13 MAART 2023. - Koninklijk besluit betreffende de werking van de Kunstwerkcommissie, de criteria en de procedure voor de erkenning van de kunstenfederaties en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 24-03-2023 en tekstbijwerking tot 02-04-2024)
TITEL I. - Definities
Art. 1
TITEL II. - De Kunstwerkcommissie
HOOFDSTUK 1. - Samenstelling en werking van de Kunstwerkcommissie
Art. 2-11
HOOFDSTUK 2. - Het kunstwerkattest
Art. 12-22
TITEL III. - De amateurkunstenvergoeding
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art. 23
HOOFDSTUK 2. - Elektronische registratie van de opdrachtgever
Art. 24
HOOFDSTUK 3. - Elektronische registratie van de uitvoerder
Art. 25
HOOFDSTUK 4. - Elektronische aangifte van activiteiten
Art. 26
HOOFDSTUK 5. - Solidariteitsbijdrage
Art. 27
HOOFDSTUK 6. - Schorsing en annulatie van de registratie
Art. 28
TITEL IV. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art. 29-30
TITEL V. - Criteria en procedure voor de erkenning van de federaties uit de professionele kunstensector
Art. 31-35
TITEL VI. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 36-47
1969112813 2003022764 2003022765 2014022149 2015204943 2019201415
TITEL I. - Definities
Artikel 1. Voor de toepassing van deze titel dient te worden verstaan onder:
1° de wet: de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers;
2° digitaal platform: het digitaal platform Working in the Arts zoals bedoeld in artikel 4 van de wet;
3° controle-instanties: de instanties bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet;
4° kunstwerkcommissie: de Commissie bedoeld in artikel 3 § 1 van de wet;
5° secretariaat: het secretariaat bedoeld in artikel 3, § 2, van de wet;
6° kunstenfederaties: de federaties bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet;
7° kunstwerkers: werker bedoeld in artikel 2, 1° van de wet;
8° identificatienummer van de sociale zekerheid: het identificatienummer bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
TITEL II. - De Kunstwerkcommissie
HOOFDSTUK 1. - Samenstelling en werking van de Kunstwerkcommissie
Art.2.§ 1. De Kunstwerkcommissie wordt ingesteld met een afdeling van de Nederlandse taalrol en een afdeling van de Franse taalrol.
Naast de voorzitter telt iedere afdeling de volgende leden:
1° negen kunstwerkdeskundigen aangeduid door de kunstenfederaties;
2° a) een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor sociale zekerheid;
b) een vertegenwoordiger van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen;
c) een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;
d) drie vertegenwoordigers aangeduid door de interprofessionele vakverenigingen;
e) drie vertegenwoordigers van de werkgevers- of zelfstandigenorganisaties.
3° Elke Gemeenschap kan, indien zij dat wenst, een vertegenwoordiger aanduiden in de afdeling van de haar betreffende taalrol, met dien verstande dat wanneer de Kunstwerkcommissie een aanvraag moet behandelen van een kunstwerker die in het Duits taalgebied woont, die vertegenwoordiger wordt aangeduid door de regering van de Duitstalige Gemeenschap.
Voor elk effectief lid bedoeld in het tweede lid, 1° en 2°, wordt één vaste plaatsvervanger aangeduid, die het effectief lid in geval van afwezigheid of belet vervangt. Het mandaat wordt door het effectief lid en diens vaste plaatsvervanger in overleg ingevuld.
Elke Gemeenschap kan, indien zij dat wenst, een plaatsvervanger aanduiden die haar vertegenwoordiger bedoeld in het tweede lid, 3°, in geval van afwezigheid of belet vervangt.
§ 2. De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor het sociaal statuut der zelfstandigen bepalen bij ministerieel besluit de modaliteiten voor het zoeken en benoemen, met inbegrip van de voorwaarden voor benoeming, van de leden bedoeld in paragraaf 1 [1 en van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter]1.
§ 3. Bij het aanduiden van de leden bedoeld in § 1, tweede lid, 1°, formuleren de kunstenfederaties na een analyse van de kandidaturen door de administratie een advies inzake de evenwichtige samenstelling van de vertegenwoordiging.
De aangeduide leden dienen over aantoonbare ervaring en relevante kennis te beschikken inzake de artistieke professionele praktijk en de sociale bescherming van kunstwerkers.
§ 4. Bij de samenstelling van de Kunstwerkcommissie zal de Koning bij de benoeming van de effectieve en plaatsvervangende leden bedoeld in § 1, tweede lid, 1°, waken over een evenwichtige verdeling tussen de vertegenwoordigers van de diverse kunstdomeinen en de artistiek-technische beroepen, alsook wat betreft leeftijd, anciënniteit en geslacht.
§ 5. De Koning ziet eveneens erop toe dat de Commissie onder de leden bedoeld in § 1, tweede lid, 1°, leden telt die als kunstwerker ervaring hebben met de specifieke regels voor kunstwerkers en met het kunstwerkattest, zoals bedoeld in artikel 7 van de wet.
§ 6. De Koning neemt akte van het ontslag van ontslagnemende leden en voorziet in hun vervanging. Indien wordt vastgesteld dat een lid binnen een periode van een jaar de helft van de vergaderingen van de Kunstwerkcommissie zonder verantwoording niet heeft bijgewoond of indien het lid langer dan zes maanden afwezig is, voorziet de Koning in zijn ambtshalve vervanging.
§ 7. De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor het sociaal statuut der zelfstandigen bepalen bij ministerieel besluit de nadere regels met betrekking tot de werking, organisatie en bevoegdheden van de verschillende afdelingen en kamers van de Kunstwerkcommissie.
----------
(1)<W 2024-03-21/22, art. 29, 003; Inwerkingtreding : 12-04-2024>
Art.3. De Kunstwerkcommissie zetelt in voltallige, uitgebreide of beperkte samenstelling.
Art.4.§ 1. Wanneer de Kunstwerkcommissie in beperkte samenstelling zetelt, is elke kamer als volgt samengesteld:
1° drie kunstwerkdeskundigen, aangeduid door de kunstenfederaties;
2° a) een vertegenwoordiger van de Rijksdienst voor sociale zekerheid of het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen of de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening;
b) een vertegenwoordiger aangeduid door de interprofessionele vakverenigingen;
c) een vertegenwoordiger van de werkgevers- of zelfstandigenorganisaties;
3° de vertegenwoordiger aangeduid door een Gemeenschap kan zetelen in de Kunstwerkcommissie in beperkte samenstelling in de afdeling van de haar betreffende taalrol, met dien verstande dat wanneer de Kunstwerkcommissie een aanvraag moet behandelen van een kunstwerker die in het Duits taalgebied woont, die vertegenwoordiger wordt aangeduid door de regering van de Duitstalige Gemeenschap.
De leden bedoeld in 1° en 2° kiezen in hun midden, voor het volledig mandaat, de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter van de Kunstwerkcommissie in beperkte samenstelling. Deze voorzitter en plaatsvervangend voorzitter hebben een beraadslagende stem.
§ 2. Elke taalafdeling van de Kunstwerkcommissie heeft een of meer beperkte kamers waarvan de leden afkomstig zijn uit de afdeling van die taalrol.
§ 3. Een beperkte kamer beraadslaagt slechts geldig indien minstens de helft van de leden bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, en minstens de helft van de leden bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
Het lid dat verhinderd is, verwittigt tijdig de voorzitter van de Kunstwerkcommissie in beperkte samenstelling en kan een volmacht geven aan een ander lid. Elk lid kan slechts één volmacht krijgen.
§ 4. De beperkte kamer waaraan het verzoek wordt voorgelegd overeenkomstig de bepalingen van dit besluit, beslist met eenparigheid van stemmen.
Indien een beslissing niet met eenparigheid van stemmen kan worden genomen, [1 of indien geen beslissing kan worden genomen omdat in twee opeenvolgende vergaderingen het quorum niet is bereikt van eenzelfde beperkte kamer,]1 wordt de aanvraag verwezen naar de uitgebreide kamer.
Het tweede lid is zowel van toepassing wanneer de beperkte kamer een aanvraag in eerste aanleg als in beroep behandelt.
De vertegenwoordigers [1 in § 1, 2°, a),]1 die niet deelnemen aan een bepaalde beraadslaging in een beperkte kamer, hebben het recht op inzage van alle te behandelen aanvragen. Tot op het moment van de beslissing, kunnen zij gemotiveerd vragen om de aanvraag te behandelen in uitgebreide kamer.
§ 5. De beperkte kamer heeft onder andere de volgende opdrachten:
- de aanvragen voor een kunstwerkattest behandelen;
- de verzoeken tot beroep behandelen;
- de aanvragen tot opschorting of nietigverklaring van een kunstwerkattest behandelen;
- de aanvragen tot schorsing of annulatie van de registratie van een opdrachtgever of uitvoerder in het kader van de amateurkunstenvergoeding behandelen.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.5.§ 1. Wanneer de Kunstwerkcommissie zetelt in uitgebreide samenstelling, dan is zij als volgt samengesteld uit leden afkomstig van de afdeling van de Nederlandse taalrol en van de afdeling van de Franse taalrol:
1° negen kunstwerkdeskundigen, aangeduid door de federaties uit de kunstensector, waarvan minstens vier Franstalige vertegenwoordigers en minstens vier Nederlandstalige vertegenwoordigers;
2° a) drie vertegenwoordigers van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen of de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening, waarvan minstens een Franstalige vertegenwoordiger en minstens een Nederlandstalige vertegenwoordiger;
b) drie vertegenwoordigers aangeduid door de interprofessionele vakverenigingen, waarvan minstens een Franstalige vertegenwoordiger en minstens een Nederlandstalige vertegenwoordiger;
c) drie vertegenwoordigers van de werkgevers- of zelfstandigenorganisaties, waarvan minstens een Franstalige vertegenwoordiger en minstens een Nederlandstalige vertegenwoordiger;
3° de vertegenwoordigers aangeduid door de Gemeenschap kunnen zetelen in de Kunstwerkcommissie in uitgebreide samenstelling.
De Kunstwerkcommissie in uitgebreide samenstelling wordt voorgezeten door de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter van de Kunstwerkcommissie.
De leden die deel uitmaken van de Kunstwerkcommissie in uitgebreide samenstelling beschikken over een passieve kennis van de andere landstaal. De ingediende kandidatuur moet minstens de passieve kennis van één andere landstaal bevestigen.
§ 2. De Kunstwerkcommissie in uitgebreide samenstelling beraadslaagt slechts geldig indien [1 de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter aanwezig is en dat minstens de helft van]1 de leden bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, en minstens de helft van de leden bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
Het lid dat verhinderd is, verwittigt tijdig de voorzitter van de Kunstwerkcommissie in uitgebreide samenstelling en kan een volmacht geven aan een ander lid. Elk lid kan slechts één volmacht krijgen.
[1 Wanneer de Commissie in uitgebreide kamer geen beslissing kan nemen omdat het quorum niet is bereikt, wordt zij geacht geldig te hebben beraadslaagd, ongeacht de samenstelling ervan, indien ook in de volgende vergadering het quorum niet wordt bereikt. Deze tweede vergadering waarbij het quorum evenmin wordt bereikt mag niet plaatsvinden op dezelfde dag als de eerste vergadering.]1
§ 3. De uitgebreide kamer heeft onder andere de volgende opdrachten :
- beslissen over aanvragen die werden doorverwezen door een beperkte kamer;
- beslissen over aanvragen die werden doorverwezen overeenkomstig [1 artikel 4, § 4, vierde lid]1.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.6. § 1. Wanneer de Kunstwerkcommissie in voltallige samenstelling zetelt, is zij samengesteld uit alle leden die afkomstig zijn van de afdeling van de Nederlandse taalrol en van de afdeling van de Franse taalrol.
§ 2. De Kunstwerkcommissie in voltallige samenstelling wordt voorgezeten door de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter van de Kunstwerkcommissie.
Het lid dat verhinderd is, verwittigt tijdig de voorzitter van de Kunstwerkcommissie in voltallige samenstelling en kan een volmacht geven aan een ander lid. Elk lid kan slechts één volmacht krijgen.
§ 3. De Kunstwerkcommissie in voltallige samenstelling heeft onder andere de volgende opdrachten:
- het huishoudelijk reglement van de Commissie opstellen en aanpassen;
- advies geven over ontwerpen van wet, van besluit en alle normontwerpen die haar door de auteur van die teksten worden voorgelegd;
- problemen of misbruik in verband met het kunstwerkattest verzamelen die aan de Commissie zijn gemeld.
Art.7. De Koning benoemt op gezamenlijk advies van de ministers bevoegd voor Werk, voor Sociale Zekerheid en voor het sociaal statuut der zelfstandigen, de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, die de voorzitter in geval van afwezigheid of belet vervangt.
Niemand kan tot voorzitter of plaatsvervangend voorzitter worden benoemd tenzij hij master in de rechten is.
De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter hebben een actieve kennis zowel van het Nederlands als van het Frans.
De kandidaten, opgeroepen middels een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, dienen hun kandidatuur in bij een ter post aangetekende brief, binnen de maand na de bekendmaking van de oproep tot kandidaatstelling in het Belgisch Staatsblad.
Art.8. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de leden worden benoemd voor een termijn van vier jaar. Ze kunnen worden herbenoemd.
De ambtenaren, effectieve en plaatsvervangende leden, maken niet langer deel uit van de Kunstwerkcommissie wanneer hun administratief ambt een einde neemt.
De leden bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, kunnen zich na twee jaar laten vervangen door een vervanger die is opgenomen in de reservelijst opgesteld door het secretariaat.
De leden bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 2°, kunnen zich na twee jaar laten vervangen door een vervanger, mits deze voorgedragen wordt door de dienst, organisatie of vereniging die het ontslagnemend lid vertegenwoordigt.
De vervangers dienen te voldoen aan alle voorwaarden waaraan hun voorganger voldeed bij diens aanstelling en het evenwicht in de samenstelling van de Kunstwerkcommissie, zoals bedoeld in artikel 2, paragrafen 3 en 4, moet gehandhaafd blijven.
De leden die een overleden, ontslagnemend of niet langer van de Kunstwerkcommissie deel uitmakend lid vervangen, beëindigen het mandaat van degene die zij vervangen.
Art.9. § 1. Aan de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter wordt per zitting die zij effectief volledig bijwonen 300 euro presentiegeld toegekend. Dit vergoedt zowel het voorbereidende werk als de deelname aan de zitting.
Aan de leden bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, de leden bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 2°, d) en de leden bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 2°, e) wordt per zitting die zij effectief volledig bijwonen 150 euro presentiegeld toegekend. Dit vergoedt zowel het voorbereidende werk als de deelname aan de zitting.
Het presentiegeld is slechts verschuldigd indien de duur van de effectieve zitting ten minste een uur bedraagt.
Deze bedragen worden gekoppeld aan het spilindexcijfer van december 2021 en variëren zoals bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Het presentiegeld wordt ten laste genomen door de begroting van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid.
§ 2. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de leden bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 1°, de leden bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 2°, d) en de leden bedoeld in artikel 2, § 1, tweede lid, 2°, e) hebben recht op terugbetaling van hun verplaatsingskosten, onder de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten.
Voor de toepassing van het voorgaande lid worden de voorzitters gelijkgesteld met ambtenaren van niveau A.
De verplaatsingskosten worden ten laste genomen door de begroting van de Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid.
Art.10. De Federale Overheidsdienst Sociale Zekerheid is belast met het secretariaat en de voorbereiding van de werkzaamheden van de Kunstwerkcommissie.
De administrateurs-generaal van het Rijksinstituut voor sociale verzekeringen der zelfstandigen en de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening duiden onder de ambtenaren van hun instelling elk één personeelslid van niveau A aan dat voltijds werkt voor het secretariaat.
Het secretariaat is met name belast met de volgende opdrachten:
- de kunstwerkers informeren over hun rechten en plichten inzake sociale zekerheid die voortvloeien uit hun onderwerping aan de sociale zekerheid van de werknemers of het sociaal statuut der zelfstandigen;
- het levend kadaster bijwerken op basis van de criteria die worden vastgesteld door de Commissie overeenkomstig artikel 21;
- Een reservelijst opstellen, dit is een lijst met leden die aan de voorwaarden voldoen van dit besluit, maar die niet konden benoemd worden.
Art.11. De Kunstwerkcommissie stelt een huishoudelijk reglement op met de nadere regels betreffende de werking van de Kunstwerkcommissie die niet bij dit besluit worden vastgesteld.
Het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd door de Kunstwerkcommissie in voltallige samenstelling.
Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de ministers bevoegd voor Werk, voor Sociale Zaken en voor het sociaal statuut der zelfstandigen.
HOOFDSTUK 2. - Het kunstwerkattest
Art.12.§ 1. Elke natuurlijke persoon kan, overeenkomstig artikel 7 van de wet een kunstwerkattest bedoeld in artikel 7 van de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers aanvragen.
§ 2. Elke aanvraag bevat op straffe van onontvankelijkheid:
1° de persoonsgegevens om de aanvrager te identificeren;
2° een omschrijving van zijn professionele artistieke praktijk in de kunsten;
3° de nodige bewijsstukken.
De aanvrager beschrijft in zijn aanvraag alle activiteiten in het kader van zijn professionele artistieke praktijk van de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag.
De aanvrager dient alle bewijsstukken toe te voegen om deze activiteiten te staven.
§ 3. De aanvrager deelt voor elke activiteit mee of het gaat over:
1° kernactiviteiten van de professionele artistieke praktijk in de kunsten, zoals bedoeld in § 4, dan wel over;
2° randactiviteiten van de professionele artistieke praktijk in de kunsten, zoals bedoeld in § 5.
De aanvrager levert het bewijs van de ontvang inkomsten op basis van deze activiteiten en deelt mee hoeveel tijd hij eraan heeft besteed.
De aanvrager geeft aan op welke momenten gedurende de periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag hij niet in staat was activiteiten uit te oefenen wegens ziekte, arbeidsongeval, beroepsziekte, adoptieverlof, moederschaps- en vaderschapsverlof, en voegt hiervoor de bewijsstukken toe.
§ 4. Worden beschouwd als kernactiviteiten van de professionele artistieke praktijk in de kunsten:
1° artistieke, artistiek-technische of artistiek-ondersteunende activiteiten waarvoor de aanvrager een beroepsinkomen heeft ontvangen;
2° inkomsten uit auteursrechten of naburige rechten op artistiek werk dat de aanvrager zelf heeft gemaakt of uitgevoerd;
3° prijzengeld toegekend als bezoldiging van artistieke activiteiten.
§ 5. Worden beschouwd als randactiviteiten van de professionele artistieke praktijk in de kunsten:
1° vergoedingen die niet als beroepsinkomen worden beschouwd, ongeacht de vorm en de benaming van deze vergoedingen;
2° de gevolgde opleidingen en vormingen in de kunstdomeinen;
3° de gegeven opleidingen en vormingen in de kunstdomeinen;
4° deelname aan de Kunstwerkcommissie of cultuurcommissies van de deelgebieden;
5° onzichtbaar werk voor zover de aanvrager hiervoor bewijs kan leveren, zoals het voorbereiden en uitwerken van kunstprojecten, conceptueel werk en productiewerk, het zoeken naar financiering voor kunstprojecten, het zoeken naar werk in de domeinen van de kunsten, het onderhouden en uitbouwen van vaardigheden in voormelde kunstdomeinen, de deelname aan tentoonstellingen en andere toonmomenten die niet vergoed worden en de promotie van het artistiek oeuvre;
6° prijzengeld dat niet toegekend is als bezoldiging van artistieke activiteiten.
§ 6. Wordt in geen geval beschouwd als een aanvraag die het bewijs levert van een professionele artistieke praktijk in de kunsten:
a) een aanvraag die geen inkomsten hoger dan 1.000 euro bruto aan kernactiviteiten kan aantonen gedurende de periode van 2 jaar voorafgaand aan aanvraag;
b) een aanvraag die inkomsten tussen de 1000 en 65.400 euro bruto aan kernactiviteiten kan aantonen gedurende de periode van 5 jaar voorafgaand aan de aanvraag, maar het niet aannemelijk kan maken, ofwel dat de inkomsten uit kernactiviteiten en randactiviteiten samen in een deel van het eigen levensonderhoud kunnen voorzien, ofwel dat de kernactiviteiten en randactiviteiten samen een aanzienlijk deel van de professionele tijdsinvestering uitmaken.
§ 7. Een aanvraag die in de periode van 5 jaar voorafgaand aan de aanvraag een inkomen van meer dan 65.400 euro bruto aan kernactiviteiten kan aantonen, wordt steeds beschouwd als een aanvraag die bewijs levert van een professionele praktijk in de kunsten. Deze mogelijkheid is louter gericht op een administratieve vereenvoudiging voor aanvragen met een zeer hoog inkomen aan kernactiviteiten en heeft op geen enkel wijze een invloed op de beoordeling van het bestaan van een professionele praktijk bij aanvragen die een lager inkomen voorleggen, zoals voorzien in § 6.
§ 8. De aanvrager die het bewijs levert van een professionele artistieke praktijk in de kunsten en die inkomsten aan kernactiviteiten kan aantonen die de onderstaande bedragen overschrijden, ontvangt een kunstwerkattest "plus":
- Voor de aanvraag van het eerste kunstwerkattest:
o 13.546 euro bruto gedurende de periode [1 van 5 jaar voorafgaand aan de aanvraag of]1;
o 5.418 euro bruto gedurende de periode van 2 jaar voorafgaand aan de aanvraag.
- Voor de aanvraag van elk daaropvolgend kunstwerkattest:
o 4.515 euro bruto gedurende de periode [1 van 5 jaar voorafgaand aan de aanvraag of]1;
o 2.709 euro bruto gedurende de periode van 3 jaar voorafgaand aan de aanvraag.
§ 9. Bij het beoordelen van de voorwaarden van de paragrafen 6 tot en met 8 wordt geen rekening gehouden met periodes waarin de aanvrager overeenkomstig paragraaf 3, laatste lid, niet in staat was om activiteiten uit te oefenen. De bovenstaande bedragen worden verminderd volgens de verhouding tussen het totaal aantal dagen waarop de aanvrager niet in staat was om activiteiten uit te oefenen en de volledige door de Commissie in aanmerking genomen periode zoals vermeld in de paragrafen 6 tem 8.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.13. De aanvraag wordt ingediend op het digitaal platform " Working in the arts ".
De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor het sociaal statuut der zelfstandigen bepalen de modaliteiten voor de aanvraag van een kunstwerkattest bij ministerieel besluit.
De Commissie neemt een beslissing over een aanvraag binnen de drie maanden nadat deze volledig werd verklaard door het secretariaat. Deze termijn wordt opgeschort gedurende periodes waarop de aanvrager wordt verzocht bijkomende toelichting te verschaffen.
Deze termijn wordt ook opgeschort tijdens de maanden juli en augustus.
Art.14.Wanneer een aanvraag voor een kunstwerkattest wordt ingediend, wijst de voorzitter van de Commissie deze toe aan een beperkte kamer van de Franstalige of Nederlandstalige afdeling naargelang van de taal waarin de aanvraag werd ingediend.
Aanvragen in het Duits worden behandeld door een beperkte kamer van de Nederlandstalige afdeling waarvan minstens drie leden over een passieve kennis van het Duits beschikken.
Per persoon en per kalenderjaar mogen maximaal twee aanvragen worden ingediend [1 onverminderd de bepalingen van artikel 18, § 1, eerste lid]1.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.15. § 1 Het kunstwerkattest begint te lopen vanaf het moment van toekenning door de Commissie.
§ 2. Indien de persoon op dat ogenblik reeds over een geldig kunstwerkattest beschikt, wordt dit met onmiddellijke ingang vervangen door het nieuwe kunstwerkattest vanaf het moment van toekenning door de Commissie.
In afwijking van het vorige lid, ingeval het huidige kunstwerkattest een attest "plus" of "starter" is en een gewoon kunstwerkattest wordt toegekend, blijft het huidige attest "plus" of "starter" geldig tot de oorspronkelijke einddatum. De geldigheid van het nieuwe kunstwerkattest gaat in op de dag na de vervaldatum van het vorige attest en verstrijkt 5 jaar na de datum van het besluit van de Commissie tot toekenning van het nieuwe attest.
Een negatieve beslissing bij een aanvraag voor een nieuw kunstwerkattest heeft geen gevolgen voor een lopend attest.
§ 3. Indien een nieuw kunstwerkattest is toegekend door de Commissie binnen een termijn van drie maanden na het verstrijken van een attest, wordt het nieuwe attest toegekend met terugwerkende kracht tot de dag na de verstrijkingsdatum van het vorige attest.
In afwijking van het vorig lid, heeft een nieuw gewoon kunstwerkattest dat door de Commissie is toegekend binnen een termijn van drie maanden na het verstrijken van een kunstwerkattest "plus" of "starter", slechts uitwerking vanaf de dag van toekenning. Een beslissing tot weigering heeft evenmin terugwerkende kracht.
§ 4. Indien een nieuw kunstwerkattest is toegekend door de Commissie binnen een termijn van meer dan drie maanden na het verstrijken van een attest, is de regel van § 3 alleen van toepassing indien de aanvraag voor het nieuw attest uiterlijk drie maanden voor de vervaldatum van het vorige attest werd ingediend.
Art.16. Het kunstwerkattest is vijf jaar geldig.
Art.17.§ 1. De kunstwerker die zijn activiteit pas opstart en niet voldoet aan de voorwaarden voor een gewoon kunstwerkattest of een kunstwerkattest "plus" zoals bedoeld in artikel 7, § 5 van de wet en [1 artikel 12, § § 6 tot en met 8]1 kan eenmalig een kunstwerkattest "starter" afgeleverd krijgen.
Het kunstwerkattest "starter" kan enkel worden afgeleverd wanneer volgende voorwaarden samen zijn vervuld:
1° de aanvrager heeft een diploma verworven in het hoger voltijds kunstonderwijs of beschikt over een relevante opleiding of is gelijkwaardig door ervaring in een of meerdere van de in [1 artikel 7, § 3, eerste lid, van de wet]1 vermelde sectoren;
2° de aanvrager beschikt over minstens één van de volgende documenten:
- een bewijs van deelname aan een vormingstraject waarin de aanvrager wordt begeleid om een loopbaan-, financieel of ondernemingsplan te ontwikkelen;
- een bewijs van deelname aan een opleidingsonderdeel binnen het hoger onderwijs waarbij de aanvrager voor zichzelf een loopbaan-, financieel of ondernemingsplan ontwikkelt;
- een zelf uitgewerkt loopbaan-, financieel of ondernemingsplan met een realistisch plan om tijdens de duurtijd van het kunstwerkattest "starter" een professionele praktijk in de kunsten uit te bouwen.
3° de aanvrager levert bewijs dat hij ofwel minstens vijf prestaties heeft uitgeoefend ofwel 300 euro bruto inkomsten heeft verworven in het kader van de activiteiten zoals beschreven in artikel 12, § 4, binnen de periode van drie jaren voorafgaand aan de aanvraag.
§ 2. In afwijking van artikel 16 is het kunstwerkattest afgeleverd aan een startende kunstwerker drie jaar geldig.
Met uitzondering van de geldigheidsduur is het kunstwerkattest "starter" gelijkwaardig aan het kunstwerkattest "plus".
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.18.§ 1. [1 Een aanvraag voor een nieuw kunstwerkattest kan op zijn vroegst twee jaar voor het einde van de geldigheidsduur van het geldige attest worden ingediend.
In afwijking van het eerste lid kan, wanneer het geldige attest een gewoon kunstwerkattest is, een aanvraag voor een nieuw kunstwerkattest op zijn vroegst vier jaar voor het einde van de geldigheidsduur van het gewone attest worden ingediend.
In afwijking van het eerste en tweede lid zijn de in het eerste lid en tweede lid genoemde termijnen niet van toepassing wanneer het geldige attest een gewoon kunstwerkattest is dat overeenkomstig artikel 38 is verkregen.
Een te vroeg ingediende aanvraag voor een nieuw kunstwerkattest is niet ontvankelijk.
De Kunstwerkcommissie zal contact opnemen met de kunstwerker:
1° zes maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn kunstwerkattest om hem eraan te herinneren dat de geldigheidsduur van zijn kunstwerkattest verstrijkt en hem erop te wijzen dat hij een nieuw kunstwerkattest kan aanvragen;
2° bij het verstrijken van de geldigheidsduur van zijn kunstwerkattest om hem erop te wijzen dat de geldigheidsduur van zijn kunstwerkattest is verstreken.]1
§ 2. Wanneer een aanvraag voor een nieuw kunstwerkattest [1 binnen de in § 1, eerste, tweede en derde lid, bedoelde termijnen]1 en uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van een geldig kunstwerkattest is ingediend en deze aanvraag door het secretariaat volledig is verklaard, blijft het vervallen kunstwerkattest van kracht totdat de Commissie een beslissing heeft genomen.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.19.§ 1. De Kunstwerkcommissie kan het kunstwerkattest opschorten of nietig verklaren bij misbruik of indien de bewijsstukken waarop de Kunstwerkcommissie zich baseerde om het kunstwerkattest af te leveren vals waren. In het geval van nietigverklaring wordt het kunstwerkattest geacht nooit te hebben bestaan.
Een verzoek tot opschorting of nietigverklaring kan worden ingediend door de
1° controle-instanties;
2° voorzitter of zijn plaatsvervanger indien hij op de hoogte werd gebracht van misbruik of vaststelt dat de bewijsstukken waarop de Kunstwerkcommissie haar beslissing tot aflevering van het kunstwerkattest heeft gebaseerd, vals zijn. Dit wordt een ambtshalve verzoek tot opschorting of tot nietigverklaring genoemd.
§ 2. Wanneer een controle-instantie een verzoek tot opschorting of tot nietigverklaring van het kunstwerkattest indient, wijst de voorzitter van de Commissie het toe aan een beperkte kamer van de Franstalige of Nederlandstalige afdeling, naargelang van de taal waarin het kunstwerkattest werd afgeleverd.
§ 3. Wanneer de voorzitter of zijn plaatsvervanger een ambtshalve verzoek tot opschorting of tot nietigverklaring indient, legt hij het voor aan een beperkte kamer van de Franstalige of Nederlandstalige afdeling, naargelang van de taal waarin het kunstwerkattest werd afgeleverd.
§ 4. Tijdens de behandeling van het verzoek tot opschorting of nietigverklaring mag de kunstwerker geen aanvraag voor een kunstwerkattest indienen.
§ 5. De kunstwerker wiens kunstwerkattest het voorwerp uitmaakt van een beroep tot opschorting of tot nietigverklaring wordt hiervan via het digitaal platform op de hoogte gebracht en heeft het recht om gehoord te worden in het kader van deze procedure.
§ 6. Bij nietigverklaring van een kunstwerkattest wordt het attest geacht nooit te hebben bestaan en kan de Kunstwerkcommissie tevens besluiten dat de betrokken kunstwerker gedurende een periode van maximaal drie jaar na de schriftelijke [1 kennisgeving]1 van de beslissing tot nietigverklaring aan de kunstwerker geen aanvraag voor een kunstwerkattest indienen.
In geval van opschorting van een kunstwerkattest houdt het attest op van kracht te zijn gedurende de periode die de Commissie in haar besluit vaststelt.
§ 7. De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Sociale Zaken, en de minister bevoegd voor het sociaal statuut der zelfstandigen kunnen bij ministerieel besluit de nadere regels betreffende het opschorten en nietig verklaren van het kunstwerkattest bepalen.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.20. De Kunstwerkcommissie houdt een digitaal register bij waarin alle personen die beschikken over een kunstwerkattest worden opgenomen.
Dit register vermeldt voor elke ingeschreven persoon:
1. zijn naam, voorna(a)m(en) en een contactadres indien opgegeven door de houder van het kunstwerkattest;
2. zijn identificatienummer van de sociale zekerheid:
3. de begindatum van de geldigheid van het kunstwerkattest;
4. de einddatum van de geldigheid van het kunstwerkattest;
5. de datum van de beslissing;
6. het type kunstwerkattest;
7. de status van het kunstwerkattest, de datum van deze status en de historiek van statuswijzigingen.
Met het oog op de toepassing van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders deelt de Kunstwerkcommissie aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid de identificatiegegevens mee van de personen die over een kunstwerkattest beschikken of reeds beschikt hebben.
De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor het sociaal statuut der zelfstandigen kunnen bij ministerieel besluit de nadere regels betreffende het bijhouden en inschrijven in dit register bepalen.
Art.21. De Kunstwerkcommissie hanteert objectieve criteria bij het beoordelen van de activiteiten in het kader van het afleveren van het kunstwerkattest. Deze criteria en de activiteiten die voldoen aan deze criteria worden bijgehouden in een levend kadaster.
Art.22.§ 1. Beroep kan worden ingesteld bij de Commissie tegen de beslissing van de Kunstwerkcommissie inzake een aanvraag van een kunstwerkattest of de beslissing om een kunstwerkattest op te schorten of nietig te verklaren binnen de maand die volgt op de kennisgeving van de bestreden beslissing.
Dit beroep wordt ingesteld via het digitaal platform Working in the Arts [1 ...]1.
§ 2. Wanneer een beroep wordt ingesteld overeenkomstig § 1, wijst de voorzitter van de Commissie het beroep toe aan een beperkte kamer van de Nederlandstalige of Franstalige afdeling, naargelang van de taal waarin de initiële aanvraag voor een kunstwerkattest werd ingediend. Het mag niet gaan om de kamer aan wie de aanvraag reeds werd toegewezen voor de behandeling van de initiële aanvraag, ongeacht of deze kamer een beslissing nam of de aanvraag verwees naar de uitgebreide kamer.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
TITEL III. - De amateurkunstenvergoeding
HOOFDSTUK 1. - Definities
Art.23. Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:
1° "uitvoerder": de persoon die artistieke activiteiten uitoefent bedoeld in artikel 17sexies, § 1, 1°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
2° "opdrachtgever": de persoon die opdracht geeft aan een uitvoerder tot het uitoefenen van een artistieke activiteit, bedoeld in artikel 17sexies, § 1, 2°, van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969;
3° "artistieke activiteit": de activiteit bedoeld in artikel 17sexies, § 1, 3°, van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969;
4° "controle-instanties": de instanties bedoeld in artikel 2, 2°, van de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers;
5° "beveiligde elektronische toepassing": de beveiligde elektronische toepassing in het kader van de amateurkunstenvergoeding ter beschikking gesteld door de Rijksdienst voor sociale zekerheid, bedoeld in artikel 9 van voormelde wet van 16 december 2022;
6° "INSZ": het identificatienummer van de sociale zekerheid bedoeld in artikel 8, § 1, 1° of 2°, van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid.
HOOFDSTUK 2. - Elektronische registratie van de opdrachtgever
Art.24. § 1. De opdrachtgever dient zich, voorafgaand aan de aangifte van de artistieke activiteiten in het kader van de amateurkunstenvergoeding en uiterlijk op het moment waarop de uitvoerder zijn artistieke activiteiten aanvat, te registeren bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, via de beveiligde elektronische toepassing, aan de hand van:
1° zijn ondernemingsnummer, indien de opdrachtgever over een ondernemingsnummer beschikt;
2° zijn INSZ, indien de opdrachtgever niet over een ondernemingsnummer beschikt.
§ 2. Met het oog op de correcte identificatie van de betreffende opdrachtgever heeft voormelde Rijksdienst toegang tot en kan hij medeling verkrijgen van de volgende identificatiegegevens van de opdrachtgever afkomstig uit het Rijksregister van de natuurlijke personen:
1° de naam en voornamen;
2° het geslacht;
3° de geboorteplaats en -datum;
4° de hoofdverblijfplaats.
§ 3. Bij zijn registratie deelt de opdrachtgever aan voormelde Rijksdienst volgende contactgegevens mee:
1° zijn e-mailadres;
2° zijn telefoonnummer.
HOOFDSTUK 3. - Elektronische registratie van de uitvoerder
Art.25. § 1. De uitvoerder dient zich, voorafgaand aan de aangifte van de artistieke activiteiten in het kader van de amateurkunstenvergoeding en uiterlijk op het moment waarop hij zijn artistieke activiteiten aanvat, te registeren bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid, via de beveiligde elektronische toepassing, aan de hand van zijn INSZ.
§ 2. Met het oog op de correcte identificatie van de betreffende uitvoerder heeft voormelde Rijksdienst toegang tot en kan hij mededeling verkrijgen van de volgende identificatiegegevens van de uitvoerder afkomstig uit het Rijksregister van de natuurlijke personen:
1° de naam en voornamen;
2° het geslacht;
3° de geboorteplaats en -datum;
4° de hoofdverblijfplaats.
§ 3. Bij zijn registratie deelt de uitvoerder aan voormelde Rijksdienst volgende contactgegevens mee:
1° zijn e-mailadres;
2° zijn telefoonnummer.
HOOFDSTUK 4. - Elektronische aangifte van activiteiten
Art.26. § 1. Voorafgaand aan het moment waarop de uitvoerder zijn artistieke activiteit aanvat en niet vroeger dan één maand voor de aanvangsdatum, deelt de opdrachtgever aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid, via de beveiligde elektronische toepassing, volgende gegevens mee over de artistieke activiteiten uitgevoerd in het kader van de amateurkunstenvergoeding:
1° het INSZ van de uitvoerder;
2° de datum en het uur van aanvang van de artistieke prestatie van de uitvoerder;
3° de aard van de artistieke activiteit;
4° het bedrag van de amateurkunstenvergoeding voor de aangegeven activiteit per dag;
5° het bedrag en de aard van de verplaatsingsvergoeding voor de aangegeven activiteit per dag;
6° het adres van de plaats van uitvoering van de artistieke activiteit.
§ 2. De opdrachtgever kan de in paragraaf 1 bedoelde aangifte wijzigen tot uiterlijk het einde van de kalenderdag waarop de aangegeven artistieke activiteit eindigt.
Wanneer de voorziene artistieke activiteiten niet uitgevoerd werden, kan de in paragraaf 1 bedoelde aangifte worden geannuleerd tot uiterlijk het einde van de kalenderdag waarop de aangifte betrekking zou hebben.
HOOFDSTUK 5. - Solidariteitsbijdrage
Art.27.§ 1. Wanneer een opdrachtgever de solidariteitsbijdrage overeenkomstig [1 artikel 13, § 1, eerste lid]1, van de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers, verschuldigd is, deelt de Rijksdienst voor sociale zekerheid hem uiterlijk de vijfde dag van de tweede maand die volgt op het voorbije kalenderjaar het bedrag van de solidariteitsbijdrage mee.
Deze mededeling gebeurt in beginsel via de eBox bedoeld in artikel 3, van de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox.
Het rekeningnummer waarop de opdrachtgever de solidariteitsbijdrage moet storten, wordt op de in het eerste lid bedoelde mededeling vermeld.
§ 2. De opdrachtgever is verplicht de voor het verstreken kalenderjaar verschuldigde solidariteitsbijdrage uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand die volgt op het betrokken kalenderjaar, aan de Rijksdienst voor sociale zekerheid te betalen overeenkomstig de mededeling bedoeld in paragraaf 1.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 6. - Schorsing en annulatie van de registratie
Art.28.§ 1. De controle-instanties kunnen bij de Kunstwerkcommissie een beroep tot annulatie van een registratie als uitvoerder of als opdrachtgever indienen, mits zij bewijzen dat er sprake is van misbruik, zoals bij de vaststelling van bedrieglijke handelingen of valse of opzettelijk onvolledige registraties.
§ 2. Wanneer een verzoek tot annulatie van de registratie van een opdrachtgever of een uitvoerder wordt ingediend overeenkomstig § 1, wijst de voorzitter van de Commissie het verzoek tot annulatie van de registratie toe aan een beperkte kamer van de Nederlandstalige of Franstalige afdeling [1 naargelang de taal waarin de registratie heeft plaatsgevonden]1.
§ 3. De Kunstwerkcommissie kan een waarschuwing geven ofwel de registratie van een opdrachtgever of uitvoerder tijdelijk schorsen of annuleren.
§ 4. Wanneer de solidariteitsbijdrage zoals bedoeld in artikel 13 van de wet niet wordt betaald binnen de gestelde termijnen, wordt de registratie van de opdrachtgever automatisch geschorst door de Rijksdienst voor sociale zekerheid tot de solidariteitsbijdrage en eventuele verwijlinteresten zijn betaald.
§ 5. [1 ...]1
§ 6. De uitvoerder of opdrachtgever van wie de registratie het voorwerp uitmaakt van een onderzoek zoals bedoeld in § 1, wordt hiervan via het digitaal platform op de hoogte gebracht en heeft het recht om te worden gehoord in het kader van deze procedure.
§ 7. Bij annulatie van een registratie mag de betrokken opdrachtgever of uitvoerder geen nieuwe aanvraag voor een registratie indienen gedurende drie jaar na de schriftelijke [1 kennisgeving]1 van de beslissing tot annulatie.
§ 8. De minister bevoegd voor Sociale Zaken kan bij ministerieel besluit de nadere regels betreffende het annuleren of schorsen van de registratie bepalen.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
TITEL IV. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art.29. In artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders wordt een paragraaf 1/2 ingevoegd, luidende:
" § 1/2. Het uitoefenen van activiteiten in toepassing van § 1, eerste lid, 4° en 7°, is niet toegestaan wanneer:
1° de uitvoerder gedurende hetzelfde kalenderjaar voor dezelfde werkgever (of opdrachtgever) activiteiten uitoefent die op grond van artikel 17sexies zijn vrijgesteld van de toepassing van de wet, tenzij de uitvoerder en de opdrachtgever het bewijs leveren van het verschil in de aard van de activiteiten tussen de verschillende activiteiten
2° de uitvoerder op dezelfde dag voor dezelfde werkgever (of opdrachtgever) activiteiten uitoefent die op grond van artikel 17sexies zijn vrijgesteld van de toepassing van de wet, tenzij de uitvoerder en de opdrachtgever het bewijs leveren van het verschil in de aard van de prestaties tussen de verschillende activiteiten.".
Art.30. Artikel 17sexies van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
"Artikel 17sexies.
§ 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
1° uitvoerder: de persoon die artistieke prestaties levert;
2° opdrachtgever: diegene die opdracht geeft aan een uitvoerder tot het leveren van een artistieke prestatie;
3° artistieke activiteit: de activiteit die een noodzakelijke artistieke bijdrage levert aan een artistieke creatie of uitvoering binnen de domeinen van de kunsten, zijnde de beeldende en audiovisuele kunsten, de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater, de choreografie en het stripverhaal;
Een artistieke bijdrage wordt beschouwd als noodzakelijk wanneer zonder deze bijdrage hetzelfde artistieke resultaat niet zou worden bereikt.
4° digitaal platform: het digitaal platform Working in the Arts zoals bedoeld in artikel 4 van de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers.
§ 2. De uitvoerder die een forfaitaire onkostenvergoeding ontvangt zoals bepaald in § 3, evenals de opdrachtgever die een beroep doet op deze uitvoerder worden onttrokken aan de toepassing van de wet.
Deze vergoeding wordt de amateurkunstenvergoeding genoemd.
§ 3. Voor zover de voorwaarden bepaald bij of krachtens dit artikel tegelijkertijd vervuld zijn, worden als forfaitaire onkostenvergoedingen beschouwd de vergoedingen toegekend aan de uitvoerders voor het leveren van de artistieke activiteiten, met uitsluiting van de artistiek-technische en de artistiek-ondersteunende activiteiten, op voorwaarde dat deze onkostenvergoeding minimaal 45 euro en maximaal 70 euro per dag bedraagt.
Daarenboven mag het aantal dagen gedurende dewelke de uitvoerder de toepassing van dit artikel kan genieten geen 30 dagen per kalenderjaar overschrijden. Het aantal dagen bij dezelfde opdrachtgever mag geen 7 opeenvolgende dagen overschrijden.
Indien, in de loop van dezelfde dag, de uitvoerder voor meerdere opdrachtgevers artistieke activiteiten uitoefent, mogen de hem toegekende vergoedingen niet lager zijn dan 45 euro of hoger dan 70 euro per opdrachtgever, noch lager zijn dan 45 euro of hoger dan 70 euro vermenigvuldigd met het aantal opdrachtgevers die op hem een beroep hebben gedaan voor die dag.
De voorwaarden die tegelijkertijd moeten worden vervuld, zijn:
1° de uitvoerder moet geregistreerd zijn overeenkomstig artikel 11 van voormelde wet van 16 december 2022 en de registratie werd niet geannuleerd, noch geschorst door de Kunstwerkcommissie;
2° de opdrachtgever moet geregistreerd zijn overeenkomstig artikel 10 van voormelde wet van 16 december 2022 en de registratie werd niet geannuleerd, noch geschorst door de Kunstwerkcommissie of door de Rijksdienst voor sociale zekerheid;
3° de prestatie werd uiterlijk op het tijdstip waarop de activiteiten zijn aangevat, door de opdrachtgever aangegeven overeenkomstig artikel 12 van voormelde wet van 16 december 2022;
4° het soort effectief uitgeoefende activiteit moet volledig overeenstemmen met het soort activiteit dat voorafgaandelijk werd aangegeven.
§ 4. Aan de uitvoerder kunnen, bovenop de in § 3 vermelde vergoedingen, de reële verplaatsingskosten worden terugbetaald, indien het bedrag van deze kosten aangetoond wordt.
Dit bedrag mag niet hoger zijn dan 20 euro per dag.
Indien, in de loop van dezelfde dag, de uitvoerder voor meerdere opdrachtgevers artistieke activiteiten uitoefent, mogen de hem toegekende bedragen bedoeld in het vorige lid noch 20 euro per opdrachtgever overschrijden noch hoger zijn dan 20 euro vermenigvuldigd met het aantal opdrachtgevers die op hem een beroep hebben gedaan voor die dag.
Wat betreft het gebruik van het eigen voertuig, worden deze reële verplaatsingskosten vastgesteld overeenkomstig artikel 74 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt. De reële verplaatsingskosten voor het gebruik van de fiets worden vastgesteld overeenkomstig artikel 76 van hetzelfde koninklijk besluit van 13 juli 2017.
§ 5. Kan geen beroep doen op de bepalingen van dit artikel de uitvoerder die op het ogenblik van het uitoefenen van een artistieke activiteit gebonden is aan dezelfde opdrachtgever door een arbeidsovereenkomst of in het kader van artikel 1bis van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders - al dan niet door tussenkomst van een sociaal bureau voor kunstenaars - of door een aannemingsovereenkomst, een statutaire aanstelling, tenzij de uitvoerder en de opdrachtgever bewijzen dat de activiteiten verschillend zijn.
Het uitoefenen van activiteiten met toepassing van dit artikel is niet toegelaten indien de uitvoerder gedurende hetzelfde kalenderjaar voor dezelfde opdrachtgever activiteiten uitoefent die niet onderworpen zijn aan de wet met toepassing van artikel 17, § 1, eerste lid, 4°, of met toepassing van artikel 17, § 1, eerste lid, 7°, van het koninklijk besluit van 28 november 1969.
§ 6. Wanneer de activiteiten niet voorafgaandelijk door de opdrachtgever werden aangegeven overeenkomstig artikel 12 van de wet of wanneer de uitgeoefende activiteiten niet overeenstemmen met het soort aangegeven activiteiten of bij miskenning van de overige voorwaarden opgenomen in paragraaf 3, kan de opdrachtgever geen aanspraak maken op deze regeling tijdens het lopende kwartaal en de drie volgende kwartalen.
De uitvoerder en de opdrachtgever zijn voor de betrokken activiteiten onderworpen aan de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. Deze activiteiten worden onweerlegbaar vermoed uitgeoefend te zijn in het kader van een arbeidsovereenkomst.
Bij niet-naleving van de cumulverboden bepaald in paragraaf 5 zijn de uitvoerder en zijn opdrachtgever voor de betrokken activiteit onderworpen aan voormelde wet van 27 juni 1969. Deze activiteiten worden onweerlegbaar vermoed uitgeoefend te zijn in het kader van een arbeidsovereenkomst.
Wanneer de opdrachtgever een hoger bedrag toekent dan het bedrag per dag bepaald in paragraaf 3, dan worden de uitvoerder en de opdrachtgever onderworpen aan voormelde wet van 27 juni 1969 en worden de activiteiten onweerlegbaar vermoed uitgeoefend te zijn in het kader van een arbeidsovereenkomst, dit voor alle vergoedingen die door deze opdrachtgever aan de betrokken uitvoerder zijn toegekend tijdens het lopende kwartaal en de drie volgende kwartalen.
§ 7. De in artikel 13, § 1, eerste lid, van voormelde wet en in paragraaf 3, eerste lid, en paragraaf 4, van dit artikel bepaalde bedragen zijn gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de maand december 2021.
Op 1 januari van elk jaar worden de bedragen aangepast overeenkomstig de volgende formule: het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens hetwelk het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand december 2021.
Uiterlijk in de loop van de maand december van elk jaar worden de bedragen toepasselijk tijdens het volgende kalenderjaar in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De inningsorganismen van de socialezekerheidsbijdragen vermelden eveneens deze informatie op hun website.
§ 8. Geregistreerde opdrachtgevers die per kalenderjaar meer dan 100 dagvergoedingen toekennen, dienen voormelde Kunstwerkcommissie uiterlijk op 1 maart van het volgend jaar een rapport te bezorgen. Dit rapport bevat:
- een omstandige verantwoording van het intensief gebruik van de amateurkunstenvergoeding;
- een overzicht van de externe klanten die betrokken waren bij de artistieke activiteiten waarvoor gebruik werd gemaakt van de amateurkunstenvergoeding;
- een overzicht van het totale omzetcijfer en alle activiteiten en de plaats die de activiteiten waarbij gebruik wordt gemaakt van de amateurkunstenvergoeding hierbij innemen.
De minister bevoegd voor Sociale Zaken kan bij ministerieel besluit de nadere regels betreffende deze rapporteringsplicht en het gebruik ervan bepalen.
"
TITEL V. - Criteria en procedure voor de erkenning van de federaties uit de professionele kunstensector
Art.31. Een kunstenfederatie in de zin van de wet van 16 december 2022 is een federatie van de professionele kunstensector die beantwoordt aan de volgende cumulatieve criteria:
1) haar doel moet verband houden met een (of meer) domein(en) van de kunsten, dit zijn de audiovisuele en beeldende kunsten, de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater, de choreografie en het stripverhaal;
2) de federatie moet een zekere deskundigheid op voornoemd(e) domein(en) kunnen aantonen en
3) moet kunnen aantonen dat haar projecten en acties gericht zijn op een doelgroep die professionele artistieke, artistiek-technische en artistiek-ondersteunende activiteiten verricht/uitoefent binnen minstens één van voornoemde domeinen.
Art.32. Een eerste keer in 2023, en vervolgens om de twee jaar of te allen tijde als antwoord op een gebrek aan deskundigheid in een domein of beroepsactiviteit, lanceren de ministers een oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad.
De openbare oproep tot kandidaten bevat volgende elementen:
1° het opschrift en het voorwerp van de oproep;
2° de duur van de erkenning;
3° de onverenigbaarheden bedoeld in artikel 33, § 4;
4° het adres waarnaar de kandidatuur moet worden verstuurd;
5° de termijn waarin de kandidatuur moet worden verstuurd.
De professionele federatie die een erkenning als federatie van de professionele kunstensector aanvraagt, dient binnen een termijn van dertig dagen na de bekendmaking van de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad haar schriftelijke aanvraag in bij het secretariaat via haar bestuurs- of beheersorgaan.
Art.33.§ 1. Om ontvankelijk te zijn, moeten volgende documenten bij de erkenningsaanvraag gevoegd zijn:
1° een kopie van de oprichtingsakte van de professionele federatie met een nauwkeurige beschrijving van haar doel en opdrachten;
2° in voorkomend geval een kopie van de op de datum van de aanvraag geldende statuten zoals bekendgemaakt in het Staatsblad;
3° het huishoudelijk reglement van de professionele federatie;
4° het aantal leden van het (de) betrokken domein(en) en een namenlijst van de rechtspersonen die door de professionele federatie worden vertegenwoordigd;
5° een verslag over de activiteiten in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend;
6° het ontwerp van geplande activiteiten in het jaar na de erkenningsaanvraag;
7° elk ander document of element dat kan staven dat haar opdrachten wezenlijk verband houden met een (of meer) kunstdomein(en) en dat getuigt van haar deskundigheid in de betrokken domeinen, zoals:
- link naar de website,
- nieuwsbrieven aan de leden,
- bewijs dat het dagelijks bestuur, de vergaderingen, projecten en activiteiten worden georganiseerd in samenwerking met deskundigen op het gebied van artistieke, artistiek-technische en artistiek-ondersteunende activiteiten,
- eventueel een bewijs van erkenning als professionele federatie uit de kunstensector door een gefedereerde instantie, verkregen binnen de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag.
§ 2. Het secretariaat bevestigt de ontvangst van de erkenningsaanvraag en preciseert in voorkomend geval de ontbrekende stukken.
Het secretariaat verzendt deze ontvangstbevestiging [1 ...]1 binnen de vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag. De ontbrekende stukken worden bij het dossier gevoegd indien zij aan het secretariaat worden meegedeeld binnen de vijftien dagen na de verzending van de ontvangstbevestiging van de aanvraag.
Een erkenningsaanvraag is alleen ontvankelijk wanneer deze volledig is.
§ 3. [1 Uiterlijk vijfenveertig dagen na het verstrijken van de in artikel 32, derde lid, bedoelde termijn van dertig dagen na de bekendmaking van de oproep tot kandidaten in het Belgisch Staatsblad legt het secretariaat een voorstel voor aan de ministers.]1
De ministers beslissen over de erkenningsaanvraag, aan de hand van de erkenningscriteria in artikel 31 van dit besluit, binnen de dertig dagen vanaf de verzending van het voorstel door het secretariaat. De beslissing tot toekenning of weigering van de erkenning wordt [1 ...]1 meegedeeld aan de kandidaat-federaties.
Een lijst van de erkende federaties wordt bij besluit bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
De ministers kunnen een professionele federatie erkennen die aan geen van de criteria in artikel 31 voldoet, om tegemoet te komen aan een nood aan deskundigheid in een domein of beroepsactiviteit. Dit zou bijvoorbeeld het geval zijn indien geen enkele federatie in de mogelijkheid was om een lid van de Commissie voor te dragen als deskundige in een bepaald artistiek domein of artistieke beroepsactiviteit, met als gevolg dat dit domein of deze beroepsactiviteit onvoldoende of helemaal niet vertegenwoordigd zou zijn in de Commissie.
§ 4. Erkenning kan niet worden verleend aan een federatie die de democratische beginselen uit de Belgische Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet naleeft.
Zo wordt een professionele federatie verondersteld voornoemde beginselen niet na te leven indien zij duidelijk en herhaaldelijk:
a) pleit voor discriminatie of segregatie op basis van een criterium dat wordt beschermd bij wetten, decreten of ordonnanties ter bestrijding van racisme en discriminatie;
b) blijk geeft van vijandigheid ten aanzien van de essentiële beginselen van de democratie,
Wordt eveneens geacht voornoemde beginselen niet na te leven, de professionele federatie waarvan het bestuurs- of beheersorgaan/de bestuurder:
1° ook lid is van een organisatie die deze beginselen niet naleeft of die duidelijk en herhaaldelijk:
a) pleit voor discriminatie of segregatie op basis van een criterium dat wordt beschermd bij wetten, decreten of ordonnanties ter bestrijding van racisme en discriminatie;
b) blijkt geeft van vijandigheid ten aanzien van de essentiële beginselen van de democratie;
2° het voorwerp is geweest van een strafrechtelijke veroordeling, uitgesproken door een rechterlijke beslissing met kracht van gewijsde, krachtens wetten, decreten of ordonnanties die ertoe strekken racisme en discriminatie te bestrijden, voor:
a) het aanzetten tot haat, discriminatie of geweld tegen een persoon, groep, gemeenschap of de leden ervan;
b) verspreiding van ideeën die zijn gebaseerd op raciale superioriteit of haat;
c) ontkenning, minimalisering, rechtvaardiging of goedkeuring van de genocide van het Duitse nationaalsocialistische regime tijdens de Tweede Wereldoorlog;
d) seksuele intimidatie of intimidatie op grond van een ander wettelijk beschermd criterium;
e) aanzetten tot discriminatie op basis van een wettelijk beschermd criterium.
§ 5. Tenzij de ministers anders beslissen, wordt de erkenning verleend voor een verlengbare periode van vier jaar.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.34.§ 1. De erkende professionele federatie kan desgewenst uiterlijk negentig dagen voor het verstrijken van de lopende erkenning een aanvraag tot verlenging van haar erkenning indienen. De aanvraag wordt schriftelijk gericht aan het secretariaat en bevat de bijgewerkte stukken bedoeld in artikel 33, § 1, van dit besluit.
§ 2. Binnen de vijftien dagen na ontvangst van de aanvraag tot verlenging stuurt het secretariaat de betrokken federatie [1 ...]1 een ontvangstbevestiging waarin in voorkomend geval de ontbrekende stukken of gegevens worden vermeld. Deze worden aan het dossier toegevoegd indien zij binnen de vijftien dagen na de ontvangstbevestiging van de aanvraag aan het secretariaat worden meegedeeld.
Een verlengingsaanvraag is alleen ontvankelijk wanneer deze volledig is.
§ 3. [1 Uiterlijk vijfenveertig dagen voor het verstrijken van de lopende erkenning legt het secretariaat een voorstel voor aan de ministers.]1
De ministers spreken zich binnen de dertig dagen na verzending van het voorstel door het secretariaat uit over de aanvraag tot verlenging. De beslissing om verlenging te verlenen of te weigeren wordt [1 ...]1 aan de federatie meegedeeld.
De verlenging van de erkenning wordt bij besluit bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
§ 4. Tenzij de ministers anders beslissen, wordt de erkenning verlengd voor een verlengbare periode van vier jaar vanaf het einde van de vorige erkenning.
§ 5. Bij een laattijdige aanvraag tot verlenging moet de federatie wachten op een nieuwe openbare oproep tot kandidaten om een nieuwe aanvraag in te dienen.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Art.35.§ 1. De erkende professionele federatie dient bovendien het secretariaat in kennis te stellen van elke wijziging van haar statuten en van elke wijziging in de naleving van de in artikel 31 bedoelde erkenningscriteria, of in geval van onverenigbaarheid als bedoeld in artikel 33, § 4 van dit besluit, binnen de maand van de wijziging of onverenigbaarheid.
§ 2. Bij niet-naleving van de verplichting bepaald in § 1 van dit artikel, niet-naleving van de criteria bedoeld in artikel 31 of in geval van onverenigbaarheid als bedoeld in artikel 33, § 4 van dit besluit, kunnen de ministers de erkenning van de betrokken professionele federatie intrekken volgens de hierna beschreven procedure.
Wanneer het secretariaat een tekortkoming vermoedt, brengt het de erkende professionele federatie per aangetekende brief op de hoogte met de vraag binnen de dertig dagen dit uit te leggen en de stukken ter staving van de eventuele uitleg of regularisatie te bezorgen.
De professionele federatie wordt op haar verzoek binnen deze termijn gehoord door het secretariaat.
De ministers beslissen de erkenning in te trekken binnen de dertig dagen na het horen van de erkende professionele federatie en uiterlijk binnen de dertig dagen na het verstrijken van de termijn bedoeld in het tweede lid. De beslissing tot intrekking wordt [1 ...]1 aan de betrokken federatie meegedeeld en in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. De intrekking van de erkenning heeft uitwerking vanaf de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
De intrekking van de erkenning van een federatie als professionele federatie uit de kunstensector leidt niet automatisch tot de intrekking van de hoedanigheid van deskundige van de personen die als zodanig zijn aangewezen door de betrokken federatie en die in de Commissie zetelen. De ministers zullen dit zo nodig geval per geval beoordelen.
§ 3. Bij niet-naleving van de plicht tot kennisgeving bedoeld in § 1 kan de federatie tevens voor een periode van maximaal tien jaar van erkenning worden uitgesloten.
----------
(1)<KB 2024-01-31/10, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
TITEL VI. - Overgangs- en slotbepalingen
Art.36. Worden opgeheven:
- het koninklijk besluit van 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars;
- het koninklijk besluit van 26 juni 2003 houdende de organisatie en de werking van de Commissie Kunstenaars;
- het ministerieel besluit van 23 oktober 2015 betreffende het model van de kaart en van het visum kunstenaars;
- Het koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart;
- het koninklijk besluit van 2 mei 2019 tot uitvoering van artikel 172bis van de programmawet (I) van 24 december 2002.
Art.37. § 1. De personen op wie, bij de inwerkingtreding van dit besluit, de bepalingen van hoofdstuk 12 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering van toepassing zijn, wordt automatisch het kunstwerkattest "plus" zoals bedoeld in artikel 12, § 8, toegekend, met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit, met een geldigheidsduur van 5 jaar.
§ 2. Met het oog daarop worden de gegevens van de in § 1 bedoelde personen doorgegeven aan het digitaal platform Working in the Arts. Deze gegevens mogen voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan voor de automatische toekenning van het kunstwerkattest " plus ".
Art.38. § 1. De personen die bij de inwerkingtreding van dit besluit in het bezit zijn van een geldig kunstenaarsvisum, zoals bedoeld in artikel 2 van het ministerieel besluit van 23 oktober 2015 betreffende het model van de kaart en van het visum kunstenaars wordt automatisch het gewoon kunstwerkattest toegekend, bij de inwerkingtreding van dit besluit, met een geldigheidsduur die overeenstemt met dat van hun kunstenaarsvisum.
In afwijking van het vorige lid zal voor de visa waarvan de geldigheid minder dan 2 jaar na de inwerkingtreding van dit besluit verstrijkt, het afgeleverde gewone kunstwerkattest een geldigheid hebben van 2 jaar vanaf de inwerkingtreding van dat besluit.
§ 2. Met het oog daarop worden de gegevens van in § 1 bedoelde personen doorgegeven aan het digitaal platform Working in the Arts. Deze gegevens mogen voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan voor de automatische toekenning van het gewoon kunstwerkattest.
Art.39. § 1. De personen die, op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit, in het bezit zijn van een geldige kunstenaarskaart, zoals bedoeld in artikel 3 van het ministerieel besluit van 23 oktober 2015 betreffende het model van de kaart en van het visum kunstenaars, worden automatisch geregistreerd als uitvoerder in de zin van artikel 25 van dit besluit zonder nieuwe validering door de Kunstwerkcommissie, met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
§ 2. Met het oog daarop worden de gegevens van de in § 1 bedoelde personen doorgegeven aan het digitaal platform Working in the Arts. Deze gegevens mogen voor geen enkel ander doel worden gebruikt dan voor de automatische registratie als uitvoerder in de zin van artikel 25 van dit besluit.
Art.40. De aanvragen voor een kunstenaarsvisum die op het moment van de inwerkingtreding van dit besluit nog hangende zijn bij de Commissie Kunstenaars worden niet meer behandeld.
Alle aanvragen waarover er nog geen beslissing werd genomen, worden als hangende aanvragen beschouwd.
De aanvragers worden uitgenodigd om een nieuwe aanvraag in te dienen op het digitaal platform.
Art.41. De zelfstandigheidsverklaring bedoeld in het koninklijk besluit van 26 juni 2003 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden en -modaliteiten met betrekking tot de zelfstandigheidsverklaring aangevraagd door bepaalde kunstenaars vervalt definitief bij het verstrijken van de geldigheidsduur.
Art.42. Bij de eerste samenstelling van de Kunstwerkcommissie wordt voor wat betreft de voorwaarden opgenomen in artikel 2, § 5, het hebben van ervaring als kunstwerker met het kunstenaarsvisum of de kunstenaarskaart, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 26 maart 2014 tot aanvulling van het sociaal statuut der kunstenaars en tot vaststelling van de nadere regels voor de toekenning van het visum kunstenaar en van de kunstenaarskaart gelijkgesteld met het hebben van ervaring met het kunstwerkattest, zoals bedoeld in artikel 7 van de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers.
Art.43. In afwachting van de opheffing van het koninklijk besluit van 26 juni 2003 houdende de organisatie en de werking van de Commissie Kunstenaars zoals voorzien in artikel 36 van dit besluit, wordt de tekst van artikel 4 van het koninklijk besluit van 26 juni 2003 houdende de organisatie en de werking van de Commissie Kunstenaars vervangen door de tekst van artikel 9 van dit besluit.
Art.44. Dit besluit treedt in werking op de datum die de Koning vaststelt bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en uiterlijk op 1 januari 2024.
In afwijking van het vorige lid, treedt artikel 43 in werking de tiende dag na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad
Art.45. Artikel 2, 3° en artikel 3, paragrafen 1, 2 en 7 van de wet van 16 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers treden in werking op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.
Art.46. Artikel 1, hoofdstuk I van titel II en de volledige titel V van dit besluit treden in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 47. De minister bevoegd voor Werk, de minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor het sociaal statuut der Zelfstandigen, zijn belast, ieder wat hem betreft, met de uitvoering van dit besluit.