21 JULI 2023. - Koninklijk besluit tot wijziging van diverse besluiten betreffende de procedure voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Art. 1-21
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State
Art. 22-23
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State
Art. 24-28
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 29-30
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Artikel 1. Artikel 2, § 1, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948 tot regeling van de rechtspleging voor de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt aangevuld met drie leden, luidende:
"Het middel bestaat uit de vermelding van de rechtsregel waarvan de schending aangevoerd wordt en van de wijze waarop die rechtsregel concreet overtreden zou zijn.
Als voor het middel een verdere uiteenzetting nodig is, bevat het verzoekschrift een samenvatting van de aangevoerde grief. De ontstentenis van de samenvatting van de grief kan niet leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het middel.
De bewoording van het middel en, in voorkomend geval, de samenvatting van de grief worden ongewijzigd overgenomen in het verslag van de auditeur en in het arrest.".
Art.2. Artikel 6, § 2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Als voor het antwoord op de middelen een verdere uiteenzetting nodig is, bevat de memorie van antwoord een samenvatting van de argumenten van de verwerende partij.".
Art.3. In artikel 11/2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, eerste zin, en in paragraaf 2, wordt de verwijzing naar " § 6" vervangen door de verwijzing naar " § 9";
2° in paragraaf 1, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin: "Zij voegen een schriftelijke verantwoording bij hun vraag om te worden gehoord.".
Art.4. In artikel 11/3 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, en in paragraaf 2, wordt de verwijzing naar " § 7" vervangen door de verwijzing naar " § 10";
2° in paragraaf 1, eerste lid, wordt aangevuld met de volgende zin: "Zij voegt een schriftelijke verantwoording bij haar vraag om te worden gehoord.".
Art.5. In titel I, hoofdstuk II, van hetzelfde besluit wordt een sectie I/2 ingevoegd die een artikel 11/5 bevat, luidende:
"SECTIE I/2. Bijzondere procedureregels ingeval van afstand van het geding door de verzoekende partij of de intrekking, door de verwerende partij, van de bestreden akte of het bestreden reglement.
Art.11/5. Wanneer de verzoekende partij afstand doet van het geding, en er volgens de auditeur-verslaggever geen redenen zijn die zich verzetten tegen deze afstand, kan hij het dossier toezenden aan de griffie met de vermelding dat hij geen verslag zal indienen over het beroep tot nietigverklaring.
Wanneer de verwerende partij de bestreden akte of het bestreden reglement intrekt, en er volgens de auditeur-verslaggever geen redenen zijn die zich verzetten tegen de verwerping van het beroep, kan hij het dossier toezenden aan de griffie met de vermelding dat hij geen verslag zal indienen over het beroep tot nietigverklaring.".
Art.6. Artikel 12, tweede lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt aangevuld met de volgende zin:
"Wanneer de verwerende partij gebruikmaakt van de procedure bedoeld in artikel 85bis, bezorgt zij een niet-elektronische versie van het administratief dossier of van bepaalde stukken ervan wanneer de auditeur haar daartoe verzoekt.".
Art.7. In artikel 14 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het tweede lid wordt aangevuld met de volgende zin:
"Behalve wanneer nieuwe elementen meegedeeld moeten worden, en met uitzondering van de verzoeken geformuleerd met toepassing van de artikelen 14ter, 35/1, 36, § 1, eerste lid, eerste zin of derde lid, en 38, § 1, van de gecoördineerde wetten, wordt in de laatste memories louter op synthetische wijze gereageerd op de argumenten uiteengezet in het verslag van de auditeur of in de laatste memorie van de andere partijen.";
2° in het derde lid worden de twee laatste zinnen, die aanvangen met de woorden "Het aangewezen lid van het auditoraat" en eindigen met het woord "gevoegd" vervangen als volgt:
"Het aangewezen lid van het auditoraat stelt met betrekking tot dit onderwerp een geschreven advies op dat ten minste zeven werkdagen voor de terechtzitting aan de partijen en de kamer waarbij de zaak aanhangig is, wordt meegedeeld.";
3° tussen het derde en het vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
"Het verzoek van de verwerende partij om met toepassing van artikel 38, § 1, van de gecoördineerde wetten in de gelegenheid te worden gesteld een beslissing tot herstel te nemen, wordt uiterlijk in de laatste memorie geformuleerd. Wanneer het verzoek voor de eerste keer in een laatste memorie wordt gedaan, kunnen de andere partijen hun schriftelijke opmerkingen doen gelden binnen een termijn van dertig dagen vanaf de kennisgeving van deze laatste memorie. Het aangewezen lid van het auditoraat stelt met betrekking tot dit onderwerp een geschreven advies op dat ten minste zeven werkdagen voor de terechtzitting aan de partijen en de kamer waarbij de zaak aanhangig is, wordt meegedeeld.";
4° in het laatste lid worden de woorden "en derde" vervangen door de woorden "tot het vierde".
Art.8. De artikelen 14bis, § 1, eerste lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 januari 1991 en vervangen bij het koninklijk besluit van 26 juni 2000, 14quater, tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 7 januari 1991, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 juni 2000 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 december 2017, 14quinquies, tweede lid, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, en 71, vierde lid, hersteld bij het koninklijk besluit van 30 januari 2014 en vervangen bij het koninklijk besluit van 25 december 2017, van hetzelfde besluit, worden aangevuld met de volgende zin:
"Zij voegt een schriftelijke verantwoording bij haar vraag om te worden gehoord.".
Art.9. In artikel 25/1, 3°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 december 2017, worden de woorden "of het herstel ervan door een beslissing tot herstel" ingevoegd tussen de woorden "onwettigheid" en "werd".
Art.10. In artikel 25/3, § 4, eerste lid, eerste zin, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 25 april 2014 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 december 2017, worden de woorden "of het herstel ervan door een beslissing tot herstel" ingevoegd tussen de woorden "onwettigheid" en "werd".
Art.11. In artikel 34, 5°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 6 juli 1956 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de woorden "in openbare terechtzitting" opgeheven.
Art.12. In artikel 52 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt het woord "dertig" vervangen door het woord "zestig";
2° paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende: "Als voor het verzoekschrift tot tussenkomst een verdere uiteenzetting nodig is, bevat het een samenvatting van de argumenten van de tussenkomende partij.".
Art.13. In artikel 53 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 december 2017, worden het eerste en het tweede lid opgeheven.
Art.14. In hetzelfde besluit wordt hoofdstuk VII van titel VI, opgeheven bij het koninklijk besluit van 25 december 2017, hersteld als volgt:
"HOOFDSTUK VII. De beslissing tot herstel".
Art.15. In hoofdstuk VII, hersteld bij artikel 13, wordt artikel 65/1, opgeheven bij het koninklijk besluit van 25 december 2017, hersteld als volgt:
"Art. 65/1. Ter uitvoering van artikel 38, § 10, van de gecoördineerde wetten worden specifiek aangewezen, de geschillen:
1° inzake de akten en reglementen genomen met toepassing van het decreet van het Vlaamse Gewest van 25 april 2014 `betreffende complexe projecten';
2° inzake de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen bedoeld in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, titel II, hoofdstuk II, afdeling 2;
3° inzake de besluiten van de Waalse Regering tot herziening van een gewestplan als bedoeld in boek II, titel II van het Waalse Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling;
4° inzake de besluiten van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering tot wijziging van een gewestelijk bestemmingsplan als bedoeld in titel II, hoofdstuk III, van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening.".
Art.16. In hoofdstuk VII, hersteld bij artikel 13, wordt een artikel 65/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 65/2. § 1. De kamervoorzitter beslist over de verlenging van de termijn waarbinnen de in artikel 38 van de gecoördineerde wetten bedoelde beslissing tot herstel kan worden genomen.
§ 2. De verwerende partij voegt aan de beslissing tot herstel die zij aan de afdeling bestuursrechtspraak bezorgt, het betrokken administratief dossier toe.
De hoofdgriffier brengt de beslissing tot herstel ter kennis van de andere partijen en stelt hen in kennis van de neerlegging van het administratief dossier ter griffie. Zij beschikken over dertig dagen om schriftelijk hun opmerkingen te geven over de wijze en de wettigheid van het herstel van het gebrek dat in het tussenarrest werd vastgesteld.
De verwerende partij beschikt over dertig dagen om op de schriftelijke opmerkingen te antwoorden, te rekenen van de kennisgeving ervan door de hoofdgriffier.
Het aangewezen lid van het auditoraat stelt over het herstel in de beslissing tot herstel een verslag op, waarna de kamervoorzitter een zittingsdag bepaalt.
§ 3. Indien de afdeling bestuursrechtspraak niet binnen de gestelde termijn van een beslissing tot herstel in kennis is gesteld, brengt de hoofdgriffier op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat de partijen ter kennis dat de kamer uitspraak doet over de nietigverklaring van de bestreden akte of het bestreden reglement, tenzij een van die partijen binnen een termijn van vijftien dagen vraagt om te worden gehoord. Zij voegt een schriftelijke verantwoording bij haar vraag om te worden gehoord.
Indien geen enkele partij vraagt om te worden gehoord, verklaart de kamer de bestreden akte of het bestreden reglement nietig.
Indien een partij vraagt om te worden gehoord, roept de voorzitter of de aangewezen staatsraad de partijen op om op korte termijn te verschijnen.
Na de partijen en het advies van het aangewezen lid van het auditoraat te hebben gehoord, doet de kamer onverwijld uitspraak over het beroep tot nietigverklaring.".
Art.17. In artikel 84, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 28 juli 1987 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de woorden "of per elektronisch bericht" ingevoegd tussen de woorden "bij gewone brief" en de woorden "worden gedaan wanneer".
Art.18. In artikel 85bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "voor de processtukken die neergelegd worden voordat het dossier aan een lid van het auditoraat wordt bezorgd met het oog op het opmaken van het verslag" opgeheven;
2° in paragraaf 14, derde lid, wordt het woord "faxbericht" vervangen door de woorden "elektronisch bericht".
Art.19. Artikel 91 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 januari 1991, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De voor de proceshandelingen voorgeschreven termijnen, gelijk aan of korter dan dertig dagen, worden verhoogd met vijftien dagen wanneer ze, ten gevolge van de berekening uitgevoerd met toepassing van artikel 88, ingaan en verstrijken tussen 1 juli en 31 augustus."
Art.20. Artikel 92 van hetzelfde besluit, opgeheven bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, wordt hersteld als volgt:
"Art. 92. De arresten, beschikkingen, processen-verbaal, verslagen en andere stukken van de Raad van State worden ondertekend met een handgeschreven of elektronische handtekening.".
Art.21. In artikel 93 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 januari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid worden de twee laatste zinnen, die aanvangen met de woorden "Het aangewezen lid van het auditoraat" en eindigen met het woord "gevoegd" vervangen als volgt:
"Het aangewezen lid van het auditoraat stelt met betrekking tot dit onderwerp een geschreven advies op dat ten minste zeven werkdagen voor de terechtzitting aan de partijen en de kamer waarbij de zaak aanhangig is, wordt meegedeeld.";
2° tussen het tweede en het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
"Wanneer het aangewezen lid van het auditoraat, in zijn verslag tot de nietigverklaring besluit, kan de verwerende partij binnen vijftien dagen na de kennisgeving van dit verslag vragen om met toepassing van artikel 38, § 1, van de gecoördineerde wetten in de gelegenheid te worden gesteld een beslissing tot herstel te nemen. Deze aanvraag wordt ter kennis van de andere partijen gebracht, die hun schriftelijke opmerkingen kunnen doen gelden binnen een termijn van vijftien dagen. Het aangewezen lid van het auditoraat stelt met betrekking tot dit onderwerp een geschreven advies op dat ten minste zeven werkdagen voor de terechtzitting aan de partijen en de kamer waarbij de zaak aanhangig is, wordt meegedeeld.".
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State
Art.22. In artikel 16, § 1, van het koninklijk besluit van 5 december 1991 tot bepaling van de rechtspleging in kort geding voor de Raad van State, vervangen bij het koninklijk besluit van 28 januari 2014, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, luidende:
"In het geval bedoeld in het eerste lid, 5° en 6°, zijn de bepalingen vervat in artikel 2, § 1, tweede tot vierde lid, van de algemene procedureregeling van toepassing.".
Art.23. In artikel 42, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 april 2007, worden de woorden ",eerste lid," ingevoegd tussen de woorden "en 91" en "van het algemene procedurereglement".
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State
Art.24. In artikel 18 van het koninklijk besluit van 30 november 2006 tot vaststelling van de cassatie-procedure bij de Raad van State, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "teneinde te worden gehoord" opgeheven;
2° in paragraaf 1, wordt het tweede lid vervangen door het volgende lid:
"Indien de verzoekende partij niet vraagt om de voortzetting van de procedure, stelt de hoofdgriffier, op verzoek van het aangewezen lid van het auditoraat, de verzoekende partij ervan in kennis dat de kamer de afstand van geding zal uitspreken, tenzij de verzoekende partij binnen een termijn van vijftien dagen verzoekt om te worden gehoord.";
3° in paragraaf 1, wordt het derde lid vervangen door de volgende leden:
"Indien de verzoekende partij niet verzoekt te worden gehoord, spreekt de kamer de afstand van geding uit.
Indien de verzoekende partij verzoekt te worden gehoord, voegt zij een schriftelijke verantwoording bij haar vraag om te worden gehoord. De voorzitter of de aangewezen staatsraad roept de partijen op om op korte termijn te verschijnen. Na partijen en het in zijn advies aangewezen lid van het auditoraat te hebben gehoord, doet de kamer onverwijld uitspraak over de afstand van geding.";
4° in paragraaf 2 worden de woorden "of wanneer de verzoekende partij vraagt dat de procedure wordt voortgezet" ingevoegd na de woorden "Wanneer de auditeur niet concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is of moet worden verworpen";
5° paragraaf 2 wordt aangevuld met de volgende leden, luidende:
"De kamervoorzitter of de staatsraad die hij aanwijst kan, behoudens bezwaar van de auditeur, in die beschikking aan de partijen voorstellen dat de zaak niet op een terechtzitting wordt behandeld, tenzij een van de partijen binnen een termijn van acht dagen om een behandeling op een terechtzitting verzoekt. Behoudens zulk verzoek wordt het debat gesloten en wordt de zaak in beraad genomen op de in die beschikking vastgestelde datum. Als binnen de gestelde termijn ten minste één van de partijen daarom verzoekt, worden de partijen op de terechtzitting gehoord. Een partij die geen verzoek daartoe indient, wordt verondersteld akkoord te gaan met het voorstel.
De beschikking maakt melding van dit artikel en wijst uitdrukkelijk op de gevolgen bij stilzitten van de partijen.
De kamervoorzitter of de staatsraad die hij aanwijst, beslist ambtshalve, op verzoek van de auditeur of van één van de partijen dat de zaak toch ter terechtzitting wordt opgeroepen wanneer een nieuw en ter zake dienend gegeven een tegensprekelijk mondeling debat verantwoordt .".
Art.25. Artikel 19, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende zin:
"Hij kan in de beschikking tot vaststelling van de rechtsdag aan de partijen voorstellen dat de zaak niet behandeld wordt op een terechtzitting, overeenkomstig de procedure vastgelegd in artikel 18, § 2, tweede tot vierde lid.".
Art.26. Artikel 46 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De voor de proceshandelingen voorgeschreven termijnen, gelijk aan of korter dan dertig dagen, worden verhoogd met vijftien dagen wanneer ze, ten gevolge van de berekening uitgevoerd met toepassing van artikel 43, ingaan en verstrijken tussen 1 juli en 31 augustus.".
Art.27. In artikel 47 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.
Art.28. In artikel 48, derde lid, van hetzelfde besluit wordt de bepaling onder 3° opgeheven.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art.29. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van artikelen 3, 1°, en 4, 1°.
De artikelen 3, 1° en 4, 1° treden in werking op dezelfde dag als artikel 5 van de wet van 11 juli 2023 tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.
Dit besluit is enkel van toepassing op de beroepen en vorderingen die bij de Raad van State worden ingediend vanaf de datum bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van de artikelen 3, 1° en 4, 1°.
De artikelen 3, 1° en 4, 1° zijn enkel van toepassing op de beroepen en vorderingen die bij de Raad van State worden ingediend vanaf de datum bedoeld in het tweede lid.
Art. 30. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.