25 SEPTEMBER 2022. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, artikel 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen
Art. 1-4
Artikel 1. In artikel 2bis van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, artikel 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, gewijzigd bij koninklijke besluiten van 8 maart 2004, 18 oktober 2004, 26 augustus 2010, 11 december 2013, 8 mei 2018, 14 januari 2021, 7 juli 2021 en 15 mei 2022, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° § 3 wordt aangevuld met een lid luidende:
"Worden eveneens als betaald beschouwd, de bijdragen die het lid, omdat hij zich in een toestand van collectieve schuldenregeling of van faillissement bevindt, door de wet verhinderd is te betalen gedurende de periode die loopt van de eerste dag van de maand waarin de opeenvolgende periode bedoeld in artikel 2quater, derde of vierde lid, een einde neemt tot het einde van de maand voorafgaand aan de maand waarin de gebeurtenis, die krachtens de statuten aanleiding kan geven tot uitkering van een voordeel van een dienst bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de voornoemde wet van 6 augustus 1990, zich voordoet.".
2° in § 5 worden de woorden "of, voor de personen bedoeld in artikel 2quater, vierde lid, sinds meer maanden dan het aantal maanden die de opeenvolgende periode bedraagt," ingevoegd tussen de woorden "die in regel is met zijn bijdragen sinds meer dan 24 maanden," en de woorden ", wordt, voor de toepassing van dit koninklijk besluit,";
Art.2. In artikel 2quater van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° tussen het derde en het vierde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
"In afwijking van het vorige lid, kan een persoon die zich in een behartenswaardige situatie bevindt, onverminderd de toepassing van artikel 48bis van de wet van 6 augustus 1990, beschouwd worden als lid van een ziekenfonds dat een voordeel van de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 kan genieten in de zin van artikel 2, 1° :
1° na een opeenvolgende periode van 6 maanden waarvoor de bijdragen moeten betaald worden zonder enig voordeel van deze diensten te kunnen genieten, indien deze persoon zich in een behartenswaardige situatie bevindt:
- hetzij in de 6 maanden die deze opeenvolgende periode voorafgaan;
- hetzij in deze opeenvolgende periode;
2° na een opeenvolgende periode van 6 tot 23 maanden waarvoor de bijdragen werden betaald zonder enig voordeel van deze diensten te kunnen genieten, indien de behartenswaardige situatie zich na de 6de maand van deze opeenvolgende periode en voor het einde van de periode van 24 maanden bedoeld in het derde lid voordoet. In dit geval loopt de opeenvolgende periode tot en met de maand die voorafgaat aan deze waarin de behartenswaardige situatie een aanvang genomen heeft zonder evenwel 24 maand te kunnen overschrijden.";
2° in het vierde lid, dat het vijfde lid wordt, worden de woorden "Deze periode van 24 maanden wordt opgeschort:" vervangen door de woorden "De opeenvolgende periode bedoeld, naargelang het geval, in het 3de lid of in het 4de lid, wordt opgeschort:";
3° tussen het vierde en het vijfde lid, die respectievelijk het vijfde en het zevende lid worden, wordt een lid ingevoegd, luidende:
"Wanneer de gebeurtenis die krachtens de statuten aanleiding kan geven tot uitkering van een voordeel zich voordoet na de opeenvolgende periode bedoeld in het vierde lid doch voor het einde van de 23ste maand die deze volgt waarin de opeenvolgende periode een aanvang heeft genomen, kan deze persoon, in afwijking van artikel 2bis, § 1, eerste lid, 2°, genieten van het voordeel wanneer hij in regel is met de bijdragen voor de periode die loopt vanaf de maand voor dewelke hij (opnieuw) begonnen is met de betaling van de bijdragen tot en met de maand tijdens dewelke deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan.";
4° in het vijfde lid dat het zevende lid wordt, worden de woorden "De regels bedoeld in de drie vorige leden" vervangen door de woorden "De regels bedoeld in de vijf vorige leden ";
5° het artikel wordt aangevuld met een lid luidende:
" Onder persoon die zich in een behartenswaardige situatie bevindt bedoeld in het 4de lid, moet verstaan worden de persoon bedoeld hieronder onder 1° of 2° :
1° de persoon die zich in de 6 maanden die voorafgaan aan het begin van de opeenvolgende periode van 6 maand, bedoeld in het vierde lid, 1°, waarin hij (opnieuw) begint de bijdragen te betalen, in een van de volgende situaties bevindt:
- hij geniet gedurende een ononderbroken periode van minstens één volledige maand het leefloon ingesteld bij de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;
- hij geniet gedurende een ononderbroken periode van minstens één volledige maand steun die geheel of gedeeltelijk door de federale overheid ten laste wordt genomen op grond van de artikelen 4 en 5 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
- hij geniet gedurende een ononderbroken periode van minstens één volledige maand de inkomensgarantie voor ouderen ingesteld bij de wet van 22 maart 2001;
- hij geniet gedurende een ononderbroken periode van minstens één volledige maand het gewaarborgd inkomen voor bejaarden ingesteld bij de wet van 1 april 1969 of is rechthebbende die het recht op de rentebijslag behoudt;
- hij geniet gedurende een ononderbroken periode van minstens één volledige maand een inkomensvervangende tegemoetkoming die wordt toegekend aan een persoon met een handicap krachtens de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap;
hij is gedurende een ononderbroken periode van minstens één volledige maand onder budgetbegeleiding of budgetbeheer bij het OCMW volgens artikel 60, § 4 van de organieke Wet van 8 juli 1976 betreffende de OCMW;
- hij geniet gedurende een ononderbroken periode van minstens één volledige maand werkloosheidsuitkering waarvan het bedrag van de inkomensgarantie voor ouderen voor een alleenstaande, ingesteld bij de wet van 22 maart 2001, niet overschrijdt;
- hij geniet gedurende een ononderbroken periode van minstens één volledige maand ziekte-uitkering waarvan dit bedrag het bedrag van de inkomensgarantie voor ouderen voor een alleenstaande, ingesteld bij de wet van 22 maart 2001, niet overschrijdt;
- hij is in een toestand van collectieve schuldenregeling die minimum loopt tijdens een deel van het voornoemde tijdvak;
- hij bevindt zich in een toestand van faillissement op voorwaarde dat het vonnis van faillietverklaring werd uitgesproken in het voornoemde tijdvak en dat het niet over een frauduleuze faillissement gaat ;
2° de persoon die zich, in de opeenvolgende periode bedoeld in het vierde lid, 2°, in een situatie bevindt bedoeld onder 1° gedurende minstens eenzelfde tijdvak als deze bedoeld onder 1°. Voor de toepassing van deze bepaling moet het vonnis bedoeld in het laatste streepje onder 1° uitgesproken worden tijdens deze opeenvolgende periode.".
Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2022.
Art. 4. De Minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.