23 JUNI 2023. - Ministerieel besluit tot uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voor wat de rechtstreekse betalingen betreft(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 05-10-2023 en tekstbijwerking tot 02-08-2024)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Definities
Art. 1
Afdeling 2. - Uitwisseling van berichten
Art. 2
Afdeling 3. - Actieve landbouwer
Art. 3
Afdeling 4. - Subsidiabiliteit
Art. 4-5
HOOFDSTUK 2. - Rechtstreekse betalingen en betalingsrechtensysteem
Afdeling 1. - Basisinkomenssteun
Onderafdeling 1. - Financiële bepalingen
Art. 6
Onderafdeling 2. - Activering, aangifte en overdracht van betalingsrechten en overdracht van landbouwbedrijven
Art. 7-8
Onderafdeling 3:. - Reserve
Art. 9-11
Afdeling 2. - Herverdelende inkomenssteun
Art. 12
Afdeling 3. - Eerste vestiging, zeggenschap en vakbekwaamheid
Art. 13-17
HOOFDSTUK 3. - Conditionaliteit
Afdeling 1. - Gewasrotatie op bouwland
Art. 18
Afdeling 2. - Niet-productieve elementen en arealen ter verbetering van de biodiversiteit op landbouwbedrijven
Art. 19
HOOFDSTUK 4. - Regels voor de werking van de verzamelaanvraag
Art. 20
HOOFDSTUK 5:. - Slotbepaling
Art. 21
BIJLAGE.
Art. N
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
Afdeling 1. - Definities
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° besluit van 21 april 2023: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 april 2023 tot vaststelling van de voorschriften voor de rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.;
Afdeling 2. - Uitwisseling van berichten
Art.2. De uitwisseling van berichten met de bevoegde entiteit verloopt elektronisch conform artikel 2 van het besluit van 21 april 2023. In afwijking daarvan kan de uitwisseling van de volgende berichten door de bevoegde entiteit op papier plaatsvinden:
1° de kennisgeving aan de landbouwer dat de voorwaarden, vermeld in artikel 4, § 2, van het besluit van 21 april 2023, niet zijn vervuld;
2° terugvorderingen als vermeld in artikel 88, § 3, en artikel 89 van het besluit van 21 april 2023;
3° waarschuwingen als vermeld in artikel 55 van het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid;
4° processen-verbaal als vermeld in artikel 53 van het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid;
5° alle communicatie in het kader van een aanvraag als de landbouwer niet beschikt over een geauthenticeerd e-mailadres.
Afdeling 3. - Actieve landbouwer
Art.3.§ 1. In dit artikel wordt verstaan onder:
1° KBO: de Kruispuntbank van Ondernemingen van de FOD Economie, K.M.O., Middenstand en Energie;
2° premies: premies die zijn verleend conform titel III, hoofdstuk II, van verordening (EU) 2021/2115 of conform bijlage I van verordening (EU) nr. 1307/2013.
§ 2. Om te voldoen aan de voorwaarde, vermeld in artikel 4, § 2, 1°, van het besluit van 21 april 2023, is de landbouwer op de uiterste wijzigingsdatum voor de verzamelaanvraag voor de campagne in kwestie geregistreerd met een ondernemingsnummer in de KBO met een NACEBEL-code voor btw-activiteiten die betrekking heeft op een landbouwactiviteit, als vermeld in bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.
§ 3. De verhouding tussen de btw-verkoophandelingen als gevolg van de landbouwactiviteit ten opzichte van de btw-verkoophandelingen als gevolg van het geheel van economische activiteiten van de onderneming in kwestie is gelijk aan het quotiënt van de breuk met de volgende bedragen in teller en noemer:
1° [1 teller: de som van alle btw-verkoophandelingen van het jaar N-2 die een gevolg zijn van de landbouwactiviteit of die een gevolg zijn van de verkoop van de volgende producten, exclusief btw:
a) bier, dat gemaakt is met graan dat voor minstens 75% afkomstig is van eigen teelt;
b) gedistilleerde dranken die gemaakt zijn met granen, noten of fruit die voor minstens 75% afkomstig zijn van eigen teelt;
c) consumptie-ijs en yoghurt die gemaakt zijn met melk die voor minstens 75% afkomstig is van eigen dieren]1;
2° noemer: de som van alle btw-verkoophandelingen van het jaar N-2, exclusief btw.
In afwijking van het eerste lid, kan de landbouwer er ook voor opteren om de verhouding te berekenen op basis van de jaren N-2 en N-3 [1 of op basis van het jaar N-1]1.
Als de gegevens, vermeld in het eerste lid, niet opgehaald kunnen worden uit een authentieke databron als vermeld in artikel III.66 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018, voegt de landbouwer bij de verzamelaanvraag een ondertekende verklaring op erewoord dat de voorwaarde, vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid, 2°, van het besluit van 21 april 2023, is vervuld.
De bevoegde entiteit kan de nodige bewijsstukken opvragen.
De volgende stukken zijn bewijsstukken als vermeld in het vierde lid:
1° de maand- of kwartaalaangiftes;
2° verkoopbewijzen voor alle goederen en diensten die onderworpen zijn aan het tarief van 6% btw;
3° verkoopbewijzen voor goederen en diensten die onderworpen zijn aan het tarief van 21% btw en die betrekking hebben op landbouwactiviteiten.
Als de bewijsstukken, vermeld in het vierde en vijfde lid, onvoldoende gedetailleerd zijn, kan de bevoegde entiteit aankoopbewijzen en een detailberekening opvragen. De voormelde detailberekening bevat een oplijsting van de verkoopbewijzen, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen de btw-verkoophandelingen ten gevolge van landbouw en deze ten gevolge van andere activiteiten. De bevoegde entiteit kan een formulier ter beschikking stellen.
De volgende landbouwers worden vrijgesteld van de voorwaarde, vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid, 2°, van het besluit van 21 april 2023:
1° landbouwers die opteren voor een bijzondere btw-regeling voor landbouwondernemers of een combinatie met een bijzondere btw-regeling voor landbouwondernemers;
2° landbouwers die op ten minste 75% van hun totale landbouwareaal alleen onderhoud op landbouwareaal als landbouwactiviteit uitvoeren zoals vermeld in artikel 6 van het besluit van 21 april 2023;
3° landbouwers die zich sinds 1 januari van het jaar N-2 geïdentificeerd hebben bij de bevoegde entiteit of landbouwers aan wie sinds 1 januari van het jaar N-2 een ondernemingsnummer werd toegekend.
In het geval vermeld in het zevende lid, 1°, voegt de landbouwer bij de verzamelaanvraag een ondertekende verklaring op erewoord dat hij onderworpen is aan een bijzondere btw-regeling voor landbouwondernemers of een combinatie met een bijzondere btw-regeling voor landbouwondernemers, als deze gegevens niet opgehaald kunnen worden uit een authentieke databron als vermeld in artikel III.66 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.
De volgende handelingen worden beschouwd als neutrale handelingen en worden buiten beschouwing gelaten voor de berekening vermeld in het eerste lid:
1° verkoop van tweedehands landbouwmateriaal;
2° handelingen in het kader van landbouweducatie op het landbouwbedrijf;
3° handelingen in het kader van agrarisch landschapsbeheer;
4° handelingen in het kader van zorgboerderij [1 en maatwerkbedrijf]1;
5° handelingen in het kader van dagrecreatie, exclusief de uitsluitende verhuur van infrastructuur;
6° handelingen in het kader van hoevetoerisme;
7° verhuur en verkoop van betalingsrechten en verkoop van nutriëntenemissierechten;
8° seizoenspacht;
9° handelingen in het kader van aquacultuur;
10° handelingen in het kader van verwerking, volgend op de eerste verwerking, van eigen landbouwproducten indien deze als hoofdingrediënt worden gebruikt;
11° groenestroomcertificaten [1 , met uitzondering van groenestroomcertificaten voor fotovoltaïsche zonnepanelen die zijn geplaatst op landbouwareaal,]1 en warmte-krachtcertificaten.
De landbouwer kan zich met een gemotiveerd bezwaar verzetten tegen de vaststelling dat niet is voldaan aan de voorwaarde in artikel 4, § 2, eerste lid, 2°, van het besluit van 21 april 2023 als zijn bedrijfssituatie ten aanzien van het jaar N-2 zodanig gewijzigd is dat dat een invloed heeft op de naleving van de voormelde voorwaarde.
§ 4. [3 Ter uitvoering van artikel 4, § 2, derde lid, 3°, van het besluit van 21 april 2023:
1° wordt het afwijkende minimale factorinkomen voor instromers en landbouwers met biologische productie gelijkgesteld aan 3000 euro;
2° behelst de standaardverdiencapaciteit, vermeld in artikel 4, § 1, 7°, van het voormelde besluit, een modelmatige berekening van het jaarlijkse verdienpotentieel van het individuele landbouwbedrijf. De bevoegde entiteit voert die modelmatige berekening uit op basis van enerzijds de teelt- en diergegevens van het jaar N-2, en de ontvangen rechtstreekse betalingen van het jaar N-2, en anderzijds de algemene gemiddelde coëfficiënten.
Als de landbouwer niet akkoord gaat met de standaardverdiencapaciteit die conform het eerste lid, 2°, is berekend, kan het werkelijke factorinkomen aangetoond worden met het formulier dat ter beschikking wordt gesteld door de bevoegde entiteit. Dat formulier wordt ingevuld door een gecertificeerd accountant, gecertificeerd belastingadviseur, accountant of fiscaal accountant, die is ingeschreven in het openbaar register, vermeld in hoofdstuk 5 van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur.
In het tweede lid wordt verstaan onder:
1° gecertificeerd accountant: een gecertificeerd accountant als vermeld in artikel 2, 1°, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur;
2° gecertificeerd belastingadviseur: een gecertificeerd belastingadviseur als vermeld in artikel 2, 2°, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur;
3° accountant: een accountant als vermeld in artikel 2, 4°, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur;
4° fiscaal accountant: een fiscaal accountant als vermeld in artikel 2, 5°, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de beroepen van accountant en belastingadviseur.
Het formulier, vermeld in het tweede lid, bevat cijfers over de volgende rubrieken:
1° opbrengsten, namelijk:
a) de opbrengsten uit de verkoop van dieren en dierlijke producten;
b) de opbrengsten uit de verkoop van plantaardige producten;
c) overige opbrengsten;
2° non-factorkosten, namelijk:
a) de volgende variabele non-factorkosten;
1) voeder, dierenarts, KI, geneesmiddelen, mestafzet;
2) gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen, zaad- en pootgoed, substraat, steun- en bindmateriaal;
3) energie;
4) werk door derden, loonwerk;
5) overige variabele non-factorkosten;
b) vaste non-factorkosten;
c) afschrijvingen.
De bevoegde entiteit kan een verdere opsplitsing vragen van de cijfers, vermeld in het vierde lid.]3
[3 Op verzoek van de bevoegde entiteit bezorgt de landbouwer de nodige bewijsstukken om de aangeleverde cijfers, vermeld in het vierde lid, te bewijzen.
Het werkelijke factorinkomen dat is aangetoond conform het tweede lid en dat is aanvaard door de bevoegde entiteit, is geldig voor het jaar N, het jaar N+1 en het jaar N+2, als al de volgende voorwaarden zijn vervuld:
1° de berekende standaardverdiencapaciteit, exclusief premies, voor het jaar N+1 en het jaar N+2 is niet met meer dan 25% gedaald ten aanzien van de berekende standaardverdiencapaciteit, exclusief premies, voor het jaar N;
2° het werkelijke factorinkomen voor het jaar N bevindt zich niet tussen 7500 euro en 8000 euro. Voor instromers en landbouwers met biologische productie bevindt het werkelijke factorinkomen zich niet tussen 3000 euro en 3250 euro;
3° er heeft geen andere aanzienlijke wijziging in de bedrijfsvoering plaatsgevonden.]3
[2 De landbouwer kan aan de bevoegde entiteit vragen om de standaardverdiencapaciteit, vermeld in artikel 4, § 1, eerste lid, 7°, van het besluit van 21 april 2023 te herberekenen op basis van de teeltgegevens, de rechtstreekse betalingen en de diergegevens van jaar N-1 of op basis van de teeltgegevens van het jaar N en de rechtstreekse betalingen en diergegevens van het jaar N-1 als de bedrijfsvoering veranderd is ten opzichte van het jaar N-2 en die wijziging bepalend is voor de toekenning of de omvang van de steun]2.
§ 5. Als een landbouwer niet voldoet aan de voorwaarden om als actieve landbouwer te worden beschouwd, vermeld in artikel 4 van het besluit van 21 april 2023, brengt de bevoegde entiteit de landbouwer in kwestie daarvan op de hoogte met een aanduiding in het e-loket die ter beschikking wordt gesteld van de individuele landbouwer.
De landbouwer kan een gemotiveerd bezwaar indienen tegen de vaststelling dat niet voldaan is aan de voorwaarde, vermeld in artikel 4, § 2, eerste lid, 4°, van het besluit van 21 april 2023, door op basis van de statuten aan te tonen dat de landbouwer of de aan de landbouwer verbonden onderneming, hoofdzakelijk de uitbating van een landbouwactiviteit tot doel heeft.
----------
(1)<MB 2024-03-20/08, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(2)<MB 2024-03-20/08, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
(3)<MB 2024-06-07/24, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
Afdeling 4. - Subsidiabiliteit
Art.4. De volgende boomsoorten zijn boomsoorten die in aanmerking komen voor hakhout met korte omlooptijd, als vermeld in artikel 5, vierde lid van het besluit van 21 april 2023:
1° zwarte els;
2° fladderolm;
3° gladde olm;
4° hazelaar;
5° gewone esdoorn;
6° gewone es;
7° alle populieren- en wilgensoorten;
8° zomerlinde;
9° winterlinde;
10° Amerikaanse eik;
11° zomereik;
12° wintereik;
13° lijsterbes;
14° haagbeuk;
15° ruwe berk;
16° boskers;
17° tamme kastanje.
De minimale aanplantplantdichtheid bedraagt 1000 bomen per hectare.
Art.5. Ter uitvoering van artikel 11, 1°, van het besluit van 21 april 2023, zijn de volgende gronden niet subsidiabel:
1° gronden waarop volkstuinparken liggen;
2° gronden die dienst doen als veiligheidszones en landingsbanen op luchthavens;
3° begraasde bermen;
4° begraasde parken;
5° begraasde openbare plaatsen;
6° grondstroken die langs waterlopen, wegen, bossen, serres en gebouwen liggen en die niet geschikt zijn voor landbouwactiviteiten op basis van historische achtergrond, de ligging of het gebruik ervan.
HOOFDSTUK 2. - Rechtstreekse betalingen en betalingsrechtensysteem
Afdeling 1. - Basisinkomenssteun
Onderafdeling 1. - Financiële bepalingen
Art.6. De gemiddelde minimumbedragen, de gemiddelde maximumbedragen en de indicatieve gemiddelde eenheidsbedragen van de basisinkomenssteun zijn opgenomen in bijlage 2, die bij dit besluit is gevoegd.
Onderafdeling 2. - Activering, aangifte en overdracht van betalingsrechten en overdracht van landbouwbedrijven
Art.7. Als een landbouwer voldoet aan al de volgende voorwaarden, kan hij de uitbetaling van de betalingsrechten, die hij in gebruik heeft op de uiterste wijzigingsdatum, verkrijgen:
1° de landbouwer beschikt tijdens de periode van de hoofdteelt over het genotrecht, vermeld in artikel 5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 februari 2007 houdende bepalingen tot inrichting van een gemeenschappelijke identificatie van landbouwers, exploitaties en landbouwgrond in het kader van het meststoffenbeleid en van het landbouwbeleid, voor de landbouwpercelen die hij aangeeft in de verzamelaanvraag;
2° de landbouwer heeft de landbouwpercelen die hij aangeeft in de verzamelaanvraag, op de volgende wijze in eigen gebruik tijdens de periode van de hoofdteelt in de verzamelaanvraag:
a) de landbouwer gebruikt de percelen tijdens de periode van de hoofdteelt;
b) de landbouwer draagt tijdens de periode vermeld in punt 1°, de voordelen en de risico's van de teelt, waaronder het financiële risico als dat aanwezig is;
c) de landbouwer heeft de autonomie over het perceel in kwestie in die zin dat hij beslissingsrecht heeft.
Als een landbouwer een aantal betalingsrechten aangeeft boven zijn totale subsidiabele hectaren, wordt het betalingsrecht of het deel van een betalingsrecht dat gedeeltelijk groter is dan de subsidiabele hectaren, als volledig geactiveerd beschouwd. De betaling wordt berekend op basis van het overeenkomstige deel van een subsidiabele hectare.
Art.8. De overdracht van betalingsrechten heeft, nadat de bevoegde entiteit de overdracht heeft goedgekeurd, uitwerking vanaf de melding van de overdracht aan de bevoegde entiteit.
De overdrager meldt de overdracht, vermeld in het eerste lid, met een digitaal formulier dat de bevoegde entiteit ter beschikking stelt in het e-loket.
Als de overdracht gemeld wordt uiterlijk op de uiterste wijzigingsdatum van de verzamelaanvraag, kan de overnemer de betalingsrechten activeren in het campagnejaar in kwestie. Overdrachten van betalingsrechten die gemeld worden na de uiterste wijzigingsdatum van de verzamelaanvraag, hebben pas uitwerking in het campagnejaar dat volgt op het campagnejaar in kwestie.
Onderafdeling 3:. - Reserve
Art.9. In het kalenderjaar 2023 wordt een lineaire verlaging toegepast van 1% op de enveloppe basisinkomenssteun om de reserve, vermeld in artikel 29 van het besluit van 21 april 2023, te vormen.
De bevoegde entiteit kan beslissen om onterecht toegekende betalingsrechten met een totaal oppervlakte-equivalent kleiner dan 30 are niet terug te vorderen in het campagnejaar in kwestie.
Overdrachten van toegekende rechten uit de reserve zijn niet toegelaten gedurende vijf jaar na het jaar van de toekenning, met uitzondering van:
1° een verhoging van bestaande betalingsrechten uit de reserve;
2° een overdracht in het kader van een volledige bedrijfsovername.
Art.10. De betalingsrechten, vermeld in artikel 29, derde lid, 1°, van het besluit van 21 april 2023, vervallen in de volgende volgorde aan de reserve:
1° rechten die in eigendom en gebruik zijn, startend vanaf de laagste eenheidswaarde;
2° gehuurde rechten, startend vanaf de laagste eenheidswaarde.
Art.11. De landbouwer voegt de bewijsstukken, als vermeld in artikel 14 en 15 van dit besluit, voor de voorwaarden die op hem van toepassing zijn, bij de aanvraag, vermeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit van 21 april 2023.
Afdeling 2. - Herverdelende inkomenssteun
Art.12. De indicatieve eenheidsbedragen van de herverdelende inkomenssteun zijn vastgelegd in bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.
Afdeling 3. - Eerste vestiging, zeggenschap en vakbekwaamheid
Art.13. Onder een eerste vestiging van de natuurlijke persoon als vermeld in artikel 4, § 2, artikel 28, derde lid, en artikel 38 van het besluit van 21 april 2023, wordt verstaan dat de voormelde natuurlijke persoon niet eerder controle had binnen een vennootschap, vereniging, rechtspersoon of groep van natuurlijke personen die een landbouwactiviteit uitoefende, noch dat de voormelde natuurlijke persoon voorafgaand aan het opstarten van de landbouwactiviteit in eigen naam en voor eigen risico landbouwactiviteiten verrichtte.
Art.14. In de volgende gevallen heeft een natuurlijke persoon daadwerkelijk en langdurig zeggenschap als vermeld in artikel 37, 1°, van het besluit van 21 april 2023:
1° de natuurlijke persoon maakt deel uit van een rechtspersoon en de volgende voorwaarden zijn vervuld:
a) de natuurlijke persoon is bestuurder van de rechtspersoon;
b) de natuurlijke persoon bezit minstens 15% van de aandelen. Als bewijs van het bezit van minstens 15% van de aandelen wordt een uittreksel uit het UBO-register voorgelegd;
c) de statuten van de rechtspersoon bevatten geen bepalingen die een onevenwicht inhouden tussen de bevoegdheid van de natuurlijke persoon en die van de andere bestuurders met een beperking van de bevoegdheid van de natuurlijke persoon tot gevolg;
2° de natuurlijke persoon maakt deel uit van een maatschap of van een groepering van natuurlijke personen met ondernemingsnummer: er bestaat een geregistreerd samenuitbatingscontract van de maatschap of van de groepering waaruit de zeggenschap van de natuurlijke persoon blijkt. Het contract mag geen bepalingen bevatten, waardoor er een onevenwicht ontstaat tussen de uitoefening van de bevoegdheden van de natuurlijke persoon en die van de maten of leden met een beperking van de bevoegdheid van de natuurlijke persoon tot gevolg.
Art.15. De natuurlijke persoon heeft vakbekwaamheid als vermeld in artikel 28, derde lid, 2°, en artikel 37, 3°, van het besluit van 21 april 2023 als de natuurlijke persoon minstens aan een van de volgende voorwaarden beantwoordt:
1° beschikken over een van de volgende diploma's of getuigschriften:
a) een diploma of getuigschrift van een afgeronde basisopleiding landbouw of tuinbouw gericht op het uitvoeren van een landbouwactiviteit op het niveau van hoger secundair, hoger niet-universitair of universitair onderwijs;
b) beschikken over een installatieattest van een startersopleiding land- en tuinbouw als vermeld in artikel 20, derde lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 juni 2004 betreffende de toekenning van subsidies voor naschoolse opleidingsinitiatieven in de landbouwsector. Het installatieattest is uiterlijk op 1 september van het jaar van de steunaanvraag behaald.
Art.16. De aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwer kan aangevraagd worden voor maximaal negentig subsidiabele hectaren en wordt toegekend volgens twee schijven, namelijk van 0 tot en met 45 hectaren en van 45,01 tot en met 90 hectaren. De voormelde steun wordt, conform artikel 38, tweede lid, van het besluit van 21 april 2023, zo veel keer toegepast als er gevestigde jonge landbouwers zijn binnen de actieve landbouwer, waarbij eerst de respectieve eerste schijven worden betaald.
Per landbouwer worden de steunbedragen op de volgende wijze vastgesteld:
1° 0 tot en met 45 hectaren: 125% van het eenheidsbedrag;
2° 45,01 tot en met 90 hectaren: 100% van het eenheidsbedrag.
Art.17. De indicatieve gemiddelde eenheidsbedragen en de gemiddelde maximumeenheidsbedragen van de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers zijn vastgelegd in bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.
HOOFDSTUK 3. - Conditionaliteit
Afdeling 1. - Gewasrotatie op bouwland
Art.18. Onder eenzelfde teelt als vermeld in artikel 60 van het besluit van 21 april 2023 wordt een teelt verstaan die behoort tot dezelfde gewasgroep.
Een gewasgroep als vermeld in het eerste lid, omvat:
1° teelten die behoren tot hetzelfde geslacht dat is opgenomen in de botanische gewassenclassificatie;
2° teelten die behoren tot dezelfde soort, namelijk de Brassicaceae, Solanaceae of Cucurbitaceae;
3° braakliggend land;
4° grassen of andere kruidachtige voedergewassen.
Afdeling 2. - Niet-productieve elementen en arealen ter verbetering van de biodiversiteit op landbouwbedrijven
Art.19.[1 § 1. Om het totale areaal aan niet-productieve elementen te berekenen, gelden de volgende omzettingsfactoren:
1° hagen en heggen: 2,5;
2° bomenrijen: 2,5;
3° sloten: 2,5.
Om het totale areaal aan niet-productieve elementen te berekenen, gelden de volgende wegingsfactoren:
1° braakliggend land: 1;
2° bufferstroken en akkerranden: 1,5;
3° houtkanten, hagen en heggen: 2;
4° groep van bomen: 1,5;
5° bomenrijen: 2;
6° poelen: 1,5;
7° sloten: 2;
8° vanggewas: 0,3.
§ 2. Voor de arealen met vanggewassen worden de minimale aanhoudperiodes, vermeld in artikel 14, § 3, van het Mestdecreet van 22 december 2006, nageleefd.
De gewassoorten, vermeld in bijlage 5, die bij dit besluit is gevoegd, en ook de mengsels van de vermelde gewassoorten komen als vanggewas in aanmerking.
§ 3. Voor bufferstroken en akkerranden zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
1° de bufferstrook of akkerrand is minstens een meter breed en maximaal twintig meter breed. De oppervlakte van de bufferstrook of akkerrand is kleiner dan de oppervlakte van het perceel waarvan de bufferstrook of akkerrand is afgesplitst;
2° begrazen of maaien is toegelaten als de bufferstroken of akkerranden onderscheiden kunnen worden van de aangrenzende teelt;
3° teelten van het voorgaande campagnejaar worden voor 1 maart geoogst;
4° de inzaai van een wintergewas, dat in het volgende jaar geoogst wordt, is toegelaten vanaf 1 september;
5° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is niet toegelaten, behalve voor de pleksgewijze bestrijding van akkerdistel;
6° bemesting is niet toegelaten, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing;
7° de bufferstrook of akkerrand mag gebruikt worden als wendakker op voorwaarde dat het voornoemde gebruik de vegetatie niet vernietigt;
8° de bufferstrook of akkerrand mag gebruikt worden voor de opslag van bieten.
§ 4. Voor braakliggend land zijn de volgende voorwaarden van toepassing:
1° begrazen of maaien is toegelaten, behalve tijdens de periode van 1 maart tot en met 31 augustus. In afwijking van het voormelde is maaien altijd toegelaten om zaadvorming te voorkomen bij ingezaaide gewassen die gunstig zijn voor de biodiversiteit en die geen grassen bevatten, voor zover de gehele plant niet vernietigd wordt;
2° teelten van het voorgaande campagnejaar worden voor 1 maart geoogst;
3° de inzaai van een wintergewas, dat in het volgende jaar geoogst wordt, is toegelaten vanaf 1 september;
4° het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is niet toegelaten, behalve voor de pleksgewijze bestrijding van akkerdistel;
5° bemesting is niet toegelaten, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing;
6° het braakliggend land mag gebruikt worden als wendakker op voorwaarde dat het voornoemde gebruik de vegetatie niet vernietigt;
7° het braakliggend land mag gebruikt worden voor de opslag van bieten.
Als de landbouwer kiest voor de inzaai van zomergranen die als wintervoedsel dienen voor akkervogels als vrijwillige maatregel om de biodiversiteitsvoordelen te vergroten, beschikt hij daartoe over een gebruiksovereenkomst.
In het tweede lid wordt onder gebruiksovereenkomst verstaan: een schriftelijke overeenkomst die een landbouwer sluit met een overheid of vereniging met het oog op het realiseren van milieu- of natuurdoelstellingen op bouwland waarop de overeenkomst betrekking heeft. De landbouwer moet de overeenkomst kunnen voorleggen bij controles.]1
----------
(1)<MB 2024-03-20/08, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
HOOFDSTUK 4. - Regels voor de werking van de verzamelaanvraag
Art.20. Als de landbouwer een overheidsinstelling is als vermeld in artikel 4, § 1, 5°, van het besluit van 21 april 2023, geeft de landbouwer dat aan in de verzamelaanvraag.
HOOFDSTUK 5:. - Slotbepaling
Art.21. Dit besluit heeft uitwerking vanaf 1 januari 2023.
BIJLAGE.
Art. N.
(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 05-10-2023, p. 83780)