20 OKTOBER 2023. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne en titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, wat betreft de omzetting van de BBT-conclusies voor de ferrometaalverwerkende industrie
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van titel II van het VLAREM
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van titel III van het VLAREM
Art. 3-4
Afdeling 3.18.1. Toepassingsgebied en definities
Art. 3.18.1.1-3.18.1.2
Afdeling 3.18.2. Algemene bepalingen
Onderafdeling 3.18.2.1. Toepasbaarheid
Art. 3.18.2.1.1-3.18.2.1.2
Onderafdeling 3.18.2.2. Algemene overwegingen
Art. 3.18.2.2.1-3.18.2.2.4
Onderafdeling 3.18.2.3. Totale milieuprestatie
Art. 3.18.2.3.1-3.18.2.3.5
Onderafdeling 3.18.2.4. Monitoring
Art. 3.18.2.4.1-3.18.2.4.3
Onderafdeling 3.18.2.5. Gevaarlijke stoffen
Art. 3.18.2.5.1
Onderafdeling 3.18.2.6. Energie-efficiëntie
Art. 3.18.2.6.1-3.18.2.6.6
Onderafdeling 3.18.2.7. Materiaalefficiëntie
Art. 3.18.2.7.1-3.18.2.7.8
Onderafdeling 3.18.2.8. Watergebruik en productie van afvalwater
Art. 3.18.2.8.1-3.18.2.8.2
Onderafdeling 3.18.2.9. Luchtemissies
Art. 3.18.2.9.1-3.18.2.9.8
Onderafdeling 3.18.2.10. Emissies naar water
Art. 3.18.2.10.1-3.18.2.10.3
Onderafdeling 3.18.2.11. Geluid en trillingen
Art. 3.18.2.11.1
Onderafdeling 3.18.2.12. Residuen
Art. 3.18.2.12.1-3.18.2.12.4
Afdeling 3.18.3. Warmwalsen
Onderafdeling 3.18.3.1. Energie-efficiëntie
Art. 3.18.3.1.1-3.18.3.1.2
Onderafdeling 3.18.3.2. Materiaalefficiëntie
Art. 3.18.3.2.1-3.18.3.2.2
Onderafdeling 3.18.3.3. Luchtemissies
Art. 3.18.3.3.1
Afdeling 3.18.4. Koudwalsen
Onderafdeling 3.18.4.1. Energie-efficiëntie
Art. 3.18.4.1.1
Onderafdeling 3.18.4.2. Materiaalefficiëntie
Art. 3.18.4.2.1
Onderafdeling 3.18.4.3. Luchtemissies
Art. 3.18.4.3.1-3.18.4.3.3
Afdeling 3.18.5. Draadtrekken
Onderafdeling 3.18.5.1. Energie-efficiëntie
Art. 3.18.5.1.1
Onderafdeling 3.18.5.2. Materiaalefficiëntie
Art. 3.18.5.2.1
Onderafdeling 3.18.5.3. Luchtemissies
Art. 3.18.5.3.1-3.18.5.3.4
Onderafdeling 3.18.5.4. Residuen
Art. 3.18.5.4.1-3.18.5.4.2
Afdeling 3.18.6. Continue dompelverzinken van platen en draden
Onderafdeling 3.18.6.1. Materiaalefficiëntie
Art. 3.18.6.1.1-3.18.6.1.2
Afdeling 3.18.7. Discontinu verzinken
Onderafdeling 3.18.7.1. Residuen
Art. 3.18.7.1.1-3.18.7.1.2
Onderafdeling 3.18.7.2. Materiaalefficiëntie
Art. 3.18.7.2.1-3.18.7.2.2
Onderafdeling 3.18.7.3. Luchtemissies
Art. 3.18.7.3.1-3.18.7.3.3
Onderafdeling 3.18.7.4. Lozing van afvalwater
Art. 3.18.7.4.1
HOOFDSTUK 4. - Slotbepalingen
Art. 5-6
HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Dit besluit voorziet in de omzetting van uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2110 van de Commissie van 11 oktober 2022 tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies, voor de ferrometaalverwerkende industrie.
HOOFDSTUK 2. - Wijzigingen van titel II van het VLAREM
Art.2. In artikel 5.29.0.6, § 3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 9° worden punt a), b) en c) opgeheven;
2° in punt 11° wordt punt b) vervangen door wat volgt:
"b) stof: 5 mg/Nm3;";
3° aan punt 11° wordt een punt e) toegevoegd, dat luidt als volgt:
"e) de concentratie van de geleide emissies naar de lucht van stof en HCl, vermeld in punt b) en c), en de geleide zinkemissies naar de lucht worden jaarlijks gemeten.".
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingen van titel III van het VLAREM
Art.3. In artikel 3.14.1.1, § 2, van titel III van het VLAREM van 16 mei 2014, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juni 2020, wordt punt 9° vervangen door wat volgt:
"9° de regeneratie, terugwinning en recycling van afgewerkte zuren, als die activiteit onder het toepassingsgebied, vermeld in artikel 3.18.1.1, valt;".
Art.4. Aan deel 3 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 april 2022, wordt een hoofdstuk 3.18, dat bestaat uit artikel 3.18.1.1 tot en met 3.18.7.4.1, toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Hoofdstuk 3.18. De ferrometaalverwerkende industrie
Afdeling 3.18.1. Toepassingsgebied en definities
Art. 3.18.1.1. § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op:
1° de inrichtingen, vermeld in rubriek 29.2.1, 1°, van de indelingslijst;
2° de inrichtingen, vermeld in rubriek 29.5.5, 4°, van de indelingslijst als de behandeling wordt uitgevoerd door middel van koudwalsen, draadtrekken of discontinu verzinken;
3° de inrichtingen, vermeld in rubriek 29.5.6, a), van de indelingslijst. Hieronder vallen continu dompelverzinken en discontinu verzinken;
4° koudwalsen en draadtrekken als die activiteiten rechtstreeks samenhangen met warmwalsen of continu dompelverzinken;
5° de nuttige toepassing van afgewerkte zuren, als die activiteit rechtstreeks samenhangt met de activiteiten, vermeld in punt 1°, 2°, 3° of 4° ;
6° de inrichtingen, vermeld in rubriek 3.6.7, van de indelingslijst, als de belangrijkste vuilvracht afkomstig is van een of meer installaties waarin een of meer activiteiten, vermeld in punt 1°, 2°, 3°, 4° of 5°, worden uitgevoerd;
7° de gecombineerde behandeling van afvalwater van verschillende herkomst, als de belangrijkste vuilvracht afkomstig is van een of meer installaties waarin een of meer activiteiten, vermeld in punt 1°, 2°, 3°, 4° of 5°, worden uitgevoerd met uitzondering van de behandelingen inzake stedelijk afvalwater;
8° verbrandingsprocessen die rechtstreeks samenhangen met de activiteiten, vermeld in punt 1°, 2°, 3°, 4° of 5°, in de volgende gevallen:
a) de gasvormige verbrandingsproducten worden in direct contact gebracht met materiaal zoals directe verwarming of directe droging van basismaterialen;
b) de stralings- of geleidingswarmte wordt door een volle muur heen overgedragen zoals indirecte verwarming, in de volgende gevallen:
1) de overdracht verloopt niet via een warmteoverdrachtsvloeistof. Hieronder valt het verwarmen van de zinkpot;
2) een gas fungeert als warmteoverdrachtsvloeistof in geval van stapelgloeien.
Bestaande installaties, als vermeld in artikel 3.18.1.2, 3°, voldoen uiterlijk op 4 november 2026 aan de bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk.
De overeenkomstige GPBV-activiteiten zijn de activiteiten, vermeld in punt 2.3, a), 2.3, c), 2.6 en 6.11 van bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 2. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
1° coating van metaal door thermisch spuiten;
2° elektrolytisch en stroomloos bekleden.
Art. 3.18.1.2. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° basismateriaal: alle stalen materialen, onbewerkt of gedeeltelijk bewerkt, of werkstukken die in een stap van het productieproces worden ingevoerd;
2° BBT-conclusies voor de ferrometaalverwerkende industrie: de conclusies inzake de beste beschikbare technieken (BBT-conclusies) die zijn opgenomen in de bijlage bij het uitvoeringsbesluit (EU) 2022/2110 van de Commissie van 11 oktober 2022 tot vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies, voor de ferrometaalverwerkende industrie;
3° bestaande installatie: een installatie die geen nieuwe installatie is;
4° continu dompelverzinken: continue onderdompeling van staalplaten of staaldraad in een bad met gesmolten metaal of metalen, zoals zink of aluminium, om het oppervlak met metaal of metalen te coaten. Dit omvat ook alle rechtstreeks daarmee samenhangende voor- en nabehandelingsprocessen, zoals beitsen en fosfateren;
5° discontinu verzinken: discontinue onderdompeling van stalen werkstukken in een bad met gesmolten zink om het oppervlak ervan met zink te coaten. Dit omvat ook alle rechtstreeks daarmee samenhangende voor- en nabehandelingsprocessen, zoals ontvetten en passiveren;
6° draadtrekken: het trekken van stalen stangen of draden door matrijzen om hun diameter kleiner te maken. Dit omvat ook alle rechtstreeks daarmee samenhangende voor- en nabehandelingsprocessen, zoals beitsen van walsdraad en verwarming van het basismateriaal na het trekken;
7° gemengd zuur: een mengsel van fluorwaterstofzuur en salpeterzuur;
8° hardzink: een reactieproduct van gesmolten zink met ijzer of ijzerzouten die door beitsen of fluxen zijn overgebracht. Dit reactieproduct zinkt naar de bodem van het zinkbad;
9° herverwarming: verwarmen van het basismateriaal vóór het warmwalsen;
10° hooggelegeerd staal: staal waarin het gehalte aan een of meer legeringselementen 5 massaprocent of hoger is;
11° installatie: alle delen van een GPBV-installatie die vallen onder het toepassingsgebied, vermeld in artikel 3.18.1.1, en alle andere activiteiten die daarmee rechtstreeks samenhangen en die gevolgen hebben voor het verbruik of de emissies. Installaties kunnen nieuwe installaties of bestaande installaties zijn;
12° koudwalsen: het samenpersen van staal met behulp van walsen bij omgevingstemperaturen om de kenmerken ervan te veranderen, zoals grootte, vorm of metallurgische eigenschappen. Dit omvat ook alle rechtstreeks daarmee samenhangende voor- en nabehandelingsprocessen, zoals beitsen, gloeien en oliën;
13° naverwarming: verwarmen van het basismateriaal na het warmwalsen;
14° nieuwe installatie: een installatie die voor het eerst wordt vergund op het terrein van de GPBV-installatie na 4 november 2022, of een volledige vervanging van een installatie na 4 november 2022;
15° nuttige toepassing: nuttige toepassing als vermeld in artikel 3, § 1, 23° van het Materialendecreet. De nuttige toepassing van afgewerkte zuren omvat de regeneratie, terugwinning en recycling;
16° proceschemicaliën: stoffen of mengsels als vermeld in artikel 3, punt 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie, die in het proces of de processen worden gebruikt;
17° residu: een stof die of een voorwerp dat als afvalstof of bijproduct gegenereerd is door de activiteiten die binnen het toepassingsgebied, vermeld in artikel 3.18.1.1, vallen;
18° roestvrij staal: hooggelegeerd staal met een chroomgehalte dat doorgaans tussen 10 en 23 massaprocent ligt. Het omvat austenitisch staal, dat ook een gehalte aan nikkel van gewoonlijk 8 tot en met 10 massaprocent bevat;
19° slakken: de oxiden die zich tijdens het warm dompelen op het oppervlak van het gesmolten zink in het zinkbad vormen door de reactie van ijzer en aluminium;
20° tussentijds verhitten: verwarmen van het basismateriaal tussen de verschillende fasen van het warmwalsen;
21° verwarming van het basismateriaal: elke stap van het proces waarin het basismateriaal wordt verwarmd. Dit omvat niet het drogen van het basismateriaal of het verwarmen van de zinkpot;
22° warmwalsen: het samenpersen van verwarmd staal met behulp van walsen bij temperaturen die doorgaans tussen 1050 ° C en 1300 ° C liggen, om de kenmerken ervan te veranderen, zoals grootte, vorm of metallurgische eigenschappen. Dit omvat rond warmwalsen en warmwalsen van naadloze buizen, en alle rechtstreeks daarmee samenhangende voor- en nabehandelingsprocessen, zoals schoonbranden, afwerken, beitsen en oliën;
23° zinkas: een mengsel van zinkmetaal, zinkoxide en zinkchloride dat zich op het oppervlak van het gesmolten zink in het zinkbad vormt.
Afdeling 3.18.2. Algemene bepalingen
Onderafdeling 3.18.2.1. Toepasbaarheid
Art. 3.18.2.1.1. Met toepassing van de bepalingen over de toepasbaarheid, vermeld in BBT 9, punt a) van BBT 15, BBT 18, punt b) van BBT 19, punt b) van BBT 20, punt a) van BBT 35, punt b) van BBT 42, punt c) van BBT 45, punt a) van BBT 46 en BBT 58 van de BBT-conclusies voor de ferrometaalverwerkende industrie kan er in de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit worden afgeweken van de volgende artikelen van dit besluit:
1° artikel 3.18.2.5.1, met toepassing van BBT 9;
2° artikel 3.18.2.7.5, 1° , met toepassing van punt a) van BBT 15;
3° artikel 3.18.2.7.8, met toepassing van BBT 18;
4° artikel 3.18.2.8.1, § 1, 2°, met toepassing van punt b) van BBT 19;
5° artikel 3.18.2.9.1, § 1, met toepassing van punt b) van BBT 20;
6° artikel 3.18.2.12.2, 1°, met toepassing van punt a) van BBT 35;
7° artikel 3.18.3.3.1, § 1, eerste lid, 2°, met toepassing van punt b) van BBT 42;
8° artikel 3.18.4.2.1, 3°, met toepassing van punt c) van BBT 45;
9° artikel 3.18.4.3.1, eerste lid, met toepassing van punt a) van BBT 46;
10° artikel 3.18.7.1.1, met toepassing van BBT 58.
Art. 3.18.2.1.2. De processpecifieke bepalingen, vermeld in afdeling 3.18.3 tot en met 3.18.7, zijn van toepassing naast de algemene bepalingen die in deze afdeling beschreven worden.
Onderafdeling 3.18.2.2. Algemene overwegingen
Art. 3.18.2.2.1. De emissiegrenswaarden naar lucht, vermeld in dit hoofdstuk, zijn gedefinieerd bij een referentiezuurstofgehalte in de afgassen van:
1° 3% voor verbrandingsprocessen die verband houden met het verwarmen en drogen van het basismateriaal;
2° 3% voor verbrandingsprocessen die verband houden met het verwarmen van de zinkpot.
3° Er is geen correctie voor het zuurstofgehalte voor alle andere bronnen dan de bronnen, vermeld in punt 1° en 2°.
De omrekeningsformule voor het zuurstofgehalte, vermeld in artikel 4.4.3.3, § 4, van titel II van het VLAREM is niet van toepassing als bij het verbrandingsproces of de verbrandingsprocessen met zuurstof verrijkte lucht of zuivere zuurstof wordt gebruikt of als door extra luchttoevoer om veiligheidsredenen het zuurstofgehalte in het afgas zeer dicht bij 21% ligt. In de voormelde gevallen wordt de emissieconcentratie bij het referentiezuurstofgehalte van 3% op droge basis anders berekend, zoals door normalisering op grond van het kooldioxide dat door de verbranding is geproduceerd. De voormelde berekening wordt uitgevoerd door een erkende MER-deskundige in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 1°, d), 5), van het VLAREL van 19 november 2010 of door een erkend laboratorium in de discipline lucht als vermeld in artikel 6, 5°, b), van het VLAREL van 19 november 2010.
Art. 3.18.2.2.2. Voor periodieke metingen van emissies naar de lucht wordt een van de volgende bemonsteringsperioden gebruikt om de meetwaarde te bepalen:
1° continue bemonstering gedurende negentig minuten;
2° bemonstering gedurende drie opeenvolgende tijdsintervallen van ten minste dertig minuten. De meetwaarde wordt daarbij berekend als het debietgewogen rekenkundig gemiddelde van de verschillende metingen.
De uitvoerder van de metingen, vermeld in het eerste lid, verifieert dat de gekozen monsternemingsduur en het aantal bemonsteringen een representatieve meetwaarde opleveren voor de voorgeschreven referentiemethode.
Voor parameters waarvoor, door beperkingen op het vlak van bemonstering of analyse of door operationele omstandigheden, de bemonsteringsperioden, vermeld in het eerste lid, niet geschikt zijn, kan een meer geschikte bemonsteringsperiode worden vastgelegd. De exploitant laat de motivatie daarvoor opnemen in het meetrapport.
Art. 3.18.2.2.3. Als de afgassen uit twee of meer bronnen, zoals ovens, via een gemeenschappelijke schoorsteen worden uitgestoten, zijn de emissiegrenswaarden van toepassing op de gecombineerde uitstoot via de schoorsteen.
Voor de berekening van de massastromen, vermeld in artikel 3.18.2.9.1, § 4 en § 5, waarbij afgassen van één type bron via twee of meer afzonderlijke schoorstenen worden uitgestoten die volgens het oordeel van de vergunningverlener via één gemeenschappelijke schoorsteen zouden kunnen worden uitgestoten, worden die schoorstenen als één enkele schoorsteen beschouwd.
Art. 3.18.2.2.4. De grenswaarden voor specifiek energieverbruik hebben betrekking op jaargemiddelden en worden berekend met de volgende formule: FRAC?
specifiek energieverbruik=energieverbruik:
de totale hoeveelheid warmte die door primaire energiebronnen geproduceerd is, en de elektriciteit die door het proces of de processen in kwestie wordt verbruikt, uitgedrukt in MJ/jaar of kWh/jaar;
1° input: de totale hoeveelheid verwerkt basismateriaal, uitgedrukt in t/jaar.
In geval van verwarming van het basismateriaal komt het energieverbruik overeen met de totale hoeveelheid warmte en elektriciteit die door primaire energiebronnen is geproduceerd, en die door alle ovens in het proces of de processen in kwestie wordt verbruikt.
Onderafdeling 3.18.2.3. Totale milieuprestatie
Art. 3.18.2.3.1. De totale milieuprestatie wordt verbeterd door een milieubeheersysteem in te voeren en na te leven dat al de volgende elementen omvat:
1° de betrokkenheid, het leiderschap en de verantwoordingsplicht van het management, met inbegrip van het hoger management, bij de uitvoering van een effectief milieubeheersysteem;
2° een analyse waarin onder meer de volgende elementen worden bepaald:
a) de context van de organisatie;
b) de behoeften en verwachtingen van de betrokken partijen;
c) de kenmerken van de installatie in verband met mogelijke risico's voor het milieu of de menselijke gezondheid;
d) de wettelijke milieuvoorschriften die van toepassing zijn;
3° de ontwikkeling van een milieubeleid dat de continue verbetering van de milieuprestaties van de installatie omvat;
4° de vaststelling van doelstellingen en prestatie-indicatoren voor belangrijke milieuaspecten, met inbegrip van het waarborgen van de naleving van wettelijke voorschriften die van toepassing zijn;
5° de planning en uitvoering van de nodige procedures en maatregelen, met inbegrip van corrigerende en preventieve maatregelen als dat nodig is, om de milieudoelstellingen te verwezenlijken en milieurisico's te vermijden;
6° de vaststelling van structuren, taken en verantwoordelijkheden voor milieuaspecten en -doelstellingen en beschikbaarstelling van de benodigde financiële en personele middelen;
7° de waarborging van het vereiste niveau van deskundigheid en bewustzijn van werknemers van wie de werkzaamheden van invloed kunnen zijn op de milieuprestaties van de installatie, bijvoorbeeld door informatie en opleiding aan te bieden;
8° de interne en externe communicatie;
9° de bevordering van de betrokkenheid van werknemers bij goede milieubeheerpraktijken;
10° het opstellen en actueel houden van een beheerhandleiding en schriftelijke procedures voor de controle van activiteiten met aanzienlijke milieueffecten en voor relevante gegevens;
11° de doeltreffende operationele planning en procesbeheersing;
12° de uitvoering van geschikte onderhoudsprogramma's;
13° de paraatheid bij noodsituaties en rampenplannen, met inbegrip van het voorkomen of beperken van de nadelige milieueffecten en andere effecten van noodsituaties;
14° het in aanmerking nemen van de milieueffecten bij het ontwerpen of herontwerpen van een installatie of een onderdeel daarvan gedurende de hele levensduur, inclusief de bouw, het onderhoud, de exploitatie en de ontmanteling ervan;
15° de uitvoering van een monitoring- en meetprogramma;
16° de uitvoering van een sectorale benchmarking op regelmatige basis;
17° de periodieke interne, en als dat praktisch haalbaar is, onafhankelijke, audits en de periodieke externe onafhankelijke audits om de milieuprestaties te beoordelen en vast te stellen of het milieubeheersysteem al dan niet aan de geplande regelingen voldoet en of het op de juiste wijze wordt uitgevoerd en gehandhaafd;
18° de evaluatie van de oorzaken van gevallen van niet-naleving, uitvoering van corrigerende maatregelen naar aanleiding van gevallen van niet-naleving, beoordeling van de doeltreffendheid van corrigerende maatregelen en vaststelling of soortgelijke gevallen van niet-naleving bestaan of zouden kunnen optreden;
19° de periodieke evaluatie van het milieubeheersysteem en de blijvende geschiktheid, adequaatheid en doeltreffendheid ervan door het hoger management;
20° het volgen en in aanmerking nemen van de ontwikkeling van schonere technieken.
Specifiek voor de ferrometaalverwerkende industrie maken naast de elementen, vermeld in het eerste lid, ook de volgende elementen deel uit van het milieubeheersysteem:
1° het overzicht van de gebruikte proceschemicaliën en de afvalwater- en afgasstromen, vermeld in artikel 3.18.2.3.2;
2° een beheersysteem voor chemische stoffen als vermeld in artikel 3.18.2.3.3;
3° een plan voor het voorkomen en onder controle houden van lekken en morsen als vermeld in artikel 3.18.2.3.4, 1° ;
4° een beheersplan voor andere dan normale bedrijfsomstandigheden als vermeld in artikel 3.18.2.3.5;
5° een energie-efficiëntieplan als vermeld in artikel 3.18.2.6.1, § 2;
6° een waterbeheersplan als vermeld in artikel 3.18.2.8.1, § 1, 1° ;
7° een residuenbeheersplan als vermeld in artikel 3.18.2.12.1, tweede lid.
Het milieubeheersysteem, vermeld in het eerste en tweede lid, is algemeen toepasbaar. De mate van gedetailleerdheid en formalisering van het milieubeheersysteem is over het algemeen gerelateerd aan de aard, de omvang en de complexiteit van de installatie en alle mogelijke milieueffecten ervan.
Art. 3.18.2.3.2. Om de emissies naar water en lucht te verminderen, wordt een overzicht opgemaakt van de gebruikte proceschemicalïen en de afvalwater- en afgasstromen, dat deel uitmaakt van het milieubeheersysteem, vermeld in artikel 3.18.2.3.1. Het overzicht wordt actueel gehouden en wordt regelmatig herzien. Het overzicht bevat al de volgende elementen:
1° informatie over de productieprocessen, met inbegrip van:
a) de vereenvoudigde processtroomdiagrammen waaruit de herkomst van de emissies blijkt;
b) de beschrijvingen van procesgeïntegreerde technieken en technieken om afvalwater en afgas te behandelen bij de bron, om emissies te voorkomen of te verminderen, met inbegrip van de prestaties ervan;
2° informatie over de kenmerken van de afvalwaterstromen, met inbegrip van:
a) de gemiddelde waarden en de variabiliteit van debiet, pH, temperatuur en geleidbaarheid;
b) de gemiddelde concentratie en de vrachten van de relevante verontreinigende stoffen en parameters en de variabiliteit daarvan;
3° informatie over de omvang en kenmerken van de gebruikte proceschemicaliën:
a) de naam en de kenmerken van de proceschemicaliën, met inbegrip van de eigenschappen die nadelige gevolgen hebben voor het milieu of de gezondheid van de mens;
b) de hoeveelheden gebruikte proceschemicaliën en de plaats van het gebruik ervan;
4° informatie over de eigenschappen van de afgasstromen, met inbegrip van:
a) de gemiddelde waarden en de variabiliteit van debiet en temperatuur;
b) de gemiddelde concentratie en de vrachten van de relevante verontreinigende stoffen en parameters en de variabiliteit daarvan;
c) de aanwezigheid van andere stoffen die van invloed kunnen zijn op het afgasbehandelingssysteem of de veiligheid van de installatie.
De mate van gedetailleerdheid van het overzicht, vermeld in het eerste lid, is over het algemeen gerelateerd aan de aard, de omvang en de complexiteit van de installatie en alle mogelijke milieueffecten ervan.
Het overzicht, vermeld in het eerste lid, wordt ter beschikking gesteld van de toezichthouder en de Vlaamse Milieumaatschappij als die daarom verzoekt.
Art. 3.18.2.3.3. De totale milieuprestatie wordt verbeterd door een beheersysteem voor chemische stoffen in te voeren en na te leven, dat deel uitmaakt van het milieubeheersysteem, vermeld in artikel 3.18.2.3.1, dat al de volgende elementen omvat:
1° een beleid om het verbruik en de risico's van proceschemicaliën te verminderen, met inbegrip van een inkoopbeleid om minder schadelijke proceschemicaliën te selecteren, en de leveranciers daarvan, om het gebruik en de risico's van gevaarlijke stoffen tot een minimum te beperken en de inkoop van een teveel aan proceschemicaliën te vermijden. Bij de selectie van proceschemicaliën kan rekening worden gehouden met:
a) hun verwijderbaarheid, hun ecotoxiciteit en hun potentiële uitstoot in het milieu om emissies in het milieu te beperken;
b) de karakterisering van de risico's die aan de proceschemicaliën verbonden zijn, op basis van de gevarenaanduiding van de chemische stoffen, de routes door de installatie, de potentiële uitstoot en het niveau van blootstelling;
c) de analyse die ten minste jaarlijks wordt uitgevoerd van de mogelijke vervanging van proceschemicaliën zodat nieuwe beschikbare en veiligere alternatieven voor het gebruik van gevaarlijke stoffen geïdentificeerd kunnen worden;
d) het anticiperend monitoren van wijzigingen in de regelgeving met betrekking tot gevaarlijke chemische stoffen en het waarborgen van de naleving van de toepasselijke wettelijke voorschriften;
2° de doelstellingen en actieplannen om het gebruik en de risico's van gevaarlijke stoffen te vermijden of te verminderen;
3° de ontwikkeling en uitvoering van procedures voor de inkoop, de hantering, de opslag en het gebruik van proceschemicaliën om emissies in het milieu te voorkomen of te verminderen.
De informatie over de omvang en kenmerken van de gebruikte proceschemicaliën, vermeld in artikel 3.18.2.3.2, eerste lid, 3°, kan worden gebruikt ter ondersteuning van de selectie van proceschemicaliën, vermeld in het eerste lid, 1°.
Het beheersysteem voor chemische stoffen, vermeld in het eerste lid, wordt ter beschikking gesteld van de toezichthouder en de Vlaamse Milieumaatschappij als die daarom verzoekt.
Art. 3.18.2.3.4. Emissies naar de bodem en het grondwater worden voorkomen, door gebruik te maken van alle onderstaande technieken:
1° het opstellen en uitvoeren van een plan om lekken en morsen te voorkomen en onder controle te houden. Dat plan maakt deel uit van het milieubeheersysteem, vermeld in artikel 3.18.2.3.1, en omvat, maar is niet beperkt tot:
a) sitespecifieke incidentplannen voor het morsen van kleine en grote hoeveelheden;
b) de identificatie van de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken personen;
c) ervoor zorgen dat het personeel milieubewust is, en is opgeleid om morsen te voorkomen en aan te pakken;
d) de identificatie van zones waar het risico op lekken of morsen van gevaarlijke materialen bestaat, en de indeling van die zones aan de hand van dat risico;
e) het in kaart brengen van geschikte apparatuur om lekken en morsen in te perken en schoon te maken, en het regelmatig controleren dat die apparatuur beschikbaar is, goed functioneert en zich in de buurt bevindt van punten waar zulke incidenten zich kunnen voordoen;
f) richtsnoeren voor beheer van afval dat afkomstig is van lekken en morsen;
g) ten minste jaarlijks de volgende acties uitvoeren:
1) inspecteren van de ruimten voor opslag en hantering;
2) testen en kalibreren van de apparatuur om lekken op te sporen en snelle reparatie van lekkende kleppen, dichtingen, flenzen enzovoort ;
2° het gebruik van lekbakken of opvangkelders of gelijkwaardig onder hydraulische accumulatoren en met olie of vet gesmeerde apparatuur;
3° het voorkomen en aanpakken van het morsen of lekken van zuur door de volgende maatregelen te nemen:
a) opslagtanks voor nieuw en afgewerkt zuur voorzien van een verzegelde secundaire insluiting met een beschermende zuurbestendige coating die regelmatig wordt geïnspecteerd op mogelijke schade en scheuren;
b) de laad- en losplaatsen voor de zuren zo ontwerpen dat mogelijk morsen en lekken wordt ingeperkt en dat de zuren kunnen worden afgevoerd voor behandeling ter plekke of buiten het terrein.
Art. 3.18.2.3.5. De frequentie van andere dan normale bedrijfsomstandigheden en de emissies tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden worden verminderd door het invoeren en naleven van een risicogebaseerd beheersplan voor andere dan normale bedrijfsomstandigheden. Dit beheersplan maakt deel uit van het milieubeheersysteem, vermeld in artikel 3.18.2.3.1, en omvat al de volgende elementen:
1° de vaststelling van mogelijke andere dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals storing van kritische apparatuur voor de bescherming van het milieu, van de onderliggende oorzaken en de mogelijke gevolgen ervan, en geregelde herziening en actualisering van de lijst van vastgestelde andere dan normale bedrijfsomstandigheden na de periodieke beoordeling, vermeld in punt 5° ;
2° een geschikt ontwerp van de kritische apparatuur;
3° de opstelling en uitvoering van een inspectie- en preventief onderhoudsplan voor kritische apparatuur als vermeld in artikel 3.18.2.3.1, eerste lid, 12° ;
4° de monitoring, namelijk schatten of, als dat mogelijk is, meten en registreren van emissies tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden en van omstandigheden die daarmee verband houden;
5° een periodieke beoordeling van de emissies tijdens andere dan normale bedrijfsomstandigheden, zoals frequentie van incidenten, duur, hoeveelheden uitgestoten verontreinigende stoffen, en, als dat nodig is, uitvoering van corrigerende maatregelen.
Onderafdeling 3.18.2.4. Monitoring
Art. 3.18.2.4.1. Ten minste een keer per jaar wordt het volgende gemonitord:
1° het jaarlijkse verbruik van water, energie en materialen;
2° de jaarlijkse productie van afvalwater;
3° de jaarlijkse hoeveelheid van ieder type geproduceerd residu, geproduceerde afvalstof of geproduceerd bijproduct, met de bestemming ervan en het type van verwerkings- of toepassingswijze.
De monitoring, vermeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd met directe metingen, berekeningen of registratie, zoals aan de hand van geschikte meters of facturen. De monitoring wordt uitgesplitst op het meest geschikte niveau, zoals op proces- of installatieniveau, en houdt rekening met alle significante wijzigingen in de installatie.
Art. 3.18.2.4.2. De monitoring van emissies in de lucht wordt verricht conform de meetmethoden, vermeld in bijlage 4.4.2 bij titel II van het VLAREM. Als er geen meetmethoden worden vermeld, worden de CEN-normen gevolgd. Als er geen CEN-normen bestaan, worden de ISO-normen, de nationale normen of andere internationale normen toegepast die gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit opleveren.
Art. 3.18.2.4.3. De monitoring van emissies naar water wordt verricht conform de meetmethoden, vermeld in artikel 4, § 1, van bijlage 4.2.5.2 bij titel II van het VLAREM. Als er geen meetmethoden worden vermeld, worden de CEN-normen gevolgd. Als er geen CEN-normen bestaan, worden de ISO-normen, de nationale normen of andere internationale normen toegepast die gegevens van een gelijkwaardige wetenschappelijke kwaliteit opleveren.
Onderafdeling 3.18.2.5. Gevaarlijke stoffen
Art. 3.18.2.5.1. Het gebruik van verbindingen van zeswaardig chroom bij passivatie wordt vermeden door andere metaalhoudende oplossingen te gebruiken, zoals met mangaan, zink, titaanfluoride, fosfaten of molybdaten, of organische polymeeroplossingen, zoals met polyurethanen of polyesters.
Onderafdeling 3.18.2.6. Energie-efficiëntie
Art. 3.18.2.6.1. § 1. De algemene energie-efficiëntie van de installatie wordt verbeterd door een energie-efficiëntieplan en energieaudits als vermeld in paragraaf 2, te gebruiken en een verslag over de energiebalans als vermeld in paragraaf 3, op te stellen.
§ 2. Een energie-efficiëntieplan maakt deel uit van het milieubeheersysteem, vermeld in artikel 3.18.2.3.1, en omvat de volgende activiteiten:
1° het vaststellen en monitoren van het specifieke energieverbruik van de activiteit of processen, vermeld in artikel 3.18.2.4.1, eerste lid, 1° ;
2° het jaarlijks vaststellen van essentiële prestatie-indicatoren, zoals MJ/t aan product;
3° het plannen van periodieke doelstellingen voor verbetering en de acties die daarmee verband houden, uitvoeren.
Ten minste jaarlijks worden energieaudits uitgevoerd om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van het energie-efficiëntieplan, vermeld in het eerste lid, worden gehaald.
§ 3. Het verslag over de energiebalans met een uitsplitsing van het energieverbruik en de energieopwekking, met inbegrip van uitgevoerde energie naar soort bron, zoals elektriciteit, aardgas, procesgassen uit de ijzer- en staalproductie, hernieuwbare energie, ingevoerde warmte of koeling, wordt jaarlijks opgesteld. Het verslag over de energiebalans bevat al de volgende elementen:
1° de afbakening van de energiegrens van de processen;
2° de informatie over het energieverbruik voor de geleverde energie;
3° de informatie over de energie die uit de installatie wordt uitgevoerd;
4° de informatie over de energiestroom, zoals Sankeydiagrammen of energiebalansen, waaruit blijkt op welke wijze de energie door de processen heen wordt gebruikt.
In het eerste lid wordt verstaan onder procesgassen ijzer- en staalproductie: hoogovengas, oxystaalovengas, cokesovengas of mengsels daarvan, die afkomstig zijn van de ijzer- en staalproductie.
§ 4. Het energie-efficiëntieplan en de energieaudits, vermeld in paragraaf 2, en het verslag over de energiebalans, vermeld in paragraaf 3, worden ter beschikking gesteld van de toezichthouder en het Vlaams Energie- en Klimaatagentschap als die daarom verzoeken.
Art. 3.18.2.6.2. De energie-efficiëntie bij verwarming wordt verhoogd, met inbegrip van de energie-efficiëntie bij het verwarmen en drogen van het basismateriaal, en ook bij het verwarmen van baden en zinkpotten, door het gebruik van een geschikte combinatie van de technieken, vermeld in BBT 11 van de BBT-conclusies voor de ferrometaalverwerkende industrie.
Art. 3.18.2.6.3. De grenswaarden voor specifiek energieverbruik, vermeld in de volgende tabel, zijn van toepassing op de verwarming van het basismateriaal bij warmwalsen:
specifiek(e) proces(sen); staalproducten aan het einde van het walsproces | grenswaarde voor specifiek energieverbruik (in MJ/t) |
herverwarming van basismateriaal | |
warmgewalste rollen (strips) | 1500 (1) |
zware platen | 2000 (2) |
staven, stangen | 1900 (2) |
balken, blokken, rails, buizen | 2200 |
tussentijds verhitten van basismateriaal | |
staven, stangen, buizen | 900 |
naverwarming van basismateriaal | |
zware platen | 2000 |
staven, stangen | 3000 (3) |
(1) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden in geval van hooggelegeerd staal, zoals austenitisch roestvrij staal, met een maximum van 2200 MJ/t.(2) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden in geval van hooggelegeerd staal, zoals austenitisch roestvrij staal, met een maximum van 2800 MJ/t. (3) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden in geval van hooggelegeerd staal, zoals austenitisch roestvrij staal, met een maximum van 4000 MJ/t. |
specifiek(e) proces(sen) | grenswaarde voor specifiek energieverbruik (in MJ/t) |
uitgloeien na koudwalsen: continu en stapelgloeien | 1200 (1) |
(1) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden in geval van continue gloeilijnen die een gloeitemperatuur boven 800 ° C vereisen. |
specifiek(e) proces(sen) | grenswaarde voor specifiek energieverbruik (in MJ/t) |
verwarmen van het basismateriaal voor continu dompelverzinken | 1100 (1) |
(1) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden in geval van continue gloeilijnen die een gloeitemperatuur boven 800 ° C vereisen. |
specifiek(e) proces(sen) | grenswaarde voor specifiek energieverbruik (in MJ/t) |
discontinu verzinken | 800 (1)(2)(3) |
(1) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden als er gebruikgemaakt wordt van centrifugeren om het overtollige zink te verwijderen of als de temperatuur van het zinkbad hoger dan 500 ° C is. (2) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden in geval van discontinue verzinkingsinstallaties met een gemiddelde jaarlijkse productiecapaciteit van minder dan 150 t/m3 van het zinkpotvolume, met een maximum van 1200 MJ/t. (3) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden in geval van discontinue verzinkingsinstallaties die hoofdzakelijk dunne producten produceren, met een maximum van 1000 MJ/t. |
beitszuur | grenswaarde voor specifiek beitszuurverbruik (kg/t) |
zoutzuur, 28 massaprocent | 30 (1) |
(1) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek beitszuurverbruik afgeweken worden met een maximum van 50 kg/t als voornamelijk werkstukken met een hoog specifiek oppervlak worden verzinkt of als het om herverzinking gaat. |
sector | grenswaarde voor specifiek waterverbruik (m3/t) |
warmwalsen | 5 |
koudwalsen | 10 |
draadtrekken | 5 |
continu dompelverzinken | 5 |
parameter | sector | brandstoftype | specifiek proces | emissie- grenswaarde (mg/Nm3) |
stof | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | alle | (1) | |
SO2 | -warmwalsen | alle | 200 (2)(3) | |
-koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken van platen | 100 (2) | |||
NOx, uitgedrukt als NO2 | -warmwalsen | 100% aardgas | herverwarming: nieuwe installaties | 200 |
herverwarming: bestaande installaties | 350 | |||
tussentijds verhitten | 250 | |||
naverwarming | 200 | |||
andere brandstoffen | -herverwarming -tussentijds verhitten -naverwarming | 350 (4) | ||
-koudwalsen | 100% aardgas | 250 (5) | ||
andere brandstoffen | 300 (4) | |||
-draadtrekken | alle | 250 | ||
-continu dompelverzinken | alle | 300 (4) | ||
-discontinu verzinken | alle | verwarming van de zinkpot | 300 | |
parameter | sector | specifiek proces | massastroom per schoorsteen | meetfrequentie |
stof | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | verwarming van basismateriaal | > 2 kg/h | continu |
≥ 0,2-2 kg/h | maandelijks | |||
≥ 0,1-0,2 kg/h | om de zes maanden | |||
< 0,1 kg/h | jaarlijks | |||
SO2 | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken van platen | verwarming van basismateriaal | > 10 kg/h | continu (1) |
≥ 5-10 kg/h | maandelijks (1) | |||
≥ 1-5 kg/h | om de zes maanden (1) | |||
< 1 kg/h | jaarlijks (1) | |||
NOx | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | verwarming van basismateriaal | > 15 kg/h | continu (2) |
≥ 5-15 kg/h | maandelijks (2) | |||
≥ 1-5 kg/h | om de zes maanden (2) | |||
< 1 kg/h | jaarlijks (2) | |||
-continu dompelverzinken van draden -discontinu verzinken | verwarming van de zinkpot | jaarlijks (2) | ||
CO | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | verwarming van basismateriaal | > 5 kg/h | maandelijks (2) |
< 5 kg/h | jaarlijks (2) | |||
-continu dompelverzinken van draden -discontinu verzinken | verwarming van de zinkpot | jaarlijks (2) | ||
parameter | specifiek proces | emissiegrenswaarde (mg/Nm3) |
HCl | beitsen met zoutzuur | 10 |
HF | beitsen met zuurmengsels die fluorwaterstofzuur bevatten | 1 |
SOx, uitgedrukt als SO2 | beitsen met zwavelzuur | 6 |
parameter | specifiek proces | emissiegrenswaarde (mg/Nm3) |
HCl | beitsen met zoutzuur | 10 |
SOx, uitgedrukt als SO2 | beitsen met zwavelzuur | 6 |
parameter | sector | specifiek proces | meetfrequentie |
HCl | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | beitsen met zoutzuur | jaarlijks |
HF | -warmwalsen -koudwalsen -continu dompelverzinken | beitsen met zuurmengsels die fluorwaterstofzuur bevatten | jaarlijks |
SOx, uitgedrukt als SO2 | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | beitsen met zwavelzuur | jaarlijks |
parameter | emissiegrenswaarde (mg/Nm3) | |
stof | afgassen met natte of kleverige stof of voor afgassen met een temperatuur > 250 ° C of als de massastroom < 200 g/h | 15 |
andere | 10 | |
HCl | 15 | |
SO2 | 10 | |
NOx, uitgedrukt als NO2 | 180 |
parameter | emissiegrenswaarde (mg/Nm3) |
stof | 10 |
HF | 1 |
NOx, uitgedrukt als NO2 | 100 (1) |
(1) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de emissiegrenswaarde voor NOx afgeweken worden bij de nuttige toepassing van afgewerkt gemengd zuur door middel van sprayroasting, met een maximum van 200 mg/Nm3. |
parameter | sector | specifiek proces | meetfrequentie |
CO | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | -nuttige toepassing van afgewerkt zoutzuur door middel van sprayroasting of door het gebruik van wervelbedreactoren -nuttige toepassing van afgewerkt gemengd zuur door middel van sprayroasting | jaarlijks |
stof | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | -nuttige toepassing van afgewerkt zoutzuur door middel van sprayroasting of door het gebruik van wervelbedreactoren -nuttige toepassing van afgewerkt gemengd zuur door middel van sprayroasting of verdamping | jaarlijks |
HCl | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | nuttige toepassing van afgewerkt zoutzuur door middel van sprayroasting of door het gebruik van wervelbedreactoren | jaarlijks |
HF | -warmwalsen -koudwalsen | nuttige toepassing van afgewerkt gemengd zuur door sprayroasting of verdamping | jaarlijks |
NOx, uitgedrukt als NO2 | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | -nuttige toepassing van afgewerkt zoutzuur door middel van sprayroasting of door het gebruik van wervelbedreactoren -nuttige toepassing van afgewerkt gemengd zuur door middel van sprayroasting of verdamping | jaarlijks |
SO2 | -warmwalsen -koudwalsen -draadtrekken -continu dompelverzinken | nuttige toepassing van afgewerkt zoutzuur door middel van sprayroasting of door het gebruik van wervelbedreactoren | jaarlijks |
proces(sen) | stof of parameter | emissiegrenswaarde (in mg/l) | |
lozing in oppervlaktewater | lozing in riolering | ||
alle processen | zwevende stoffen | 30 | / |
alle processen | TOC | 30 (1) | / |
alle processen | CZV | 90 (1) | / |
alle processen | totaal koolwaterstoffen | 4 | 4 |
alle processen (2) | cadmium (Cd) | v.g.t.g. | v.g.t.g. |
alle processen (2) | chroom (Cr) | 0,1 (3) | 0,1 (3) |
beitsen van hooggelegeerd staal of passiveren met verbindingen van zeswaardig chroom | chroom VI (Cr VI) | 0,050 | 0,050 |
alle processen | ijzer (Fe) | warmwalsen en koudwalsen: 3 | warmwalsen en koudwalsen: 3 |
overige processen: 5 | overige processen: 5 | ||
alle processen (2) | kwik (Hg) | v.g.t.g. | v.g.t.g. |
alle processen (2) | nikkel (Ni) | 0,2 (4) | 0,2 (4) |
alle processen (2) | lood (Pb) | 0,020 (5)(6) | 0,020 (5)(6) |
continu dompelverzinken met tin | tin (Sn) | 0,2 | 0,2 |
alle processen (2) | zink (Zn) | 0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 1,0 | 0,50, tenzij anders vermeld in de milieuvergunning met een maximum van 1,0 |
fosfateren | totaal fosfor (P) | 1 | / |
beitsen met zuurmengsels die fluorwaterstofzuur bevatten | fluoride | 15 | 15 |
specifiek(e) proces(sen); staalproducten aan het einde van het walsproces | grenswaarde voor specifiek energieverbruik (in MJ/t) |
warmgewalste rollen (strips), zware platen | 400 |
staven, stangen | 500 (1) |
balken, blokken, rails, buizen | 300 |
(1) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden in geval van hooggelegeerd staal, zoals austenitisch roestvrij staal, met een maximum van 1000 MJ/t. |
parameter | emissiegrenswaarde (mg/Nm3) |
stof | 5 (1) |
nikkel en zijn verbindingen, uitgedrukt als Ni | 0,1 (2) |
lood en zijn verbindingen, uitgedrukt als Pb | 0,035 (2) |
(1) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de emissiegrenswaarde afgeweken worden als er geen doekenfilter kan worden gebruikt, met een maximum van 7 mg/Nm3. (2) De emissiegrenswaarde geldt als de verontreinigende stof aanwezig is in het afgas, bepaald op basis van het overzicht van de afgasstromen, vermeld in artikel 3.18.2.3.2, eerste lid, 4°. |
specifiek(e) proces(sen); staalproducten aan het einde van het walsproces | grenswaarde voor specifiek energieverbruik (in MJ/t) |
koudgewalste rollen | 300 (1) |
verpakkingsstaal | 400 |
(1) In de omgevingsvergunning voor de exploitatie van de ingedeelde inrichting of activiteit kan van de grenswaarde voor specifiek energieverbruik afgeweken worden in geval van hooggelegeerd staal, zoals austenitisch roestvrij staal, met een maximum van 1600 MJ/t. |
parameter | emissiegrenswaarde (mg/Nm3) |
stof | 5 |
nikkel en zijn verbindingen, uitgedrukt als Ni | 0,1 (1) |
lood en zijn verbindingen, uitgedrukt als Pb | 0,003 (1) |
(1) De emissiegrenswaarde geldt als de verontreinigende stof aanwezig is in het afgas, bepaald op basis van het overzicht van de afgasstromen, vermeld in artikel 3.18.2.3.2, eerste lid, 4°, |
parameter | emissiegrenswaarde (mg/Nm3) |
stof | 5 |
lood en zijn verbindingen, uitgedrukt als Pb | 0,5 |