1 DECEMBER 2023. - Besluit van de Waalse Regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques en met het oog op de hervorming van de financiering van de dienstenchequebedrijven en de regeling van de kostprijs van de dienstencheques voor de gebruikers
Art. 1-8
Artikel 1. In artikel 2quater, § 4, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 9 november 2022, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt 4° vervangen door wat volgt:
"4° de onderneming beperkt de risico's voor de werknemer door:
a) geen werk te laten uitvoeren in een omgeving met onaanvaardbare gevaren of risico's;
b) geen werk te laten uitvoeren in een omgeving waar de werknemer het risico loopt het slachtoffer te worden van misbruik of discriminerende behandeling;
c) de risicoanalyse uit te voeren bedoeld in artikel I.2-2 en volgende van de Codex over het welzijn op het werk;
d) de maatregelen (na te leven) in acht te nemen met betrekking tot de controle van de gezondheid van de werknemers bedoeld in de artikelen I.4-1 en volgende van de Codex over het welzijn op het werk.";
2° in het eerste lid, 8° worden de woorden "bedoeld in artikel 3, § 1, tweede lid" opgeheven;
3° het eerste lid worden aangevuld met de punten 22°, 23° en 24° , die luiden als volgt:
"22° de erkende onderneming int de dienstencheque alleen als vergoeding van de gebruiker voor het verlenen van huishoudelijke hulp aan huis, onverminderd, in voorkomend geval, de kosten bedoeld in artikel XIX.4 van het Wetboek van economisch recht ten laste van de gebruiker;
23° de erkende onderneming koppelt (de terbeschikkingstelling) het aanbod inzake huishoudelijke hulp die wordt betaald door middel van dienstencheques niet aan de verwerving van andere goederen of diensten;
24° onverminderd bepalingen die gunstiger zijn voor de werknemer draagt de erkende onderneming voor de werknemers die in een vestigingseenheid in het Waals Gewest zijn tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst dienstencheques, bij in de kosten voor het woon-werkverkeer ten belope van, naargelang het geval:
a) de volledige verplaatsingskosten met het openbaar vervoer;
b) een kilometervergoeding die gelijk is aan de vergoeding die de federale overheid aan haar personeel toekent voor verplaatsingen per fiets;
c) voor verplaatsingen met eigen vervoer, een kilometervergoeding die gelijk is aan het tarief voor openbaar vervoer voor het aantal kilometers langs de kortste route tussen de woon- en de werkplaats.";
4° een zesde lid wordt ingevoegd, dat luidt als volgt:
"In afwijking van paragraaf 1, 22°, kunnen de erkende onderneming en de gebruiker voor de activiteiten boodschappen doen en begeleid vervoer van personen met beperkte mobiliteit overeenkomen dat de gebruiker bijdraagt in de vervoerskosten van de dienstenchequewerknemer. Deze tegemoetkoming ligt niet hoger dan de vergoeding bedoeld in het eerste lid, 24°, c). ".
Art.2. Artikel 3 van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 9 mei 2019, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. 3. Het uitgiftebedrijf drukt die af of maakt deze beschikbaar in digitale vorm.
Voor de gebruiker is de geldig tot het einde van de achtste maand die volgt op de maand van de uitgifte.
De Minister bevoegd voor Werkgelegenheid bepaalt welke informatie er minimaal op de dienstencheque moet staan.".
Art.3. In hetzelfde besluit worden artikelen 3/1 tot en met 3/5 ingevoegd, die luiden als volgt:
"Art. 3/1. De gebruiker die dienstencheques wil kopen, betaalt de aankoopprijs per dienstencheque aan het uitgiftebedrijf. Als het gaat om papieren dienstencheques, moet de bestelling voor ten minste tien dienstencheques zijn.
In afwijking van het eerste lid,, betaalt het sociaal verzekeringsfonds bedoeld in artikel 1, § 2, d), van het koninklijk besluit van 17 januari 2006, in het kader van de moederschapshulp bedoeld in het koninklijk besluit van 17 januari 2006 tot invoering van een stelsel van uitkeringen voor moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen en ter wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques het aankoopbedrag aan het uitgiftebedrijf.
Art. 3/2. § 1. De aankoopprijs voor de dienstencheque bedraagt:
1° 10 euro voor de eerste honderdvijfenzeventig aangekochte dienstencheques per kalenderjaar;
2° 11 euro voor de honderdzesenzeventigste tot vierhonderdste aangekochte dienstencheques per kalenderjaar;
3° 12 euro voor elke dienstencheque boven de vierhonderd aangekochte dienstencheques per kalenderjaar.
In afwijking van het eerste lid bedraagt de aankoopprijs van een dienstencheque voor een huishouden:
1° 10 euro voor de eerste driehonderdvijftig aangekochte dienstencheques per kalenderjaar;
2° 11 euro voor de driehonderdeenenvijftigste tot achthonderdste aangekochte dienstencheques per kalenderjaar;
3° 12 euro voor elke dienstencheque boven de achthonderd aangekochte dienstencheques per kalenderjaar.
In afwijking van de leden 1 en 2 bedraagt de aankoopprijs 10 euro voor de gebruikers bedoeld in artikel 3/3, §§ 2 en 3.
§ 2. Vanaf 1 januari 2025 worden de in § 1 bedoelde aankoopprijzen van dienstencheques halfjaarlijks geïndexeerd op 1 januari en 1 juli.
De indexering op 1 januari geschiedt door aan elk in § 1 bedoeld bedrag, zoals geïndexeerd in voorgaande jaren, een bedrag van twintig cent toe te voegen:
1° per aantal keren dat de spilindex bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, is overschreden tussen 1 mei en 31 oktober van het voorgaande jaar;
2° en per aantal keren dat deze spilindex moet worden bereikt tussen 1 november en 31 december van het voorgaande jaar, volgens de vooruitzichten van 31 oktober van het voorgaande jaar van het Federaal Planbureau bedoeld in artikel 124 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.
De indexering op 1 juli geschiedt door aan elk in § 1 bedoeld bedrag, zoals geïndexeerd in voorgaande semesters, een bedrag van twintig cent toe te voegen:
1° per aantal keren dat de spilindex bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, is overschreden tussen 1 november van het voorgaande jaar en 30 april van het lopende jaar;
2° en per aantal keren dat deze spilindex moet worden bereikt tussen 1 mei en 30 juni van het lopende jaar, volgens de vooruitzichten van 30 april van het lopende jaar van het Federaal Planbureau bedoeld in artikel 124 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.
Wanneer de aankoopprijs van de dienstencheque wordt geïndexeerd krachtens het tweede lid, 2°, of het derde lid, 2°, wordt deze indexering afgetrokken van latere indexeringen.
Art. 3/3. § 1. Gebruikers kunnen maximaal vijfhonderd dienstencheques per kalenderjaar aankopen.
Een huishouden kan maximaal duizend dienstencheques per kalenderjaar aankopen. Een huishouden wordt beschouwd als alle personen die op hetzelfde adres staan ingeschreven volgens het attest van gezinssamenstelling in het bevolkingsregister.
§ 2 De gehandicapte gebruiker en de gebruiker met een gehandicapt kind ten laste met hoofdverblijfplaats in het Waalse Gewest in de zin van artikel 1, tweede en derde lid, kunnen maximaal tweeduizend dienstencheques per kalenderjaar aankopen.
Wanneer meer dan vijfhonderd dienstencheques per kalenderjaar worden aangekocht, bezorgt de gebruiker aan het uitgiftebedrijf, een attest van één van de in artikel 1, eerste lid, 7° en 8°, bedoelde instellingen, waaruit blijkt dat hij tot één van deze categorieën behoort, indien de nodige gegevens niet elektronisch kunnen worden meegedeeld zonder tussenkomst van de gebruiker.
De gebruiker bewijst dat het gehandicapte kind door het volgende voor te leggen:
a) een fiscaal attest; of,
b) een attest van gezinssamenstelling, afgeleverd door zijn gemeentebestuur; of,
c) een attest van zijn kinderbijslagfonds waarin vastgesteld wordt dat hij recht heeft op kinderbijslag.
§ 3. Een gebruiker die een alleenstaande ouder is met één of meer kinderen ten laste kan maximaal tweeduizend dienstencheques per kalenderjaar aankopen als hij zich in een van de volgende situaties bevinden:
1° hij is in het bezit van een attest van de waaruit blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 133, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992;
2° hij is in het bezit van een door zijn gemeente afgeleverd attest van gezinssamenstelling waaruit blijkt dat hij alleen woont met zijn kind of kinderen, van wie er ten minste één jonger is dan achttien jaar;
3° hij is in het bezit van:
a) een attest van zijn kinderbijslagfonds waarin staat dat hij recht heeft op kinderbijslag; en,
b) een attest van gezinssamenstelling, afgeleverd door zijn gemeente, waaruit blijkt dat hij alleen woont;
4° hij is in het bezit van:
a) een vonnis of geregistreerde akte waaruit blijkt dat hij zijn kinderen opneemt met een gelijkmatig verdeelde huisvesting; en,
b) een attest van gezinssamenstelling, afgeleverd door zijn gemeente, waaruit blijkt dat hij alleen woont.
Om een van deze situaties te bewijzen, voegt hij, wanneer hij meer dan vijfhonderd dienstencheques per kalenderjaar aankoopt, bij zijn aanvraag bij het uitgiftebedrijf een verklaring op erewoord, opgesteld overeenkomstig het door FOREm vastgestelde model, waarin hij verklaart dat hij zich op de datum van zijn verklaring in een van de in lid 1 bedoelde situaties bevindt. Tegelijk moet hij FOREm een afschrift van deze verklaring op erewoord sturen, samen met de verklaring(en) waaruit blijkt dat hij zich in een van deze situaties bevindt. Deze verklaringen worden alleen verzonden als deze gegevens niet elektronisch worden verstuurd zonder dat de gebruiker een handeling moet uitvoeren.
Art. 3/4. § 1. . Het uitgiftebedrijf kan de gebruiker vragen bij te dragen in de administratiekosten.
Als de dienstencheque is uitgegeven voor 1 januari van het lopende jaar, wordt de terugbetaling beperkt tot 90 procent van de aankoopprijs en stort het uitgiftebedrijf het saldo aan het FOREm.
De terugbetaling gebeurt overeenkomstig de in artikel 9 bedoelde fiscale bepalingen.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 betaalt het uitgiftebedrijf, wanneer de gebruiker dit aanvraagt, aan het sociaal verzekeringsfonds de nog geldige, verloren of gestolen dienstencheque terug die niet werd gebruikt en die werd toegekend in het kader van de moederschapshulp bedoeld in het voormelde koninklijk besluit van 17 januari 2006.
Art. 3/5. Een gebruiker die opzettelijk heeft deelgenomen aan een overtreding van een erkend bedrijf, moet het FOREm betalen voor de tegemoetkoming van de dienstencheques die hij in verband met de overtreding heeft gebruikt.
De gebruiker betaalt de tussenkomst terug binnen dertig dagen na de in de aangetekende brief vermelde datum.".
Art.4. Artikel 5, eerste lid, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 1 december 2016, wordt vervangen door wat volgt:
" Forem betaalt het bedrag van de tegemoetkoming vermeld in artikel 8, § 1, tweede lid, aan het uitgiftebedrijf zodanig dat zijn liquiditeitspositie niet minder bedraagt dan vijftien miljoen euro."
Art.5. Artikel 8, eerste lid, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het besluit van de Waalse Regering van 1 december 2016, wordt als volgt gewijzigd:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "dat aan het uitgiftebedrijf werd voorgeschoten" vervangen door de woorden "bedoeld in het tweede lid";
2° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
"Vanaf 1 januari 2024, rekening houdend met de regel bedoeld in artikel 3/2, § 2, bedraagt het bedrag van de tegemoetkoming per dienstencheque:
1° 18,98 euro als de cheque werd aangekocht tegen de prijs bedoeld in artikel 3/2, § 1, eerste lid;
2° 17,98 euro als de cheque werd aangekocht tegen de prijs bedoeld in artikel 3/2, § 1, tweede lid;
3° 16,98 euro als de cheque werd aangekocht tegen de prijs bedoeld in artikel 3/2, § 1, derde lid .";
3° in paragraaf 1, derde lid, worden de woorden "het bedrag bedoeld in het vorige lid verhoogd met 2% van 100% van de som van de aanschafprijs van de dienstencheque en de daaraan gekoppelde tegemoetkoming" vervangen door de woorden "het bedrag van de tegemoetkoming verhoogd met twee procent";
4° in paragraaf 1 wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt:
"De in het derde lid bedoelde verhoging wordt toegepast op elke dienstencheque die voor een verleende dienst wordt afgegeven vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin het indexcijfer het cijfer bereikt dat de wijziging rechtvaardigt.";
5° in paragraaf 2 worden de woorden "Teneinde de afrekening van de voorschotten bedoeld in artikel 5 mogelijk te maken" geschrapt en wordt de woorden "per maand" vervangen door de woorden "per dag".
Art.6. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2024, met uitzondering van artikel 5, 4°, dat in werking treedt op 1 januari 2025 en artikel 5, 4°, dat in werking treedt op 1 juli 2024.
Art.7. § 1. In afwijking van artikel 2quater, § 4, eerste lid, is 22° niet van toepassing op diensten verricht tot 31 december 2023, zelfs indien de dienstencheque na die datum wordt afgegeven.
§ 2. In afwijking van artikel 3/2, § 2, tweede lid, wordt voor de indexering die op 1 januari 2025 moet plaatsvinden, een bedrag van twintig centiem toegevoegd.
1° per aantal keren dat de spilindex bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques werd overschreden tussen 1 januari 2024 en 30 september 2024
2° en per aantal keren dat deze spilindex moet worden bereikt tussen 1 oktober 2024 en 31 december 2024, volgens de vooruitzichten van 30 september 2024 van het Federaal Planbureau bedoeld in artikel 124 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.
De indexering overeenkomstig het eerste lid, 2°, wordt in mindering gebracht op de indexeringen voorzien in artikel 3/2, § 2, die plaatsvinden na de indexering voorzien op 1 januari 2025.
In afwijking van artikel 3/2, § 2, derde lid, wordt voor de indexering die op 1 juli 2025 moet plaatsvinden, een bedrag van twintig centiem toegevoegd:
1° per aantal keren dat de spilindex bedoeld in artikel 8, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques werd overschreden tussen 1 oktober 2024 en 30 april 2025.
2° en per aantal keren dat deze spilindex moet worden bereikt tussen 1 mei 2025 en 30 juni 2025, volgens de vooruitzichten van 30 april 2025 van het Federaal Planbureau bedoeld in artikel 124 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen.
De indexering overeenkomstig het derde lid, 2°, wordt in mindering gebracht op de indexeringen voorzien in artikel 3/2, § 2, die plaatsvinden na de indexering voorzien op 1 januari 2025.
Art. 8. De Minister bevoegd voor werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.