Details





Titel:

7 DECEMBER 2018. - Besluit van de Vlaamse Regering houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 21-12-2018 en tekstbijwerking tot 28-03-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen
Art. 2-10
HOOFDSTUK 3. - Hernieuwing en wijziging van de toelating tot arbeid
Art. 11
HOOFDSTUK 4. - Weigering, intrekking en verlies van geldigheid van de toelating tot arbeid
Art. 12-14
HOOFDSTUK 5. - Beroep
Art. 15
HOOFDSTUK 6. - Toelatingen tot arbeid voor bepaalde duur
Art. 16-18
HOOFDSTUK 7. - Toelatingen tot arbeid voor onbepaalde duur
Art. 19
HOOFDSTUK 8. - Bijzondere categorieën van werknemers
Afdeling 1. - De Europese blauwe kaart
Art. 20-21, 21/1
Afdeling 2. - De seizoenarbeiders
Art. 22-24, 24/1
Afdeling 3. - De binnen de onderneming overgeplaatste personen
Art. 25-28
Afdeling 4. - Onderzoekers
Art. 29-33
Afdeling 5. - Stagiairs
Art. 34-36
Afdeling 6. - Vrijwilligers
Art. 37-39
HOOFDSTUK 9. - Procedure voor de toelating tot arbeid die deel uitmaakt van een procedure om de gecombineerde vergunning, de Europese blauwe kaart of een andere verblijfstitel te verkrijgen voor werk voor een periode van meer dan negentig dagen
Art. 40-68
HOOFDSTUK 10. - Procedure voor de toelating tot arbeid die leidt tot de afgifte van de arbeidsvergunning en de arbeidskaart
Art. 69-75
HOOFDSTUK 11. - Bepalingen over de bezoldiging van buitenlandse arbeidskrachten
Art. 76-79
HOOFDSTUK 12. - Bepalingen inzake gegevensverwerking
Art. 80-81
HOOFDSTUK 13. - Wijzigingsbepaling
Art. 82
HOOFDSTUK 14. - Slotbepalingen
Art. 83-86



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1999012496  2007021075 



Uitvoeringsbesluit(en):

2019010446  2021040773  2021041267  2023045079 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Definities
Artikel 1.In dit besluit wordt verstaan onder:
  [2 1/1° aangetekend schrijven: een schrijven dat door de bevoegde overheid of de minister ter beschikking wordt gesteld via analoge dragers of via het gemeenschappelijk elektronisch platform als bedoeld in artikel 40 van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018;]2
  1° arbeidsmarkt: de arbeidsmarkt van het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, alsook de markt van de lidstaten van de Europese Economische Ruimte;
  2° beroepssporters: de sportlui die aangeworven zijn met een arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars conform de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars;
  3° bevoegde overheid: de dienst Economische Migratie van het Departement Werk en Sociale Economie van het Vlaams Ministerie van Werk en Sociale Economie, vermeld in artikel 25, § 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
  4° detacheren: het tijdelijk uitzenden van de werknemer voor het verrichten van arbeidsprestaties in opdracht van de buitenlandse werkgever voor een gebruiker gevestigd in het Vlaamse Gewest, overeenkomstig artikel 2 van de wet van 5 maart 2002 betreffende de arbeids-, loon- en tewerkstellingsvoorwaarden in geval van detachering van werknemers in België en de naleving ervan;
  5° diploma van het hoger onderwijs: alle diploma's, getuigschriften of andere opleidingstitels die uitgereikt zijn door een bevoegde overheid, waarbij het succesvol beëindigen van een postsecundair programma voor hogere studies wordt aangetoond. Het postsecundair programma omvat een geheel van lessen, verstrekt door een onderwijsinstituut dat erkend is als hoger onderwijsinstelling door de staat waarin het instituut is gevestigd, op voorwaarde dat de studies die nodig zijn om het diploma van hoger onderwijs te behalen,[2 ...]2 minstens geleid hebben tot kwalificatie niveau 5;
  [1 5° /1 internationaal docent: een persoon met ten minste kwalificatieniveau 7 die onderwijsactiviteiten uitvoert in een erkende hoger onderwijsinstelling;]1
  6° erkende onderzoeksinstelling: de onderzoeksinstelling die erkend is conform titel II van het koninklijk besluit van 8 juni 2007 houdende de voorwaarden voor erkenning van de onderzoeksinstellingen die in het kader van onderzoeksprojecten gastovereenkomsten met onderzoekers uit niet-EU-landen willen afsluiten en tot vaststelling van de voorwaarden waaronder dergelijke gastovereenkomsten kunnen worden afgesloten;
  7° gastovereenkomst: een overeenkomst die wordt afgesloten tussen een in België erkende onderzoeksinstelling en een onderzoeker, waarin de onderzoeker zich ertoe verbindt een onderzoeksproject uit te voeren en de onderzoeksinstelling zich ertoe verplicht de onderzoeker als gast te ontvangen;
  8° gemiddeld bruto jaarloon: het twaalfvoud van het gemiddeld maandloon van een voltijds tewerkgestelde bediende in België, jaarlijks berekend op basis van gegevens van de Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie, en bekendgemaakt door de bevoegde overheid;
  9° groep van ondernemingen: het geheel van verbonden en/of geassocieerde vennootschappen als vermeld in artikel 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen;
  10° kwalificatie: onderwijskwalificatie en/of beroepskwalificatie zoals bedoeld in hoofdstuk III, afdeling II van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, ingeschaald van niveau 1 tot en met 8 volgens het kwalificatieraamwerk overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling II, II/1 en III van dit decreet, of een kwalificatie uitgereikt na het succesvol beëindigen van een programma ingeschaald in de niveaus van de International Standard Classification of Education 2011;
  11° leidinggevend personeel: een lid van het hogere personeel dat belast is met het dagelijks bestuur van de onderneming en gemachtigd is om de werkgever te vertegenwoordigen en te verbinden, en dat tevens leiding geeft aan de onderneming en toezicht houdt op de werkzaamheden van ondergeschikte werknemers;
  12° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid;
  13° [1 ...]1
  14° opleiding: het onderricht waardoor kennis en vaardigheden worden verkregen met de bedoeling de brede inzetbaarheid van de werknemer op de arbeidsmarkt rechtstreeks of onrechtstreeks te verbeteren;
  15° organisatie: de organisatie vermeld in artikel 3, eerste lid, 3° van de wet van 3 juli 2005 betreffende de rechten van vrijwilligers;
  16° samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018: het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de coördinatie tussen het beleid inzake de toelatingen tot arbeid en het beleid inzake de verblijfsvergunningen en inzake de normen betreffende de tewerkstelling en het verblijf van buitenlandse arbeidskrachten;
  17° schouwspelartiest: de persoon die het beroep, vermeld in artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, uitoefent;
  18° stage: het opleidingsprogramma bij een werkgever om kennis, praktijk en ervaring in de beroepswereld op te doen, dat leidt tot een diploma van het hoger onderwijs of dat dient als voortzetting van de voorafgaande studie;
  19° uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018: het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap houdende uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de coördinatie tussen het beleid inzake de toelatingen tot arbeid en het beleid inzake de verblijfsvergunningen en inzake de normen betreffende de tewerkstelling en het verblijf van buitenlandse arbeidskrachten;
  20° wet van 30 april 1999: de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers;
  21° wettig verblijf: de verblijfssituatie van de vreemdeling die toegelaten of gemachtigd is om op het grondgebied van het Rijk te verblijven voor een periode die negentig dagen niet overschrijdt conform titel I, hoofdstuk II, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, of voor een periode van meer dan negentig dagen conform titel I, hoofdstuk III, [1 of titel II]1 van de voormelde wet.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
  (2)<BVR 2024-03-08/01, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

HOOFDSTUK 2. - Algemene bepalingen
Art.2.§ 1. [1 Een arbeidsvergunning en een arbeidskaart worden uitgereikt voor de tewerkstelling van de onderdaan van een derde land die aan een van de volgende voorwaarden voldoet:
   1° hij wordt toegelaten tot arbeid voor een aaneengesloten periode van maximaal negentig dagen, of voor een periode van maximaal negentig dagen binnen een periode van honderdtachtig dagen, berekend conform artikel 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
   2° hij wordt toegelaten tot arbeid voor een bepaalde duur als grensarbeider;
   3° hij wordt toegelaten als au pair op grond van hoofdstuk VI, afdeling 2, van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers.
   In het eerste lid, 2°, wordt verstaan onder grensarbeider: de werknemer die op het grondgebied van het Vlaamse Gewest werkt, maar die zijn verblijfplaats heeft op het grondgebied van een aangrenzend land en daarheen in principe dagelijks of ten minste een keer per week terugkeert.
   De bepalingen van hoofdstuk 10 zijn van toepassing op de aanvragen van toelating tot arbeid als vermeld in het eerste lid.]1.
  § 2. De geldigheidsduur van de arbeidsvergunning en de arbeidskaart stemmen overeen met de geldigheidsduur van de toelating tot arbeid.
  De arbeidsvergunning en de arbeidskaart verliezen hun geldigheid als de toelating tot arbeid niet langer geldig is, of ingetrokken is.
  § 3. In toepassing van de eerste paragraaf, 1°, kan voor aanvragen op basis van artikel 18 een gemeenschappelijke arbeidsvergunning uitgereikt worden voor een contingent van minstens vijftien werknemers.
  De bevoegde overheid wint, bij de beoordeling van de aanvraag vermeld in het eerste lid, het advies in van het bevoegde paritaire comité.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

Art.3. Conform artikel 16 van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 zitten de arbeidsvergunning en de arbeidskaart vervat in de gecombineerde vergunning of in een andere verblijfstitel met het oog op werk voor een periode van meer dan negentig dagen, als de onderdaan van het derde land zijn hoofdverblijfplaats vestigt op het Belgische grondgebied.
  De bepalingen van hoofdstuk 9 zijn van toepassing op de aanvragen van toelating tot arbeid met toepassing van het eerste lid.

Art.4.[1 §1.]1 [2 Een werknemer kan in eenzelfde periode slechts één toelating tot arbeid bekomen. De toelating tot arbeid voor een bepaalde duur is beperkt tot de tewerkstelling bij één werkgever]2.
  In afwijking van het eerste lid:
  1° [1 kan wie toegelaten is tot arbeid op grond van artikel 17, eerste lid, 1°, 2°, 3°, 5°, 6° of 11°, bijkomend activiteiten als internationaal docent [2 of onderzoeker]2 uitvoeren;]1;
  2° kan, in het geval van detachering, de werknemer prestaties uitvoeren bij verschillende gebruikers in het Vlaamse Gewest, indien de detacheringsovereenkomst de gegevens aangaande al deze gebruikers opgeeft;
  3° geldt de Europese blauwe kaart na afloop van [2 één]2 jaar tewerkstelling voor elke werkgever, voor zover de tewerkstelling voldoet aan de voorwaarden van artikel 21 [2 ;]2
  [2 kan de houder van een gecombineerde vergunning een flexi-job uitoefenen, overeenkomstig artikel 16, § 3, 3°.]2
  [1 § 2. De werkgever of de gebruiker heeft een maatschappelijke zetel of een vestigingseenheid in het Vlaamse Gewest.
   In afwijking van het eerste lid kan een toelating tot arbeid afgeleverd worden voor prestaties onderworpen aan de Belgische sociale zekerheid, [2 ...]2.]1
  [2 § 3. De toelating tot arbeid voor bepaalde duur overeenkomstig hoofdstuk 9 wordt toegekend als de onderdaan van een derde land minimaal 80 procent van een voltijdse tewerkstelling presteert.
   De voorwaarde van het presteren van minimaal 80 procent van een voltijdse tewerkstelling als vermeld in het eerste lid, geldt niet voor aanvragen overeenkomstig artikel 17 .]2
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
  (2)<BVR 2024-03-08/01, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.5. De toelating tot arbeid voor onbepaalde duur geldt voor alle beroepen die in loondienst worden uitgeoefend.
  Als de onderdaan van een derde land een toelating tot arbeid verkregen heeft voor onbepaalde duur, is geen arbeidsvergunning vereist voor de werkgever.

Art.6. De persoon die conform artikel 16 van rechtswege toegelaten is tot arbeid, is vrijgesteld van aanvraag van toelating tot arbeid.

Art.7.[1 Overeenkomstig artikel 4, § 2, tweede lid, van de wet van 30 april 1999 kan de toelating tot arbeid van bepaalde duur in de volgende gevallen worden toegekend als de werknemer in België is binnengekomen voor de werkgever de toelating tot arbeid heeft verkregen en als de werknemer voldoet aan de verblijfsvoorwaarden, vermeld in artikel 61/25-2, § 2, van de wet van 15 december 1980:
   1° voor de tewerkstelling van de buitenlandse onderdanen, vermeld in artikel 17, met uitzondering van de personen, vermeld in punt 7°, voor de aanvragen van toelating tot arbeid in het kader van de vergunning voor een persoon die binnen een onderneming overgeplaatst is;
   2° voor de tewerkstelling van de buitenlandse onderdanen die het statuut van langdurig ingezeten onderdanen in een andere lidstaat van de Europese Unie hebben verkregen krachtens wetgeving of reglementering ter omzetting van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen;
   3° voor de tewerkstelling van de buitenlandse onderdanen, vermeld in artikel 18, § 2.
   Met toepassing van het eerste lid gelden voor de aanvraag van bijzondere categorieën van werknemers, vermeld in hoofdstuk 8, de volgende verblijfsvoorwaarden:
   1° de voorwaarden, vermeld in artikel 61/27-1, § 2, van de wet van 15 december 1980, als het de aanvraag van de blauwe kaart betreft;
   2° de voorwaarden, vermeld in artikel 61/12, § 3, van de wet van 15 december 1980, als het de aanvraag van een onderzoeker betreft;
   3° de voorwaarden, vermeld in artikel 61/13/18, § 3, van de wet van 15 december 1980, als het de aanvraag van een stagiair betreft,
   4° de voorwaarden, vermeld in artikel 61/13/27, § 3, van de wet van 15 december 1980, als het de aanvraag van een vrijwilliger betreft ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.8.§ 1. De toelating tot arbeid van bepaalde duur wordt toegekend voor de duur van het arbeidscontract of van de opdracht, met een maximumduur van één jaar.
  De toelating tot arbeid vermeld in artikel 17, eerste lid, 1°, 2°, 3°, [1 ...]1, 5°, 6°, en 7°, voor wat betreft de leidinggevende-ICT en de specialist-ICT, wordt toegekend voor de duur van het arbeidscontract of van de opdracht, met een maximumduur van drie jaar.
  [1Bij detachering wordt de toelating tot arbeid beperkt tot de geldigheidsduur van het document, vermeld in artikel 44, eerste lid, 2°. ]1
  § 2. De toelating tot arbeid van bepaalde duur kan hernieuwd worden voor een verdere tewerkstelling van dezelfde werknemer [1 ...]1, al dan niet bij dezelfde werkgever, conform de bepalingen van hoofdstuk 3.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

Art.9.[1 § 1. In de volgende gevallen brengt de werkgever de bevoegde overheid uiterlijk binnen vijftien kalenderdagen schriftelijk of op elektronische wijze op de hoogte tijdens de duurtijd van de toelating tot de arbeid:
   1° bij verbreking van de arbeidsovereenkomst;
   2° bij elke betekenisvolle wijziging van de arbeidsvoorwaarden die gevolgen kan hebben voor de geldigheid van de toelating.
   De bevoegde overheid brengt de werkgever op de hoogte als die een nieuwe toelating tot arbeid moet aanvragen. In het geval, vermeld in het eerste lid, 2°, brengt de bevoegde overheid de werkgever op de hoogte binnen vijftien kalenderdagen na de ontvangst van de kennisgeving.
   § 2. Als tijdens de eerste twaalf maanden van de toelating tot arbeid die is afgeleverd in het kader van de Europese blauwe kaart, een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt gesloten, brengt de nieuwe werkgever de bevoegde overheid uiterlijk binnen 15 kalenderdagen schriftelijk of op elektronische wijze op de hoogte en bezorgt die een kopie van de arbeidsovereenkomst, vermeld in artikel 46, eerste lid, 1°.
   De bevoegde overheid kan zich verzetten tegen de wijziging overeenkomstig artikel 67, § 1, uiterlijk binnen dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving voor zover de voorwaarden in artikel 21 niet zijn vervuld.
   § 3. Als tijdens de geldigheid van een toelating tot arbeid afgeleverd in het kader van de seizoenarbeidersvergunning, een nieuwe arbeidsovereenkomst voor seizoenarbeid wordt gesloten, brengt de nieuwe werkgever de bevoegde overheid uiterlijk binnen 15 kalenderdagen onmiddellijk schriftelijk of op elektronische wijze op de hoogte, en bezorgt die een kopie van de arbeidsovereenkomst, gesloten overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk 8.
   De bevoegde overheid kan zich verzetten tegen de wijziging overeenkomstig artikel 67, § 1, uiterlijk binnen dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving.
   In het eerste lid wordt onder seizoenarbeidersvergunning het volgende verstaan: de vergunning als bedoeld in artikel 12, 3° van het samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap houdende uitvoering van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 tussen de Federale Staat, het Waals Gewest, het Vlaams Gewest, het Brussels-Hoofdstedelijk Gewest en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de coördinatie tussen het beleid inzake de toelatingen tot arbeid en het beleid inzake de verblijfsvergunningen en inzake de normen betreffende de tewerkstelling en het verblijf van buitenlandse arbeidskrachten ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.10. De toelating tot arbeid kan aan bijzondere voorwaarden worden verbonden. Die voorwaarden worden in de beslissing tot toekenning van de toelating tot arbeid vermeld.

HOOFDSTUK 3. - Hernieuwing en wijziging van de toelating tot arbeid
Art.11.De aanvraag van hernieuwing of wijziging van de toelating tot arbeid wordt ingediend uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de geldigheid van de lopende toelating.
  In afwijking van het eerste lid wordt de aanvraag van hernieuwing van de toelating tot arbeid in het kader van seizoenarbeid ingediend uiterlijk een maand voor het verstrijken van de lopende toelating.
  [1§ 2. De aanvraag tot hernieuwing of wijziging wordt beoordeeld op basis van de criteria, vermeld in hoofdstuk 6.
   In afwijking van het eerste lid worden de voorwaarden, vermeld in artikel 18, § 1, eerste lid, vermoed vervuld te zijn als de hernieuwing van de toelating tot arbeid, aangevraagd door dezelfde werkgever, betrekking heeft op dezelfde functie als de functie waarvoor de lopende toelating op basis van artikel 18 werd afgeleverd. ]1
  [1 § 3. De toelating tot arbeid die in kader van een hernieuwing afgeleverd wordt, neemt aanvang vóór het einde van het wettig verblijf van de betrokken werknemer, dat is toegekend conform artikel 36, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018. ]1
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 7, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

HOOFDSTUK 4. - Weigering, intrekking en verlies van geldigheid van de toelating tot arbeid
Art.12.[1 § 1. De toelating tot arbeid wordt geweigerd als:
   1° de aanvraag onvolledige, onjuiste, vervalste of onrechtmatig verkregen gegevens, verklaringen of onrechtmatig verrichte aanpassingen bevat;
   2° de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 4, artikel 4/1 of artikel 5 van de wet van 30 april 1999, of in de uitvoeringsbesluiten niet zijn vervuld;
   3° de werkgever, de gastentiteit of de werknemer zich niet houdt aan de bijzondere voorwaarden, vermeld in artikel 10;
   4° de werkgever of de gastentiteit de wettelijke en de reglementaire verplichtingen voor de tewerkstelling van werknemers niet naleeft, met inbegrip van de loon- en andere arbeidsvoorwaarden die voor de tewerkstelling gelden;
   5° de natuurlijke persoon die optreedt in naam en voor rekening van de werkgever en tevens bemiddelt tussen werkgever en werknemer, de wettelijke verplichtingen inzake private arbeidsbemiddeling niet naleeft, vermeld in hoofdstuk 2 van het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling;
   6° de tewerkstelling strijdig is met de openbare orde of de openbare veiligheid, met de wetten en reglementen, of met de internationale overeenkomsten en akkoorden over de indienstneming en de tewerkstelling van buitenlandse werknemers;
   7° aan de tewerkstelling onvoldoende inkomsten verbonden zijn die de werknemer in staat stellen te voorzien in zijn behoeften of in de behoeften van die van zijn gezin als bepaald in art. 76, § 1;
   8° de onderneming of de gastentiteit is opgericht of opereert met als belangrijkste doel de binnenkomst van buitenlandse werknemers te vergemakkelijken, of geen economische of maatschappelijke activiteiten uitvoert;
   9° de werkgever gedurende een periode van zes maanden voorafgaand aan de aanvraag een volledige betrekking heeft afgeschaft om de vacature te creëren die de werkgever met die aanvraag wil vervullen.
   De weigeringsgrond, vermeld in het eerste lid, 7°, is niet van toepassing op aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 8°, 10°, 11° en 18°.
   De weigeringsgrond, vermeld in het eerste lid, 9°, is niet van toepassing op aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°, 6° en 7°, en op aanvragen van seizoenarbeiders als vermeld in afdeling 2 van hoofdstuk 8.
   § 2. De toelating tot arbeid kan geweigerd worden als:
   1° tegen de werkgever, de gastentiteit of de mandataris gedurende een jaar voor de aanvraag een sanctie uitgesproken is op grond van een van de volgende bepalingen:
   a) artikel 12/1, § 1, artikel 12/3, § 1, of artikel 12/4 van de wet van 30 april 1999;
   b) artikel 13/5, artikel 13/6, § 2, § 4, of § 5, van het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht;
   c) artikel 22 van het decreet van 15 oktober 2021 over de uitoefening van zelfstandige beroepsactiviteiten door buitenlandse onderdanen;
   d) artikel 175/1, § 1, artikel 181, § 1, of artikel 181/1 van het Sociaal Strafwetboek;
   2° de werkgever, de gastentiteit of de mandataris gedurende een jaar voor de aanvraag onjuiste, vervalste of onrechtmatig verkregen gegevens, verklaringen of onrechtmatig verrichte aanpassingen heeft gebruikt bij een aanvraag van toelating tot arbeid;
   3° de werkgever, de gastentiteit of diens bestuurders in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen verkeren, het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring, of de voorbije vijf jaar failliet zijn verklaard, of een gerechtelijke reorganisatie hebben aangevraagd of verkregen;
   4° het doel ervan is een ethische rekrutering te verzekeren in de sectoren die in het land van oorsprong een tekort aan gekwalificeerde werknemers hebben;
   5° gedurende een jaar voor de aanvraag een toelating tot arbeid voor dezelfde werknemer in dezelfde categorie geweigerd of ingetrokken werd, zonder dat de aanvrager nieuwe elementen kan laten gelden;
   6° de werkgever of de gastentiteit zich niet houdt aan de bepalingen van de fiscale, sociaalrechtelijke of vennootschapsrechtelijke wetgeving;
   7° de kredietwaardigheid van de onderneming of de gastentiteit ongunstig is;
   8° de werkgever of de gastentiteit onvoldoende economische of maatschappelijke activiteiten uitoefent die de tewerkstelling van buitenlandse werknemers verantwoordt;
   9° de onderneming waarin buitenlandse werknemers zullen worden tewerkgesteld, minder dan drie jaar geleden is opgericht of geen personeelsleden in dienst heeft.
   De weigeringsgrond, vermeld in het eerste lid, 4°, is alleen van toepassing op aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°.
   De weigeringsgronden, vermeld in het eerste lid, 7° tot en met 9°, zijn niet van toepassing op de aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°, 6°, 7°, 8° en 18°, of op de aanvragen van seizoenarbeiders als vermeld in afdeling 2 van hoofdstuk 8.
   Bij de beoordeling van de toelating tot arbeid houdt de bevoegde overheid rekening met de specifieke omstandigheden die eigen zijn aan de aanvraag, de belangen van de buitenlandse werknemer, het economische belang van de werkgever en het evenredigheidsbeginsel ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.13.[1 § 1. De toelating tot arbeid wordt ingetrokken als:
   1° voor de aanvraag gebruikgemaakt is van bedrieglijke praktijken, onvolledige, onjuiste of vervalste verklaringen, of als onrechtmatig verkregen gegevens werden bezorgd of onrechtmatig aanpassingen werden verricht;
   2° de onderneming of de gastentiteit is opgericht of opereert met als belangrijkste doel de binnenkomst van buitenlandse werknemers te vergemakkelijken, of geen economische of maatschappelijke activiteiten uitvoert;
   3° de tewerkstelling strijdig is met de openbare orde of openbare veiligheid, met de wetten en reglementen, of met de internationale overeenkomsten en akkoorden over de indienstneming en tewerkstelling van werknemers van buitenlandse nationaliteit;
   4° de werkgever of de gastentiteit de wettelijke en reglementaire verplichtingen voor de tewerkstelling van werknemers niet nakomt, met inbegrip van de loon- en andere arbeidsvoorwaarden die gelden voor de werknemers;
   5° de werkgever, de gastentiteit of de werknemer zich niet houdt aan de bijzondere voorwaarden, vermeld in artikel 10.
   § 2. De toelating tot arbeid kan ingetrokken worden als:
   1° tegen de werkgever of de gastentiteit een sanctie uitgesproken is op grond van een van de volgende bepalingen:
   a) artikel 12/1, § 1, artikel 12/3, § 1, of artikel 12/4 van de wet van 30 april 1999;
   b) artikel 13/5, artikel 13/6, § 2, § 4, of § 5, van het decreet van 30 april 2004 houdende sociaalrechtelijk toezicht;
   c) artikel 22 van het decreet van 15 oktober 2021 over de uitoefening van zelfstandige beroepsactiviteiten door buitenlandse onderdanen;
   d) artikel 175/1, § 1, artikel 181, § 1, of artikel 181/1 van het Sociaal Strafwetboek;
   2° de werkgever, de gastentiteit of diens bestuurders in staat van faillissement of van kennelijk onvermogen verkeren, het voorwerp uitmaken van een procedure tot faillietverklaring, of de voorbije vijf jaar failliet zijn verklaard, of een gerechtelijke reorganisatie hebben aangevraagd of verkregen;
   3° de werkgever of de gastentiteit zich niet houdt aan de verplichtingen die zijn opgelegd door fiscale, sociaalrechtelijke of vennootschapsrechtelijke wetgeving;
   4° de werkgever of de gastentiteit onvoldoende economische of maatschappelijke activiteiten uitoefent die de tewerkstelling van buitenlandse werknemers verantwoordt.
   De intrekkingsgrond, vermeld in het eerste lid, 2°, is niet van toepassing op de aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°.
   De intrekkingsgrond, vermeld in het eerste lid, 4°, is niet van toepassing op aanvragen van personen als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°, 6°, 7°, 8° en 18°, of op aanvragen van seizoenarbeiders als vermeld in afdeling 2 van hoofdstuk 8.
   Bij de beoordeling van de toelating houdt de bevoegde overheid rekening met de specifieke omstandigheden die eigen zijn aan de aanvraag, de belangen van de buitenlandse werknemer, het economische belang van de werkgever en het evenredigheidsbeginse ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.14. § 1. De toelating tot arbeid voor een bepaalde duur verliest haar geldigheid als de houder ervan niet langer beschikt over een wettig verblijf in België.
  De van rechtswege toelating tot arbeid in het kader van kortetermijnmobiliteit, vermeld in artikel 16, § 1, eerste lid, 5° en 6°, vervalt als de bevoegde overheid de aanvraag van langetermijnmobiliteit die wordt ingediend voor de persoon, vermeld in artikel 17, eerste lid, 6° of 7°, afwijst.
  § 2. De toelating tot arbeid voor onbepaalde duur verliest haar geldigheid als de onderdaan van een derde land gedurende een periode van meer dan een jaar uit het land afwezig blijft, behalve als die afwezigheid niet het verlies van zijn recht of machtiging tot verblijf tot gevolg had conform artikel 39, § 3 of § 5 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De vreemdeling die ambtshalve wordt geschrapt door het gemeentebestuur of van wie de verblijfstitel al meer dan drie maanden is verstreken, wordt verondersteld het land te hebben verlaten, behalve na bewijs van het tegendeel.

HOOFDSTUK 5. - Beroep
Art.15.In toepassing van hoofdstuk V van de wet van 30 april 1999, kan de minister voor individuele behartigenswaardige gevallen om economische of sociale redenen, de volgende afwijkingen toestaan:
  1° met toepassing van artikel 17, eerste lid, 1°, aangetoonde kwalificaties op basis van ervaring of opleiding, die niet gestaafd worden door een diploma van het hoger onderwijs, als gelijkwaardig aanvaarden, voor zover deze kwalificaties ten minste niveau 5 behalen;
  2°[1 ...]1
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 10, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

HOOFDSTUK 6. - Toelatingen tot arbeid voor bepaalde duur
Art.16.[1 § 1. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van internationale akkoorden zijn de volgende categorieën van personen van rechtswege toegelaten tot arbeid als ze voldoen aan de voorafgaande Limosa-aangifte conform titel IV, hoofdstuk 8, afdeling 2, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot voorafgaande melding voor gedetacheerde werknemers en zelfstandigen, en als hun arbeidsprestaties beperkt zijn tot maximaal negentig dagen binnen een periode van honderdtachtig dagen, berekend conform artikel 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 december 1980:
   1° de onderdanen van derde landen die geen hoofdverblijfplaats hebben in België en die een van de volgende tijdelijke handelsactiviteiten verrichten die verband houden met de zakelijke belangen van de werkgever, waarbij geen diensten of goederen worden geleverd:
   a) het bijwonen van:
   1) conferenties en seminaries;
   2) interne en externe zakelijke bijeenkomsten;
   3) beurzen en tentoonstellingen;
   b) het onderhandelen over zakelijke overeenkomsten;
   c) het ondernemen van verkoops- of marketingactiviteiten;
   d) het uitvoeren van interne audits of klantenaudits;
   e) het verkennen van bedrijfsopportuniteiten;
   f) het geven of volgen van opleidingen;
   2° de personen die naar België gekomen zijn om, voor rekening van een onderneming die in het buitenland gevestigd is, goederen in ontvangst te nemen die door de Belgische nijverheid geleverd zijn;
   3° de journalisten die in het buitenland verblijven en die verbonden zijn aan dagbladen die in het buitenland uitgegeven worden of persagentschappen of radio- of televisiestations die in het buitenland gevestigd zijn, en die naar België komen voor de uitoefening van hun opdracht;
   4° de werknemers die worden tewerkgesteld in een buitenlandse onderneming en die naar België komen om een opleiding te geven of te volgen in de Belgische zetel van de groep van ondernemingen waartoe hun onderneming behoort, in het kader van een opleidingsovereenkomst tussen de zetels van de groep van ondernemingen;
   5° de leidinggevende-ICT, specialist-ICT of stagiair-werknemer-ICT die zijn recht op kortetermijnmobiliteit uitoefent, op voorwaarde dat de bezoldiging niet minder gunstig is dan die van vergelijkbare functies overeenkomstig toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken, conform artikel 79;
   6° de onderdanen van derde landen die als vertegenwoordigers van hotels, reisbureaus of reisorganisaties, of die als gidsen een congres of beurs bijwonen of daaraan deelnemen of een rondreis begeleiden die is begonnen op het grondgebied van een derde land;
   7° vertalers en tolken: de onderdanen van derde landen die als vertalers of tolken diensten verlenen als werknemers van een rechtspersoon die op het grondgebied van een derde land gevestigd is.
   In het eerste lid, 5°, wordt onder het recht op kortetermijnmobiliteit verstaan: het recht waarover de onderdaan van een derde land die in het bezit is van een geldige vergunning voor een persoon die binnen een onderneming overgeplaatst is, die afgegeven is door een andere lidstaat, beschikt om op het Belgische grondgebied te verblijven en te werken in elke entiteit die in België is gevestigd en die tot de onderneming of dezelfde groep van ondernemingen behoort, gedurende een maximale periode van negentig dagen binnen een periode van honderdtachtig dagen.
   § 2. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van internationale akkoorden zijn de volgende personen van rechtswege toegelaten tot arbeid als ze voldoen aan de voorafgaande Limosa-aangifte conform titel IV, hoofdstuk 8, afdeling 2, van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot voorafgaande melding voor gedetacheerde werknemers en zelfstandigen:
   1° de onderdanen van derde landen die in het kader van onderzoek hun recht op kortetermijnmobiliteit uitoefenen op voorwaarde dat aan hun tewerkstelling inkomsten zijn verbonden die hen in staat stellen om te voorzien in hun behoeften of in de behoeften van hun gezin, conform artikel 76, § 1, eerste lid;
   2° de werknemers die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die tewerkgesteld zijn door een onderneming die gevestigd is in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse Bondsstaat en die zich tijdelijk naar België begeven om diensten te verrichten, op voorwaarde dat ze voldoen aan een van de volgende voorwaarden:
   a) ze verblijven in de lidstaat van de Europese Economische Ruimte of de Zwitserse Bondsstaat en ze beschikken daar over een recht op verblijf of een verblijfsvergunning van meer dan drie maanden;
   b) ze zijn wettig tewerkgesteld in de lidstaat waar ze verblijven, en de vergunning is ten minste geldig voor de duurtijd van het werk dat ze in België moeten uitvoeren;
   c) ze zijn in het bezit van een regelmatige arbeidsovereenkomst;
   d) ze beschikken over een paspoort en een verblijfsvergunning met een duurtijd die minimaal gelijkwaardig is met de duurtijd van de dienstverlening om hun terugkeer naar hun land van oorsprong of verblijf te verzekeren.
   In het eerste lid, 1°, wordt onder het recht op kortetermijnmobiliteit verstaan: het recht waarover de onderdaan van een derde land beschikt die in het bezit is van een geldige vergunning voor onderzoeker, die afgegeven is door een andere lidstaat, om op het Belgische grondgebied te verblijven om een deel van zijn onderzoek uit te voeren gedurende een periode van honderdtachtig dagen binnen elke periode van driehonderdzestig dagen.
   § 3. De volgende categorieën van personen worden van rechtswege toegelaten tot arbeid:
   1° de gedetacheerde werknemers die niet onderworpen zijn aan een voorafgaande Limosa-aangifte conform artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 maart 2007 tot uitvoering van het Hoofdstuk 8 van Titel IV van de programmawet (I) van 27 december 2006 tot voorafgaande melding voor gedetacheerde werknemers en zelfstandigen als hun prestaties in België beperkt zijn tot maximaal negentig dagen binnen een periode van honderdtachtig dagen, berekend conform artikel 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 december 1980;
   2° de onderzoekers of de internationale docenten die verbonden zijn aan een erkende Belgische onderzoeksinstelling, als hun prestaties beperkt zijn tot een periode van maximaal negentig dagen binnen elke periode van honderdtachtig dagen, berekend conform artikel 6, tweede en derde lid, van de wet van 15 december 1980;
   3° de houders van een geldige toelating tot arbeid die is afgeleverd conform hoofdstuk 9 die een flexi-job uitoefenen.
   In het eerste lid, 3°, wordt onder flexi-job verstaan: de tewerkstelling als vermeld in artikel 3, 1°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.17.De volgende personen worden toegelaten tot arbeid:
  1° hooggeschoold personeel, op voorwaarde dat de buitenlandse werknemer hogere beroepskwalificaties aantoont aan de hand van een diploma van het hoger onderwijs en de bezoldiging van de buitenlandse werknemer minstens 100% bedraagt van het gemiddeld bruto jaarloon.
  De bezoldiging bedraagt minstens 80% van het gemiddeld bruto jaarloon voor de werknemer, verbonden door een arbeidsovereenkomst met een in België gevestigde werkgever, voor zover de werknemer:
  a) ofwel de leeftijd van dertig jaar niet heeft bereikt;
  b) ofwel tewerkgesteld wordt als verpleegkundige;
  [2 c) ofwel als leerkracht wordt tewerkgesteld in een onderwijsinstelling die de Vlaamse Gemeenschap heeft erkend;]2
  2° leidinggevend personeel, op voorwaarde dat hun jaarlijkse bezoldiging minstens 160% bedraagt van het gemiddeld bruto jaarloon;
  3° hooggeschoold personeel dat in aanmerking komt voor de Europese blauwe kaart conform de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 8, afdeling 1, van dit besluit;
  4° [1 ...]1
  De bezoldiging bedraagt minstens 80% van het gemiddeld bruto jaarloon voor de werknemer, verbonden door een arbeidsovereenkomst met een in België gevestigde werkgever, voor zover de werknemer de leeftijd van dertig jaar niet heeft bereikt;
  5° postdoctoraal onderzoekers die een tegemoetkoming voor wetenschappelijk onderzoek genieten voor een periode van maximum drie jaar;
  6° onderzoekers die, op basis van een gastovereenkomst met een erkende onderzoeksinstelling, in aanmerking komen voor een vergunning voor onderzoekers of een vergunning voor langetermijnmobiliteit voor onderzoekers conform de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 8, afdeling 4, van dit besluit;
  7° de binnen de onderneming overgeplaatste leidinggevende-ICT, specialist-ICT, of stagiair-werknemer-ICT die in aanmerking komt voor een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon of een vergunning voor langetermijnmobiliteit conform de voorwaarden, vermeld [2 in]2 hoofdstuk 8, afdeling 3, van dit besluit;
  8° buitenlandse stagiairs die in aanmerking komen voor een vergunning voor stagiairs conform de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 8, afdeling 5, van dit besluit;
  9° de houders van een universitair diploma die een verplichte stage verrichten om een vervolgdiploma te behalen;
  10° stagiairs die tewerkgesteld worden door een Belgische overheid of door een internationale instelling van publiek recht die in België gevestigd is en waarvan het statuut geregeld wordt door een in werking getreden verdrag, of die tewerkgesteld worden in het kader van een programma dat goedgekeurd is door die instelling;
  11° personen die tewerkgesteld worden ter uitvoering van internationale akkoorden die zijn goedgekeurd door een federale overheid, gewestelijke overheid of gemeenschapsoverheid in het kader van hun respectievelijke bevoegdheden;
  12° beroepssporters, scheidsrechters en trainers die verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars, op voorwaarde dat hun jaarlijkse bezoldiging niet lager ligt dan 81.600 euro, berekend en aangepast conform artikel 78 van dit besluit. Trainers die niet verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars, tonen een jaarlijkse bezoldiging aan van 40.800 euro, berekend en aangepast conform artikel 78 van dit besluit;
  13° schouwspelartiesten, op voorwaarde dat hun jaarlijkse bezoldiging niet lager ligt dan 34.179 euro, berekend en aangepast conform artikel 78 van dit besluit;
  14° de bedienaars van de erkende erediensten, op voorwaarde dat hun activiteiten de bediening betreft binnen een lokale geloofsgemeenschap, erkend conform artikel 2, 79, 115, 151, 187 of 230 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de materiële organisatie en werking van de erkende erediensten;
  15° de in België verblijvende journalisten die uitsluitend verbonden zijn aan in het buitenland uitgegeven dagbladen of in het buitenland gevestigde persagentschappen of radio- of televisiestations;
  16° [2 gespecialiseerde technici die krachtens een arbeidsovereenkomst zijn tewerkgesteld bij een werkgever die in het buitenland is gevestigd en die naar België komen om over te gaan tot de montage, het op gang brengen of de herstelling van een installatie die door die werkgever in het buitenland is vervaardigd of geleverd, of de voormelde diensten verlenen op grond van een garantiebeding in de oorspronkelijke leveringsovereenkomst, voor een periode van maximaal zes maanden]2;
  17° werknemers die verbonden blijven door een arbeidsovereenkomst met een in het buitenland gevestigde werkgever en die een specifieke beroepsopleiding [1 geven of]1 volgen in een Vlaams bedrijf in het kader van een opleidingsovereenkomst die toegevoegd is aan een verkoopcontract tussen dat Vlaamse bedrijf en de buitenlandse firma, op voorwaarde dat de duur van die opleiding niet langer duurt dan zes maanden;
  18° vrijwilligers die in aanmerking komen voor een vergunning voor vrijwilligers, conform de voorwaarden, vermeld in hoofdstuk 8, afdeling 6, van dit besluit;
  19° werknemers die tewerkgesteld worden in een buitenlandse onderneming, die naar België komen om een opleiding [1 te geven of]1 te volgen in de Belgische zetel van de groep van ondernemingen waartoe hun onderneming behoort, in het kader van een opleidingsovereenkomst tussen de zetels van die groep.
  In het eerste lid, 5° wordt verstaan onder postdoctoraal onderzoeker: de personen met minimum kwalificatie niveau 8, die in het kader van internationale mobiliteit een fundamenteel wetenschappelijk onderzoek in een gastuniversiteit of een erkende onderzoeksinstelling tot een goed einde brengt om de wetenschappelijke kennis die hij heeft opgedaan in het kader van het doctoraat te valoriseren.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 12, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
  (2)<BVR 2024-03-08/01, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.18.§ 1. [1 Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 16, 17 en 19 wordt de toelating tot arbeid van bepaalde duur uitgereikt aan de werkgever die in België gevestigd is, voor zover er geen kandidaat is op de arbeidsmarkt van een lidstaat van de Europese en Economische Ruimte die, al dan niet via een nog te volgen beroepsopleiding of individuele beroepsopleiding, geschikt is om de arbeidsplaats in kwestie op een gepaste wijze en binnen een billijke termijn te bekleden.
   De aanvraag voldoet, op straffe van onontvankelijkheid, aan al de volgende voorwaarden:
   1° de functie wordt vermeld op de knelpuntberoepenlijst die de VDAB jaarlijks publiceert;
   2° de functie vereist een kwalificatie van niveau 2, niveau 3 of niveau 4;
   3° de vacature voor de arbeidsplaats is gepubliceerd op de platformen van de VDAB en EURES, gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 9 weken in de periode van 4 maanden onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag van toelating tot arbeid;
   4° de werkgever vraagt bij de publicatie van de vacature als vermeld in 3° actieve bemiddeling voor de invulling van de vacature door de VDAB.
   De termijn, vermeld in het tweede lid, 3°, bedraagt bij aanvragen van seizoenarbeiders als vermeld in afdeling 2 van hoofdstuk 8 minimaal drie weken in de periode van een maand onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag van toelating tot arbeid.
   In het tweede lid wordt onder de VDAB verstaan: de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding, opgericht bij het decreet van 7 mei 2004 tot oprichting van het publiekrechtelijk vormgegeven extern verzelfstandigd agentschap Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.
   In het tweede lid, 3°, wordt onder EURES verstaan: het Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening als vermeld in Verordening 2016/589 (EU) van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2016 inzake een Europees netwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (EURES), de toegang van werknemers tot mobiliteitsdiensten en de verdere integratie van de arbeidsmarkten en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 492/2011 en (EU) nr. 1296/2013]1.
  § 2. De voorwaarden vermeld in de eerste paragraaf, worden vermoed vervuld te zijn voor functies waarvoor de minister vaststelt dat er een structureel tekort is.
  In toepassing van het eerste lid, stelt de minister [1 uiterlijk om de twee jaar]1, na raadpleging van de Adviescommissie voor Economische Migratie, een lijst op met middengeschoolde functies waarvoor er, voor de toepassing van dit besluit, een structureel tekort aan arbeidskrachten is.
  De minister deelt de lijst mee aan de Vlaamse Regering.
  In het tweede lid wordt verstaan onder middengeschoolde functies: functies waarvoor kwalificaties van niveau 3 of 4 vereist zijn op basis van ervaring of opleiding.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

HOOFDSTUK 7. - Toelatingen tot arbeid voor onbepaalde duur
Art.19.Onverminderd gunstiger bepalingen in internationale akkoorden, worden de volgende personen toegelaten tot arbeid voor onbepaalde duur:
  1° de buitenlandse onderdanen die beschikken over een wettig verblijf in België en die bewijzen dat ze [1 er]1 vier jaar arbeid hebben verricht gedurende vijf jaar onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag;
  2° de buitenlandse onderdanen die het statuut van langdurig ingezeten onderdanen in een andere lidstaat van de Europese Unie hebben verkregen krachtens wetgeving of reglementering ter omzetting van richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen, die beschikken over een wettig verblijf in België en die bewijzen dat ze [1 er]1 twaalf maanden arbeid hebben verricht gedurende maximaal achttien maanden onmiddellijk voorafgaand aan de aanvraag.
  [2 Voor de toepassing van het eerste lid worden met arbeidsperioden gelijkgesteld de perioden van algehele arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte, beroepsziekte, arbeidsongeval of tijdelijke werkloosheid, die zich voordeden op een moment dat de betrokkene op regelmatige wijze tewerkgesteld was door een in België gevestigde werkgever.
   Onder tijdelijke werkloosheid wordt het volgende verstaan: tijdelijke werkloosheid wegens overmacht, slecht weer, collectieve sluiting, staking of lock-ou]2.
  De volgende perioden van arbeid komen niet in aanmerking voor de toepassing van het eerste lid:
  1° de perioden die gedekt zijn door toelatingen tot arbeid die toegekend zijn [1 op basis van artikel 2, § 1, 2°, of]1 voor prestaties buiten de arbeidsovereenkomst;
  2° de perioden die gedekt zijn door toelatingen tot arbeid voor werknemers die door een arbeidsovereenkomst verbonden blijven met een in het buitenland gevestigde werkgever;
  3° de perioden die verricht zijn met toepassing van de normen voor de tewerkstelling van buitenlandse werknemers in het kader van de specifieke verblijfssituatie van de betrokken personen.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 13, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
  (2)<BVR 2024-03-08/01, art. 10, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

HOOFDSTUK 8. - Bijzondere categorieën van werknemers
Afdeling 1. - De Europese blauwe kaart
Art.20.[1 Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2021/1883 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2021 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan, en tot intrekking van Richtlijn 2009/50/EG van de Raad]1.
  Voor de toepassing van deze afdeling zijn de bepalingen van titel II, hoofdstuk 1 van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 van toepassing.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.21.De toelating tot arbeid in het kader van de Europese blauwe kaart wordt toegekend als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° de werkgever heeft met de buitenlandse werknemer een arbeidsovereenkomst [1 voor een hooggekwalificeerde baan]1 gesloten van onbepaalde duur of voor minstens [1 zes maanden]1;
  2° de bezoldiging van de buitenlandse werknemer bedraagt minstens [1 130]1 van het gemiddeld bruto jaarloon;
  3° de werknemer toont hogere beroepskwalificaties aan aan de hand van een diploma van het [1 hoger onderwijs met een minimum kwalificatieniveau 6]1.
  [1 Met hogere beroepskwalificaties als vermeld in het eerste lid, 3°, wordt gelijkgesteld, beroepservaring die voldoet aan al de volgende voorwaarden:
   1° de buitenlandse werknemer is leidinggevende op het gebied van informatie- en communicatietechnologie als vermeld in ISCO-08 code 133 of specialist op het gebied van informatie- en communicatietechnologie als vermeld in ISCO-08 code 25;
   2° de buitenlandse werknemer beschikt over minimaal drie jaar relevante beroepservaring die is verworven binnen zeven jaar voor de aanvraag van een Europese blauwe kaart.]1
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.21/1. [1 Houders van een geldige Europese blauwe kaart, afgeleverd door een andere Europese lidstaat, mogen in toepassing van artikel 16, § 1, 1° of artikel 16, § 2, 2° gedurende maximum 90 dagen binnen een periode van 180 dagen een tijdelijke activiteit uitoefenen in het Vlaamse gewest, op voorwaarde dat de tijdelijke activiteit rechtstreeks in verband staat met de belangen van de werkgever in de eerste Europese lidstaat en met de beroepsmatige verplichtingen van de houder van een Europese blauwe kaart op basis van de arbeidsovereenkomst in de eerste Europese lidstaat. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2024-03-08/01, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>


Afdeling 2. - De seizoenarbeiders
Art.22. Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider.
  Voor de toepassing van deze afdeling zijn de bepalingen van titel II, hoofdstuk 2 van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 van toepassing.

Art.23. Onverminderd artikel 18 wordt een toelating tot arbeid voor seizoenarbeiders toegekend als de seizoenarbeider gebonden is door een arbeidsovereenkomst met de werkgever voor seizoenafhankelijke activiteiten in de sectoren landbouw, tuinbouw of horeca, voor maximaal vijf maanden per periode van twaalf maanden.

Art.24. De toelating tot arbeid, vermeld in artikel 23, wordt toegekend voor maximum vijf maanden.

Art.24/1. [1 Als de toelating tot arbeid is ingetrokken op basis van artikel 13, § 2, 1°, a), of artikel 13, § 2, 2°, of artikel 13, § 2, 3° betaalt de werkgever een schadevergoeding aan de seizoenarbeider.
   De schadevergoeding dekt alle verplichtingen die de werkgever had moeten nakomen als de toelating tot arbeid niet was ingetrokken. De werkgever betaalt een vergoeding die gelijk is aan het loon dat de seizoenarbeider zou ontvangen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BVR 2024-03-08/01, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>


Afdeling 3. - De binnen de onderneming overgeplaatste personen
Art.25. Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming.
  Voor de toepassing van deze afdeling zijn de bepalingen van titel II, hoofdstuk 3 van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 van toepassing.

Art.26.De toelating tot arbeid in het kader van de vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon wordt toegekend als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° de gastentiteit en de in een derde land gevestigde onderneming behoren tot dezelfde onderneming of dezelfde groep van ondernemingen;
  2° de overgeplaatste werknemer is onmiddellijk voorafgaand aan de datum van de overplaatsing ten minste drie ononderbroken maanden in dienst bij die onderneming of groep van ondernemingen als leidinggevende, specialist of als stagiair-werknemer;
  3° [1 de overgeplaatste werknemer toont het volgende aan:
   a) de leidinggevende-ICT: een leidinggevende positie bekleden conform art. 1, 11° ;
   b) de specialist-ICT: beschikken over een minimum kwalificatie niveau 5 of beroepservaring indien al de volgende voorwaarden zijn vervuld:
   1) de specialist-ICT is leidinggevende op het gebied van informatie- en communicatietechnologie als vermeld in ISCO-08 code 133 of specialist op het gebied van informatie- en communicatietechnologie als vermeld in ISCO-08 code 25;
   2) de specialist-ICT beschikt over minimaal drie jaar relevante beroepservaring die is verworven binnen zeven jaar voor de aanvraag van een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon;
   c) de stagiair-werknemer-ICT: beschikken over een minimum kwalificatie niveau 6 aan de hand van een universitair diploma]1;
  4° de bezoldiging van de overgeplaatste werknemer is tijdens de gehele overplaatsing binnen een onderneming niet minder gunstig dan die van vergelijkbare functies overeenkomstig toepasselijke wetten of collectieve overeenkomsten of praktijken, conform artikel 79.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.27. § 1. De toelating tot arbeid voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon wordt uitgereikt voor de duur van de overplaatsing, met een maximumduur van drie jaar voor leidinggevende-ICT en specialist-ICT en een maximumduur van één jaar voor stagiair-werknemer-ICT.
  De periode, vermeld in het eerste lid, kan eventuele periodes van mobiliteit naar andere Europese lidstaten omvatten.
  § 2. Wanneer de maximumduur van de overplaatsing binnen een onderneming, zoals voorzien in § 1, werd bereikt, kan een nieuwe aanvraag voor een overplaatsing van eenzelfde werknemer pas ingediend worden na verloop van een periode van drie maanden.

Art.28. De toelating tot arbeid in het kader van de vergunning voor langetermijnmobiliteit van een binnen een onderneming overgeplaatste persoon wordt toegekend als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° de overgeplaatste werknemer is gedurende de hele procedure houder van een geldige, door de eerste lidstaat afgegeven vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon;
  2° de gastentiteit en de in een derde land gevestigde onderneming behoren tot dezelfde onderneming of dezelfde groep van ondernemingen;
  3° de bezoldiging van de overgeplaatste werknemer is tijdens de gehele overplaatsing binnen een onderneming niet minder gunstig dan die van vergelijkbare functies overeenkomstig toepasselijke wetten, collectieve overeenkomsten of praktijken, conform artikel 79.

Afdeling 4. - Onderzoekers
Art.29. Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten.
  Voor de toepassing van deze afdeling zijn de bepalingen van titel II, hoofdstuk 4 van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 van toepassing.

Art.30. § 1. Een erkende onderzoeksinstelling kan een gastovereenkomst met een onderzoeker afsluiten, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° het onderzoeksproject waarin de onderzoeker wordt tewerkgesteld, is goedgekeurd door de bevoegde organen van de onderzoeksinstelling, na onderzoek van het voorwerp van het onderzoek, de duurtijd ervan en, zo nodig, de beschikbaarheid van de vereiste financiële middelen;
  2° de kwalificaties van de onderzoeker zijn op basis van zijn diploma's en met het oog op het te verrichten onderzoek onderzocht door de bevoegde organen van de onderzoeksinstelling;
  3° als een subsidie toegekend wordt, is die subsidie gelijk aan de subsidie die toegekend wordt aan een nationale onderdaan.
  § 2. De gastovereenkomst wordt opgemaakt conform het model dat de bevoegde overheid ter beschikking stelt. De gastovereenkomst vermeldt:
  1° de persoonlijke gegevens van de onderzoeksinstelling;
  2° de persoonlijke gegevens van de onderzoeker;
  3° de gegevens en de details over het onderzoeksproject en de tewerkstelling van de onderzoeker in het Vlaamse Gewest;
  4° informatie over de voorgenomen mobiliteit in een of meerdere tweede lidstaten, indien die mobiliteit op het moment van de aanvraag bekend is;
  5° de verklaring van de onderzoeksinstelling dat zij de onderzoeker ontvangt met het oog op de voltooiing van het onderzoek;
  6° de verklaring van de onderzoeker dat hij tracht de onderzoeksactiviteit volledig uit te voeren.
  De gastovereenkomst neemt van rechtswege een einde als de onderzoeker niet tot het grondgebied wordt toegelaten of als de juridische band met de onderzoeksinstelling wordt beëindigd.

Art.31. De toelating tot arbeid in het kader van de vergunning voor onderzoekers wordt toegekend als de onderzoeker met de erkende onderzoeksinstelling, die in het Vlaamse Gewest ligt, verbonden is door een geldige gastovereenkomst als vermeld in artikel 30.

Art.32. De toelating tot arbeid in het kader van de vergunning voor langetermijnmobiliteit voor onderzoekers wordt toegekend als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° de onderzoeker is gedurende de hele procedure houder van een geldige, door de eerste lidstaat afgegeven vergunning voor onderzoeker;
  2° de onderzoeker is met de erkende onderzoeksinstelling, die in het Vlaamse Gewest ligt, verbonden door een geldige gastovereenkomst als vermeld in artikel 30, om er een deel uit te voeren van het onderzoeksproject op basis waarvan de vergunning voor onderzoeker is afgegeven door de eerste lidstaat.

Art.33.De toelating tot arbeid die is toegekend met toepassing van artikel 31 of 32:
  1° wordt beperkt tot de duur van het onderzoeksproject die wordt vastgelegd in de gastovereenkomst tussen de onderzoeker en de erkende onderzoeksinstelling;
  2° omvat de activiteiten die de onderzoeker in het kader van het onderzoeksproject uitvoert als [1 internationaal docent]1 in een universiteit of in een inrichting van hoger onderwijs.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 14, 003; Inwerkingtreding : 01-09-2019>

Afdeling 5. - Stagiairs
Art.34. Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten.
  Voor de toepassing van deze afdeling zijn de bepalingen van titel II, hoofdstuk 5 van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 van toepassing.

Art.35. De toelating tot arbeid in het kader van de vergunning voor stagiair wordt toegekend als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° de stagiair is verbonden met de werkgever door een stageovereenkomst met een maximumduur van zes maanden;
  2° de stagiair toont hogere beroepskwalificaties aan aan de hand van een diploma van hoger onderwijs, verkregen in de twee jaar voor de aanvraag, of toont aan dat hij een opleiding volgt die leidt tot dat diploma;
  3° de stage bevindt zich op het kwalificatieniveau en bestrijkt hetzelfde gebied als het diploma of de studie, vermeld in punt 2°.

Art.36. De toelating tot arbeid, vermeld in artikel 35, wordt toegekend voor een maximumduur van zes maanden, en kan één keer verlengd worden.

Afdeling 6. - Vrijwilligers
Art.37. Deze afdeling voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten.
  Voor de toepassing van deze afdeling zijn de bepalingen van titel II, hoofdstuk 6 van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018 van toepassing.

Art.38. De toelating tot arbeid in het kader van de vergunning voor vrijwilliger wordt toegekend als de vrijwilliger verbonden is met de ontvangende organisatie door een goedgekeurd vrijwilligersprogramma in het kader van Europees vrijwilligerswerk, voor een maximumduur van twaalf maanden.

Art.39. De toelating tot arbeid, vermeld in artikel 38, wordt toegekend voor een maximumduur van twaalf maanden.

HOOFDSTUK 9. - Procedure voor de toelating tot arbeid die deel uitmaakt van een procedure om de gecombineerde vergunning, de Europese blauwe kaart of een andere verblijfstitel te verkrijgen voor werk voor een periode van meer dan negentig dagen
Art.40. Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven.
  Voor de toepassing van dit hoofdstuk zijn de bepalingen van hoofdstuk IV van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018 van toepassing.

Art.41. Voor de tewerkstelling van een werknemer, onderdaan van een derde land, vraagt de werkgever een toelating tot arbeid aan bij de bevoegde overheid conform de bepalingen van dit hoofdstuk. De werkgever treedt daarbij op als vertegenwoordiger van de werknemer. Door de arbeidsovereenkomst te ondertekenen, wijst de werknemer de werkgever aan als zijn vertegenwoordiger.
  De aanvraag wordt ingediend met een formulier waarvoor de bevoegde overheid een model ter beschikking stelt. Dat aanvraagformulier vermeldt:
  1° de persoonlijke gegevens en het e-mailadres van de werkgever of zijn mandataris en van de diplomatieke of consulaire post die bevoegd is voor het verblijfsadres van de onderdaan van een derde land als die in het buitenland verblijft op het ogenblik waarop de werkgever de aanvraag indient;
  2° de persoonlijke gegevens van de werknemer;
  3° de gegevens en de details over de tewerkstelling van de werknemer in het Vlaamse Gewest.
  De werkgever vult de aanvraag naar behoren in, en ondertekent het gedateerde formulier.

Art.42.De aanvraag door tussenkomst van de werkgever wordt ingediend door een natuurlijke persoon die daarvoor over de vereiste rechtsbekwaamheid beschikt. Dat kan de werkgever zelf zijn, of een natuurlijke persoon die op regelmatige wijze in België verblijft en die in naam en voor rekening van de werkgever handelt. Als de werkgever in het buitenland gevestigd is, kan alleen de natuurlijke persoon voor hem optreden.
  [1 De natuurlijke persoon die in naam en voor rekening van de werkgever de aanvraag indient en tevens bemiddelt tussen werkgever en werknemer, voldoet aan de voorwaarden vermeld in hoofdstuk 2 van het decreet van 10 december 2020 betreffende de private arbeidsbemiddeling.]1
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.43.[2 De werkgever of, in voorkomend geval, de werknemer voegt bij het formulier, vermeld in artikel 41, al de volgende stukken:
   1° de documenten, vermeld in artikel 61/25-2, § 1, tweede lid, van de wet van 15 december 1980;
   2° een kopie van de geldige verblijfstitel, vermeld in artikel 7, als de aanvraag wordt ingediend vanuit een wettig verblijf in België ]2.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 15, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
  (2)<BVR 2024-03-08/01, art. 17, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.44. De werkgever voegt de volgende documenten bij het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van zijn identiteitsbewijs of dat van zijn volmachthouder;
  2° in geval van detachering, een kopie van het document, afgegeven door de buitenlandse instelling, dat verklaart dat de socialezekerheidswetgeving van dat land van toepassing blijft tijdens de tewerkstelling op het Belgische grondgebied, of, als een internationale overeenkomst daarover ontbreekt, een verklaring van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid dat de voorwaarden om onderworpen te zijn aan het Belgische stelsel voor werknemers, niet vervuld zijn;
  3° als de aanvraag betrekking heeft op de uitoefening van een gereglementeerd beroep, de documenten waaruit blijkt dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden voor de uitoefening van dat beroep.
  Bij een hernieuwing worden de volgende stukken bij het formulier, vermeld in artikel 41, gevoegd:
  1° een fotokopie van de loonfiches of loonafrekeningen voor de volledige periode van de toelating tot arbeid die verstrijkt, of een fotokopie van de individuele rekening na een volledig kalenderjaar waarin de betrokkene heeft gewerkt;
  2° het bewijs van inschrijving in het Limosakadaster als de aanvraag gaat over een detachering binnen het toepassingsgebied van titel IV, hoofdstuk 8, van de programmawet (I) van 27 december 2006.

Art.45.Voor hooggeschoold personeel of personen die een leidinggevende functie bekleden als vermeld in artikel 17, eerste lid, 1° en 2°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° [1een kopie van de arbeidsovereenkomst, vermeld in titel I en III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, of van de arbeidsovereenkomst, vermeld in hoofdstuk II, afdeling 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, die beide partijen dagtekenen en ondertekenen, of het bewijs van aanstelling of, in geval van detachering, een kopie van de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en zijn werkgever die in het buitenland is gevestigd, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan ]1;
  2° in geval van detachering een attest, ondertekend door de werkgever, waarin hij de duur van de detachering bepaalt, alsook de arbeids- en loonvoorwaarden tijdens de duur van de detachering;
  3° voor hooggeschoold personeel een fotokopie van de diploma's van het hoger onderwijs die de werknemer heeft behaald, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 16, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

Art.46.Voor werknemers als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de arbeidsovereenkomst, vermeld in titel I en III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, [1 of van de arbeidsovereenkomst, vermeld in hoofdstuk II, afdeling 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers,]1 gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
  2° een fotokopie van de diploma's van het hoger onderwijs die de werknemer heeft behaald, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan [2 of een bewijs van ervaring overeenkomstig artikel 21, tweede lid]2.
  [2 Voor werknemers als vermeld in artikel 17, eerste lid, 3°, in het kader van een aanvraag langetermijnmobiliteit, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
   1° een geldige Europese blauwe kaart die is afgeleverd door de eerste Europese lidstaat;
   2° het bewijs van twaalf maanden legaal verblijf in de eerste Europese lidstaat;
   3° een fotokopie van de naar behoren ingevulde arbeidsovereenkomst, vermeld in titel I en II of III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, of van de arbeidsovereenkomst, vermeld in hoofdstuk II, afdeling 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
   4° een bewijs van bezoldiging conform artikel 21, 2°.
   In het tweede lid wordt onder langetermijnmobiliteit verstaan: houders van een Europese blauwe kaart die na twaalf maanden legaal verblijf in de eerste Europese lidstaat op het grondgebied van een tweede Europese lidstaat binnenkomen, er verblijven en er werken met het oog op een hooggekwalificeerde baan.]2
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
  (2)<BVR 2024-03-08/01, art. 18, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.47.
  <Opgeheven bij BVR 2021-01-08/13, art. 18, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

Art.48. Voor de postdoctorale onderdanen van een derde land, vermeld in artikel 17, eerste lid, 5°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° het bewijs dat de postdoctorandus houder is van een doctorsgraad of over uitzonderlijke wetenschappelijke kwaliteiten beschikt die geattesteerd zijn door de gastuniversiteit;
  2° het bewijs dat de postdoctorandus een tegemoetkoming voor wetenschappelijk onderzoek krijgt, met vermelding van het bedrag van de tegemoetkoming;
  3° het bewijs dat de postdoctorandus fundamenteel wetenschappelijk onderzoek volbrengt in de gastuniversiteit of de erkende onderzoeksinstelling, met vermelding van de duur van het onderzoek.

Art.49. Voor de onderzoekers die in aanmerking komen voor een vergunning voor onderzoekers, vermeld in artikel 17, eerste lid, 6°, voegt de werkgever aan het formulier, vermeld in artikel 41, een fotokopie toe van de gastovereenkomst tussen de onderzoeker en de erkende onderzoeksinstelling, gedagtekend en ondertekend door beide partijen.
  Voor de onderzoekers die in aanmerking komen voor een vergunning voor langetermijnmobiliteit voor onderzoekers, vermeld in artikel 17, eerste lid, 6°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de vergunning voor onderzoekers, afgegeven door de eerste lidstaat, die geldig is gedurende de hele procedure;
  2° een fotokopie van de gastovereenkomst tussen de onderzoeker en de erkende onderzoeksinstelling die in het Vlaamse Gewest ligt, gedagtekend en ondertekend door beide partijen.

Art.50.Voor de binnen de onderneming overgeplaatste leidinggevende-ICT of specialist-ICT die in aanmerking komt voor een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon, vermeld in artikel 17, eerste lid, 7°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en zijn in het buitenland gevestigde werkgever, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan;
  2° een opdrachtbrief, ondertekend door de werkgever, waarin hij de duur van de detachering bepaalt, de functiebeschrijving, de arbeids- en loonvoorwaarden tijdens de duur van de detachering, en de gegevens van de entiteit gelegen in een derde land waar de werknemer na de beëindiging van de overplaatsing kan worden overgeplaatst;
  3° [1 een fotokopie van de diploma's van het hoger onderwijs die de betrokkene heeft behaald, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan, of een bewijs van ervaring overeenkomstig artikel 26, 3°, b)]1;
  4° het bewijs dat de gastentiteit en de in een derde land gevestigde onderneming tot dezelfde onderneming of groep van ondernemingen behoren.
  Voor de binnen de onderneming overgeplaatste stagiair-werknemer-ICT die in aanmerking komt voor een vergunning voor een binnen een onderneming overgeplaatste persoon, vermeld in artikel 17, eerste lid, 7°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en zijn in het buitenland gevestigde werkgever, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan;
  2° een fotokopie van de stageovereenkomst, ondertekend door de werkgever, waarin hij de duur van de detachering bepaalt, het opleidingsprogramma, de arbeids- en loonvoorwaarden tijdens de duur van de detachering, en de gegevens van de entiteit gelegen in een derde land waar de werknemer na de beëindiging van de overplaatsing kan worden overgeplaatst;
  3° een fotokopie van de diploma's van universitair onderwijs die de betrokkene heeft behaald, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan;
  4° het bewijs dat de gastentiteit en de in een derde land gevestigde onderneming tot dezelfde onderneming of groep van ondernemingen behoren.
  Voor de binnen de onderneming overgeplaatste leidinggevende-ICT, specialist-ICT of stagiair-werknemer-ICT die in aanmerking komt voor een vergunning voor langetermijnmobiliteit, vermeld in artikel 17, eerste lid, 7°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de vergunning voor de binnen een onderneming overgeplaatste persoon, afgegeven door de eerste lidstaat, die geldig is gedurende de procedure;
  2° een opdrachtbrief, ondertekend door de werkgever, waarin hij de duur van de detachering bepaalt, de functiebeschrijving, de arbeids- en loonvoorwaarden tijdens de duur van de detachering, en de gegevens van de entiteit gelegen in een derde land waar de werknemer na de beëindiging van de overplaatsing kan worden overgeplaatst;
  3° het bewijs dat de gastentiteit en de in een derde land gevestigde onderneming tot dezelfde onderneming of groep van ondernemingen behoren.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 19, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.51. Voor stagiairs als vermeld in artikel 17, eerste lid, 8°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de stageovereenkomst, gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
  2° een fotokopie van het diploma of de behaalde studieresultaten van de studie in het verlengde waarvan de stage plaatsvindt, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan.
  De stageovereenkomst vermeld in het eerste lid, 1°, bevat een beschrijving van het stageprogramma, met inbegrip van het opleidingsprogramma, de duur van de stage, de voorwaarden voor de plaatsing en het toezicht, de stage-uren, de rechtsbetrekking tussen de werkgever en de stagiair en de verbintenis, ondertekend door de stagiair, om tijdens de stageperiode geen andere betrekking in België te bekleden dan die waarvoor de toelating wordt verleend.

Art.52. Voor de houders van een universitair diploma die een verplichte stage verrichten met het oog op het behalen van een vervolgdiploma, vermeld in artikel 17, eerste lid, 9°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van het universitaire diploma van de betrokkenen, dat hen toelaat de vervolgopleiding te starten, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan;
  2° het vervolgprogramma dat is afgesloten met de bevoegde instelling, met vermelding van de begin- en einddatum, en de arbeids- en loonvoorwaarden.

Art.53. Voor de stagiairs, vermeld in artikel 17, eerste lid, 10°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de stageovereenkomst, gedagtekend en ondertekend door beide partijen, met vermelding van de duur van de stage en de hoogte van de vergoeding;
  2° bij een stagiair die tewerkgesteld wordt in het kader van een programma dat goedgekeurd is door een internationale instelling van publiek recht die in België gevestigd is en waarvan het statuut geregeld wordt door een in werking getreden verdrag, het bewijs van goedkeuring van het programma door de internationale instelling;
  3° bij een wederkerig uitwisselingsprogramma, het bewijs van de wederkerigheid.

Art.54.Voor werknemers als vermeld in artikel 17, eerste lid, 11°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° [1 een kopie van de arbeidsovereenkomst, vermeld in titel I en III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, van de stageovereenkomst of van de plaatsingsovereenkomst, die is gedagtekend enondertekend door beide partijen]1;
  2° een afschrift van het internationale akkoord ter uitvoering waarvan de tewerkstelling plaatsvindt;
  3° het bewijs dat het internationale akkoord ter uitvoering waarvan de tewerkstelling plaatsvindt, bekrachtigd is door een gewestelijke overheid of gemeenschapsoverheid in het kader van haar respectieve bevoegdheden.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 20, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.55.Voor beroepssporters, scheidsrechters of trainers als vermeld in artikel 17, eerste lid, 12°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de arbeidsovereenkomst van betaalde sportbeoefenaar, vermeld in artikel 2 tot en met 9 van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars, gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
  2° voor trainers die niet verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst van betaalde sportbeoefenaar, een fotokopie van de arbeidsovereenkomst, vermeld in titel I en III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, [1 of van de arbeidsovereenkomst, vermeld in hoofdstuk II, afdeling 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers,]1 gedagtekend en ondertekend door beide partijen.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 17, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

Art.56. Voor schouwspelartiesten als vermeld in artikel 17, eerste lid, 13°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de naar behoren ingevulde arbeidsovereenkomst voor schouwspelartiest, gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
  2° een brief met uitleg van de werkgever over de aard van de artistieke activiteiten in het kader van de toegang tot arbeid.
  De arbeidsovereenkomst vermeld in het eerste lid, 1°, bevat een beschrijving van de door de artiest te leveren prestaties, de data en plaatsen van optreden waarvoor de artiest werd aangeworven, de gepresteerde uren en hun verdeling per dag en per week, het brutobedrag van het dag-, week- of maandloon en de plaats, betaalwijze en -periode van het loon.

Art.57.Voor de werknemers, vermeld in artikel 17, eerste lid, 14°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° het bewijs dat het gaat om een erkende geloofsgemeenschap binnen een erkende eredienst;
  2° het bewijs dat de betrokkene bedienaar van de eredienst is. Het bewijs wordt geleverd met een afschrift van de aanstellingsakte van de FOD Justitie of van een bewijs van aanstelling door de Belgische verantwoordelijke van de erkende eredienst. De duur van de opdracht en de bestaansmiddelen worden vermeld op dat bewijs.
  [1 het schriftelijk bewijs dat de betrokkene als bedienaar van de erkende eredienst noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks bezoldigd wordt door een buitenlandse overheid.
   Het schriftelijk bewijs als vermeld in het eerste lid wordt, op straffe van onontvankelijkheid, aangetoond aan de hand van één of meerdere van de volgende stukken:
   1° een kopie van een arbeidsovereenkomst naar Belgisch recht gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
   2° een gedagtekende en schriftelijke verklaring van de Federale Overheidsdienst Justitie waaruit blijkt dat de bedienaar van de erkende eredienst wordt bezoldigd door de federale overheid in het kader van artikel 181 van de Grondwet en de Wet van 2 augustus 1974 betreffende de wedden van de titularissen van sommige openbare ambten, van de bedienaars van de erkende erediensten en van de afgevaardigden van de Centrale vrijzinnige Raad;
   3° een gedagtekende en schriftelijke verklaring van het federaal erkend representatief orgaan van de erkende eredienst waarin verklaard wordt dat de betrokken bedienaar van de erkende eredienst niet wordt bezoldigd door een buitenlandse overheid.]1
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 21, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.58. Voor de journalisten die in België verblijven en die uitsluitend verbonden zijn aan dagbladen die in het buitenland uitgegeven worden of aan persagentschappen, radio- of televisiestations die in het buitenland gevestigd zijn, vermeld in artikel 17, eerste lid, 15°, voegt de werkgever aan het formulier, vermeld in artikel 41, een afschrift toe van de voorlopige of definitieve perskaart van de journalist, afgegeven door de bevoegde Belgische diensten.

Art.59.Voor gespecialiseerde technici als vermeld in artikel 17, eerste lid, 16°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de leveringsovereenkomst waaruit blijkt dat de installatie die de gespecialiseerde technicus komt monteren, die hij in gang komt zetten of die hij komt herstellen, vervaardigd of geleverd is door zijn werkgever die in het buitenland gevestigd is [1 of de voormelde diensten die op grond van een garantiebeding in de oorspronkelijke leveringsovereenkomst verricht zijn]1;
  2° een nota met vermelding van de sector en het activiteitengebied van de werkgever die in het buitenland gevestigd is en die zijn werknemer detacheert;
  3° een fotokopie van de arbeidsovereenkomst tussen de technicus en zijn werkgever die in het buitenland gevestigd is, waarbij een fotokopie gevoegd is van de dienstopdracht of de opdrachtbrief, ondertekend door de werkgever, met een beschrijving van de duur van de detachering, alsook van de arbeids- en loonvoorwaarden voor de duur van de detachering, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 22, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.60.Voor werknemers als vermeld in artikel 17, eerste lid, 17°, die gedetacheerd worden om een opleiding [1 geven of te]1 te volgen gedurende hoogstens zes maanden in de nasleep van een met een Belgische onderneming gesloten verkoopcontract, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de werkgever die in het buitenland gevestigd is, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan;
  2° een fotokopie van de opleidingsovereenkomst die bij het verkoopcontract gevoegd is, met bepaling van de duur van de opleiding, alsook van de arbeids- en loonvoorwaarden tijdens de opleiding;
  3° een fotokopie van het verkoopcontract tussen de Belgische onderneming en de werkgever die in het buitenland gevestigd is.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

Art.61. Voor de vrijwilligers als vermeld in artikel 17, eerste lid, 18°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° de vrijwilligersovereenkomst tussen de vrijwilliger en de ontvangende organisatie, gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
  2° een attest van het nationaal Agentschap voor de uitvoering van het Europees Vrijwilligersprogramma dat de plaatsing van de vrijwilliger in het kader van een goedgekeurd vrijwilligersprogramma van Europees vrijwilligerswerk bij de ontvangende organisatie bevestigt.
  De vrijwilligersovereenkomst vermeld in het eerste lid, 1°, bevat een beschrijving van het vrijwilligersprogramma, de duur van het vrijwilligerswerk en het aantal uren dat de vrijwilliger presteert, de voorwaarden voor de plaatsing en het toezicht, eventueel voorziene opleiding aan de vrijwilliger, de beschikbare middelen en het minimum zakgeld voor de duur van het verblijf, en de verbintenis, ondertekend door de vrijwilliger, om tijdens de periode van verblijf geen andere betrekking in België te bekleden dan die waarvoor de toelating wordt verleend.

Art.62.Voor werknemers die worden gedetacheerd om een opleiding [1 geven of te]1 te volgen in een Belgische zetel van de groep waartoe hun onderneming behoort als vermeld in artikel 17, eerste lid, 19°, voegt de werkgever de volgende documenten toe aan het formulier, vermeld in artikel 41:
  1° een fotokopie van de arbeidsovereenkomst tussen de werknemer en de werkgever die in het buitenland gevestigd is, in voorkomend geval met een vertaalde versie ervan;
  2° het bewijs dat de Belgische zetel waar de opleiding plaatsvindt, deel uitmaakt van de groep van ondernemingen waartoe de onderneming van de werknemer behoort;
  3° een fotokopie van de opleidingsovereenkomst, met vermelding van de duur van de opleiding, alsook van de arbeids- en loonvoorwaarden tijdens de opleiding.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 19, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

Art.63.[1 Voor de aanvragen, vermeld in artikel 18, voegt de werkgever al de volgende stukken bij het formulier, vermeld in artikel 41:
   1° een fotokopie van de naar behoren ingevulde arbeidsovereenkomst, vermeld in titel I en II of III van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, of van de arbeidsovereenkomst, vermeld in hoofdstuk II, afdeling 1, van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, gedagtekend en ondertekend door beide partijen;
   2° een uitgebreide beschrijving van de functie en van het takenpakket;
   3° het curriculum vitae dat een volledig overzicht bevat van de gevolgde opleidingen, de werkervaring en de nevenactiviteiten van de buitenlandse werknemer;
   4° in voorkomend geval, het diploma, het getuigschrift of het ervaringsbewijs dat de kwalificatie van de werknemer voor de specifieke functie aantoont.
   De arbeidsovereenkomst, vermeld in het eerste lid, 1°, bevat de persoonlijke gegevens van de werkgever en de werknemer, de duur en de plaats van de tewerkstelling, het werkrooster, het loon, het nummer en de naam van het paritair comité waaronder de werkgever ressorteert, de functie van de werknemer en de classificatie van de functie.
   De arbeidsovereenkomst, vermeld in het eerste lid, 1°, kan geen arbeidsovereenkomst zijn als vermeld in hoofdstuk II, afdeling 2, van de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en -banen, en geen PWA-arbeidsovereenkomst als vermeld in artikel 3 tot en met 6 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst.
   Op verzoek van de bevoegde overheid legt de werkgever het bewijs van attestering voor door de publieke arbeidsbemiddelingsdienst, een overheidsdienst of door de diplomatieke of consulaire post van het land waar de buitenlandse werknemer is gevestigd, dat de waarachtigheid van de gegevens, vermeld in het eerste lid, 3° tot en met 4°, aantoont.
   In het vierde lid wordt onder publieke arbeidsbemiddelingsdienst verstaan: de dienst die lid is van de internationale vereniging zonder winstoogmerk World Association of Public Employment Services ]1.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 23, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.64. Overeenkomstig artikel 25, § 2, van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018, kan tijdens het onderzoek van de aanvraag aan de onderdaan van een derde land of aan de werkgever worden gevraagd om binnen vijftien dagen aanvullende inlichtingen of documenten voor te leggen.

Art.65.§ 1. Voor de tewerkstelling, vermeld in artikel 19, vraagt de werknemer, onderdaan van een derde land, bij de bevoegde overheid een toelating tot arbeid voor onbepaalde duur, conform de bepalingen van dit hoofdstuk.
  De aanvraag wordt ingediend met een formulier waarvoor de bevoegde overheid een model ter beschikking stelt. Dat aanvraagformulier vermeldt:
  1° de persoonlijke gegevens van de werknemer;
  2° de gegevens over de voorgaande perioden van tewerkstelling in België.
  De onderdaan van een derde land vult de aanvraag naar behoren in en ondertekent het gedateerde formulier.
  § 2. De werknemer voegt naast de documenten, vermeld in artikel 43, de volgende documenten bij het formulier, vermeld in paragraaf 1:
  1° een fotokopie van de loonfiches of loonafrekeningen voor de [1 de periode van de laatste zes maanden van de recentste toelating tot arbeid, die de aanvraag tot toelating tot arbeid van onbepaalde duur voorafgaat]1;
  2° een fotokopie van de lopende arbeidsovereenkomst of, bij het ontbreken daarvan, om het even welk ander document, aan de hand waarvan de onderdaan van een derde land aantoont dat hij over voldoende bestaansmiddelen beschikt, overeenkomstig artikel 61/25-5, § 1, 2° van de wet van 15 december 1980.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 24, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.66.De bevoegde overheid beslist binnen tien dagen vanaf de ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 41 of 65, of de aanvraag volledig is, en brengt de aanvrager op de hoogte van die beslissing.
  Een onvolledige aanvraag kan aangevuld worden conform artikel 19, § 2 van het samenwerkingsakkoord van 2 februari 2018.
  De [1 anvrager]1, vermeld in artikel 65, wordt met een [1 aangetekend schrijven]1 op de hoogte gebracht van de beslissing van onontvankelijkheid.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 25, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.67.§ 1. [1 De beslissing om de toelating tot arbeid te weigeren of in te trekken, wordt door de bevoegde overheid met een aangetekend schrijven betekend aan de aanvrager, en elektronisch ter kennis gegeven aan de werknemer]1.
  De beslissing vermeldt de mogelijkheid tot beroep, vermeld in artikel 9 van de wet van 30 april 1999, de bevoegde instanties die er kennis van nemen, alsook de te eerbiedigen vormvereisten en termijnen.
  § 2. [1 Het beroep tegen een weigering of intrekking van een toelating van bepaalde duur blijft zonder gevolg wanneer voor de tewerkstelling van de werknemer die het voorwerp uitmaakt van het beroepsdossier, tijdens de behandeling van het beroep een toelating tot arbeid afgeleverd wordt]1.
  § 3. [1 De beslissing van de minister in beroep om de toelating tot arbeid te weigeren of in te trekken, wordt door de bevoegde overheid met een aangetekend schrijven betekend aan de beroepsindiener]1.
   De beslissing vermeldt de mogelijkheid van beroep, de bevoegde instanties die er kennis van nemen, alsook de te eerbiedigen vormvereisten en termijnen.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 26, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.68. De werkgever dient de aanvraag van hernieuwing of wijziging van de toelating tot arbeid conform de bepalingen van hoofdstuk 3, in bij de bevoegde overheid, conform artikel 41 tot en met 44, en, naargelang het geval, artikel 45 tot en met 63.
  In afwijking van het eerste lid worden de documenten, vermeld in artikel 45 tot en met 63, die ongewijzigd zijn gebleven sinds ze bezorgd zijn aan de bevoegde overheid, niet bij de aanvraag van hernieuwing gevoegd.

HOOFDSTUK 10. - Procedure voor de toelating tot arbeid die leidt tot de afgifte van de arbeidsvergunning en de arbeidskaart
Art.69. De werkgever vraagt voor de tewerkstelling van een werknemer, onderdaan van een derde land, een toelating tot arbeid aan bij de bevoegde overheid conform de bepalingen van dit hoofdstuk.
  De aanvraag wordt ingediend met een formulier waarvoor de bevoegde overheid een model ter beschikking stelt. Dat aanvraagformulier vermeldt:
  1° de persoonlijke gegevens en het e-mailadres van de werkgever of zijn mandataris;
  2° de persoonlijke gegevens van de werknemer;
  3° de gegevens en de details over de tewerkstelling van de werknemer in het Vlaamse Gewest.
  De werkgever vult de aanvraag naar behoren in, en ondertekent het gedateerde formulier.

Art.70.De aanvraag door de werkgever wordt ingediend door een natuurlijke persoon die daarvoor beschikt over de vereiste rechtsbekwaamheid. Dat kan de werkgever zelf zijn, of een natuurlijke persoon die op regelmatige wijze in België verblijft en die in naam en voor rekening van de werkgever handelt. Als de werkgever in het buitenland gevestigd is, kan alleen de natuurlijke persoon voor hem optreden.
  [1 De natuurlijke persoon die optreedt in naam en voor rekening van de werkgever en tevens bemiddelt tussen werkgever en werknemer, voldoet aan de wettelijke verplichtingen inzake private arbeidsbemiddeling, vermeld in hoofdstuk 2 van het decreet van 10 december 2010 betreffende de private arbeidsbemiddeling.]1
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 27, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.71.De werkgever voegt de documenten, vermeld in artikel 44, en, al naargelang het geval, de documenten bepaald in artikel 45, [1 ...]1 48, 52 tot en met 60, 62 en 63, toe aan het formulier, vermeld in artikel 69.
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 21, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>

Art.72. § 1. De bevoegde overheid beslist binnen tien dagen vanaf de dag van de ontvangst van de aanvraag, vermeld in artikel 69, of de aanvraag volledig is, en brengt de aanvrager op de hoogte van haar beslissing.
  § 2. Als de aanvrager niet alle documenten voorlegt die vereist zijn om de aanvraag te staven, of als ze onvolledig zijn, deelt de bevoegde overheid hem schriftelijk mee welke aanvullende inlichtingen of documenten hij moet voorleggen. Ze doet dat binnen vijftien dagen na de betekening van de brief waarin die documenten gevraagd worden.
  § 3. Als de aanvullende documenten of inlichtingen niet binnen de termijn, vermeld in paragraaf 2, geleverd werden, verklaart de bevoegde overheid de aanvraag onontvankelijk.
  De werkgever wordt met een aangetekende brief op de hoogte gebracht van de beslissing van onontvankelijkheid.

Art.73.§ 1. [1 De bevoegde overheid beslist over de aanvraag van een toelating tot arbeid uiterlijk honderdtwintig dagen nadat ze de aanvrager op de hoogte heeft gebracht dat de aanvraag volledig is.
   In uitzonderlijke omstandigheden die verbonden zijn aan de complexiteit van de aanvraag, kan de bevoegde overheid de termijn, vermeld in het eerste lid, verlengen. De bevoegde overheid brengt de werkgever daarvan op de hoogte.
   Als de bevoegde overheid na het verstrijken van de termijnen, vermeld in het eerste en tweede lid, geen beslissing over de toelating tot arbeid neemt, wordt de aanvraag van toelating tot arbeid geacht gunstig te zijn beoordeeld]1.
  § 2. Als de aanvraag een toelating tot arbeid als seizoenarbeider betreft, wordt de beslissing over de aanvraag van een toelating tot arbeid genomen uiterlijk negentig dagen na de kennisgeving van het feit dat de aanvraag volledig is.
  Als de aanvraag een toelating tot arbeid als seizoenarbeider betreft en de onderdaan van een derde land in de loop van de voorafgaande vijf jaar ten minste eenmaal als seizoenarbeider op het Belgische grondgebied is toegelaten en tijdens elk van zijn verblijven de voorwaarden die gelden voor seizoenarbeiders heeft nageleefd, wordt de beslissing over de aanvraag genomen uiterlijk zestig dagen na de kennisgeving van het feit dat de aanvraag volledig is.
  Als de aanvraag een toelating tot arbeid als seizoenarbeider betreft, wordt de beslissing over een aanvraag van [1 hernieuwing]1 of verlenging genomen uiterlijk dertig dagen na de kennisgeving van het feit dat de aanvraag volledig is.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 28, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.74.§ 1. [1 De bevoegde overheid betekent haar beslissing om de toelating tot arbeid toe te kennen, te weigeren of in te trekken met een aangetekend schrijven aan de aanvrager, en brengt de werknemer elektronisch op de hoogte van deze beslissing]1.
  De beslissing vermeldt de mogelijkheid tot beroep, vermeld in artikel 9 van de wet van 30 april 1999, de bevoegde instanties die er kennis van nemen, alsook de te eerbiedigen vormvereisten en termijnen.
  § 2. Zolang het beroep bij de minister hangende is, wordt elke aanvraag die na het beroep wordt ingesteld, niet ontvankelijk verklaard wanneer het gaat om een arbeidsbetrekking voor dezelfde werknemer en het beroep dat bij de minister hangende is, een aanvraag betreft die ingediend is conform artikel 41 of artikel 69.
  § 3. [1 De beslissing van de minister in beroep om de toelating tot arbeid te weigeren of in te trekken, wordt door de bevoegde overheid met een aangetekend schrijven betekend aan de beroepsindiener]1.
  De beslissing vermeldt de mogelijkheid van beroep, de bevoegde instanties die er kennis van nemen, alsook de te eerbiedigen vormvereisten en termijnen.
  ----------
  (1)<BVR 2024-03-08/01, art. 29, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.75.De onderdaan van een derde land die toegelaten is tot arbeid voor een periode van maximum negentig dagen, en die de duur van zijn verblijf met het oog op werk wil verlengen, waarbij de totale periode de negentig dagen overschrijdt, dient een aanvraag in conform de procedure vermeld in hoofdstuk 9.
  [1 Het eerste lid is niet van toepassing indien de onderdaan van een derde land om uitzonderlijke reden onafhankelijk van zijn wil het land niet kan verlaten.]1
  ----------
  (1)<BVR 2020-03-27/09, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 27-03-2020>

HOOFDSTUK 11. - Bepalingen over de bezoldiging van buitenlandse arbeidskrachten
Art.76.§ 1. De inkomsten worden geacht de betrokkene in staat te stellen in zijn behoeften of in die van zijn gezin te voorzien als het betaalde loon niet lager is dan het gemiddeld gewaarborgde maandelijks minimuminkomen dat door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 betreffende de waarborg van een gemiddeld minimummaandinkomen wordt beoogd.
  [1 Het eerste lid is niet van toepassing op aanvragen van een toelating tot arbeid voor seizoenarbeiders als vermeld in hoofdstuk 8, afdeling 2.]1.
  [2 ...]2
  In afwijking van het [2 eerste ]2 lid, wordt met toepassing van artikel 17, eerste lid, [1 1°,]1, de toelating tot arbeid aan [1 internationaal docenten]1 toegekend voor deeltijdse prestaties, als het betaalde loon lager is dan het gemiddeld gewaarborgde maandelijks minimuminkomen dat door de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 43 van 2 mei 1988 beoogd wordt, indien de betrokkene aantoont over voldoende bestaansmiddelen te beschikken.
  § 2. De eerste paragraaf van dit artikel geldt met behoud van de toepassing van de loonvoorwaarden die verschuldigd zijn krachtens door de Koning overeenkomstig de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten.
  [1 § 3. De bezoldiging van de buitenlandse werknemer die met toepassing van artikel 8, § 1, tweede lid, toegelaten wordt tot arbeid voor een periode langer dan een jaar, wordt jaarlijks aangepast conform paragraaf 1, eerste lid, of artikel 17, eerste lid, 1° en 2°, artikel 21, 2°, of artikel 26, 4°. ]1
  ----------
  (1)<BVR 2021-01-08/13, art. 22, 003; Inwerkingtreding : 01-03-2021>
  (2)<BVR 2024-03-08/01, art. 30, 004; Inwerkingtreding : 01-05-2024>

Art.77. De bezoldigingsbedragen, vermeld in dit besluit, vormen de tegenprestatie van uitgevoerde arbeidsprestaties en zijn met zekerheid bekend bij de aanvang van de tewerkstelling van de werknemers in België.
  De toeslagen die rechtstreeks verbonden zijn aan de detachering van de werknemer, worden beschouwd als een deel van de loonvoorwaarden, als die niet uitgekeerd worden als vergoeding van onkosten die daadwerkelijk gemaakt zijn in verband met de detachering, zoals reiskosten, verblijfskosten en kosten voor voeding.

Art.78. De bezoldigingsbedragen, vermeld in artikel 17, eerste lid, 12° en 13°, worden elk jaar op 1 januari aangepast aan de index van de conventionele lonen voor bedienden van het derde trimester (basis 2010 = 100) overeenkomstig de formule: het nieuwe bedrag is gelijk aan het basisbedrag vermenigvuldigd met de nieuwe index en gedeeld door de aanvangsindex. Het resultaat wordt afgerond op de euro.
  In het eerste lid wordt verstaan onder:
  1° index van de conventionele lonen voor bedienden: de index die wordt vastgesteld door de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg op basis van de berekening van het gemiddelde van de wedde van de volwassen bedienden van de privésector, zoals vastgelegd bij collectieve arbeidsovereenkomst;
  2° basisbedragen: de bedragen die van kracht zijn op 1 januari 2019;
  3° nieuwe index: de index van het derde trimester, met als basis 2010 = 100 van het jaar dat voorafgaat aan de indexering;
  4° aanvangsindex: de index van het derde trimester 2018 met als basis 2010 = 100.

Art.79. In toepassing van artikel 16, § 1, eerste lid, 5°, artikel 26, 4° en artikel 28, 3°, wordt de bezoldiging vermoed niet minder gunstig te zijn dan die van vergelijkbare functies indien ze minstens 160% van het gemiddeld bruto jaarloon bedraagt voor wat betreft de leidinggevende-ICT, en minstens 100% van het gemiddeld bruto jaarloon wat betreft de specialist-ICT en de stagiair-werknemer-ICT.
  Bij de beoordeling of de betrokken werknemer niet minder gunstig verloond wordt dan vergelijkbare functies, wordt rekening gehouden met alle voorgelegde elementen van het individuele geval.

HOOFDSTUK 12. - Bepalingen inzake gegevensverwerking
Art.80. § 1. De bevoegde overheid treedt op als verwerkingsverantwoordelijke zoals vermeld in artikel 4, 7) van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming).
  § 2. In toepassing van hoofdstuk 9 wisselt de bevoegde overheid de nodige persoonsgegevens uit met de Dienst Vreemdelingenzaken.
  De persoonsgegevens worden beveiligd volgens de dataclassificatie en beveiligingsrichtlijnen van het stuurorgaan, uitgevaardigd op grond van artikel 3, tweede lid, 3° van het decreet van 23 december 2016 houdende de oprichting van het stuurorgaan Vlaams Informatie- en ICT-beleid.

Art.81. De persoonsgegevens die opgevraagd worden in toepassing van dit besluit worden slechts zo lang bewaard als nodig voor het uitreiken van de arbeidsvergunning, de arbeidskaart en de eventuele hernieuwing van de toelating tot arbeid.

HOOFDSTUK 13. - Wijzigingsbepaling
Art.82. In het koninklijk besluit van 8 juni 2007 houdende de voorwaarden voor erkenning van de onderzoeksinstellingen die in het kader van onderzoeksprojecten gastovereenkomsten met onderzoekers uit niet-EU-landen willen afsluiten en tot vaststelling van de voorwaarden waaronder dergelijke gastovereenkomsten kunnen worden afgesloten wordt titel III, die bestaat uit artikel 9 tot en met 11, opgeheven.

HOOFDSTUK 14. - Slotbepalingen
Art.83. Het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende de uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 2018, wordt opgeheven.

Art.84. De arbeidsvergunningen, arbeidskaarten en toelatingen tot arbeid die toegekend zijn met toepassing van de bepalingen die van kracht zijn vóór de inwerkingtreding van dit besluit, blijven geldig totdat ze verstrijken.
  De aanvragen van arbeidsvergunning, arbeidskaart of toelating tot arbeid die worden ingediend vóór de inwerkingtreding van dit besluit, blijven onderworpen aan de bepalingen die van kracht zijn vóór die datum, tenzij die bepalingen minder gunstig zijn voor betrokkene.

Art.85. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019, met uitzondering van hoofdstuk 8 en artikel 82, die in werking treden op de dag van de inwerkingtreding van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018.
  Artikel 83 van dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019, met uitzondering van volgende bepalingen van het koninklijk besluit van 9 juni 1999 houdende de uitvoering van de wet van 30 april 1999 betreffende de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, die van toepassing blijven tot de dag van de inwerkingtreding van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018:
  1° artikel 2, eerste lid, 26° ;
  2° artikel 9, eerste lid, 5°, en afdeling 1 van hoofdstuk VI;
  3° afdeling 1bis van hoofdstuk IV.
  In afwijking van artikel 3 van dit besluit worden aanvragen ingediend op grond van het tweede lid, 2° en 3°, tot de dag van de inwerkingtreding van het uitvoerend samenwerkingsakkoord van 6 december 2018, behandeld overeenkomstig artikel 2 van dit besluit.
  In toepassing van het tweede lid, 3° levert de bevoegde overheid een voorlopige arbeidsvergunning af aan de werkgever.

Art. 86. De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.