Details





Titel:

12 MAART 2002. - [Koninklijk besluit betreffende de nadere regels voor het leggen van kabels die in de territoriale zee of het nationaal grondgebied binnenkomen of die geplaatst of gebruikt worden in het kader van de exploratie van het continentaal plat, de exploitatie van de minerale rijkdommen en andere niet-levende rijkdommen daarvan of van de werkzaamheden van kunstmatige eilanden, installaties of inrichtingen die onder Belgische rechtsmacht vallen] (Opschrift vervangen door KB2014-03-20/03, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 07-04-2014) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 09-05-2002 en tekstbijwerking tot 17-05-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Art. 1
HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen.
Art. 2-4
HOOFDSTUK III. - Toekenningscriteria.
Art. 5
HOOFDSTUK IV. - Indiening van de aanvragen.
Art. 6
HOOFDSTUK V. - Behandeling van de aanvragen.
Art. 7-13
HOOFDSTUK Vbis. [1 Hoofdstuk Vbis Behandeling van de aanvragen indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.]1
Art. 13/1, 13/2, 13/3, 13/4
HOOFDSTUK Vter. [1 Duurtijd van de vergunning.]1
Art. 14
HOOFDSTUK VI. - [1 Verplichtingen van de houders van een vergunning voor de aanleg van kabels]1
Art. 15
HOOFDSTUK VII. - [1 Wijziging, verlenging, overdracht en intrekking van de vergunning voor de aanleg van kabels]1
Afdeling 1. - Wijziging.
Art. 16
Afdeling 2. - Verlenging.
Art. 17-19
Afdeling 3. - Overdracht en verandering van controle.
Art. 20-21
Afdeling 4. - Intrekking.
Art. 22-23
HOOFDSTUK VIII. - Diverse bepalingen.
Art. 24-26
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2014024098  2016011020  2024003873 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities.
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° " werkdagen " : elke dag met uitzondering van zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen;
  2° " pijpleiding " : alle leidingen en uitrustingen die horen bij het vervoer van gasachtige en andere producten zoals bepaald in de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige producten en andere door middel van leidingen, in het koninklijk besluit van 15 juni 1967 houdende uitbreiding van zekere bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, tot het vervoer door middel van leidingen van vloeibare koolwaterstoffen en/of vloeibaar gemaakte koolwaterstoffen, andere dan deze beoogd door artikel 1, littera a) van deze wet, in het koninklijk besluit van 15 juni 1967 houdende uitbreiding van zekere bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, tot het vervoer door middel van leidingen van pekel, natronloog en afvalvloeistoffen, alsook in het koninklijk besluit van 14 maart 1969 houdende uitbreiding van zekere bepalingen van de wet van 12 april 1965 betreffende het vervoer van gasachtige produkten en andere door middel van leidingen, tot het vervoer door middel van leidingen van zuurstof in gasvormige toestand;
  3° " elektriciteitskabel " : alle kabels en uitrustingen die horen bij de transmissie van elektrische energie;
  4° [1 "elektronische communicatiekabel" : Een kabel die gebruikt wordt voor het aanbieden van een elektronisch communicatienetwerk zoals bepaald in artikel 2, 3° van de wet van 13 juni 2005 betreffende de elektronische communicatie;]1
  5° " kabel " : elektriciteitskabel of [2 elektronische communicatiekabel]2;
  6° [2 "minister": afhankelijk van de onderliggende materie:
   a) inzake elektriciteitskabel: de federale minister bevoegd voor energie en de minister bevoegd voor het mariene milieu en mariene ruimtelijke planning;
   b) inzake elektronische communicatiekabel: de minister bevoegd voor telecommunicatie en de minister bevoegd voor het mariene milieu en mariene ruimtelijke planning]2;
  7° "betrokken administraties" : de administraties bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van 12 augustus 2000 tot instelling van de raadgevende commissie belast met de coördinatie tussen de administraties die betrokken zijn bij het beheer van de exploratie en de exploitatie van het continentaal plat en van de territoriale zee en tot vaststelling van de werkingsmodaliteiten en -kosten ervan;
  8° " afgevaardigde van de minister " : de ambtenaar die is aangesteld overeenkomstig artikel 25;
  9° [2 "wet van 11 december 2022": de wet van 11 december 2022 ter bescherming van het marien milieu en ter organisatie van de mariene ruimtelijke planning in de Belgische zeegebieden;]2
  [2 10° "wet van 29 april 1999": de wet van 29 april 1999 betreffende de organisatie van de elektriciteitsmarkt.]2
  ----------
  (1)<KB 2014-03-20/03, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 07-04-2014>
  (2)<KB 2024-05-07/06, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>

HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen.
Art.2.De [1 kabels]1 worden zodanig ingeplant dat de impact op de bezetting van de zeebodem zoveel mogelijk beperkt wordt, meer bepaald dat zij in de mate van het mogelijke worden aangelegd in de nabijheid van bestaande kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen, kabels en pijpleidingen, rekening houdend met de beschermde en voorbehouden zones bepaald in de bijlage van dit besluit.
  ----------
  (1)<KB 2014-03-20/03, art. 20, 003; Inwerkingtreding : 07-04-2014>

Art.3.De [1 kabels]1 worden zodanig ontworpen, gerealiseerd en geplaatst dat exploitatie, onderhoud en ingrepen in alle veiligheid kunnen worden uitgevoerd.
  Hiertoe worden ten minste de voorschriften vermeld in de bijlage bij dit besluit toegepast.
  ----------
  (1)<KB 2014-03-20/03, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 07-04-2014>

Art.4. Tijdens de aanleg, de exploitatie of de eventuele ontmanteling worden alle nodige maatregelen inzake signalisatie en lichtbakens genomen, die bepaald zijn in de van kracht zijnde wetgeving en reglementering om het risico te voorkomen dat schepen, luchtschepen en andere drijvende of vliegende toestellen met de installaties zouden in botsing komen.

HOOFDSTUK III. - Toekenningscriteria.
Art.5.De criteria voor toekenning van vergunningen voor de aanleg van [2 kabels]2 zijn de volgende :
  1° [2 Voor zover het een elektriciteitskabel betreft]2 de impact van de integratie van deze elektriciteitskabel in het elektrisch systeem, [3 op basis van het besluit genomen in uitvoering van artikel 11 van de wet van 29 april 1999]3, en met name rekening houdend met de betrouwbaarheid en de stabiliteit van het elektrisch systeem, de regelmatigheid van levering van elektrische energie, de kwaliteit van de geleverde elektriciteit en alle andere elementen die bijdragen tot de veiligheid en zekerheid van de elektrische netten en van de daaraan verbonden uitrustingen;
  2° de kwaliteit van het project op technisch en economisch gebied, inzonderheid door de toepassing van de best beschikbare technologieën;
  3° de kwaliteit van het voorgelegde plan inzake exploitatie en onderhoud;
  4° [3 onverminderd de verplichtingen die op België rusten krachtens internationale verdragen:
   a) de oprichting van de rechtspersoon-aanvrager overeenkomstig de Belgische wetgeving of de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte of, indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, van een ander land voor zover internationale overeenkomsten waardoor België is gebonden vereisen dat inschrijvers uit die landen aan de concurrerende inschrijvingsprocedure bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999 kunnen deelnemen;
   b) de beschikking over een centrale administratie, een hoofdvestiging of een maatschappelijke zetel binnen een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, of, indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, van een ander land voor zover internationale overeenkomsten waardoor België is gebonden vereisen dat inschrijvers uit die landen aan de concurrerende inschrijvingsprocedure bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999 kunnen deelnemen, op voorwaarde dat de activiteit van deze vestiging of maatschappelijke zetel een effectief en bestendig verband vertegenwoordigt met de economie van een van deze lidstaten;]3
  5° ontstentenis van een toestand van faillissement [3 ...]3 of van vereffening uit hoofde van de aanvrager of van elke analoge situatie die het resultaat is van een procedure van dezelfde aard, die van kracht is in een nationale wetgeving of reglementering of van een lopende procedure die tot dat resultaat zou kunnen leiden;
  6° ontstentenis van [1 de gerechtelijke reorganisatie]1 of van elke analoge situatie die het resultaat is van een procedure van dezelfde aard, die van kracht is in een nationale wetgeving of reglementering, [3 ...]3;
  7° ontstentenis van veroordeling bij vonnis dat in kracht van gewijsde is getreden, uitgesproken ten aanzien van de aanvrager, krachtens artikel 5 van het Strafwetboek, [3 of van een persoon die lid is van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de aanvrager of daarin vertegenwoordigings-, beslissings- of controlebevoegdheid heeft]3, voor een overtreding die na de inwerkingtreding van de wet van 4 mei 1999 tot instelling van de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen, ten laste zou zijn gelegd van de rechtspersoon;
  8° technische bekwaamheden van de aanvrager of van de onderneming die met de oprichting van de elektriciteitskabel zal belast worden, inzonderheid geëvalueerd krachtens volgende criteria :
  a) de vermelding van voorgaande realisaties aan de hand waarvan de technische kennis op dit gebied kan worden geëvalueerd, in hetzelfde of in een gelijkaardig domein, gedurende de drie jaar die het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, voorafgaan;
  b) [3 een organigram van de organisatorische structuur die de aanvrager voorstelt voor de uitvoering en uitbating van het project, met een beschrijving van de voorhanden profielen en aanduiding van de voorgestelde en inzetbare personeelsbezetting;]3
  c) de technische middelen die men voor ogen heeft voor de realisatie van de werkzaamheden voor de aanleg en de exploitatie van de elektriciteitskabel waarop de aanvraag betrekking heeft;
  9° de beschikking over een voldoende financiële en economische capaciteit, die inzonderheid zal geëvalueerd worden op basis van de documenten vermeld in artikel 6, § 2, 5° die door de aanvrager moeten verstrekt worden;
  10° de verbintenis tot vestiging van voldoende risicodekking op het vlak van burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de geplande elektriciteitskabel;
  11° de aanwezigheid bij de aanvrager van een aangepaste functionele [3 ...]3 structuur die de mogelijkheid biedt preventieve maatregelen te plannen en toe te passen teneinde de betrouwbaarheid en de veiligheid te verzekeren van de elektriciteitskabel waarvoor de aanvraag wordt ingediend en eveneens, desgevallend, te zorgen voor een buitendienststelling of definitieve afstand in optimale en veilige omstandigheden en met respect voor het milieu;
  12° het voorstel van technische en financiële bepalingen voor de behandeling van [2 kabels]2 [3 door toepassing van de best beschikbare technieken]3 wanneer zij definitief buiten gebruik worden gesteld.
  ----------
  (1)<KB 2010-12-19/15, art. 72, 002; Inwerkingtreding : 03-02-2011>
  (2)<KB 2014-03-20/03, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 07-04-2014>
  (3)<KB 2024-05-07/06, art. 2, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>

HOOFDSTUK IV. - Indiening van de aanvragen.
Art.6.§ 1. [2 De aanvragen tot vergunning voor de aanleg van kabels worden door een rechtspersoon gericht aan de minister of zijn afgevaardigde. De aanvragen tot vergunning voor de aanleg van kabels worden ingediend op elektronische wijze, of op een elektronische informatiedrager in vijf exemplaren.
   De afgevaardigde van de minister kan eveneens papieren exemplaren van het geheel of een gedeelte van het dossier opvragen.
   Indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, wordt de aanvraag ingediend volgens de procedure vastgesteld overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.]2.
  § 2. [2 De aanvraag wordt ingediend gebruikmakend van het modelformulier dat door de afgevaardigde van de minister ter beschikking wordt gesteld op de website van de Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en Energie, en bevat ten minste:]2
  1° Naam, voornaam, beroep, woonplaats en nationaliteit van de aanvrager;
  2° [2 ...]2 de naam van de vennootschap, de rechtsvorm, de maatschappelijke zetel en desgevallend de statuten ervan alsook de documenten waarin de bevoegdheid van de ondertekenaars van de aanvraag wordt bevestigd;
  3° Een [2 hoofdstuk]2 betreffende het voorwerp met een globale beschrijving van het project;
  4° Een [2 hoofdstuk dat]2 beantwoordt aan elk van de criteria die in artikel 5 zijn bedoeld;
  5° Indien de aanvrager wegens een grondige reden niet in staat is de gevraagde documenten voor te leggen een geval waarin hij gemachtigd is zijn financieel vermogen te bewijzen met ieder ander passend document een [2 hoofdstuk]2 die de beoordeling van de financiële en economische draagkracht van de aanvrager moet toelaten, inzonderheid samen met de volgende elementen die voor echt worden verklaard door een Belgische bedrijfsrevisor of een persoon met evenwaardige hoedanigheid volgens de wetgeving van de Staat waarvan de aanvrager afhangt :
  a) bankattesten of passende financiële waarborgen;
  b) de drie laatste balansen en resultatenrekeningen van de onderneming;
  c) de omvang van de eigen middelen;
  d) [2 een financieringsplan die de robuustheid van de financiering aantoont met een gedetailleerde beschrijving van de wijze waarop het project zal worden gefinancierd inclusief de beoogde financiers en het beoogde aandeel dat zij zouden dragen]2;
  e) een becijferd voorstel van een verzekeringsmaatschappij met maatschappelijke zetel in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte voor de risicodekking op het vlak van de burgerlijke aansprakelijkheid met betrekking tot de geplande elektriciteitskabel;
  [2 f) een realistisch zakelijk plan dat een inschatting van de kosten en opbrengsten bevat evenals de voornaamste assumpties van deze inschatting met inbegrip van een prognose van de opbrengst.]2
  6° [1 Voor zover het een elektriciteitskabel betreft]1 een [2 hoofdstuk]2 met beschrijving van het project waarvoor de aanvraag wordt ingediend en de technische maatregelen die genomen worden voor een correcte integratie in het overeenstemmende elektrische net alsook van de bepalingen voor de exploitatie en het onderhoud;
  7° [2 Een dieptekaart in projectie WGS 84 op schaal 1:100.000]2 waarop volgende elementen zijn aangeduid :
  a) [2 het geplande tracé van de kabel met in bijlage een tabel van de gebruikte conventionele tekens en de coördinaten van de punten met richtingverandering in WGS 84 (xx° xx,xxxxxx') en WGS 84 UTM31N dit zowel in xlsx-formaat, PDF, als een shapefile;]2
  b) de pijpleidingen en kabels die gekruist worden of gelegen zijn in een zone van duizend meter aan weerszijden van de geplande elektriciteitskabel;
  c) de kunstmatige eilanden en windmolens die gelegen zijn in een zone van vijfhonderd meter van de elektriciteitskabel;
  d) de [1 kabels]1 die gelegen zijn in een zone van tweehonderd vijftig meter aan weerszijden van de geplande elektriciteitskabel;
  e) de zones die bepaald zijn in artikel 1,§ 1, van het koninklijk besluit van 16 mei 1977 houdende maatregelen tot bescherming van de scheepvaart, de zeevisserij, het milieu en andere wezenlijke belangen bij de exploratie en exploitatie van minerale en andere niet-levende rijkdommen van de zeebedding en de ondergrond in de territoriale zee en op het continentaal plat;
  f) de beschermde zeegebieden gecreëerd krachtens [2 artikel 9 van de wet van 11 december 2022]2;
  8° De kruisingsplannen die zijn opgesteld samen met de eigenaar of de beheerder van de bestaande kabels of pijpleidingen die zullen gekruist worden door de geplande [2 kabel]2 in horizontale en verticale projectie op toereikende schaal;
  9° De plannen op een minimale schaal van 1 : 10.000 met vermelding in horizontale en verticale projectie van de kruisingen met de commerciële zeevaartroutes en van de anker- en beschermingszones voor sturing en geleiding van schepen;
  10° Een [2 hoofdstuk]2 met de beschrijving van de uit te voeren aanleg- en exploitatie-activiteiten, de bij elke etappe aangewende technische middelen alsook de toepassing ervan, met inbegrip van de aanwijzende planning van al deze activiteiten;
  11° Een [2 hoofdstuk]2 met beschrijving van de technische maatregelen die opgelegd zijn bij het definitief buiten gebruik stellen van de [2 kabel]2 en van de financiële maatregelen die de realisatie van die maatregelen moeten waarborgen;
  12° [2 ...]2;
  13° De inlichtingen en documenten bepaald in de bijlage bij dit besluit;
  § 3. De minister of zijn afgevaardigde kan bijkomende kopieën opvragen van alle of een gedeelte van de documenten bedoeld in § 2.
  § 4. De documenten en attesten gevraagd krachtens § 2, 4° en 5°, moeten niet verstrekt worden indien zij gedurende het lopende jaar aan de minister zijn overgemaakt. In dat geval vermeldt de aanvrager de referentie van de aanvraag waaraan deze documenten werden toegevoegd.
  ----------
  (1)<KB 2014-03-20/03, art. 23, 003; Inwerkingtreding : 07-04-2014>
  (2)<KB 2024-05-07/06, art. 3, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>

HOOFDSTUK V. - Behandeling van de aanvragen.
Art.7. De afgevaardigde van de minister controleert of het bij de aanvraag gevoegde dossier alle in artikel 6 bedoelde documenten bevat.
  Indien het dossier onvolledig is, wordt de aanvrager daarvan in kennis gesteld binnen tien werkdagen na ontvangst van dit dossier door de afgevaardigde van de minister, met vermelding van de vastgestelde ontbrekende elementen, waarna de aanvrager zijn aanvraag dient aan te vullen binnen tien werkdagen na ontvangst van die informatie.

Art.8. Binnen vijftien werkdagen volgend op de ontvangst van de aanvraag, eventueel vermeerderd met de termijn die de aanvrager nodig had om zijn dossier aan te vullen, maakt de afgevaardigde van de minister het dossier voor aanvraag tot vergunning over :
  1° voor advies, aan de betrokken administraties en aan elke administratie die bij de aanvraag zou kunnen betrokken zijn;
  2° voor de beoordeling van de milieueffecten, aan de Beheerseenheid van het mathematisch model van de Noordzee en de Scheldemonding.

Art.9. Binnen een termijn van vijftien werkdagen nadat zij het dossier voor aanvraag tot vergunning ontvangen hebben, kunnen de krachtens artikel 8 geraadpleegde administraties de afgevaardigde van de minister verzoeken om bijkomende inlichtingen die nodig zijn voor het onderzoek bedoeld in artikel 8. In dat geval vraagt de afgevaardigde van de minister aan de aanvrager binnen tien werkdagen na ontvangst van het verzoek dat hij vanwege de geraadpleegde administraties heeft ontvangen, om hem de aldus gevraagde bijkomende inlichtingen over te maken. De aanvrager beantwoordt dat verzoek binnen tien werkdagen na ontvangst van de overmaking van het verzoek van de geraadpleegde administraties door de afgevaardigde van de minister.
  In het geval bedoeld in het eerste lid wordt de termijn bepaald in artikel 10 verlengd met de antwoordtermijnen van de afgevaardigde van de minister en van de aanvrager.

Art.10. Binnen veertig werkdagen nadat de zaak bij hen aanhangig werd gemaakt, verlenen de administraties vermeld in artikel 8 aan de afgevaardigde van de minister hun advies en hun evaluatie van de impact op het milieu. Deze adviezen kunnen gepaard gaan met technische voorwaarden betreffende de vergunning, inzonderheid wat artikel 15, 5° betreft. Bij gebrek aan advies of evaluatie binnen genoemde termijn, wordt dit gunstig geacht.

Art.11. Binnen twintig werkdagen na de ontvangst door de afgevaardigde van de minister van de adviezen en van de evaluatie van de impact op het milieu krachtens artikel 10, of, bij gebrek aan adviezen bij het verstrijken van de in dat artikel bedoelde termijn, eventueel verlengd overeenkomstig artikel 9, tweede lid, (maakt de afgevaardigde van de minister zijn voorstel tot toekenning of weigering voor beslissing over aan de minister). Het wordt vergezeld van de evaluatie van de impact op het milieu en van het advies van de administraties vermeld in artikel 8, eerste lid, 1°. <Erratum, zie B.St. 25.07.2002, p. 33131>

Art.12. De vergunning wordt verleend bij met redenen omkleed ministerieel besluit dat in het bijzonder rekening houdt met de conclusies omtrent de evaluatie van de impact op het milieu. Het ministerieel besluit van vergunning wordt genomen binnen een termijn van vijfentwintig werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het voorstel bedoeld in artikel 11. Dat besluit wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. De voorwaarden betreffende elke vergunning worden bepaald bij het ministerieel besluit van toekenning.
  Een voor eensluidend verklaard afschrift van het ministerieel besluit van toekenning wordt gestuurd naar de aanvrager en naar de administraties vermeld in artikel 8.

Art.13. Indien de Minister beslist om de vergunning niet toe te kennen, wordt de aanvrager hiervan op de hoogte gebracht per aangetekend schrijven, binnen vijfentwintig werkdagen, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het in artikel 11 bedoelde voorstel.

HOOFDSTUK Vbis. [1 Hoofdstuk Vbis Behandeling van de aanvragen indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.]1   ----------   (1)
Art. 13/1. [1 In het geval een concurrerende inschrijvingsprocedure wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, raadpleegt de afgevaardigde van de minister voorafgaand aan voornoemde procedure de betrokken administraties aangaande eventuele randvoorwaarden en mogelijke restricties betreffende zowel de kabelaansluitingen tussen de productie-installaties binnen een kavel alsook de kabelaansluitingen tussen de productie-installaties en het Modular Offshore Grid. De conclusies uit voornoemde raadpleging worden in het bestek en dus in de concessiedocumenten opgenomen als deel uitmakend van de voorwaarden van de betreffende kabelvergunning.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-07/06, art. 5, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>


Art. 13/2. [1 Indien de vergunningsaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999 wordt de aanvraag ingediend samen met de aanvraag voor de domeinconcessie met toepassing van de procedure vastgesteld overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-07/06, art. 6, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>


Art. 13/3. [1 Indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, en deze volledig en ontvankelijk is overeenkomstig artikel 6 en voor zover deze voldoet aan alle toekenningscriteria bedoeld in artikel 5 en voor zover het gerelateerde project in aanmerking komt voor de verkrijging van een domeinconcessie overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999 of voornoemde domeinconcessie reeds verkregen werd, wordt de vergunning verleend door de minister en dat op hetzelfde moment als de verlening van de domeinconcessie overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-07/06, art. 7, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>


Art. 13/4. [1 Indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999, deelt de minister, de beslissing om de vergunning niet toe te kennen mee door het nemen van de gemotiveerde gunningsbeslissing met toepassing van de procedure vastgesteld overeenkomstig artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij KB 2024-05-07/06, art. 8, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>


HOOFDSTUK Vter. [1 Duurtijd van de vergunning.]1   ----------   (1)
Art.14.[1 De vergunning vervalt indien de begunstigde de activiteiten voor de aanleg niet heeft afgerond binnen een termijn van achtenveertig maanden te rekenen vanaf te betekening van de vergunning. Als die voorwaarde wegens overmacht niet wordt nageleefd, kan de minister op gemotiveerd verzoek van de begunstigde deze termijn verlengen.
   De vergunning wordt verleend voor een maximale duur van veertig jaar, eenmaal verlengbaar met dertig jaar, volgens de procedure bedoeld in hoofdstuk VII, afdeling 2. De voornoemde vergunningsduur omvat zowel de bouwfase, exploitatiefase en de ontmantelingsfase.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-05-07/06, art. 10, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>

HOOFDSTUK VI. - [1 Verplichtingen van de houders van een vergunning voor de aanleg van kabels]1   ----------   (1)
Art.15.De houders van een vergunning :
  1° moeten, indien de statuten van de vennootschap ten gunste van dewelke de vergunning is verleend, zoals zij zijn toegevoegd aan de aanvraag, aanzienlijk gewijzigd worden, aan de minister een kopie van deze wijzigingen overmaken evenals van het proces-verbaal van de buitengewone algemene vergadering die daartoe heeft beslist;
  2° moeten de minister voorafgaandelijk inlichten over elk plan dat kan leiden tot wijziging van de controle van de rechtspersoon die houder van de vergunning is of tot gehele of gedeeltelijke overdracht aan een derde van de rechten die voortvloeien uit het bezit van de vergunning;
  3° moeten, de minister informeren over elke aanzienlijke verandering van die aard dat zij een wijziging kan aanbrengen aan het technisch en financieel vermogen op basis waarvan de vergunning werd toegekend;
  4° mogen de activiteiten voor de aanleg niet onderbreken zonder wettige reden;
  5° moeten alle noodzakelijke maatregelen treffen voor de bescherming van de veiligheid van personen en goederen alsook het behoud van het mariene milieu;
  6° moeten een permanent systeem uitbouwen voor de evaluatie en de controle van de verplichtingen bedoeld in 5°;
  7° moeten een risicodekking afsluiten met betrekking tot de burgerlijke aansprakelijkheid zoals voorgesteld in het dossier voor aanvraag tot vergunning en elk jaar het bewijs leveren van de vernieuwing van het contract
  8° moeten de kruising van de elektriciteitskabel waarop de vergunning betrekking heeft met een nieuwe kabel of pijpleiding aanvaarden volgens bepalingen die de veiligheid garanderen en die zijn opgesteld samen met de aanvrager van de vergunning tot aanleg waarvoor deze kruising nodig is; de kosten van deze maatregelen zijn ten laste van de nieuwe aanvrager;
  9° moeten, na oproeping, deelnemen aan de vergaderingen van de opvolgingscommissie bedoeld in artikel 24;
  10° moeten, indien zij een kenmerk van de kabel waarop de vergunning betrekking heeft willen wijzigen, daartoe, bij de bevoegde minister, een aanvraag indienen via aangetekend schrijven met ontvangstbewijs;
  [1 11° maken voorafgaand aan de start van de bouwfase het bewijs over aan de minister waaruit blijkt dat de in artikel 6, § 2, e), bedoelde waarborg werd voorzien en dat daartoe een verzekeringsovereenkomst werd gesloten met een verzekeringsmaatschappij met maatschappelijke zetel in België of in een ander land van de Europese Economische Ruimte.]1
  ----------
  (1)<KB 2024-05-07/06, art. 11, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>

HOOFDSTUK VII. - [1 Wijziging, verlenging, overdracht en intrekking van de vergunning voor de aanleg van kabels]1   ----------   (1)
Afdeling 1. - Wijziging.
Art.16.[1 Elke aanvraag tot wijziging wordt ingediend op elektronische wijze of op een elektronische informatiedrager.]1. Indien de wijziging geen invloed heeft op het milieu volgens het advies dat binnen twintig dagen is uitgebracht door de minister die bevoegd is voor het Leefmilieu en geen aanzienlijke toename van het risico met zich meebrengt - waarbij deze elementen behoorlijk gestaafd zijn in de aanvraag - kan de minister de vergunning inzake wijziging toestaan. De minister brengt zijn beslissing ter kennis binnen zestig werkdagen na ontvangst van de aanvraag. In geval van weigering door de minister of in geval van aanzienlijke toename van het risico of van wijziging met invloed op het milieu wordt toepassing gemaakt van de relevante procedure bepaald in de artikelen 6 tot 13. Een vergunning inzake wijziging leidt niet tot verlenging van de tijdsduur van de oorspronkelijke vergunning.
  ----------
  (1)<KB 2024-05-07/06, art. 12, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>

Afdeling 2. - Verlenging.
Art.17.De aanvraag tot verlenging van de vergunning wordt [1 bij de minister of zijn afgevaardigde ingediend op elektronische wijze, of op een elektronische informatiedrager]1, ten minste zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur.
  ----------
  (1)<KB 2024-05-07/06, art. 13, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>

Art.18. De minister beslist over de aanvraag tot verlenging van de vergunning bij ministerieel besluit binnen vijfentwintig dagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag bedoeld in artikel 17.

Art.19.Een eensluidend verklaard afschrift van het ministerieel besluit tot verlenging van de vergunning wordt verstuurd naar de aanvrager en [1 , tenzij indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op de aansluiting voor een domeinconcessie bedoeld in artikel 6/3 van de wet van 29 april 1999,]1 naar de administraties vermeld in artikel 8.
  ----------
  (1)<KB 2024-05-07/06, art. 14, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>

Afdeling 3. - Overdracht en verandering van controle.
Art.20.De vergunning kan slechts worden overgedragen [1 , geheel of gedeeltelijk,]1 met instemming van de minister. In dat geval wordt de procedure bedoeld in hoofdstuk V van dit besluit toegepast.
  ----------
  (1)<KB 2015-12-26/30, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 25-01-2016>

Art.21. In geval van verandering van controle zoals bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 6 maart 1900 betreffende de geconsolideerde rekeningen van ondernemingen, van houder van de vergunning, kan (de vergunning) behouden blijven met instemming van de minister. <Erratum, zie B.St. 25.07.2002, p. 33131>

Afdeling 4. - Intrekking.
Art.22. Indien wordt vastgesteld dat de voorwaarden van dit besluit of van het vergunningsbesluit niet worden nageleefd, richt de afgevaardigde van de minister bij een ter post aangetekende brief een ingebrekestelling aan de houder van de vergunning, waarin een termijn wordt vastgelegd die niet korter mag zijn dan vijftig werkdagen, om te voldoen aan zijn verplichtingen en de voorwaarden inzake aanleg, of, bij gebreke daaraan, om uitleg te verschaffen.
  Indien de houder, bij het verstrijken van de toegekende termijn, zijn verplichtingen weigert na te leven, geen enkele uitleg verschaft of ongerechtvaardigde of onvoldoende uitleg verschaft, richt de afgevaardigde van de minister het dossier en zijn voorstellen aan de minister opdat laatstgenoemde zou beslissen over de intrekking van de vergunning.

Art.23. Bij intrekking worden de maatregelen opgelegd in artikel 6, § 2, 11° voor het beveiligen van de betrokken zone en voor het behoud en de bescherming van het mariene milieu verwezenlijkt door de houder van de vergunning en onder zijn verantwoordelijkheid.
  Op verzoek van de houder van de vergunning en met instemming van de minister verleend bij ministerieel besluit, kunnen in het licht van de evolutie van de technieken andere maatregelen worden toegepast dan die welke bij de toekenning van de vergunning opgelegd zijn en die ten minste een evenwaardig resultaat garanderen.

HOOFDSTUK VIII. - Diverse bepalingen.
Art.24. Teneinde de moeilijkheden en de pressie te analyseren die zich voordoen bij de toepassing van de vergunningen met het oog op de aanleg van kabels wordt een " Opvolgingscommissie " opgericht die is samengesteld uit afgevaardigden van de (Ministers bevoegd voor Energie, Economische Zaken en Leefmilieu). Zij vergadert ten minste eenmaal per jaar en zo nodig, na oproeping door de afgevaardigde van de minister. <Erratum, zie B.St. 25.07.2002, p. 33131>

Art.25. De minister stelt uit de ambtenaren van het Bestuur Energie van het Ministerie van Economische Zaken de afgevaardigden aan, die belast worden :
  1° met de vertegenwoordiging van de minister in de gevallen bedoeld in dit besluit;
  2° met het toezicht op de toepassing van dit besluit.

Art.26.Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Mobiliteit en Vervoer, Onze Minister van Economie en Onze Staatssecretaris voor Energie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N.1.Technische voorschriften.
  De voorschriften van het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (A.R.E.I.) zijn van toepassing, met uitzondering van die welke betrekking hebben op de wijze van aanleg van [1 kabels]1; deze worden vervangen door de bepalingen van hierna volgend punt 2.
  2. Veiligheidsvoorschriften.
  2.1. Wijze van aanleg
  2.1.1. Algemeen principe
  De aanleg van [1 kabels]1 gebeurt zodanig dat :
  - de aanleg en latere werkzaamheden in alle veiligheid voor het personeel kunnen worden uitgevoerd;
  - de veiligheid van de kabels, pijpleidingen en bestaande installaties behouden blijft;
  - de betrouwbaarheid en de mogelijkheid tot onderhoud van bestaande [1 kabels]1 en pijpleidingen en van kabels waarop de vergunning betrekking heeft, gewaarborgd zijn.
  2.1.2. Sleuven
  [2 De kabels worden geplaatst in sleuven die in de zeebodem zijn uitgegraven. De wijze waarop de sleuf gerealiseerd wordt, moet worden goedgekeurd bij de aflevering van de vergunning.
   De kabels worden gelegd en ingegraven op een diepte van minimaal een meter onder de zeebodem. Voor de kruising met zeevaartroutes wordt de diepte nader omschreven in de vergunning. Die diepte moet immers bepaald worden in functie van bestaande en toekomstige toestanden, baggerwerken inbegrepen.
   Indien de kabel op bepaalde locaties en voor een beperkte lengte voornoemde minimale ingraafdiepte niet behaalt, dan kan de vergunninghouder ten aanzien van de minister en van zijn afgevaardigde motiveren en aantonen dat hij alle redelijke inspanningen heeft getroffen om de kabel diep genoeg in te graven en dat het risico op beschadiging beperkt is, onder meer op basis van een kabelbegravingsrisicoanalyse (cable burial risk assessment, CBRA). Het bewijs van inspanning tot minimale begravingsdiepte en de kabelbegravingsrisicoanalyse wordt jaarlijks opgemaakt en bezorgd aan de minister en aan zijn afgevaardigde. Indien de minister oordeelt dat het bewijs van inspanning onvoldoende is, of dat het risico op schade aan de kabel te hoog is, wordt de vergunninghouder hiervan op de hoogte gebracht en verplicht om bijkomende maatregelen te treffen]2.
  2.2. Beschermde zone
  2.2.1. Om het risico op beschadiging van de [3 kabel]3 zoveel mogelijk te beperken, wordt een beschermde zone van 250 meters gecreëerd; die zone bevindt zich aan weerszijden van de kabel.
  In die zone :
  - mag geen enkel anker worden uitgeworpen;
  - mag geen enkele activiteit, buiten de aanleg van een andere kabel volgens de voorwaarden van dit besluit, plaatsvinden die risico's voor de [3 kabel]3 kan opleveren.
  2.2.2. In afwijking van vorig punt, mag de titularis van de vergunning voor aanleg van de [3 kabel]3 of de vennootschap die hij met naam aangesteld heeft om de exploitatie uit te voeren, voor exploitatiebehoeften op de [3 kabel]3 ingrijpen.
  2.2.3. De minister kan, bij wijze van uitzondering, via met redenen omkleed besluit, vergunning geven tot het werpen van een anker of het uitvoeren van werkzaamheden in de beschermde zone, na het advies van de titularissen van de vergunningen te hebben ingewonnen.
  2.3. Voorbehouden zone
  2.3.1. Teneinde de mogelijkheid te waarborgen tot het later aanleggen van kabels of pijpleidingen of de mogelijkheid om de nodige ingrepen in alle veiligheid te kunnen uitvoeren, wordt tussen elke kabel en tussen de kabels en pijpleiding een reserveruimte voorzien.
  De reservezone voor de [1 kabels]1 bestaat uit een afstand van 50 meters aan weerszijden van de [3 kabel]3 waarin geen enkele installatie mag worden opgericht noch enige kabel of pijpleiding mag worden aangelegd.
  2.3.2. In afwijking van vorig punt mag de afstand tot de [3 kabels]3 minder dan 50 meter bedragen in de volgende omstandigheden :
  1° eenpolige [3 kabels]3 beschermd met dezelfde beveiligingsschakelaar; de energiekabels worden dan geplaatst in dezelfde sleuf indien van deze afwijking gebruik wordt gemaakt;
  2° aankomst- en vertrek [3 kabels]3 naar een windturbine indien verscheidene windturbines in parallel geschakeld zijn;
  3° aankomst- en vertrekpunt naar een installatie met één of meer kabels;
  4° convergentiepunt van verschillende [3 kabels]3 die gebruik maken van hetzelfde mechanisme om naar het vasteland terug te keren;
  5° gedeelten van [3 kabels]3 die herstelling hebben ondergaan.
  3. Kabeltype
  Het elektriciteitskabeltype is speciaal geselecteerd voor de toepassing waarop de vergunning betrekking heeft. De kenmerken van de [3 kabel]3(s) behoren tot de inlichtingen die in de aanvraag moeten verstrekt worden.
  ----------
  (1)<KB 2014-03-20/03, art. 27, 003; Inwerkingtreding : 07-04-2014>
  (2)<KB 2024-05-07/06, art. 15, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>
  (3)<KB 2024-05-07/06, art. 16, 005; Inwerkingtreding : 27-05-2024>