Details





Titel:

29 MEI 2023. - Koninklijk besluit betreffende de basisopleiding van de personeelsleden van het gespecialiseerd middenkader van de politiediensten



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied
Art. 1-2
HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Art. 3-4
HOOFDSTUK III. - De basisopleiding
Afdeling 1. - DE OPROEPING VAN DE KANDIDATEN
Art. 5
Afdeling 2. - TWEEDE TAAL
Art. 6
Afdeling 3. - DE BASISOPLEIDING VAN HET GESPECIALISEERD MIDDENKADER
Onderafdeling 1. - De opleidingscyclus
Art. 7-9
Onderafdeling 2. - Het referentie-erkenningsdossier
Art. 10
HOOFDSTUK IV. - Regels inzake de beoordeling, de examens en het slagen
Afdeling 1. - DE BEOORDELING
Art. 11-13
Afdeling 2. - DE MENTOR
Art. 14-16
Afdeling 3. - HET EINDEXAMEN
Art. 17-19
Afdeling 4. - HET SLAGEN
Art. 20-25
Afdeling 5. - ALGEMENE BEPALING
Art. 26
HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen
Art. 27-33, 26/2, 34-36
HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 37-38
BIJLAGE.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2001001043 



Uitvoeringsbesluit(en):

2023015339 



Artikels:

HOOFDSTUK I. - Definities en toepassingsgebied
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° "de wet": de wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten;
  2° "opleidingsluiken": het geheel van opleidingsactiviteiten die als onderdelen van de basisopleiding worden georganiseerd;
  3° "eindexamen" : het examen dat betrekking heeft op de volledige inhoud van de basisopleiding;
  4° "opleidingsstage": het geheel van opleidingsactiviteiten die als onderdelen van de basisopleiding worden georganiseerd in een operationele politiedienst onder begeleiding van een mentor en onder toezicht van de politieschool;
  5° "algemene directie": de algemene directie van het middelenbeheer en de informatie bedoeld in artikel 93, § 1, 2°, van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
  6° "de minister": de minister van Binnenlandse Zaken;
  7° "het gespecialiseerd middenkader": de (aspirant-) hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie en de (aspirant-) hoofdinspecteur van politie met specialiteit politieassistent.

Art.2. Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van het gespecialiseerd middenkader.

HOOFDSTUK II. - Algemene bepalingen
Art.3. De finaliteit van de basisopleiding bestaat erin de aspirant de professionele basiscompetenties bij te brengen zodat hij in staat is:
  1° het geheel van taken van bestuurlijke en gerechtelijke politie verbonden aan de uitoefening van het politieambt binnen het gespecialiseerd middenkader te vervullen, alsook het geheel van de taken die voortvloeien uit zijn bevoegdheden binnen de politiediensten op zich te nemen;
  2° een loopbaan aan te vangen in een betrekking binnen het gespecialiseerd middenkader.

Art.4. In de zin van artikel 123 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, beantwoordt de aspirant, op het einde van de basisopleiding, aan het competentieprofiel dat hem in staat stelt, op zijn verantwoordelijkheidsniveau, rekening houdende met de behoeften en de verwachtingen van de bevolking en de overheden en vanuit de aanpak van gemeenschapsgerichte politiezorg, de situaties te identificeren waarmee hij geconfronteerd wordt, een aangepast antwoord te vinden op de problemen die zich stellen en deze oplossingen binnen het raamwerk van de bestaande en toekomstige wetten, besluiten en reglementen, in werking te stellen.

HOOFDSTUK III. - De basisopleiding
Afdeling 1. - DE OPROEPING VAN DE KANDIDATEN
Art.5. Afhankelijk van de beschikbare betrekkingen, het taalregime waartoe de kandidaten behoren en de beschikbaarheid in de politieschool, roept de algemene directie de kandidaten op voor het begin van de basisopleiding op de dag en de plaats die zij bepaalt.

Afdeling 2. - TWEEDE TAAL
Art.6. De opleiding tweede taal van de basisopleiding bereidt de aspirant voor op het examen van de tweede taal, georganiseerd door SELOR, dat overeenstemt met het niveau B.

Afdeling 3. - DE BASISOPLEIDING VAN HET GESPECIALISEERD MIDDENKADER
Onderafdeling 1. - De opleidingscyclus
Art.7. De basisopleiding omvat de volgende theoretische en praktische opleidingsactiviteiten:
  1° de opleidingsluiken met een gezamenlijke duurtijd van minimum 1129 uur;
  2° de opleidingsstages met een gezamenlijke duurtijd van minimum 418 uur.

Art.8. De basisopleiding omvat ten minste de volgende luiken:
  1° luik I: Basiscompetenties;
  a) module 1: De plaats, de functie en de rol van de politiediensten in onze samenleving - Integratie van de aspirant;
  b) module 2: De plaats, de functie en de rol van de kaders in de geïntegreerde politie;
  c) module 3: Verwerving van basiscompetenties inzake management van het middenkader in de geïntegreerde politie;
  d) module 4: Basiscompetenties met betrekking tot de hoedanigheden van agent van gerechtelijke politie en officier van gerechtelijke politie;
  e) module 5: Benadering van courante en specifieke fenomenen;
  f) module 6: Fysieke en mentale training;
  g) module 7: Geweldbeheersing;
  h) module 8: Tweede taal;
  2° luik II: Informatica;
  3° luik III: Hoedanigheid van officier van gerechtelijke politie;
  4° luik IV: Interventietactieken en - technieken;
  5° luik V: Onderzoeker.

Art.9. De opleidingsstages omvatten ten minste:
  1° een observatiestage;
  2° een competentiestage - Praktische toepassing van Luik III;
  3° een stage tot gebruik van de informaticatools;
  4° een opleidingsstage in operationele situaties.

Onderafdeling 2. - Het referentie-erkenningsdossier
Art.10. Voorafgaand aan de organisatie van de basisopleiding dient de politieschool een verzoek tot erkenning in bij de minister en bij de minister van Justitie voor wat de gerechtelijke aspecten betreft.
  Hiertoe bezorgt de directeur-generaal van het middelenbeheer en de informatie, minimum één maand voorafgaand aan de organisatie van elke opleidingscyclus, een referentie-erkenningsdossier, te bepalen door de directie van het personeel van de federale politie, voor goedkeuring aan de minister en, in voorkomend geval, aan de minister van Justitie.
  Het referentie-erkenningsdossier bevat ten minste de volgende elementen:
  1° een beschrijving van het doelpubliek, met inbegrip van de voorkennis;
  2° het op het einde van de opleidingscyclus te behalen competentieprofiel;
  3° het gedetailleerd programma van de opleidingscyclus, met inbegrip van de operationele doelstellingen, de verschillende luiken en, in voorkomend geval, modules, hun inhoud en het aantal uren;
  4° de opleidingsstages, met inbegrip van de doelstellingen van de stages en het aantal uren;
  5° de eventuele vrijstellingen.

HOOFDSTUK IV. - Regels inzake de beoordeling, de examens en het slagen
Afdeling 1. - DE BEOORDELING
Art.11. De aspiranten worden beoordeeld over hun professioneel functioneren, opleidingsstages inbegrepen, en de opleidingsluiken.

Art.12. § 1. De beoordeling van het professioneel functioneren geschiedt op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen, en dit na een evaluatiegesprek waarvan een verslag wordt opgesteld en waarbij een syndicaal afgevaardigde aanwezig mag zijn. Dit verslag bevat:
  a) de beoordeling voor de volgende domeinen:
  1° de persoonlijkheidskenmerken;
  2° de professionele bekwaamheden;
  3° de prestaties;
  4° het potentieel;
  5° de managementvaardigheden;
  b) een overzicht van de sterke en zwakke punten van de aspirant;
  c) de eindbeoordeling voor het professioneel functioneren met de vermelding "goed", "bevredigend" of "onvoldoende".
  § 2. De toekenning van de beoordeling bedoeld in § 1, a), geschiedt aan de hand van de evaluatie-indicatoren vermeld in de bijlage bij dit besluit.
  Bij de toekenning van die beoordeling wordt rekening gehouden met de verslagen opgesteld naar aanleiding van functioneringsgesprekken waarin onder meer rekening wordt gehouden met de formulieren voor zelfevaluatie ingevuld door de aspirant en de in artikel 16 bedoelde beoordelingen van de stage.
  Voor ieder domein bedoeld in § 1, a), wordt een vermelding "goed", "bevredigend" of "onvoldoende" toegekend.

Art.13. § 1. Met uitzondering van de opleidingsmodule "tweede taal", worden de aspiranten voor alle opleidingsluiken beoordeeld door de toekenning van cijfers voor het dagelijks werk en voor het eindexamen.
  § 2. Met uitzondering van de opleidingsmodules "fysieke en mentale training" en "geweldbeheersing" wordt het dagelijks werk minstens éénmaal beoordeeld per opleidingsluik en voor het luik I per opleidingsmodule.
  Het dagelijks werk voor de opleidingsmodules "fysieke en mentale training" en "geweldbeheersing" wordt ten minste tweemaal beoordeeld, gelijkmatig verspreid over de volledige duur van de basisopleiding.
  Op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen wordt de beoordeling van het dagelijks werk opgenomen in een verslag over het dagelijks werk. Dit verslag omvat:
  1° de cijfers voor dagelijks werk voor de opleidingsluiken II tot en met V en, wat luik I betreft, de opleidingsmodules;
  2° een overzicht van de sterke en zwakke punten van de aspirant;
  3° een globaal puntencijfer respectievelijk voor:
  a) het dagelijks werk voor de in de § 2, eerste lid, bedoelde opleidingsluiken en -modules;
  b) het dagelijks werk voor de opleidingsmodule "fysieke en mentale training";
  c) het dagelijks werk voor de opleidingsmodule "geweldbeheersing".

Afdeling 2. - DE MENTOR
Art.14. Voor zover alle voorziene stages plaatsvinden in dezelfde operationele dienst en onafgezien van bijzondere omstandigheden, begeleidt eenzelfde mentor de aspirant gedurende de diverse opleidingsstages die deel uitmaken van de basisopleiding.

Art.15. De mentor begeleidt de aspirant individueel bij de realisatie van de volgende doelstellingen:
  1° het bereiken van de algemene en concrete doelstellingen van de opleidingsstage bepaald door het referentie-erkenningsdossier;
  2° de uitvoering van de sleutelactiviteiten bepaald door het referentie-erkenningsdossier.
  In het raam van het opvolgen van de aspirant informeert hij de stagecoördinator van de politieschool over de realisatie van de in het eerste lid bedoelde doelstellingen.

Art.16. Op het einde van elke opleidingsstage stelt de mentor een beoordeling op over het professioneel functioneren van de aspirant.
  De aspirant houdt een stagewerkboek bij met de door hem uitgevoerde activiteiten. De mentor viseert dit regelmatig en voegt er zijn opmerkingen aan toe. De aspirant voegt er zijn eventuele repliek aan toe.
  De algemene directie bepaalt het model van het stagewerkboek.
  Op het einde van zijn stage beoordeelt de aspirant zijn opleidingsstage aan de hand van een evaluatieformulier waarvan het model door de algemene directie wordt bepaald.

Afdeling 3. - HET EINDEXAMEN
Art.17. Het eindexamen omvat:
  1° een schriftelijke proef met een reeks vragen over de inhoud van alle opleidingsluiken, met uitzondering van de opleidingsmodule "tweede taal", en een gevallenstudie;
  2° een mondelinge proef met een presentatie door de aspirant van een persoonlijk werk, een bespreking van de door de mentor opgestelde verslagen, een bespreking van de door de aspirant opgestelde formulieren zelfevaluatie en, in voorkomend geval, een mondelinge verdediging van één of meerdere gedeelten van de schriftelijke proef;
  3° een praktische proef met een rollenspel en een functioneel parcours.
  Het eindexamen bestaat uit twee zittijden die gescheiden zijn door minimum 15 en maximum 20 werkdagen. Deelneming aan de eerste zittijd is verplicht.

Art.18. De mondelinge proef van het eindexamen wordt afgelegd voor een examencommissie opgericht in de politieschool.
  De schooldirecteur wijst de leden van de examencommissie aan, dewelke de volgende leden bevat:
  1° één officier van politie, voorzitter;
  2° één opleider;
  3° twee lesgevers.
  De personeelsleden van de politiediensten die zetelen in de examencommissie moeten bekleed zijn met een graad hoger of gelijk aan de graad van hoofdinspecteur van politie of het niveau B.
  De voorzitter van de examencommissie kan zich bij de beoordeling van de schriftelijke proef laten bijstaan door correctoren en bij de beoordeling van de praktische proeven door examinatoren, die gekozen worden onder de opleiders, docenten en praktijkmonitoren die de betrokken opleiding hebben verstrekt.
  In geval van staking van stemmen is de stem van de voorzitter doorslaggevend.

Art.19. De examencommissie kent een puntencijfer toe voor het eindexamen.

Afdeling 4. - HET SLAGEN
Art.20. In de loop van de basisopleiding kan de schooldirecteur, ten vroegste na de eerste opleidingsstage, bij de directeur-generaal van de algemene directie een gemotiveerd voorstel tot definitieve afwijzing van de aspirant indienen op basis van een verslag over het professioneel functioneren en over het dagelijks werk van de aspirant.

Art.21. § 1. Om te slagen op het einde van de basisopleiding moet de aspirant geschikt worden bevonden door de in artikel 22, eerste lid, bedoelde jury en moet hij ten minste de volgende resultaten behalen:
  1° een eindbeoordeling hebben met de vermelding "goed" of "bevredigend" voor het professioneel functioneren en een partiële beoordeling met de vermelding "goed" of "bevredigend" voor de managementvaardigheden;
  2° 60 % voor het totale puntencijfer voor het eindexamen en 50% op elk van de drie proeven;
  3° 60 % voor het algemeen beoordelingscijfer, bestaande uit de som van de puntencijfers voor dagelijks werk en het eindexamen.
  § 2. Voor het bepalen van het totale puntencijfer voor het eindexamen komen in aanmerking:
  1° het puntencijfer voor de schriftelijke proef van het eindexamen ten belope van 35 %;
  2° het puntencijfer voor de mondelinge proef van het eindexamen ten belope van 30 %;
  3° het puntencijfer voor de praktische proef van het eindexamen ten belope van 35 %, te weten 25% voor het rollenspel en 10% voor het functioneel parcours.
  § 3. Voor het bepalen van het algemeen beoordelingscijfer komen in aanmerking:
  1° het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor de opleidingsluiken, met uitzondering van de modules "fysieke en mentale training" en "geweldbeheersing", ten belope van 25 %;
  2° het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor de module "fysieke en mentale training", ten belope van 10 %;
  3° het globaal puntencijfer voor dagelijks werk voor de module "geweldbeheersing", ten belope van 10 %;
  4° het puntencijfer voor het eindexamen ten belope van 55 %.

Art.22. Voor de toepassing van dit besluit wordt de in artikel 142sexies van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus, bedoelde jury als volgt samengesteld:
  1° de schooldirecteur of zijn vertegenwoordiger, voorzitter;
  2° de voorzitter van de examencommissie;
  3° twee personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten, waarvan geen van beiden verbonden is met de betrokken opleidingscyclus en waarvan de ene tot de lokale politie en de andere tot de federale politie behoort;
  4° twee leden van het onderwijzend personeel verbonden aan de betrokken politieschool;
  5° een lid van de pedagogische cel van de politieschool.
  De schooldirecteur wijst de in het eerste lid, 3°, bedoelde personeelsleden van de politiediensten aan, alsmede de in het eerste lid, 4°, bedoelde leden van het onderwijzend personeel.
  De leden van de jury bedoeld in het eerste lid, 3°, moeten ten minste bekleed zijn met de graad van hoofdinspecteur van politie.

Art.23. De jury verstrekt op het einde van de opleiding een gemotiveerd advies met betrekking tot de in artikel IV.II.44, 1°, 3° en 4°, RPPol bedoelde mogelijkheden, onder meer op basis van:
  1° het verslag over het professioneel functioneren op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen;
  2° het verslag over het dagelijks werk op het ogenblik van het afleggen van het eindexamen en van het puntencijfer voor het eindexamen;
  3° het in artikel 21, § 3, bedoelde algemeen beoordelingscijfer.

Art.24. De voorzitter van de jury stelt het advies op met, in voorkomend geval, de specificering van de verschillende meningen van de juryleden.

Art.25. Mag een aspirant het geheel of een gedeelte van de basisopleiding overdoen, dan heeft hij slechts recht op één enkele zittijd.

Afdeling 5. - ALGEMENE BEPALING
Art.26. Het algemeen studiereglement bedoeld in artikel IV.II.42 RPPol bepaalt de nadere regels betreffende:
  1° de functioneringsgesprekken, de zelfevaluatie en de evaluatiegesprekken;
  2° de beoordeling van het professioneel functioneren, van de opleidingsluiken en van de opleidingsstages. De directeur van de directie personeel van de federale politie bepaalt, bij de aanvang van elk jaar, het aantal lesuren per opleidingsmodule;
  3° de organisatie van het eindexamen;
  4° de werking van de examencommissie en de jury;
  5° de adviesverstrekking door de jury;
  6° de verwijdering van een aspirant vóór het einde van de opleiding.

HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen
Art.27. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 20 november 2001 betreffende de basisopleidingen van de personeelsleden van het operationeel kader van de politiediensten en houdende diverse overgangsbepalingen, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) er wordt een bepaling onder 7° ingevoegd, luidende:
  "7° "niet-gespecialiseerd middenkader": de (aspirant-) hoofdinspecteur van politie, met uitsluiting van de (aspirant-) hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie en de (aspirant-)hoofdinspecteur van politie met specialiteit politieassistent;";
  b) in de bepaling onder 2°, b), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 24 september 2015, worden de woorden "het middenkader" vervangen door de woorden "het niet-gespecialiseerd middenkader".

Art.28. Artikel 2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, wordt aangevuld met de woorden "met uitzondering van de aspirant-beveiligingsagent van politie, de aspirant-beveiligingsassistent van politie, de aspirant-inspecteur van politie, de aspirant-hoofdinspecteur van politie met bijzondere specialisatie en de aspirant-hoofdinspecteur van politie met specialiteit politieassistent".

Art.29. In hoofdstuk IV van hetzelfde besluit wordt het opschrift van afdeling 5 vervangen als volgt:
  "AFDELING 5. - DE BASISOPLEIDING VAN HET NIET-GESPECIALISEERD MIDDENKADER".

Art.30. In hoofdstuk IV, afdeling 5, van hetzelfde besluit wordt onderafdeling 1, die de artikelen 20 tot en met 22 bevat, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, opgeheven.

Art.31. In de artikelen 23 en 24 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de woorden "het middenkader" vervangen door de woorden "het niet-gespecialiseerd middenkader".

Art.32. In artikel 26 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het tweede lid wordt vervangen als volgt:
  "De personeelsleden van het gespecialiseerd middenkader dienen, voorafgaand aan hun toelating tot de basisopleiding van het officierskader, te slagen voor een voorbereidende opleiding.";
  2° in het derde lid worden de woorden "het middenkader" vervangen door de woorden "het niet-gespecialiseerd middenkader".

Art.33. In hetzelfde besluit worden de artikelen 26/1 en 26/2 ingevoegd, luidende:
  "Art. 26/1. De voorbereidende opleiding bedoeld in artikel 26 beoogt de integratie in het politioneel midden en de verwerving van politionele basiscompetenties. Ze omvat:
  1° opleidingsmodules met een gezamenlijke duurtijd van minimum 550 uur;
  2° opleidingsstages van minimum vier maanden.

Art. 26/2. Deze voorbereidende opleiding omvat ten minste de volgende modules:
  a) de plaats en de rol van de aspirant in een politieschool;
  b) de plaats, de functie en de rol van de politie in onze samenleving;
  c) de plaats, de functie en de rol van de kaders in de geïntegreerde politie;
  d) technische basiscompetenties;
  e) initiatie in primaire politionele processen;
  f) openbare orde en algemene politieoperaties;
  g) de gemeenschapsgerichte politiezorg;
  h) de aanpak van courante fenomenen;
  i) de aanpak van specifieke situaties;
  j) actualiteitsfenomenen;
  k) fysieke en mentale training;
  l) geweldbeheersing;
  m) tweede taal.".

Art.34. In artikel 31, § 1, a), 5°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de woorden "het middenkader" vervangen door de woorden "het niet-gespecialiseerd middenkader".

Art.35. In artikel 38 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) het tweede lid wordt vervangen als volgt:
  "De directeur van de betrokken politieschool wijst de leden van de examencommissie aan, die de volgende leden omvat:
  1° een officier van politie, voorzitter;
  2° één opleider;
  3° twee lesgevers.";
  b) het derde lid wordt opgeheven.

Art.36. In artikel 42 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 december 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  a) het tweede lid wordt vervangen als volgt:
  "De directeur van de betrokken politieschool wijst de in het eerste lid, 3°, bedoelde personeelsleden van de politiediensten aan, alsmede de in het eerste lid, 4°, bedoelde leden van het onderwijzend personeel.";
  b) het derde lid wordt opgeheven.

HOOFDSTUK VI. - Overgangs- en slotbepalingen
Art.37. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 maart 2023. De regelgeving die op 28 februari 2023 van toepassing was, blijft evenwel gelden voor de op die datum lopende opleidingen.

Art.38. De minister bevoegd voor Binnenlandse Zaken en de minister bevoegd voor Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.


BIJLAGE.
Art. N.
  Lijst van de evaluatie-indicatoren
  (Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 13-06-2023, p. 54969)