
  "Art. 13/4. Indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, deelt de minister, de beslissing om de vergunning niet toe te kennen mee door het nemen van de gemotiveerde gunningsbeslissing met toepassing van de procedure vastgesteld overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.".

Art.9. In hetzelfde besluit, na artikel 13/4 ingevoegd bij artikel 8, wordt een hoofdstuk Vter ingevoegd, luidende: "Hoofdstuk Vter. Duurtijd van de vergunning", dat artikel 14 bevat.

Art.10. In hetzelfde besluit, in hoofdstuk Vter, ingevoegd bij artikel 9, wordt het artikel 14 vervangen als volgt:
  "Art. 14. De vergunning vervalt indien de begunstigde de activiteiten voor de aanleg niet heeft afgerond binnen een termijn van achtenveertig maanden te rekenen vanaf te betekening van de vergunning. Als die voorwaarde wegens overmacht niet wordt nageleefd, kan de minister op gemotiveerd verzoek van de begunstigde deze termijn verlengen.
  De vergunning wordt verleend voor een maximale duur van veertig jaar, eenmaal verlengbaar met dertig jaar, volgens de procedure bedoeld in hoofdstuk VII, afdeling 2. De voornoemde vergunningsduur omvat zowel de bouwfase, exploitatiefase en de ontmantelingsfase.".

Art.11. Artikel 15 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een bepaling onder 11°, luidende:
  "11° maken voorafgaand aan de start van de bouwfase het bewijs over aan de minister waaruit blijkt dat de in artikel 6, § 2, e), bedoelde waarborg werd voorzien en dat daartoe een verzekeringsovereenkomst werd gesloten met een verzekeringsmaatschappij met maatschappelijke zetel in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte.".

Art.12. In artikel 16 van hetzelfde besluit wordt de eerste zin vervangen als volgt:
  "Elke aanvraag tot wijziging wordt ingediend op elektronische wijze of op een elektronische informatiedrager.".

Art.13. In artikel 17 van hetzelfde besluit worden de woorden "aan de minister of zijn afgevaardigde gericht bij een ter post aangetekende brief" vervangen door de woorden "bij de minister of zijn afgevaardigde ingediend op elektronische wijze, of op een elektronische informatiedrager.".

Art.14. In artikel 19 van hetzelfde besluit worden de woorden ", tenzij indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999," ingevoegd tussen de woorden "en" en de woorden "naar de administraties vermeld in artikel 8".

Art.15. In de bijlage van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 maart 2014worden de bepalingen onder titel "2.1.2. Sleuven" vervangen als volgt:
  "De kabels worden geplaatst in sleuven die in de zeebodem zijn uitgegraven. De wijze waarop de sleuf gerealiseerd wordt, moet worden goedgekeurd bij de aflevering van de vergunning.
  De kabels worden gelegd en ingegraven op een diepte van minimaal een meter onder de zeebodem. Voor de kruising met zeevaartroutes wordt de diepte nader omschreven in de vergunning. Die diepte moet immers bepaald worden in functie van bestaande en toekomstige toestanden, baggerwerken inbegrepen.
  Indien de kabel op bepaalde locaties en voor een beperkte lengte voornoemde minimale ingraafdiepte niet behaalt, dan kan de vergunninghouder ten aanzien van de minister en van zijn afgevaardigde motiveren en aantonen dat hij alle redelijke inspanningen heeft getroffen om de kabel diep genoeg in te graven en dat het risico op beschadiging beperkt is, onder meer op basis van een kabelbegravingsrisicoanalyse (cable burial risk assessment, CBRA). Het bewijs van inspanning tot minimale begravingsdiepte en de kabelbegravingsrisicoanalyse wordt jaarlijks opgemaakt en bezorgd aan de minister en aan zijn afgevaardigde. Indien de minister oordeelt dat het bewijs van inspanning onvoldoende is, of dat het risico op schade aan de kabel te hoog is, wordt de vergunninghouder hiervan op de hoogte gebracht en verplicht om bijkomende maatregelen te treffen.".

Art.16. In de bijlage van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 maart 2014, wordt in de bepalingen 2.2.1, 2.2.2., 2.3.1 en 2.3.2 het woord "elektriciteitskabel" telkens vervangen door het woord "kabel".

Art. 17. De minister bevoegd voor Energie en de minister bevoegd voor Mariene Milieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.