Details





Titel:

25 JUNI 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, voor wat betreft het minimumpensioen



Inhoudstafel:


Art. 1-6



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967122203 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. In het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, wordt een artikel 56ter ingevoegd, luidende:
  "Art. 56ter. § 1. Voor de toepassing van artikel 131ter van de wet van 15 mei 1984 moet worden verstaan:
  a) onder rust- of overlevingspensioen voor een volledige loopbaan als zelfstandige, het pensioen voor de toekenning waarvan de breuk die de beroepsloopbaan in België in de hoedanigheid van zelfstandige uitdrukt, vóór toepassing van artikel 24, tweede lid, of van artikel 25, § 2, gelijk is aan de eenheid;
  b) onder rust- of overlevingspensioen voor een loopbaan als zelfstandige ten minste gelijk aan twee derde van een volledige loopbaan, het pensioen voor de toekenning waarvan de breuk die de beroepsloopbaan in België in de hoedanigheid van zelfstandige uitdrukt, vóór toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 en van artikel 24, tweede lid, of van artikel 25, § 2, ten minste gelijk is aan twee derde van de eenheid;
  c) onder rust- of overlevingspensioen voor een loopbaan ten minste gelijk aan twee derde van een volledige loopbaan in de regelingen voor zelfstandigen en voor werknemers samen, het pensioen voor de toekenning waarvan de breuk die de beroepsloopbaan in België in de hoedanigheid van zelfstandige uitdrukt vóór de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 en van artikel 24, tweede lid, of van artikel 25, § 2, vermeerderd met de tot dezelfde noemer herleide breuk die de beroepsloopbaan in België in de hoedanigheid van werknemer uitdrukt vóór de toepassing van artikel 10bis van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, in de mate waarin die loopbaan overeenstemt met jaren van gewone en hoofdzakelijke, werkelijke of vermoede tewerkstelling in de zin van de betrokken regeling, ten minste gelijk is aan twee derde van de eenheid;
  d) onder rust- en overlevingspensioen voor een loopbaan ten minste gelijk aan twee derde van een volledige loopbaan hetzij in de regeling voor zelfstandigen en in een of meerdere pensioenregelingen die onder het toepassingsgebied vallen van Europese verordeningen of een internationale overeenkomst die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op de pensioenen van werknemers of zelfstandigen en waar België door gebonden is, hetzij in de regelingen voor zelfstandigen en werknemers en in één of meerdere regelingen die onder het toepassingsgebied vallen van Europese verordeningen of een internationale overeenkomst die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op de pensioenen van werknemers of zelfstandigen en waar België door gebonden is, samen, het pensioen voor de toekenning waarvan de breuk die de beroepsloopbaan in België in de hoedanigheid van zelfstandige uitdrukt vóór de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 en van artikel 24, tweede lid, of van artikel 25, § 2, vermeerderd met de tot dezelfde noemer herleide breuk die de loopbaan uitdrukt waarvoor pensioenrechten kunnen geopend worden in één of meerdere lidstaten van de Europese Unie of in één of meerdere landen die onder het toepassingsgebied vallen van een internationale overeenkomst die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op de pensioenen van werknemers of zelfstandigen en waar België door gebonden is, in de mate waarin de teller overeenstemt met de jaren van ten minste 104 gewerkte of daarmee gelijkgestelde dagen en, desgevallend, met de tot dezelfde noemer herleide breuk die de beroepsloopbaan in België in de hoedanigheid van werknemer uitdrukt zoals bedoeld in c), ten minste gelijk is aan twee derde van de eenheid.
  § 2. De wettelijke en reglementaire bepalingen die van aard zijn een beperking of een vermindering van de pensioenen toegekend ten laste van de pensioenregeling voor zelfstandigen met zich te brengen, of de betaling ervan geheel of ten dele te schorsen, zijn toepasselijk op het minimumpensioen.
  § 3. Voor de toepassing van artikel 131ter, § 1, 3°, van de wet van 15 mei 1984 wordt geen rekening gehouden met de verhoging van het werknemerspensioen ingevolge de aanpassing ervan aan de evolutie van het algemeen welzijn zolang het vóór de datum van deze aanpassing geldende bedrag van de in voormeld artikel 131ter, § 1, 3°, beoogde grens niet is gewijzigd.".

Art.2. In artikel 103bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 3 oktober 1990, worden de woorden "De toepassing van artikel 131bis" vervangen door de woorden "De toepassing van artikel 131bis of van artikel 131ter".

Art.3. Artikel 110 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 oktober 1990, wordt vervangen als volgt:
  "Voor de toepassing van de artikelen 108 en 109 dient onder overlevingspensioen voor een volledige loopbaan te worden verstaan het overlevingspensioen dat aan de langstlevende echtgenoot kan worden toegekend, vermenigvuldigd met het omgekeerde van de breuk die de belangrijkheid van dit overlevingspensioen uitdrukt in verhouding tot de loopbaan, zonder dat die omgekeerde breuk groter mag zijn dan de eenheid.
  Wanneer de toepassing van artikel 131bis, § 1, 2°, of van artikel 131ter, § 1, 2°, van de wet van 15 mei 1984 een verhoging van het toekenbaar overlevingspensioen tot gevolg heeft, is het bedrag van het overlevingspensioen voor een volledige loopbaan gelijk aan het bedrag van het in respectievelijk het artikel 131bis, § 1, 1°, en het artikel 131ter, § 1, 1°, van de voormelde wet bedoelde minimumoverlevingspensioen.".

Art.4. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2015.

Art.5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015.

Art. 6. De minister bevoegd voor Zelfstandigen en de minister bevoegd voor Pensioenen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.