Details





Titel:

12 MEI 2023. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, wat betreft de digitalisering



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques
Art. 1-12
HOOFDSTUK 2. - Slotbepalingen
Art. 13-15



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2001013259 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques
Artikel 1. Aan artikel 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2020, wordt een punt 11° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "11° prestatiedatum : de datum waarop de effectieve prestatie van thuishulp van huishoudelijke aard gebeurt waarvoor een dienstencheque als betaalmiddel wordt gebruikt."

Art.2. In artikel 2quater, § 4, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 januari 2004 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2020, wordt punt 8° opgeheven.

Art.3. In artikel 3 van hetzelfde koninklijk besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 augustus 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:" § 1. De dienstencheque neemt een gedematerialiseerde vorm aan en wordt aangekocht en gebruikt via een elektronische procedure waarvan het principe en de modaliteiten bepaald worden door het departement.
  De dienstencheque bevat al de volgende gegevens :
  1° het Insz-nummer van de werknemer vermeld in artikel 3 van de wet;
  2° de voor- en achternaam van de werknemer vermeld in artikel 3 van de wet;
  2° het uniek dienstenchequenummer;
  3° het erkenningsnummer van de erkende onderneming;
  4° de naam van de erkende onderneming;
  5° het Insz-nummer van de gebruiker;
  6° de naam en voornaam van de gebruiker;
  7° de prestatiedatum."
  2° in paragraaf 2, eerste lid, wordt de zin "De bestelling moet gaan over een minimum van 10 dienstencheques." opgeheven.
  3° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
  " § 3. De gebruikers kunnen bij het uitgiftebedrijf op elk moment de terugbetaling aanvragen van de dienstencheques die nog niet zijn gebruikt en die nog geldig zijn. Nadat de geldigheidsduur van de dienstencheque, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, is verstreken, wordt de aanschafprijs van de nog niet gebruikte cheques terugbetaald aan de gebruiker, met uitzondering van de niet gebruikte cheques in het raam van de moederschapshulp, vermeld in het koninklijk besluit van 17 januari 2006 tot invoering van een stelsel van uitkeringen voor moederschapshulp ten gunste van vrouwelijke zelfstandigen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques.
  Dienstencheques die zijn betaald aan het uitgiftebedrijf vóór 1 januari van het lopende jaar, kunnen maar voor 80% van de aanschafprijs worden terugbetaald aan de gebruiker. In het voormelde geval wordt 20% van de aanschafprijs door het uitgiftebedrijf betaald aan het departement. De voormelde terugbetaling gebeurt in overeenstemming met de fiscale bepalingen, vermeld in artikel 9. In het raam van de moederschapshulp, vermeld in het voormelde koninklijk besluit van 17 januari 2006, kunnen de gebruikers bij het uitgiftebedrijf geen terugbetaling aanvragen van de dienstencheques die nog niet zijn gebruikt.
  De erfgenamen van een overleden gebruiker kunnen de terugbetaling aanvragen van de dienstencheques van de overleden gebruiker die geldig waren op het moment van het overlijden, ook als de geldigheidsduur van de dienstencheques verstreken is op het moment van de aanvraag.".
  4° paragraaf 5 wordt opgeheven.

Art.4. In artikel 4 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 9 januari 2004 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 maart 2006 en de besluiten van de Vlaamse Regering van 18 december 2015 en 16 maart 2018, wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "Het uitgiftebedrijf maakt de dienstencheques aan en stelt de dienstencheques ter beschikking van de gebruiker binnen drie werkdagen nadat het uitgiftebedrijf het bedrag, vermeld in artikel 3, § 2 heeft ontvangen. Het departement bepaalt het principe en de modaliteiten van de elektronische procedure om de dienstencheques ter beschikking te stellen aan de gebruiker.".

Art.5. Artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 september 2005 en het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2015, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 5. Het departement stort het bedrag van de tegemoetkoming, vermeld in artikel 8, § 1, tweede lid, aan het uitgiftebedrijf, zodat de liquiditeitspositie van het uitgiftebedrijf niet minder dan 10 miljoen euro bedraagt.
  Het departement bepaalt het principe en de modaliteiten van de procedure om de liquiditeitspositie van het uitgiftebedrijf te monitoren en aan te vullen als de voormelde liquiditeitspositie minder bedraagt dan de grens, vermeld in het eerste lid.".

Art.6. Artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 31 maart 2004 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 maart 2006 en 12 juli 2009, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 6. Per gepresteerd arbeidsuur wordt een dienstencheque ingediend. De onderneming mag geen dienstencheques van de gebruiker aanvaarden als de buurtwerken of -diensten nog niet zijn uitgevoerd. Nadat de prestatie heeft plaatsgevonden, wordt die prestatie geregistreerd in het beheersysteem van het uitgiftebedrijf en op elektronische wijze gevalideerd door de werknemer.
  Het departement bepaalt het principe en de modaliteiten van de elektronische procedure om prestaties te registreren.
  De ondernemingen groeperen prestaties van minder dan één uur voor rekening van één gebruiker tot een volledig arbeidsuur.".

Art.7. In artikel 6bis van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 13 juli 2007 en vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juli 2009, wordt de zin "De onderneming mag evenmin de werknemer vertegenwoordigen om de dienstencheques te ondertekenen." opgeheven.

Art.8. In artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 april 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt de zin "De erkende onderneming moet haar erkenningsnummer en haar identiteit op de dienstencheque vermelden." opgeheven;
  2° het tweede lid wordt opgeheven.

Art.9. Artikel 7bis van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 10 november 2005, wordt opgeheven.

Art.10. In artikel 8 van hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 12 juli 2009 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juni 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "Nadat het uitgiftebedrijf de dienstencheques heeft gevalideerd, stort het uitgiftebedrijf binnen tien werkdagen vanaf de dag waarop het de dienstencheque heeft ontvangen, een bedrag dat gelijk is aan de aanschafprijs van de dienstencheque, vermeld in artikel 3, § 2, eerste lid, vermeerderd met de tegemoetkoming, vermeld in het tweede lid, op de bankrekening van de erkende onderneming.";
  2° in paragraaf 1 wordt het vijfde lid vervangen door wat volgt:
  "De verhoging, vermeld in het derde lid, wordt toegepast op elke dienstencheque waarvoor de prestatie wordt geleverd vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de spilindex, vermeld in het derde lid, wordt overschreden.";
  3° aan paragraaf 1 wordt een zesde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "De tegemoetkoming, vermeld in het eerste lid, en de verhoging, vermeld in het derde lid, van een dienstencheque die uitgegeven is tot en met 31 december 2024, wordt bepaald door de datum waarop de dienstencheque wordt uitgegeven. De tegemoetkoming en de verhoging van een dienstencheque die uitgegeven is vanaf 1 januari 2025, wordt bepaald door de datum waarop de prestatie is geleverd.";
  4° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
  " § 2. Om de afrekening, vermeld in artikel 5, mogelijk te maken, licht het uitgiftebedrijf periodiek het departement in over het aantal gevalideerde dienstencheques die aan de erkende onderneming zijn terugbetaald. De voormelde melding gebeurt met een geïnformatiseerde overzichtslijst waarvan de modaliteiten worden bepaald door het departement.".

Art.11. Artikel 8bis van hetzelfde koninklijk besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 mei 2020, wordt opgeheven.

Art.12. De bijlage bij hetzelfde koninklijk besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 26 januari 2010, wordt opgeheven.

HOOFDSTUK 2. - Slotbepalingen
Art.13. § 1. Niet gebruikte dienstencheques die nog geldig zijn en die zijn uitgegeven voor 1 januari 2025, kunnen vanaf 1 januari 2025 niet meer omgeruild worden voor nieuwe dienstencheques met een nieuwe geldigheidsduur. Een gebruiker kan in het voormelde geval alleen nog de terugbetaling van de niet gebruikte nog geldige dienstencheques aanvragen bij het uitgiftebedrijf.
  De terugbetaling aan de gebruiker van de nog niet gebruikte dienstencheques nadat de geldigheidsduur, vermeld in artikel 3, § 2, eerste lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, is verstreken, geldt alleen voor dienstencheques die worden uitgegeven vanaf 1 januari 2025.
  § 2. Het bedrag van de tegemoetkoming op 1 januari 2025 is gelijk aan het bedrag dat geldt op 31 december 2024, tenzij de spilindex, vermeld in artikel 8, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit van 12 december 2001 betreffende de dienstencheques, in december 2024 wordt overschreden. In dat laatste geval wordt het geldende bedrag op 31 december 2024 verhoogd met 2% van de som van de aanschafprijs van de dienstencheque en de tegemoetkoming die daaraan is gekoppeld.

Art.14. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2025.

Art. 15. De Vlaamse minister, bevoegd voor werk, is belast met de uitvoering van dit besluit.