9 SEPTEMBER 2022. - Besluit van de Vlaamse Regering over het goederenvervoer met brede fietsaanhangwagens in het kader van een proefproject
HOOFDSTUK 1. - Definitie
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - De voertuigen en de lading
Art. 2-5
HOOFDSTUK 3. - Het gebruik
Art. 6-9
HOOFDSTUK 4. - De vergunning
Art. 10-12
HOOFDSTUK 5. - De evaluatie
Art. 13-15
HOOFDSTUK 6. - Intrekking en schorsing van de vergunning
Art. 16
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art. 17-18
HOOFDSTUK 1. - Definitie
Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° departement Mobiliteit en Openbare Werken: het departement, vermeld in artikel 28, § 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
2° minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de weginfrastructuur en het wegenbeleid.
HOOFDSTUK 2. - De voertuigen en de lading
Art.2. Het vervoer met fietsaanhangwagens met een breedte van meer dan één meter is alleen mogelijk met een fiets met één fietsaanhangwagen.
Art.3. De fietsaanhangwagens voldoen aan de bepalingen over de massa, de lengte en de hoogte, vermeld in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer.
Art.4. De fietsaanhangwagens zijn niet meer dan 1,20 meter breed.
De minister kan de voorwaarden bepalen waaraan de fietsen of fietsaanhangwagens moeten voldoen op het vlak van al de volgende aspecten:
1° de reminrichting;
2° de koppelinrichtingen;
3° de eisen tot bevordering van de verkeersveiligheid;
4° de wendbaarheid;
5° de uitrusting;
6° de signalisatie.
Art.5. Het vervoer met een fietsaanhangwagen van meer dan één meter breed is niet toegelaten voor:
1° het vervoer van gevaarlijke goederen, vermeld in het Europees Verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (A.D.R.), ondertekend te Genève op 30 september 1957;
2° het vervoer van een lading met delen die in de breedte uitsteken.
HOOFDSTUK 3. - Het gebruik
Art.6. Op wegen met een snelheidsbeperking van 50 kilometer per uur rijdt de bestuurder van een fiets met een fietsaanhangwagen van meer dan één meter breed op het fietspad of de rijbaan.
Art.7. In afwijking van artikel 23.3 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer en van het gebruik van de openbare weg kunnen bestuurders van fietsen met een fietsaanhangwagen van meer dan één meter breed de parkeerzones, vermeld in artikel 75.2 van hetzelfde koninklijk besluit, gebruiken om te laden en te lossen.
Art.8. De bestuurder van de fiets met een fietsaanhangwagen van meer dan één meter breed is minstens zestien jaar oud.
Art.9. De minister bepaalt de gegevens die de houder van een vergunning als vermeld in hoofdstuk 4, moet bijhouden en aanleveren met het oog op de evaluatie, vermeld in artikel 14 en 15.
HOOFDSTUK 4. - De vergunning
Art.10. De bestuurder van een fiets met een fietsaanhangwagen van meer dan één meter breed heeft daarvoor een vergunning als vermeld in artikel 13/4 van het decreet van 3 mei 2013 betreffende de bescherming van de verkeersinfrastructuur in geval van bijzonder wegtransport.
De vergunning voor het vervoer met een fietsaanhangwagen van meer dan één meter breed kan aangevraagd worden door of namens ondernemingen.
De minister bepaalt de nadere regels over de vergunningsprocedure.
Art.11. De vergunning, vermeld in artikel 10, vermeldt al de volgende gegevens:
1° de duur van de vergunning, die twee jaar bedraagt en verlengd kan worden;
2° de naam van de vergunninghouder;
3° de verplichting om de data bij te houden en aan te leveren in het kader van de evaluatie, vermeld in artikel 14 en 15;
4° de maatregelen die genomen moeten worden om schade aan de verkeersinfrastructuur te voorkomen;
5° de maatregelen die genomen moeten worden om het vervoer veilig te laten verlopen.
6° De verplichting om de voertuigen voorafgaand aan het gebruik aan te melden bij het Departement Mobiliteit en Openbare Werken
Art.12. De minister kan de retributie bepalen voor de indiening, behandeling, goed- of afkeuring van een aanvraag tot toekenning van een vergunning als vermeld in artikel 10.
HOOFDSTUK 5. - De evaluatie
Art.13. Er wordt een evaluatiecommissie opgericht.
Naast vertegenwoordigers van het Departement Mobiliteit en Openbare Werken en het Agentschap Wegen en Verkeer worden de volgende diensten uitgenodigd om een vertegenwoordiger aan te wijzen voor de evaluatiecommissie:
1° Fietsberaad Vlaanderen;
2° Belgian Cycling Logistic Federation;
3° de betrokken steden en gemeenten;
4° de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG);
5° eventueel andere belanghebbenden.
In het tweede lid wordt verstaan onder Agentschap Wegen en Verkeer: het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid binnen het Vlaams Ministerie van Mobiliteit en Openbare Werken, opgericht bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 oktober 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Agentschap Wegen en Verkeer.
De minister bepaalt de concrete samenstelling en de werking van de evaluatiecommissie.
Art.14. De evaluatiecommissie, vermeld in artikel 13, komt minstens elke zes maanden of op verzoek van één van de leden samen om het proefproject te evalueren. Er wordt jaarlijks een rapport opgesteld. Op het einde van de proefperiode wordt een eindrapport opgesteld.
Art.15. De evaluatie wordt uitgevoerd aan de hand van al de volgende parameters:
1° de ongevallenstatistieken;
2° het type onderneming dat deelneemt aan het proefproject;
3° de gegevens over de lading en het aantal ritten;
4° het aantal ontvangen klachten en meldingen over hinder van andere weggebruikers;
5° eventuele aanpassingen aan de weginfrastructuur die vereist zijn;
6° overige parameters met betrekking tot verkeersveiligheid.
HOOFDSTUK 6. - Intrekking en schorsing van de vergunning
Art.16. Het hoofd van het departement Mobiliteit en Openbare Werken kan de vergunning, vermeld in hoofdstuk 4, intrekken of voor een bepaalde tijd schorsen als de vergunninghouder:
1° onjuiste inlichtingen heeft verstrekt over gegevens die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van de vergunning;
2° niet meer voldoet aan een van de voorwaarden die vereist zijn om een vergunning als vermeld in artikel 10, te verkrijgen;
3° de inlichtingen, vermeld in artikel 9, niet binnen de vooropgestelde termijn meedeelt aan het departement Mobiliteit en Openbare Werken;
4° de retributie, vermeld in artikel 12, niet tijdig betaald heeft;
5° misbruik maakt van een vergunning;
6° de maatregelen vermeld in artikel 11, 4° en 5° niet naleeft.
Voor het hoofd van het departement Mobiliteit en Openbare Werken beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, te nemen, wordt de vergunninghouder op de hoogte gebracht van de overweging om een van de voormelde maatregelen te nemen.
De vergunninghouder wordt geïnformeerd over de mogelijkheid om een schriftelijk verweer te richten aan het hoofd van het departement Mobiliteit en Openbare Werken binnen dertig dagen nadat hij de kennisgeving, vermeld in het tweede lid, heeft ontvangen.
Het hoofd van het departement Mobiliteit en Openbare Werken beslist om een maatregel als vermeld in het eerste lid, al dan niet te nemen binnen dertig dagen na ontvangst van het schriftelijk verweer of bij gebrek aan een tijdig schriftelijk verweer binnen dertig dagen na het verstrijken van de termijn, vermeld in het derde lid.
Bij gebrek aan een beslissing binnen de termijn, vermeld in het vierde lid, wordt het hoofd van het departement Mobiliteit en Openbare Werken geacht af te zien van de maatregel, vermeld in het eerste lid.
HOOFDSTUK 7. - Slotbepalingen
Art.17. Dit besluit treedt buiten werking op 31 december 2024.
Art. 18. De Vlaamse minister, bevoegd voor de weginfrastructuur en het wegenbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.