Details





Titel:

8 MAART 2024. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers



Inhoudstafel:


Art. 1-33



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2018015432 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° vóór punt 1 wordt er een nieuw punt 1/1° toegevoegd dat luidt als volgt:
  "1/1° aangetekend schrijven: een schrijven dat door de bevoegde overheid of de minister ter beschikking wordt gesteld via analoge dragers of via het gemeenschappelijk elektronisch platform als bedoeld in artikel 40 van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018;"
  2° in punt 5° wordt de zinsnede ", minstens drie jaar hebben geduurd, of" geschrapt.

Art.2. In artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 december 2018 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° paragraaf 1, eerste lid, wordt vervangen door wat volgt:
  "Een werknemer kan in eenzelfde periode slechts één toelating tot arbeid bekomen. De toelating tot arbeid voor een bepaalde duur is beperkt tot de tewerkstelling bij één werkgever.";
  2° in paragraaf 1, tweede lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) in punt 1° worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  "1° na het woord "docent" worden de woorden "of onderzoeker" ingevoegd.
  b) in punt 3°, wordt het getal "twee" vervangen door het getal "één" en wordt het leesteken "." vervangen door het leesteken ";";
  c) er wordt een nieuw punt 4° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "4° kan de houder van een gecombineerde vergunning een flexi-job uitoefenen, overeenkomstig artikel 16, § 3, 3°. ";
  3° in paragraaf 2, tweede lid, wordt de zinsnede ", overeenkomstig artikel 3 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders" opgeheven;
  4° er wordt een paragraaf 3 toegevoegd, dat luidt als volgt:
  " § 3. De toelating tot arbeid voor bepaalde duur overeenkomstig hoofdstuk 9 wordt toegekend als de onderdaan van een derde land minimaal 80 procent van een voltijdse tewerkstelling presteert.
  De voorwaarde van het presteren van minimaal 80 procent van een voltijdse tewerkstelling als vermeld in het eerste lid, geldt niet voor aanvragen overeenkomstig artikel 17 .".

Art.3. Artikel 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 7. Overeenkomstig artikel 4, § 2, tweede lid, van de wet van 30 april 1999 kan de toelating tot arbeid van bepaalde duur in de volgende gevallen worden toegekend als de werknemer in België is binnengekomen voor de werkgever de toelating tot arbeid heeft verkregen en als de werknemer voldoet aan de verblijfsvoorwaarden, vermeld in artikel 61/25-2, § 2, van de wet van 15 december 1980:
  1° voor de tewerkstelling van de buitenlandse onderdanen, vermeld in artikel 17, met uitzondering van de personen, vermeld in punt 7°, voor de aanvragen van toelating tot arbeid in het kader van de vergunning voor een persoon die binnen een onderneming overgeplaatst is;
  2° voor de tewerkstelling van de buitenlandse onderdanen die het statuut van langdurig ingezeten onderdanen in een andere lidstaat van de Europese Unie hebben verkregen krachtens wetgeving of reglementering ter omzetting van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen;
  3° voor de tewerkstelling van de buitenlandse onderdanen, vermeld in artikel 18, § 2.
  Met toepassing van het eerste lid gelden voor de aanvraag van bijzondere categorieën van werknemers, vermeld in hoofdstuk 8, de volgende verblijfsvoorwaarden:
  1° de voorwaarden, vermeld in artikel 61/27-1, § 2, van de wet van 15 december 1980, als het de aanvraag van de blauwe kaart betreft;
  2° de voorwaarden, vermeld in artikel 61/12, § 3, van de wet van 15 december 1980, als het de aanvraag van een onderzoeker betreft;
  3° de voorwaarden, vermeld in artikel 61/13/18, § 3, van de wet van 15 december 1980, als het de aanvraag van een stagiair betreft,
  4° de voorwaarden, vermeld in artikel 61/13/27, § 3, van de wet van 15 december 1980, als het de aanvraag van een vrijwilliger betreft.

Art.4. Artikel 9 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 9. § 1. In de volgende gevallen brengt de werkgever de bevoegde overheid uiterlijk binnen vijftien kalenderdagen schriftelijk of op elektronische wijze op de hoogte tijdens de duurtijd van de toelating tot de arbeid:
  1° bij verbreking van de arbeidsovereenkomst;
  2° bij elke betekenisvolle wijziging van de arbeidsvoorwaarden die gevolgen kan hebben voor de geldigheid van de toelating.
  De bevoegde overheid brengt de werkgever op de hoogte als die een nieuwe toelating tot arbeid moet aanvragen. In het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, brengt de bevoegde overheid de werkgever op de hoogte binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de kennisgeving.
  § 2. Als tijdens de eerste twaalf maanden van de toelating tot arbeid die is afgeleverd in het kader van de Europese blauwe kaart, een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt gesloten, brengt de nieuwe werkgever de bevoegde overheid uiterlijk binnen 15 kalenderdagen schriftelijk of op elektronische wijze op de hoogte en bezorgt die een kopie van de arbeidsovereenkomst, vermeld in artikel 46, eerste lid, 1°.
  De bevoegde overheid kan zich verzetten tegen de wijziging overeenkomstig artikel 67, § 1, uiterlijk binnen dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving voor zover de voorwaarden in artikel 21 niet zijn vervuld.
  § 3. Als tijdens de geldigheid van een toelating tot arbeid afgeleverd in het kader van de seizoenarbeidersvergunning, een nieuwe arbeidsovereenkomst voor seizoenarbeid wordt gesloten, brengt de nieuwe werkgever de bevoegde overheid uiterlijk binnen 15 kalenderdagen onmiddellijk schriftelijk of op elektronische wijze op de hoogte, en bezorgt die een kopie van de arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk 8.
  De bevoegde overheid kan zich verzetten tegen de wijziging overeenkomstig artikel 67, § 1, uiterlijk binnen dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving.
  In het eerste lid wordt onder seizoenarbeidersvergunning het volgende verstaan: de vergunning als bedoeld in artikel 12, 3° van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap houdende uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de coördinatie tussen het beleid inzake de toelatingen tot arbeid en het beleid inzake de verblijfsvergunningen en inzake de normen betreffende de tewerkstelling en het verblijf van buitenlandse arbeidskrachten.".

Art.5. Artikel 12 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 12. § 1. De toelating tot arbeid wordt geweigerd als:
  1° de aanvraag onvolledige, onjuiste, vervalste of onrechtmatig verkregen gegevens, verklaringen of onrechtmatig verrichte aanpassingen bevat;
  2° de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 4, artikel 4/1 of artikel 5 van de wet van 30 april 1999, of in de uitvoeringsbesluiten niet zijn vervuld;
  3° de werkgever, de gastentiteit of de werknemer zich niet houdt aan de bijzondere voorwaarden, vermeld in artikel 10;
  4° de werkgever of de gastentiteit de wettelijke en de reglementaire verplichtingen voor de tewerkstelling van werknemers niet naleeft, met inbegrip van de loon- en andere arbeidsvoorwaarden die voor de tewerkstelling gelden;
  5° de natuurlijke persoon die optreedt in naam en voor rekening van de werkgever en tevens bemiddelt tussen werkgever en werknemer, de wettelijke verplichtingen inzake private arbeidsbemiddeling niet naleeft, vermeld in hoofdstuk 2 van het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling;
  6° de tewerkstelling strijdig is met de openbare orde of de openbare veiligheid, met de wetten en reglementen, of met de internationale overeenkomsten en akkoorden over de indienstneming en de tewerkstelling van buitenlandse werknemers;
  7° aan de tewerkstelling onvoldoende inkomsten verbonden zijn die de werknemer in staat stellen te voorzien in zijn behoeften of in de behoeften van die van zijn gezin als bepaald in art. 76, § 1;
  8° de onderneming of de gastentiteit is opgericht of opereert met als belangrijkste doel de binnenkomst van buitenlandse werknemers te vergemakkelijken, of geen economische of maatschappelijke activiteiten uitvoert;
  9° de werkgever gedurende een periode van zes maanden voorafgaand aan de aanvraag een volledige betrekking heeft afgeschaft om de vacature te creëren die de werkgever met die aanvraag wil vervullen.
  De weigeringsgrond, vermeld in het eerste lid, 7°, is niet van toepassing op aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 8°, 10°, 11° en 18°.
  De weigeringsgrond, vermeld in het eerste lid, 9°, is niet van toepassing op aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°, 6° en 7°, en op aanvragen van seizoenarbeiders als vermeld in afdeling 2 van hoofdstuk 8.
  § 2. De toelating tot arbeid kan geweigerd worden als:
  1° tegen de werkgever, de gastentiteit of de mandataris gedurende een jaar voor de aanvraag een sanctie uitgesproken is op grond van een van de volgende bepalingen:
  a) artikel 12/1, § 1, artikel 12/3, § 1, of artikel 12/4 van de wet van 30 april 1999;
  b) artikel 13/5, artikel 13/6, § 2, § 4, of § 5, van het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht;
  c) artikel 22 van het decreet van 15 oktober 2021 over de uitoefening van zelfstandige beroepsactiviteiten door buitenlandse onderdanen;
  d) artikel 175/1, § 1, artikel 181, § 1, of artikel 181/1 van het Sociaal Strafwetboek;
  2° de werkgever, de gastentiteit of de mandataris gedurende een jaar voor de aanvraag onjuiste, vervalste of onrechtmatig verkregen gegevens, verklaringen of onrechtmatig verrichte aanpassingen heeft gebruikt bij een aanvraag van toelating tot arbeid;
  3° de werkgever, de gastentiteit of diens bestuurders in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen verkeren, het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring, of de voorbije vijf jaar failliet zijn verklaard, of een gerechtelijke reorganisatie hebben aangevraagd of verkregen;
  4° het doel ervan is een ethische rekrutering te verzekeren in de sectoren die in het land van oorsprong een tekort aan gekwalificeerde werknemers hebben;
  5° gedurende een jaar voor de aanvraag een toelating tot arbeid voor dezelfde werknemer in dezelfde categorie geweigerd of ingetrokken werd, zonder dat de aanvrager nieuwe elementen kan laten gelden;
  6° de werkgever of de gastentiteit zich niet houdt aan de bepalingen van de fiscale, sociaalrechtelijke of vennootschapsrechtelijke wetgeving;
  7° de kredietwaardigheid van de onderneming of de gastentiteit ongunstig is;
  8° de werkgever of de gastentiteit onvoldoende economische of maatschappelijke activiteiten uitoefent die de tewerkstelling van buitenlandse werknemers verantwoordt;
  9° de onderneming waarin buitenlandse werknemers zullen worden tewerkgesteld, minder dan drie jaar geleden is opgericht of geen personeelsleden in dienst heeft.
  De weigeringsgrond, vermeld in het eerste lid, 4°, is alleen van toepassing op aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°.
  De weigeringsgronden, vermeld in het eerste lid, 7° tot en met 9°, zijn niet van toepassing op de aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°, 6°, 7°, 8° en 18°, of op de aanvragen van seizoenarbeiders als vermeld in afdeling 2 van hoofdstuk 8.
  Bij de beoordeling van de toelating tot arbeid houdt de bevoegde overheid rekening met de specifieke omstandigheden die eigen zijn aan de aanvraag, de belangen van de buitenlandse werknemer, het economische belang van de werkgever en het evenredigheidsbeginsel.".

Art.6. Artikel 13 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 13. § 1. De toelating tot arbeid wordt ingetrokken als:
  1° voor de aanvraag gebruikgemaakt is van bedrieglijke praktijken, onvolledige, onjuiste of vervalste verklaringen, of als onrechtmatig verkregen gegevens werden bezorgd of onrechtmatig aanpassingen werden verricht;
  2° de onderneming of de gastentiteit is opgericht of opereert met als belangrijkste doel de binnenkomst van buitenlandse werknemers te vergemakkelijken, of geen economische of maatschappelijke activiteiten uitvoert;
  3° de tewerkstelling strijdig is met de openbare orde of openbare veiligheid, met de wetten en reglementen, of met de internationale overeenkomsten en akkoorden over de indienstneming en tewerkstelling van werknemers van buitenlandse nationaliteit;
  4° de werkgever of de gastentiteit de wettelijke en reglementaire verplichtingen voor de tewerkstelling van werknemers niet nakomt, met inbegrip van de loon- en andere arbeidsvoorwaarden die gelden voor de werknemers;
  5° de werkgever, de gastentiteit of de werknemer zich niet houdt aan de bijzondere voorwaarden, vermeld in artikel 10.
  § 2. De toelating tot arbeid kan ingetrokken worden als:
  1° tegen de werkgever of de gastentiteit een sanctie uitgesproken is op grond van een van de volgende bepalingen:
  a) artikel 12/1, § 1, artikel 12/3, § 1, of artikel 12/4 van de wet van 30 april 1999;
  b) artikel 13/5, artikel 13/6, § 2, § 4, of § 5, van het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht;
  c) artikel 22 van het decreet van 15 oktober 2021 over de uitoefening van zelfstandige beroepsactiviteiten door buitenlandse onderdanen;
  d) artikel 175/1, § 1, artikel 181, § 1, of artikel 181/1 van het Sociaal Strafwetboek;
  2° de werkgever, de gastentiteit of diens bestuurders in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen verkeren, het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring, of de voorbije vijf jaar failliet zijn verklaard, of een gerechtelijke reorganisatie hebben aangevraagd of verkregen;
  3° de werkgever of de gastentiteit zich niet houdt aan de verplichtingen die zijn opgelegd door fiscale, sociaalrechtelijke of vennootschapsrechtelijke wetgeving;
  4° de werkgever of de gastentiteit onvoldoende economische of maatschappelijke activiteiten uitoefent die de tewerkstelling van buitenlandse werknemers verantwoordt.
  De intrekkingsgrond, vermeld in het eerste lid, 2°, is niet van toepassing op de aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°.
  De intrekkingsgrond, vermeld in het eerste lid, 4°, is niet van toepassing op aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°, 6°, 7°, 8° en 18°, of op aanvragen van seizoenarbeiders als vermeld in afdeling 2 van hoofdstuk 8.
  Bij de beoordeling van de toelating houdt de bevoegde overheid rekening met de specifieke omstandigheden die eigen zijn aan de aanvraag, de belangen van de buitenlandse werknemer, het economische belang van de werkgever en het evenredigheidsbeginsel.".

Art.7. Artikel 16 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 16. § 1. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van internationale akkoorden zijn de volgende categorieën van personen van rechtswege toegelaten tot arbeid als ze voldoen aan de voorafgaande Limosa-aangifte conform titel IV, hoofdstuk 8, afdeling 2, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot voorafgaande melding voor gedetacheerde werknemers en zelfstandigen, en als hun arbeidsprestaties beperkt zijn tot maximaal negentig dagen binnen een periode van honderdtachtig dagen, berekend conform artikel 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 december 1980:
  1° de onderdanen van derde landen die geen hoofdverblijfplaats hebben in België en die een van de volgende tijdelijke handelsactiviteiten verrichten die verband houden met de zakelijke belangen van de werkgever, waarbij geen diensten of goederen worden geleverd:
  a) het bijwonen van:
  1) conferenties en seminaries;
  2) interne en externe zakelijke bijeenkomsten;
  3) beurzen en tentoonstellingen;
  b) het onderhandelen over zakelijke overeenkomsten;
  c) het ondernemen van verkoops- of marketingactiviteiten;
  d) het uitvoeren van interne audits of klantenaudits;
  e) het verkennen van bedrijfsopportuniteiten;
  f) het geven of volgen van opleidingen;
  2° de personen die naar België gekomen zijn om, voor rekening van een onderneming die in het buitenland gevestigd is, goederen in ontvangst te nemen die door de Belgische nijverheid geleverd zijn;
  3° de journalisten die in het buitenland verblijven en die verbonden zijn aan dagbladen die in het buitenland uitgegeven worden of persagentschappen of radio- of televisiestations die in het buitenland gevestigd zijn, en die naar België komen voor de uitoefening van hun opdracht;
  4° de werknemers die worden tewerkgesteld in een buitenlandse onderneming en die naar België komen om een opleiding te geven of te volgen in de Belgische zetel van de groep van ondernemingen waartoe hun onderneming behoort, in het kader van een opleidingsovereenkomst tussen de zetels van de groep van ondernemingen;
  5° de leidinggevende-ICT, specialist-ICT of stagiair-werknemer-ICT die zijn recht op kortetermijnmobiliteit uitoefent, op voorwaarde dat de bezoldiging niet minder gunstig is dan die van vergelijkbare functies overeenkomstig toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken, conform artikel 79;
  6° de onderdanen van derde landen die als vertegenwoordigers van hotels, reisbureaus of reisorganisaties, of die als gidsen een congres of beurs bijwonen of daaraan deelnemen of een rondreis begeleiden die is begonnen op het grondgebied van een derde land;
  7° vertalers en tolken: de onderdanen van derde landen die als vertalers of tolken diensten verlenen als werknemers van een rechtspersoon die op het grondgebied van een derde land gevestigd is.
  In het eerste lid, 5°, wordt onder het recht op kortetermijnmobiliteit verstaan: het recht waarover de onderdaan van een derde land die in het bezit is van een geldige vergunning voor een persoon die binnen een onderneming overgeplaatst is, die afgegeven is door een andere lidstaat, beschikt om op het Belgische grondgebied te verblijven en te werken in elke entiteit die in België is gevestigd en die tot de onderneming of dezelfde groep van ondernemingen behoort, gedurende een maximale periode van negentig dagen binnen een periode van honderdtachtig dagen.
  § 2. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van internationale akkoorden zijn de volgende personen van rechtswege toegelaten tot arbeid als ze voldoen aan de voorafgaande Limosa-aangifte conform titel IV, hoofdstuk 8, afdeling 2, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot voorafgaande melding voor gedetacheerde werknemers en zelfstandigen:
  1° de onderdanen van derde landen die in het kader van onderzoek hun recht op kortetermijnmobiliteit uitoefenen op voorwaarde dat aan hun tewerkstelling inkomsten zijn verbonden die hen in staat stellen om te voorzien in hun behoeften of in de behoeften van hun gezin, conform artikel 76, § 1, eerste lid;
  2° de werknemers die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die tewerkgesteld zijn door een onderneming die gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse Bondsstaat en die zich tijdelijk naar België begeven om diensten te verrichten, op voorwaarde dat ze voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
  a) ze verblijven in de lidstaat van de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse Bondsstaat en ze beschikken daar over een recht op verblijf of een verblijfsvergunning van meer dan drie maanden;
  b) ze zijn wettig tewerkgesteld in de lidstaat waar ze verblijven, en de vergunning is ten minste geldig voor de duurtijd van het werk dat ze in België moeten uitvoeren;
  c) ze zijn in het bezit van een regelmatige arbeidsovereenkomst;
  d) ze beschikken over een paspoort en een verblijfsvergunning met een duurtijd die minimaal gelijkwaardig is met de duurtijd van de dienstverlening om hun terugkeer naar hun land van oorsprong of verblijf te verzekeren.
  In het eerste lid, 1°, wordt onder het recht op kortetermijnmobiliteit verstaan: het recht waarover de onderdaan van een derde land beschikt die in het bezit is van een geldige vergunning voor onderzoeker, die afgegeven is door een andere lidstaat, om op het Belgische grondgebied te verblijven om een deel van zijn onderzoek uit te voeren gedurende een periode van honderdtachtig dagen binnen elke periode van driehonderdzestig dagen.
  § 3. De volgende categorieën van personen worden van rechtswege toegelaten tot arbeid:
  1° de gedetacheerde werknemers die niet onderworpen zijn aan een voorafgaande Limosa-aangifte conform artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 maart 2007 tot uitvoering van het Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot voorafgaande melding voor gedetacheerde werknemers en zelfstandigen als hun prestaties in België beperkt zijn tot maximaal negentig dagen binnen een periode van honderdtachtig dagen, berekend conform artikel 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 december 1980;
  2° de onderzoekers of de internationale docenten die verbonden zijn aan een erkende Belgische onderzoeksinstelling, als hun prestaties beperkt zijn tot een periode van maximaal negentig dagen binnen elke periode van honderdtachtig dagen, berekend conform artikel 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 december 1980;
  3° de houders van een geldige toelating tot arbeid die is afgeleverd conform hoofdstuk 9 die een flexi-job uitoefenen.
  In het eerste lid, 3°, wordt onder flexi-job verstaan: de tewerkstelling als vermeld in artikel 3, 1°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken.".

Art.8. In artikel 17, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° aan punt 1° wordt een punt c) toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "c) ofwel als leerkracht wordt tewerkgesteld in een onderwijsinstelling die de Vlaamse Gemeenschap heeft erkend;";
  2° in punt 7° wordt er tussen het woord "vermeld" en het woord "hoofdstuk" het woord "in" ingevoegd;
  3° punt 16° wordt vervangen door wat volgt:
  "16° gespecialiseerde technici die krachtens een arbeidsovereenkomst zijn tewerkgesteld bij een werkgever die in het buitenland is gevestigd en die naar België komen om over te gaan tot de montage, het op gang brengen of de herstelling van een installatie die door die werkgever in het buitenland is vervaardigd of geleverd, of de voormelde diensten verlenen op grond van een garantiebeding in de oorspronkelijke leveringsovereenkomst, voor een periode van maximaal zes maanden;".

Art.9. In artikel 18 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
  " § 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 16, 17 en 19 wordt de toelating tot arbeid van bepaalde duur uitgereikt aan de werkgever die in België gevestigd is, voor zover er geen kandidaat is op de arbeidsmarkt van een lidstaat van de Europese en Economische Ruimte die, al dan niet via een nog te volgen beroepsopleiding of individuele beroepsopleiding, geschikt is om de arbeidsplaats in kwestie op een gepaste wijze en binnen een billijke termijn te bekleden.
  De aanvraag voldoet, op straffe van onontvankelijkheid, aan al de volgende voorwaarden:
  1° de functie wordt vermeld op de knelpuntberoepenlijst die de VDAB jaarlijks publiceert;
  2° de functie vereist een kwalificatie van niveau 2, niveau 3 of niveau 4;
  3° de vacature voor de arbeidsplaats is gepubliceerd op de platformen van de VDAB en EURES, gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 9 weken in de periode van 4 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag van toelating tot arbeid;
  4° de werkgever vraagt bij de publicatie van de vacature als vermeld in 3° actieve bemiddeling voor de invulling van de vacature door de VDAB.
  De termijn, vermeld in het tweede lid, 3°, bedraagt bij aanvragen van seizoenarbeiders als vermeld in afdeling 2 van hoofdstuk 8 minimaal drie weken in de periode van een maand onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag van toelating tot arbeid.
  In het tweede lid wordt onder de VDAB verstaan: de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, opgericht bij het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.
  In het tweede lid, 3°, wordt onder EURES verstaan: het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening als vermeld in Verordening 2016/589 (EU) van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013.";
  2° in paragraaf 2, tweede lid, wordt het woord "tweejaarlijks" vervangen door de woorden "uiterlijk om de twee jaar".

Art.10. Artikel 19, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "Voor de toepassing van het eerste lid worden met arbeidsperioden gelijkgesteld de perioden van algehele arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte, beroepsziekte, arbeidsongeval of tijdelijke werkloosheid, die zich voordeden op een moment dat de betrokkene op regelmatige wijze tewerkgesteld was door een in België gevestigde werkgever.
  Onder tijdelijke werkloosheid wordt het volgende verstaan: tijdelijke werkloosheid wegens overmacht, slecht weer, collectieve sluiting, staking of lock-out.".

Art.11. In artikel 20 van hetzelfde besluit wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad.".

Art.12. In artikel 21 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in punt 1° worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) de woorden "één jaar" worden vervangen door de woorden "zes maanden";
  b) na het woord "arbeidsovereenkomst" worden de woorden "voor een hooggekwalificeerde baan" toegevoegd;
  2° in punt 2° wordt het getal "120" vervangen door het getal "130";
  3° in punt 3° worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) de woorden "hoger onderwijs" worden vervangen door de woorden "hoger onderwijs met een minimum kwalificatieniveau 6";
  b) er wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Met hogere beroepskwalificaties als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt gelijkgesteld, beroepservaring die voldoet aan al de volgende voorwaarden:
  1° de buitenlandse werknemer is leidinggevende op het gebied van informatie- en communicatietechnologie als vermeld in ISCO-08 code 133 of specialist op het gebied van informatie- en communicatietechnologie als vermeld in ISCO-08 code 25;
  2° de buitenlandse werknemer beschikt over minimaal drie jaar relevante beroepservaring die is verworven binnen zeven jaar voor de aanvraag van een Europese blauwe kaart.".

Art.13. Na artikel 21 van hetzelfde besluit wordt een nieuw artikel 21/1 ingevoegd dat luidt als volgt:
  "Art. 21/1. Houders van een geldige Europese blauwe kaart, afgeleverd door een andere Europese lidstaat, mogen in toepassing van artikel 16, § 1, 1° of artikel 16, § 2, 2° gedurende maximum 90 dagen binnen een periode van 180 dagen een tijdelijke activiteit uitoefenen in het Vlaamse gewest, op voorwaarde dat de tijdelijke activiteit rechtstreeks in verband staat met de belangen van de werkgever in de eerste Europese lidstaat en met de beroepsmatige verplichtingen van de houder van een Europese blauwe kaart op basis van de arbeidsovereenkomst in de eerste Europese lidstaat.".

Art.14. In hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, wordt een artikel 24/1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "Art. 24/1. Als de toelating tot arbeid is ingetrokken op basis van artikel 13, § 2, 1°, a), of artikel 13, § 2, 2°, of artikel 13, § 2, 3° betaalt de werkgever een schadevergoeding aan de seizoenarbeider.
  De schadevergoeding dekt alle verplichtingen die de werkgever had moeten nakomen als de toelating tot arbeid niet was ingetrokken. De werkgever betaalt een vergoeding die gelijk is aan het loon dat de seizoenarbeider zou ontvangen.".

Art.15. Artikel 26, punt 3° van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "3° de overgeplaatste werknemer toont het volgende aan:
  a) de leidinggevende-ICT: een leidinggevende positie bekleden conform art. 1, 11° ;
  b) de specialist-ICT: beschikken over een minimum kwalificatie niveau 5 of beroepservaring indien al de volgende voorwaarden zijn vervuld:
  1) de specialist-ICT is leidinggevende op het gebied van informatie- en communicatietechnologie als vermeld in ISCO-08 code 133 of specialist op het gebied van informatie- en communicatietechnologie als vermeld in ISCO-08 code 25;
  2) de specialist-ICT beschikt over minimaal drie jaar relevante beroepservaring die is verworven binnen zeven jaar voor de aanvraag van een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon;
  c) de stagiair-werknemer-ICT: beschikken over een minimum kwalificatie niveau 6 aan de hand van een universitair diploma;".

Art.16. In artikel 42 van hetzelfde besluit, wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "De natuurlijke persoon die in naam en voor rekening van de werkgever de aanvraag indient en tevens bemiddelt tussen werkgever en werknemer, voldoet aan de voorwaarden vermeld in hoofdstuk 2 van het decreet van 10 december 2020 betreffende de private arbeidsbemiddeling.".

Art.17. Artikel 43 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 43. De werkgever of, in voorkomend geval, de werknemer voegt bij het formulier, vermeld in artikel 41, al de volgende stukken:
  1° de documenten, vermeld in artikel 61/25-2, § 1, tweede lid, van de wet van 15 december 1980;
  2° een kopie van de geldige verblijfstitel, vermeld in artikel 7, als de aanvraag wordt ingediend vanuit een wettig verblijf in België.".

Art.18. In artikel 46 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen doorgevoerd:
  1° in punt 2° wordt de zinsnede "of een bewijs van ervaring overeenkomstig artikel 21, tweede lid" toegevoegd;
  2° er wordt een tweede en derde lid ingevoegd dat luidt als volgt:
  "Voor werknemers als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°, in het kader van een aanvraag langetermijnmobiliteit, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een geldige Europese blauwe kaart die is afgeleverd door de eerste Europese lidstaat;
  2° het bewijs van twaalf maanden legaal verblijf in de eerste Europese lidstaat;
  3° een fotokopie van de naar behoren ingevulde arbeidsovereenkomst, vermeld in titel I en II of III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, of van de arbeidsovereenkomst, vermeld in hoofdstuk II, afdeling 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
  4° een bewijs van bezoldiging conform artikel 21, 2°.
  In het tweede lid wordt onder langetermijnmobiliteit verstaan: houders van een Europese blauwe kaart die na twaalf maanden legaal verblijf in de eerste Europese lidstaat op het grondgebied van een tweede Europese lidstaat binnenkomen, er verblijven en er werken met het oog op een hooggekwalificeerde baan.".

Art.19. In artikel 50, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt punt 3° vervangen door wat volgt:
  "3° een fotokopie van de diploma's van het hoger onderwijs die de betrokkene heeft behaald, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan, of een bewijs van ervaring overeenkomstig artikel 26, 3°, b);".

Art.20. In artikel 54 van hetzelfde besluit wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
  "1° een kopie van de arbeidsovereenkomst, vermeld in titel I en III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, van de stageovereenkomst of van de plaatsingsovereenkomst, die is gedagtekend en ondertekend door beide partijen;".

Art.21. Aan artikel 57 van hetzelfde besluit wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "3° het schriftelijk bewijs dat de betrokkene als bedienaar van de erkende eredienst noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks bezoldigd wordt door een buitenlandse overheid.
  Het schriftelijk bewijs als vermeld in het eerste lid wordt, op straffe van onontvankelijkheid, aangetoond aan de hand van één of meerdere van de volgende stukken:
  1° een kopie van een arbeidsovereenkomst naar Belgisch recht gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
  2° een gedagtekende en schriftelijke verklaring van de Federale Overheidsdienst Justitie waaruit blijkt dat de bedienaar van de erkende eredienst wordt bezoldigd door de federale overheid in het kader van artikel 181 van de Grondwet en de Wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale vrijzinnige Raad;
  3° een gedagtekende en schriftelijke verklaring van het federaal erkend representatief orgaan van de erkende eredienst waarin verklaard wordt dat de betrokken bedienaar van de erkende eredienst niet wordt bezoldigd door een buitenlandse overheid.

Art.22. Aan artikel 59, punt 1°, van hetzelfde besluit worden de woorden "of de voormelde diensten die op grond van een garantiebeding in de oorspronkelijke leveringsovereenkomst verricht zijn" toegevoegd.

Art.23. Artikel 63 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 63. Voor de aanvragen, vermeld in artikel 18, voegt de werkgever al de volgende stukken bij het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de naar behoren ingevulde arbeidsovereenkomst, vermeld in titel I en II of III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, of van de arbeidsovereenkomst, vermeld in hoofdstuk II, afdeling 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
  2° een uitgebreide beschrijving van de functie en van het takenpakket;
  3° het curriculum vitae dat een volledig overzicht bevat van de gevolgde opleidingen, de werkervaring en de nevenactiviteiten van de buitenlandse werknemer;
  4° in voorkomend geval, het diploma, het getuigschrift of het ervaringsbewijs dat de kwalificatie van de werknemer voor de specifieke functie aantoont.
  De arbeidsovereenkomst, vermeld in het eerste lid, 1°, bevat de persoonlijke gegevens van de werkgever en de werknemer, de duur en de plaats van de tewerkstelling, het werkrooster, het loon, het nummer en de naam van het paritair comité waaronder de werkgever ressorteert, de functie van de werknemer en de classificatie van de functie.
  De arbeidsovereenkomst, vermeld in het eerste lid, 1°, kan geen arbeidsovereenkomst zijn als vermeld in hoofdstuk II, afdeling 2, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, en geen PWA-arbeidsovereenkomst als vermeld in artikel 3 tot en met 6 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst.
  Op verzoek van de bevoegde overheid legt de werkgever het bewijs van attestering voor door de publieke arbeidsbemiddelingsdienst, een overheidsdienst of door de diplomatieke of consulaire post van het land waar de buitenlandse werknemer is gevestigd, dat de waarachtigheid van de gegevens, vermeld in het eerste lid, 3° tot en met 4°, aantoont.
  In het vierde lid wordt onder publieke arbeidsbemiddelingsdienst verstaan: de dienst die lid is van de internationale vereniging zonder winstoogmerk World Association of Public Employment Services.".

Art.24. In artikel 65, § 2, 1°, van hetzelfde besluit, worden de woorden "volledige periode de recentste toelating tot arbeid" vervangen door de woorden "de periode van de laatste zes maanden van de recentste toelating tot arbeid, die de aanvraag tot toelating tot arbeid van onbepaalde duur voorafgaat".

Art.25. In artikel 66, derde lid van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de woorden "werkgever of de werknemer" worden vervangen door "aanvrager";
  2° de woorden "aangetekende brief" worden vervangen door "aangetekend schrijven".

Art.26. In artikel 67 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "De beslissing om de toelating tot arbeid te weigeren of in te trekken, wordt door de bevoegde overheid met een aangetekend schrijven betekend aan de aanvrager, en elektronisch ter kennis gegeven aan de werknemer.";
  2° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
  " § 2. Het beroep tegen een weigering of intrekking van een toelating van bepaalde duur blijft zonder gevolg wanneer voor de tewerkstelling van de werknemer die het voorwerp uitmaakt van het beroepsdossier, tijdens de behandeling van het beroep een toelating tot arbeid afgeleverd wordt."
  3° in paragraaf 3 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "De beslissing van de minister in beroep om de toelating tot arbeid te weigeren of in te trekken, wordt door de bevoegde overheid met een aangetekend schrijven betekend aan de beroepsindiener.".

Art.27. In artikel 70 van hetzelfde besluit, wordt een tweede lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "De natuurlijke persoon die optreedt in naam en voor rekening van de werkgever en tevens bemiddelt tussen werkgever en werknemer, voldoet aan de wettelijke verplichtingen inzake private arbeidsbemiddeling, vermeld in hoofdstuk 2 van het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling.".

Art.28. In artikel 73 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
  " § 1. De bevoegde overheid beslist over de aanvraag van een toelating tot arbeid uiterlijk honderdtwintig dagen nadat ze de aanvrager op de hoogte heeft gebracht dat de aanvraag volledig is.
  In uitzonderlijke omstandigheden die verbonden zijn aan de complexiteit van de aanvraag, kan de bevoegde overheid de termijn, vermeld in het eerste lid, verlengen. De bevoegde overheid brengt de werkgever daarvan op de hoogte.
  Als de bevoegde overheid na het verstrijken van de termijnen, vermeld in het eerste en tweede lid, geen beslissing over de toelating tot arbeid neemt, wordt de aanvraag van toelating tot arbeid geacht gunstig te zijn beoordeeld.";
  2° in paragraaf 2, derde lid, wordt het woord "vernieuwing" vervangen door het woord "hernieuwing".

Art.29. In artikel 74 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "De bevoegde overheid betekent haar beslissing om de toelating tot arbeid toe te kennen, te weigeren of in te trekken met een aangetekend schrijven aan de aanvrager, en brengt de werknemer elektronisch op de hoogte van deze beslissing.";
  2° in paragraaf 3 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "De beslissing van de minister in beroep om de toelating tot arbeid te weigeren of in te trekken, wordt door de bevoegde overheid met een aangetekend schrijven betekend aan de beroepsindiener.".

Art.30. In artikel 76, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 januari 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het derde lid wordt opgeheven;
  2° in het vierde lid wordt het woord "vorige" vervangen door het woord "eerste".

Art.31. De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art.32. Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2024.

Art. 33. De toelatingen tot arbeid die toegekend zijn in toepassing van art. 18, § 1, vóór de inwerkingtreding van dit besluit, blijven geldig totdat ze verstrijken. Aanvragen tot hernieuwing van deze toelating, ingediend door dezelfde werkgever voor eenzelfde functie, worden beoordeeld op basis van de bepalingen die van toepassing zijn vóór de inwerkingtreding van dit besluit.