Details





Titel:

14 JANUARI 2022. - Koninklijk besluit betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt



Inhoudstafel:

TITEL I. - Toepassingsgebied, definities en grondslagen
Art. 1-4
TITEL II. - De evaluatie van het personeelslid dat geen stagiair is
HOOFDSTUK I. - Evaluatiecyclus, gesprekken, verslagen en procedures
Art. 5-17
HOOFDSTUK II. - De remediëring
Art. 18-22
HOOFDSTUK III. - De vermelding "onvoldoende"
Art. 23
HOOFDSTUK IV. - Het evaluatiedossier
Art. 24-25
HOOFDSTUK V. - Beroep tegen een vermelding "onvoldoende" en zijn evaluatieverslag vóór de evaluatiecommissie
Art. 26-33
HOOFDSTUK VI. - De gevolgen voor de loopbaan
Art. 34-36
TITEL III. - Specifieke bepalingen voor de stagiair
HOOFDSTUK I. - Stageduur
Art. 37-40
HOOFDSTUK II. - Stagegesprekken, verloop en vermelding "onvoldoende"
Art. 41-46
HOOFDSTUK III. - Aanhangigmaking bij de evaluatiecommissie
Art. 47-50
HOOFDSTUK IV. - Gevolgen voor de loopbaan van de stagiair
Art. 51-52
TITEL IV. - Wijzigingsbepalingen
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel
Art. 53-55
HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel
Art. 56-58
HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot regeling van het verwerven door de militair van de hoedanigheid van Rijksambtenaar door overplaatsing
Art. 59-60
HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt
Art. 61
HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt
Art. 62-76
HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2017 betreffende de intrafederale mobiliteit van de personeelsleden van de federale diensten naar de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan
Art. 77
HOOFDSTUK VII. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 26 april 2017 betreffende de intrafederale mobiliteit van de personeelsleden die de rechterlijke macht terzijde staan en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot regeling van het verwerven door de militair van de hoedanigheid van Rijksambtenaar door overplaatsing
Art. 78
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt
Art. 79
TITEL V. - Opheffingsbepalingen
Art. 80-81
TITEL VI. - Overgangsbepalingen
Art. 82-83
TITEL VII. - Slotbepalingen
Art. 84-85



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1937100201  1939080750  2006002068  2007002002  2013002046  2013002052  2016002003  2017020328  2017040192  2017040352 



Uitvoeringsbesluit(en):

2023040405 



Artikels:

TITEL I. - Toepassingsgebied, definities en grondslagen
Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden van het federaal openbaar ambt. Het is evenwel niet van toepassing op het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen.
  Dit besluit is niet van toepassing op de mandaathouders.
  Het gebruik van de mannelijke vorm in dit koninklijk besluit is gemeenslachtig.

Art.2. Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder:
  1° federale dienst: een federale overheidsdienst of een programmatorische federale overheidsdienst, alsook de diensten die ervan afhangen, het Ministerie van Landsverdediging alsook de diensten die ervan afhangen of een van de rechtspersonen bedoeld in artikel 1, 3°, van de wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken;
  2° federaal openbaar ambt: het geheel van de federale diensten;
  3° federale overheidsdiensten: de federale overheidsdiensten en de programmatorische federale overheidsdiensten, alsook de diensten die ervan afhangen;
  4° openbare instellingen van sociale zekerheid: de instellingen die vallen onder het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, in toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels;
  5° instellingen van openbaar nut: de rechtspersonen bedoeld in artikel 1, 3°, van de voormelde wet van 22 juli 1993 die geen openbare instellingen van sociale zekerheid zijn;
  6° evaluator: de hiërarchische meerdere van het personeelslid of de functionele chef aan wie de hiërarchische meerdere de evaluatietaak heeft gedelegeerd;
  7° hiërarchische meerdere: de ambtenaar aan wie de directeur-generaal of, bij afwezigheid, de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde de verantwoordelijkheid over een dienst of over een team heeft toegekend en die dientengevolge rechtstreeks gezag uitoefent over de personeelsleden van die dienst of van dat team;
  8° functionele chef: de ambtenaar, de contractueel of de statutair die onder een andere rechtstoestand ressorteert die, onder de verantwoordelijkheid van de hiërarchische meerdere van een personeelslid, een rechtstreekse gezagsrelatie heeft ten aanzien van deze laatste bij het dagelijks uitoefenen van zijn ambt;
  9° personeelslid: elke werknemer in dienst van een federale dienst;
  10° ambtenaar: elk personeelslid van een federale dienst van wie de arbeidsrelatie met de overheid eenzijdig door deze overheid wordt bepaald;
  11° stagiair: de ambtenaar die een stage vervult, niet vastbenoemd is en de eed niet heeft afgelegd in deze functie;
  12° contractueel: elk personeelslid dat met een arbeidsovereenkomst in dienst wordt genomen in een federale dienst;
  13° mandaathouder: de ambtenaar die een management- of een staffunctie uitoefent in het kader van een mandaat van bepaalde duur;
  14° leidend ambtenaar: de voorzitter van het directiecomité van een federale overheidsdienst, de voorzitter van een programmatorische federale overheidsdienst, de leidend ambtenaar of de ambtenaar belast met het dagelijks beheer van een openbare instelling van sociale zekerheid of van een instelling van openbaar nut, de ambtenaar die de directieraad van het Ministerie van Landsverdediging voorzit;
  15° directeur-generaal: met uitzondering van de leidend ambtenaar, de mandaathouder die hiërarchisch het dichtst bij een personeelslid staat;
  16° directeur: met uitzondering van de leidend ambtenaar, de hiërarchische meerdere die geen mandaathouder is en hiërarchisch het dichtst bij een ambtenaar staat die zelf de hiërarchische meerdere is van andere personeelsleden;
  17° P&O-directeur: de directeur van de stafdienst Personeel en Organisatie of, in de federale diensten waar deze functie niet is toegekend, de ambtenaar die verantwoordelijk is voor de dienst belast met het humanresourcesmanagement of, bij gebrek hieraan, de ambtenaar die verantwoordelijk is voor de personeelsdienst;
  18° evaluatie: de beschrijvende beoordeling van het functioneren, de competenties en de vaardigheden van het personeelslid;
  19° evaluatiecyclus: het opvolgingsproces dat het tempo van de evaluatie bepaalt, van de functiebeschrijving en/of de vaststelling van de doelstellingen tot de eindbeoordeling ervan;
  20° remediëring: een begeleiding op maat overeengekomen door de evaluator en het personeelslid met de steun van de P&O-directeur;
  21° gepresteerde dag: dag, halve dag of in voorkomend geval uren die het personeelslid daadwerkelijk werkt volgens het werkrooster overeengekomen met de overheid waaronder hij valt;
  22° werkdag : alle dagen van de week, met uitzondering van zaterdagen, zon en feestdagen;
  23° stage: evaluatiecyclus van een stagiair;
  24° functiebeschrijving : de beschrijving van het doel van de functie, de resultaatsgebieden, de functievereisten en de functiecontext waarin het personeelslid functioneert.
  Onder de term "personeelslid" die gebruikt wordt in de definities van het eerste lid, 9°, 10° en 12°, moet "lid van het burgerpersoneel" worden begrepen wanneer die term betrekking heeft op het ministerie van Landsverdediging.

Art.3. De evaluatie is gebaseerd op de volgende elementen:
  1° het bereiken van de prestatiedoelstellingen vastgelegd tijdens het evaluatiecyclusgesprek en in voorkomend geval aangepast gedurende de evaluatie, met name tijdens de functioneringsgesprekken;
  2° de ontwikkeling van de competenties van het personeelslid die nuttig zijn voor zijn functie.
  De evaluatie biedt de mogelijkheid om na te denken over de ontwikkeling van het personeelslid op verschillende sleutelmomenten in zijn loopbaan, met name wanneer hij zich geconfronteerd ziet met een wens of mogelijkheid tot evolutie, loopbaanontwikkeling of beroepsheroriëntering.
  De door het personeelslid uitgedrukte wens of mogelijkheid tot evolutie, loopbaanontwikkeling of beroepsheroriëntering kunnen niet als basis gebruikt worden voor de balans die tijdens het evaluatiecyclusgesprek of enig ander gesprek wordt gemaakt.

Art.4. De Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning begeleidt de federale diensten bij het implementeren van de evaluatiecycli.
  Elke federale dienst bezorgt jaarlijks vóór 1 mei een volledig verslag aan de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning over de evaluaties van het voorafgaande jaar. Het verslag wordt bekendgemaakt aan het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten.

TITEL II. - De evaluatie van het personeelslid dat geen stagiair is
HOOFDSTUK I. - Evaluatiecyclus, gesprekken, verslagen en procedures
Art.5. De evaluatiecyclus duurt twaalf maanden.
  De federale dienst legt de jaarlijkse datum waarop de evaluatiecyclus start vast.
  De evaluatiecyclus vangt evenwel aan:
  1° wanneer de ambtenaar benoemd wordt, wanneer hij bevorderd wordt tot het hogere niveau of de hogere klasse of na ambtshalve mobiliteit of een terbeschikkingstelling;
  2° op de eerste dag van de uitvoering van het contract voor een contractueel;
  3° op de eerste dag van de verandering van functie;
  4° bij de vaststelling van de afsluiting van een remediëring;
  5° wanneer er een vermelding "onvoldoende" wordt toegekend.
  De evaluatiecycli volgen elkaar automatisch op, onverminderd de afwijkende maatregelen voorzien in dit koninklijk besluit.
  In afwijking van het vierde lid en onverminderd artikelen 3 en 7, § 1, eerste lid, kan de leidend ambtenaar beslissen om de evaluatiecycli van de personeelsleden van zijn federale dienst van wie de evaluatiecyclus opnieuw opgestart wordt op basis van artikel 7, § 2, op eenzelfde datum te starten.

Art.6. § 1. Een evaluatiecyclusgesprek vindt plaats tussen de evaluator en het personeelslid, tijdens de evaluatiecyclus.
  Het evaluatiecyclusgesprek omvat twee luiken:
  1° Het bepalen van de doelstellingen die in toepassing van artikel 3, eerste lid, aan het personeelslid moeten worden toegewezen, de zogenaamde planning ;
  2° Het evalueren van het personeelslid met betrekking tot de doelstellingen die voor hem zijn bepaald in toepassing van artikel 3, eerste lid, de zogenaamde balans.
  § 2. Onverminderd § 1, tweede lid, 1°, worden de evaluator en het personeelslid het aan het begin van de evaluatiecyclus en vóór de planning eens over de functiebeschrijving wanneer het personeelslid vastbenoemd is, in dienst wordt genomen, van functie verandert, wanneer de remediëring wordt afgesloten of nadat de vermelding "onvoldoende" is toegekend. De functiebeschrijving wordt aangepast na belangrijke veranderingen van de functie.
  Als er geen consensus bereikt kan worden, organiseert de P&O-directeur of zijn afgevaardigde een bemiddeling. Als de bemiddeling mislukt, bepaalt de directeur of, bij diens afwezigheid, de directeur-generaal, de functiebeschrijving bij een met redenen omklede beslissing.

Art.7. § 1. De evaluator en het personeelslid stellen, op basis van de functiebeschrijving en in voorkomend geval de aangepaste functiebeschrijving, prestatiedoelstellingen en persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen vast.
  Als er geen consensus bereikt kan worden, organiseert de P&O-directeur of zijn afgevaardigde een bemiddeling. Als de bemiddeling mislukt, bepaalt de directeur of, bij afwezigheid, de directeur-generaal, de prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen op basis van de functiebeschrijving en in voorkomend geval de aangepaste functiebeschrijving, bij een met redenen omklede beslissing.
  In voorkomend geval zijn de prestatiedoelstellingen verenigbaar met de uitoefening van de vakbondsprerogatieven zoals omschreven in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en het koninklijk besluit van 28 september 1984 ter uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
  § 2. Tijdens de in artikel 6, § 1, tweede lid, 2°, bedoelde balans en onverminderd artikel 13 leidt het bereiken van de prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen in toepassing van artikel 6, § 1, tweede lid, 1° tot de activering van de volgende evaluatiecyclus van het personeelslid.
  § 3. In afwijking van paragraaf 2, tijdens de in artikel 6, § 1, tweede lid, 2°, bedoelde balans en onverminderd artikelen 11, 13 en 23, leidt het niet bereiken van de prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen in toepassing van artikel 6, § 1, tweede lid, 1° en die in voorkomend geval zijn aangepast tijdens de evaluatiecyclus, hetzij:
  1° tot de remediëring;
  2° tot de toekenning van de vermelding "onvoldoende".
  § 4. In afwijking van artikel 5, eerste lid en onverminderd artikel 8, wanneer het einde van een evaluatiecyclus, in toepassing van paragraaf 2, dient plaats te vinden binnen de zes maanden voorafgaand aan de begindatum van de evaluatiecycli vastgesteld in toepassing van artikel 5, vijfde lid, eindigt de evaluatiecyclus op de dag voor dit begin. Paragraaf 1 is in voorkomend geval van toepassing.
  § 5. In afwijking van artikel 5, eerste lid en onverminderd artikel 8, wanneer het einde van een evaluatiecyclus, in toepassing van paragraaf 2, voorzien is binnen de zes maanden na de begindatum van de evaluatiecycli vastgesteld in toepassing van artikel 5, vijfde lid, eindigt de evaluatiecyclus op de dag voor dit begin. Paragraaf 1 is in voorkomend geval van toepassing.

Art.8. Op het einde van de evaluatiecyclus nodigt de evaluator het personeelslid uit voor een evaluatiecyclusgesprek.
  Het evaluatiecyclusgesprek vindt plaats in de laatste maand van de evaluatiecyclus of in de maand die volgt op het einde ervan.
  Als het personeelslid op het tijdstip van het gesprek afwezig is, vindt het gesprek uiterlijk plaats in de maand die volgt op de werkhervatting.

Art.9. § 1. Tijdens de evaluatiecyclus wordt op uitnodiging van de evaluator een functioneringsgesprek gehouden:
  1° als het arbeidsstelsel wordt gewijzigd om de prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen aan te passen;
  2° bij de werkhervatting van een personeelslid dat meer dan zeventig ononderbroken dagen afwezig was, behalve als op dat ogenblik een evaluatiecyclusgesprek moet plaatsvinden, overeenkomstig artikel 8.
  § 2. Telkens het nodig is en onverminderd elk informeel gesprek wordt er een functioneringsgesprek georganiseerd op vraag van de evaluator of het personeelslid.
  Tijdens het functioneringsgesprek kunnen met name aan bod komen:
  1° oplossingen voor knelpunten in verband met het functioneren van het personeelslid;
  2° oplossingen voor knelpunten die het bereiken van de afgesproken doelstellingen bemoeilijken; deze problemen kunnen zowel betrekking hebben op de organisatie en de werking van de dienst, de begeleiding door de evaluator als op externe factoren;
  3° de ontwikkeling van het personeelslid binnen zijn huidige functie;
  4° de loopbaanperspectieven en -verwachtingen van het personeelslid en de ontwikkeling van competenties die hiervoor wenselijk zijn.
  De prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen kunnen in onderling akkoord worden aangepast tijdens het functioneringsgesprek.
  Als er geen consensus bereikt kan worden, organiseert de P&O-directeur of zijn afgevaardigde een bemiddeling. Als de bemiddeling mislukt, neemt de directeur of, bij afwezigheid, de directeur-generaal, een met redenen omklede beslissing.

Art.10. Een functioneringsgesprek georganiseerd op initiatief van de evaluator kan ten vroegste plaats vinden twintig gepresteerde dagen na de kennisgeving van het verslag van het voorgaande functioneringsgesprek.

Art.11. Onverminderd artikel 13 kan het door de evaluator georganiseerde functioneringsgesprek leiden tot:
  1° de remediëring;
  2° de toekenning van de vermelding "onvoldoende".
  Onverminderd artikel 10 beslist de hiërarchische meerdere ten vroegste tijdens het tweede functioneringsgesprek van een evaluatiecyclus over een remediëring voor het personeelslid.
  De in eerste lid, 2°, bedoelde vermelding "onvoldoende" wordt bij een gesprek tijdens de evaluatiecyclus en na een remediëring toegekend.

Art.12. De hiërarchische meerdere brengt de P&O-directeur op de hoogte van zijn remediëringsbeslissing voor het personeelslid.
  De P&O-directeur of zijn afgevaardigde is verantwoordelijk voor de implementering van de remediëring van het personeelslid volgens de modaliteiten bepaald in hoofdstuk II van Titel II. Hij vervult gedurende de hele remediëring een adviserende rol ten aanzien van de hiërarchische meerdere en het personeelslid.

Art.13. Na afloop van de in artikel 6 en artikel 9 bedoelde gesprekken stelt de evaluator een verslag op.
  Onverminderd artikel 32, kan het personeelslid bij elk verslag zijn schriftelijke aanmerkingen en opmerkingen overmaken aan de evaluator, die er de ontvangst van betekent.

Art.14. § 1. Het evaluatiecyclusverslag wordt door de evaluator aan het personeelslid betekend binnen de twintig werkdagen na het evaluatiecyclusgesprek.
  Behoudens afwijkende bepaling, heeft het in het eerste lid bedoelde verslag uitwerking op het einde van de evaluatiecyclus.
  § 2. Het in artikel 11, eerste lid, bedoelde verslag van het functioneringsgesprek wordt door de hiërarchische meerdere aan het personeelslid betekend volgens de modaliteiten bepaald in § 1, eerste lid.

Art.15. De hiërarchische meerdere houdt, in voorkomend geval nadat hij de functionele chef heeft geraadpleegd het gesprek, dat wordt afgesloten met een remediëringsbeslissing of met de toekenning van een vermelding "onvoldoende".

Art.16. Voor de toepassing van artikel 8 gaat de P&O-directeur of zijn afgevaardigde na of elk personeelslid zijn evaluatiecyclusgesprek krijgt.
  Als er geen evaluatiecyclusgesprek wordt gehouden binnen een termijn van 3 maanden vanaf het einde van de evaluatiecyclus bedoeld in artikel 8, eerste lid en onverminderd artikel 8, derde lid vangt de evaluatiecyclus aan op de eerste dag na het einde van de voorgaande evaluatiecyclus.

Art.17. In afwijking van artikel 5, eerste lid, wordt het einde van de evaluatiecyclus uitgesteld door de remediëring waartoe de hiërarchische meerdere heeft besloten tijdens het evaluatiecyclusgesprek of in voorkomend geval tijdens het functioneringsgesprek indien het einde van de evaluatiecyclus tijdens de remediëring komt.
  Onverminderd het vorige lid stelt het gesprek waarmee akte wordt genomen van de afsluiting van de remediëring of de toekenning van de vermelding "onvoldoende" een einde aan de evaluatiecyclus.
  In afwijking van artikel 14, § 1, tweede lid, heeft het in het tweede lid bedoelde gespreksverslag uitwerking op de eerste dag van de volgende maand.

HOOFDSTUK II. - De remediëring
Art.18. § 1. De remediëring is een begeleiding "op maat" van het personeelslid bij de ontwikkeling van zijn loopbaan.
  Remediëring komt tegemoet aan de behoeften die de hiërarchische meerdere in de situatie van het personeelslid naargelang het geval vaststelt, naar aanleiding van :
  1° het niet bereiken van de vastgestelde prestatiedoelstellingen;
  2° de noodzaak om beroepscompetenties te ontwikkelen met het oog op loopbaanontwikkeling of een heroriëntering om de inzetbaarheid van het personeelslid te vergroten.
  De remediëring heeft als doel om snel specifieke begeleidingsmaatregelen ter beschikking te stellen van het personeelslid.
  § 2. De remediëring duurt minimaal zes maanden en maximaal twaalf maanden met een minimum van zestig door het personeelslid gepresteerde dagen.
  Onverminderd het eerste lid:
  1° kan de overeengekomen duur van de remediëring slechts een keer aangepast worden;
  2° kan de remediëring in onderling akkoord te allen tijde worden stopgezet.

Art.19. Onverminderd artikel 7, § 3, en artikel 11 begeleidt de P&O-directeur of zijn afgevaardigde de remediëring en brengt hij regelmatig verslag uit aan de hiërarchische meerdere.
  De P&O-directeur of zijn afgevaardigde is met name bevoegd om:
  1° de voorwaarden van de remediëringsovereenkomst voor te stellen;
  2° de uitvoering en het verloop van de remediëring te controleren;
  3° de rollen en de verantwoordelijkheden van de actoren in het kader van de remediëring van het personeelslid vast te stellen;
  4° te rapporteren over het verloop van de remediëring door conclusies en eventueel aanbevelingen te formuleren.

Art.20. De remediëringsovereenkomst heeft op de volgende elementen betrekking:
  1° de doelstellingen in verband met de functionering die aan de basis liggen van de remediëringsaanvraag;
  2° de overwogen begeleidingsvoorstellen;
  3° de duur van de remediëringsperiode;
  4° de lijst van verwachte concrete en meetbare resultaten en eventueel de bijbehorende planning;
  5° de hulpmiddelen en vormen van ondersteuning die moeten worden voorzien en de aangepaste middelen voor competentieontwikkeling in het kader van de remediëring.

Art.21. § 1. Tijdens een functioneringsgesprek dat aan het begin van het remediëring wordt georganiseerd, maken de hiërarchische meerdere, het personeelslid en de P&O-directeur of zijn afgevaardigde afspraken over de remediëring en de modaliteiten ervan.
  In afwijking van het eerste lid en onverminderd § 4 kan het personeelslid de remediëring weigeren.
  Het weigeren van de remediëring belet niet dat na zes maanden, onverminderd het minimum van zestig gepresteerde dagen bedoeld in artikel 18, § 2, eerste lid, de vermelding "onvoldoende" kan worden toegekend.
  In afwijking van artikel 7, § 1, richt de evaluatie van het personeelslid in remediëring zich op de prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen die zijn bepaald tijdens het in het eerste lid bedoelde functioneringsgesprek.
  § 2. Op regelmatige tijdstippen, overeengekomen door de bij de remediëring betrokken partijen beslist de hiërarchische meerdere tijdens een functioneringsgesprek met name op basis van de rapportering door de P&O-directeur of zijn gemachtigde over het gevolg dat aan de remediëring gegeven zal worden.
  § 3. Op het einde van de overeengekomen remediëring en onverminderd artikel 18, § 2, sluit de hiërarchische meerdere de remediëring af in een gesprek en beslist hij met name op basis van de rapportering bezorgd door de P&O-directeur of zijn gemachtigde of het personeelslid:
  1° een nieuwe evaluatiecyclus aanvat;
  2° een verlenging van de remediëring krijgt;
  3° de vermelding "onvoldoende" krijgt toegekend.
  Voor de in het eerste lid bedoelde punten 1° en 3° wordt het functioneringsgesprek gelijkgesteld met een evaluatiecyclusgesprek.
  § 4. Remediëring is verplicht voor het personeelslid dat de vermelding "onvoldoende" krijgt toegekend.

Art.22. De P&O-directeur of zijn gemachtigde rapporteert aan de hiërarchische meerdere en de geëvalueerde over de vordering van de remediëring en formuleert minstens één keer conclusies en eventueel aanbevelingen tijdens een remediëringsperiode van zes maanden.
  Op het einde van de in artikel 20 overeengekomen remediëringsperiode en onverminderd artikel 18, § 2, rapporteert de P&O-directeur of zijn gemachtigde aan de evaluator en de geëvalueerde over de conclusies en eventueel de aanbevelingen met betrekking tot de evolutie van het personeelslid en met betrekking tot de uitvoering van de remediëringsovereenkomst. Bij deze gelegenheid kan hij de hiërarchische meerdere voorstellen om:
  1° een nieuwe evaluatiecyclus op te starten voor het personeelslid;
  2° de remediëring te verlengen voor het personeelslid;
  3° een vermelding "onvoldoende" toe te kennen.

HOOFDSTUK III. - De vermelding "onvoldoende"
Art.23. De vermelding "onvoldoende" wordt toegekend aan het personeelslid dat manifest ondermaats functioneert in vergelijking met het verwachte niveau en dat, zonder dat dit cumulatief is:
  1° minder dan 50% van zijn prestatiedoelstellingen heeft gerealiseerd;
  2° de competenties die noodzakelijk zijn om zijn functie uit te oefenen niet heeft ontwikkeld en deze functie niet langer op een bevredigende wijze kan uitoefenen, terwijl het die doelstelling kreeg toegewezen tijdens het evaluatiecyclusgesprek.

HOOFDSTUK IV. - Het evaluatiedossier
Art.24. Het individuele evaluatiedossier omvat:
  1° een identificatiefiche met identiteitsgegevens, graad, klasse en aanwijzing;
  2° de functiebeschrijving;
  3° de overeengekomen prestatie- en ontwikkelingsdoelstellingen voor de verschillende evaluatiecycli;
  4° de verslagen van de eventuele functioneringsgesprekken;
  5° eventuele verzoeken voor een functioneringsgesprek die niet zijn uitgemond in een gesprek;
  6° de door het personeelslid op zijn verzoek toegevoegde documenten;
  7° in voorkomend geval de schriftelijke aanmerkingen en opmerkingen van het personeelslid gemaakt overeenkomstig artikel 13;
  8° de evaluatiecyclusverslagen, en in voorkomend geval de verslagen van de functioneringsgesprekken;
  9° in voorkomend geval de beroepsdossiers bestaande uit de beroepen, de adviezen van de evaluatiecommissie en de beslissingen van de leidend ambtenaar;
  10° in voorkomend geval de remediëringsovereenkomst, de documenten met de conclusies van de P&O-directeur over de remediëring;
  11° in voorkomend geval de verslagen van de verplichte stagefunctioneringsgesprekken;
  12° in voorkomend geval de dossiers, voorstellen of beslissingen van de evaluatiecommissie.

Art.25. Het individueel evaluatiedossier is ter beschikking van het personeelslid, van zijn evaluator, van de hiërarchische lijn tot en met de leidend ambtenaar en van de stafdienst Personeel en Organisatie van de betrokken federale dienst.
  Het evaluatiedossier wordt aan de nieuwe federale dienst bezorgd in geval van mobiliteit naar een andere federale dienst.

HOOFDSTUK V. - Beroep tegen een vermelding "onvoldoende" en zijn evaluatieverslag vóór de evaluatiecommissie
Art.26. Er wordt voor alle federale diensten een commissie opgericht die bevoegd is voor de beroepen inzake evaluatie en voor de stages, hierna genoemd de evaluatiecommissie.
  De evaluatiecommissie bestaat uit een Nederlandstalige afdeling en een Franstalige afdeling.
  De taalrol of het taalstelsel van het personeelslid, overeenkomstig artikel 15, § 1, van de gecoördineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken, bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt.
  Het personeelslid van het Duitse taalstelsel verschijnt voor de afdeling voorgezeten door de plaatsvervangende voorzitter die zijn kennis van het Duits bewijst overeenkomstig artikel 27, § 1, derde lid.

Art.27. § 1. De evaluatiecommissie is per afdeling samengesteld uit zes leden:
  1° een voorzitter aangewezen door de minister van Ambtenarenzaken en hernomen op een door hem vastgestelde lijst;
  2° vijf leden hernomen op een lijst vastgesteld door de minister van Ambtenarenzaken, waarvan twee aangewezen door hem en drie aangewezen door de representatieve vakorganisaties, in de zin van artikel 7 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, naar rato van één per organisatie.
  De Franstalige voorzitter zit de Franstalige afdeling voor. De Nederlandstalige voorzitter zit de Nederlandstalige afdeling voor.
  De voorzitter die de kennis van het Duits bewijst, zit, voor de dossiers van de personeelsleden van het Duitse taalstelsel, de Franstalige of de Nederlandstalige afdeling voor naargelang hij de Franse of de Nederlandse taal beheerst.
  § 2. Voor de samenstelling van de evaluatiecommissie, bepaald in paragraaf 1, en voor elk dossier worden de leden aangeduid onder de personen aangewezen overeenkomstig artikel 28.

Art.28. § 1. Voor de toepassing van artikel 27, legt de minister van Ambtenarenzaken per afdeling een lijst vast van drie voorzitters, gekozen uit de houders van een management- of een staffunctie, de houders van een directiefunctie en de ambtenaren van de klasse A3, A4 en A5 die behoren tot een federale dienst.
  Eén van de voorzitters moet de kennis van het Duits bewijzen.
  § 2. De minister van Ambtenarenzaken legt per afdeling een lijst vast van achttien leden, van wie er:
  1° zes worden voorgedragen door de in college vergaderde leidende ambtenaren van de federale overheidsdiensten, de voorzitters van de programmatorische federale overheidsdiensten en de secretaris-generaal van het Ministerie van Landsverdediging;
  2° zes worden voorgedragen door de in college vergaderde leidende ambtenaren van de openbare instellingen van sociale zekerheid;
  3° zes worden voorgedragen door de in college vergaderde leidende ambtenaren van de instellingen van openbaar nut.
  § 3. De representatieve vakorganisaties wijzen per afdeling hun vertegenwoordigers aan, te weten achttien leden, van wie er zes behoren tot de federale overheidsdiensten en het Ministerie van Landsverdediging, zes tot de openbare instellingen van sociale zekerheid en zes tot de federale instellingen van openbaar nut.
  De minister van Ambtenarenzaken erkent de leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties en neemt deze leden op in de in § 2 vastgelegde lijst.

Art.29. De evaluatiecommissie beraadslaagt geldig als minstens zes van haar leden aanwezig zijn, ten belope van drie leden aangewezen door de minister van Ambtenarenzaken, bij wie de voorzitter gerekend wordt, en drie leden aangewezen door de representatieve vakorganisaties.
  In de evaluatiecommissie zetelt minstens één van de door de minister van Ambtenarenzaken aangestelde leden en één van de door de representatieve vakorganisaties aangestelde leden die behoren tot de groep van federale diensten waaronder het personeelslid ressorteert.
  Wanneer er meer dan zes leden aanwezig zijn en op het tijdstip van de stemming het aantal door de overheid aangewezen leden en het aantal door de representatieve vakorganisaties aangewezen leden niet gelijk is, wordt de pariteit hersteld door loting. De voorzitter neemt niet deel aan de loting.

Art.30. Een lid van de evaluatiecommissie kan enkel zetelen indien het op geen enkele wijze heeft deelgenomen aan de toekenning van de vermelding of aan het verloop van de stage.
  De leidend ambtenaar van de federale dienst waartoe het personeelslid in beroep behoort, zetelt niet.
  Het personeelslid en de evaluator worden ambtshalve opgeroepen om gehoord te worden.
  De evaluatiecommissie kan de P&O-directeur of zijn gemachtigde of elke andere in artikel 2, 6° tot en met 17°, bedoelde betrokkene die een rol speelt bij de bewuste evaluatie horen.
  De stemming is geheim. Bij staking van stemmen bepaalt de voorzitter de strekking van het advies of, in geval van stage, van de beslissing of van het voorstel.

Art.31. § 1. Het personeelslid verschijnt voor de evaluatiecommissie; hij kan zich laten bijstaan door de persoon van zijn keuze; hij mag zich niet laten vertegenwoordigen.
  De verdediger mag op geen enkele manier deel uitmaken van de evaluatiecommissie.
  De verschijning van het personeelslid, op diens verzoek, is niet onverenigbaar met het gebruik van de nieuwe communicatietechnologieën. Het akkoord van het personeelslid is vereist.
  § 2. De evaluatiecommissie beraadslaagt zonder het personeelslid te horen, op basis van alleen het evaluatiedossier, wanneer het personeelslid niet geantwoord heeft op de eerste en de tweede oproeping.
  § 3. De afwezigheid van de evaluator belet de evaluatiecommissie niet te beraadslagen.
  § 4. De minister van Ambtenarenzaken stelt een huishoudelijk reglement op voor de evaluatiecommissie.

Art.32. Binnen de twintig werkdagen na de kennisgeving van het verslag kan het personeelslid een schriftelijk beroep instellen tegen dit verslag en de vermelding "onvoldoende" die hem toegekend is.
  Het beroep wordt ingesteld bij de leidend ambtenaar, die onmiddellijk een ontvangstbericht stuurt en het beroep onverwijld doorgeeft aan de evaluatiecommissie. De leidend ambtenaar bezorgt deze ook een afschrift van het deel van het in artikel 24 bedoelde individuele evaluatiedossier betreffende de evaluatiecyclus waar het beroep betrekking op heeft.
  In afwijking van artikel 25 kan de Commissie met het oog op het beroep vragen om alle in het voormelde artikel 24 bedoelde stukken van het individuele dossier te raadplegen.
  Het beroep werkt opschortend. In voorkomend geval begint de in hoofdstuk II voorziene remediëring ten vroegste de dag volgend op de dag dat de leidend ambtenaar het advies van de evaluatiecommissie heeft meegedeeld aan het personeelslid samen met de beslissing die hij eventueel hij heeft genomen.

Art.33. Wanneer de evaluatiecommissie heeft voorgesteld om de vermelding "onvoldoende" niet te behouden, neemt de leidend ambtenaar de beslissing om:
  1° ofwel het advies van de evaluatiecommissie te volgen;
  2° ofwel, indien de evaluatiecommissie geen unaniem advies uitbrengt, de vermelding "onvoldoende" te bevestigen.
  Hij deelt zijn beslissing mee aan het personeelslid in beroep binnen de twintig werkdagen na de ontvangst van het advies.
  Indien de evaluatiecommissie heeft voorgesteld de vermelding te behouden, wordt deze definitief.
  De leidend ambtenaar brengt er het personeelslid in beroep onmiddellijk van op de hoogte en deelt hem het advies mee.
  Een kopie van de mededeling bedoeld in het eerste of derde lid is bestemd voor de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning.

HOOFDSTUK VI. - De gevolgen voor de loopbaan
Art.34. Als er binnen de vier jaar na de toekenning van de eerste vermelding "onvoldoende" een tweede vermelding "onvoldoende" wordt gegeven, zelfs als deze vermeldingen niet op elkaar volgen, ontslaat de leidend ambtenaar het personeelslid wegens beroepsongeschiktheid of stelt dit voor aan de overheid die de benoemingsbevoegdheid heeft of waaraan de benoemingsbevoegdheid werd overgedragen.
  De in eerste lid bedoelde periode van vier jaar wordt in voorkomend geval verlengd totdat die tweehonderdveertig gewerkte dagen telt.

Art.35. Artikel 34 is niet van toepassing wanneer de vermelding "onvoldoende" wordt toegekend in het kader van de uitoefening van een hogere functie.
  Deze vermelding stelt ambtshalve een einde aan de aanwijzing in een hogere functie.
  In de functie van de klasse of het niveau waarin de ambtenaar benoemd is, wordt de evaluatiecyclus afgesloten overeenkomstig artikel 7, § 2, eerste lid.

Art.36. Er wordt een toelage wegens ontslag toegekend aan de ambtenaar die ontslagen wordt wegens beroepsongeschiktheid.
  Het bedrag van de toelage is vastgelegd in artikel 21 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.

TITEL III. - Specifieke bepalingen voor de stagiair
HOOFDSTUK I. - Stageduur
Art.37. De stage duurt één jaar. Hij begint bij voorkeur op de eerste dag of op de vijftiende dag van een maand.
  Onverminderd artikel 1, § 2, van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, wordt de stage voltijds verricht. In geval van deeltijdse prestaties wordt de stageduur op evenredige wijze verlengd.

Art.38. § 1. Om de duur van de verrichte stage te berekenen worden alle periodes waarin de stagiair in de stand van dienstactiviteit is in aanmerking genomen.
  § 2. Periodes van afwezigheid gedurende de stage hebben een verlenging van deze stage tot gevolg, vanaf het moment dat ze, in één of verschillende malen, dertig werkdagen overschrijden, zelfs als de stagiair in de stand van dienstactiviteit is.
  Komen niet in aanmerking voor de berekening van de dertig werkdagen: afwezigheden als gevolg van:
  1° het jaarlijks vakantieverlof;
  2° de artikelen 14, 15 en 20 van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen;
  3° de artikelen 81, §§ 1 en 2, 82, 83 en 84 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel;
  4° het verlof voor de uitoefening van een functie binnen een secretariaat, een beleidscel, de cel algemene beleidscoördinatie of een cel algemeen beleid van een lid van de federale regering.
  De eventuele verlenging neemt de in het eerste lid bedoelde dertig dagen prestaties niet in aanmerking.
  § 3. Tijdens zijn afwezigheden behoudt de stagiair zijn hoedanigheid van stagiair.
  § 4. Gedurende de periode van verlenging van de stage beslist de evaluator in overleg met de P&O-directeur of zijn gemachtigde of er voor de stagiair reden bestaat hetzij om zijn opleiding voort te zetten, hetzij voor enig andere maatregel tot perfectionering.

Art.39. Onverminderd de oorzaken van verlenging bedoeld in artikel 38, § 2, kan de stage maximaal met vier maanden worden verlengd in de gevallen bedoeld in de artikelen 47, eerste lid, 2° en 48, § 2, eerste lid, 2°.
  Gedurende de periode van verlenging van de stage behoudt de betrokkene zijn hoedanigheid van stagiair.

Art.40. In elke federale dienst wordt de stage geleid door de evaluator.
  Het akkoord van de P&O-directeur of zijn gemachtigde is vereist wanneer dit uitdrukkelijk vermeld is in de bepalingen van dit koninklijk besluit.

HOOFDSTUK II. - Stagegesprekken, verloop en vermelding "onvoldoende"
Art.41. De stage omvat op zijn minst:
  1° een stageplanningsgesprek;
  2° drie functioneringsgesprekken zoals bepaald in artikel 43;
  3° een gesprek op het einde van de stage.

Art.42. Het stageplanningsgesprek vindt plaats in de maand na het begin van de stage. Onverminderd artikel 3 bepaalt de evaluator tijdens het stageplanningsgesprek de prestatiedoelstellingen en ten minste twee persoonlijke ontwikkelingsdoelstellingen om:
  1° de optimale integratie van de stagiair binnen zijn federale dienst en binnen het federaal openbaar ambt in het algemeen mogelijk te maken;
  2° aan te tonen of de stagiair over de vaardigheden en bekwaamheden beschikt die vereist zijn om de functie uit te oefenen en die verband houden met de betrekking die hij uitoefent.
  Het planningsgesprek van de stagiair bepaalt in welke mate aan elke in het eerste lid bepaalde doelstelling moet worden voldaan om de beoordeling van de evolutie van de stagiair tijdens elk verplicht functioneringsgesprek bepaald in artikel 43 mogelijk te maken.

Art.43. § 1. Tijdens de stage worden er drie functioneringsgesprekken gehouden tussen de evaluator en de stagiair. Ze worden evenwichtig gespreid over de hele evaluatieperiode.
  Het doel van deze gesprekken is om de balans op te maken van de functionering van de stagiair, de behaalde resultaten, de eventuele moeilijkheden en de middelen die moeten worden ingezet om die te verhelpen. Op vraag van de stagiair woont de P&O-directeur of zijn gemachtigde de gesprekken bij.
  Om de evolutie van de stagiair in de loop van de stage te kunnen beoordelen, worden de doelstellingen die tijdens het planningsgesprek zijn vastgelegd of tijdens een vorig functioneringsgesprek zijn aangepast, aangevuld, aangepast of verduidelijkt tijdens elk verplicht functioneringsgesprek.
  Elk verplicht functioneringsgesprek wordt afgesloten met een verslag en de vermelding "onvoldoende" kan door de hiërarchische meerdere worden toegekend op basis van de in artikel 23 bedoelde criteria.
  § 2. De evaluator bezorgt de stagiair het verslag van het verplichte functioneringsgesprek binnen de twintig werkdagen na het gesprek. Er wordt onverwijld een kopie daarvan bezorgd aan de P&O-directeur.
  § 3. De functioneringsvermelding "onvoldoende" verkregen tijdens de verplichte functioneringsgesprekken van de stage heeft geen enkele invloed op de loopbaan van de ambtenaar.
  Behoudens uitdrukkelijk akkoord tussen de evaluator, de stagiair en de P&O-directeur leidt de vermelding "onvoldoende" tot de aanhangigmaking van de bevoegde evaluatiecommissie inzake stage zoals bepaald in artikel 26.

Art.44. § 1. Op het einde van de stage nodigt de evaluator de stagiair uit voor een stage-evaluatiegesprek.
  Het stage-evaluatiegesprek vindt plaats in de laatste maand van de stage, die eventueel werd verlengd.
  Als het stagiair op het tijdstip van het gesprek afwezig is, vindt het gesprek uiterlijk plaats in de maand die volgt op de werkhervatting.
  § 2. Het gesprek op het einde van de stage wordt afgesloten met een verslag en de vermelding "onvoldoende" kan door de hiërarchische meerdere worden toegekend op basis van de in artikel 23 bedoelde criteria.
  De vermelding "onvoldoende" die volgt op een gesprek op het einde van de stage leidt tot de aanhangigmaking van de evaluatiecommissie zoals bepaald in artikel 26.

Art.45. De P&O-directeur of zijn gemachtigde of, bij afwezigheid, de leidend ambtenaar voert zelf de evaluatie van de stagiair uit in geval van nalatigheid van de evaluator.

Art.46. De verandering van aanwijzing van een stagiair brengt met zich mee dat er een verplicht stagefunctioneringsgesprek wordt gehouden. In voorkomend geval wordt er een planningsgesprek georganiseerd.
  Op zijn schriftelijk verzoek of op voorstel van de evaluatiecommissie kan de stagiair gedurende de stage benoemd worden in een andere federale dienst, voor zover enerzijds de leidend ambtenaar van de federale dienst waar de stagiair in het begin van zijn stage benoemd werd of zijn gemachtigde en anderzijds de leidend ambtenaar van de andere federale dienst of zijn gemachtigde hun toestemming hebben gegeven.

HOOFDSTUK III. - Aanhangigmaking bij de evaluatiecommissie
Art.47. Gedurende de stage bezorgt de P&O-directeur, behalve in geval van akkoord van de stagiair zoals bedoeld in artikel 43, § 3, tweede lid, zodra er een functioneringsvermelding "onvoldoende" aan de stagiair wordt toegekend na afloop van een verplicht stagefunctioneringsgesprek onverwijld het evaluatiedossier van de stagiair aan de evaluatiecommissie bedoeld in de artikelen 26 tot 31, die, naargelang van het geval:
  1° een met redenen omkleed ontslagvoorstel voorlegt aan de overheid bepaald in artikel 51;
  2° beslist of de stage mag worden voortgezet; in voorkomend geval gaat de beslissing gepaard met een voorstel tot verandering van aanwijzing van de stagiair binnen zijn federale dienst aan de leidend ambtenaar of met een voorstel tot benoeming van de stagiair in een andere federale dienst, overeenkomstig artikel 46.

Art.48. § 1. Na afloop van de stage bezorgt de P&O-directeur de evaluatiecommissie onverwijld het evaluatiedossier van de stagiair aan wie de evaluatievermelding "onvoldoende" werd toegekend.
  Bij het dossier voegt hij een met redenen omkleed verlengings- of ontslagvoorstel.
  § 2. Naargelang van het geval:
  1° legt de evaluatiecommissie een met redenen omkleed ontslagvoorstel voor aan de overheid bepaald in artikel 51 indien het in § 1, tweede lid, bedoelde voorstel ontslag is ;
  2° beslist de evaluatiecommissie of de stage moet worden verlengd; in dat geval loopt de in artikel 39 bepaalde duur pas vanaf die datum; in voorkomend geval gaat de beslissing gepaard met een voorstel tot verandering van aanwijzing van de stagiair binnen zijn federale dienst aan de leidend ambtenaar of met een voorstel tot benoeming van de stagiair in een andere federale dienst, overeenkomstig artikel 46;
  3° legt de evaluatiecommissie een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor aan de overheid bepaald in artikel 51, overeenkomstig artikelen 33 of 37 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel; in dat geval wordt de stageperiode beschouwd als gunstig voor de benoeming en vangt de eerste evaluatiecyclus bedoeld in artikel 5 aan op de eerste dag na de datum van de akte van benoeming tot ambtenaar.

Art.49. Na afloop van de stage die werd verlengd overeenkomstig artikel 48, § 2, eerste lid, 2°, bezorgt de P&O-directeur de evaluatiecommissie onverwijld het evaluatiedossier van de stagiair aan wie de evaluatievermelding "onvoldoende" werd toegekend.
  De evaluatiecommissie legt, naargelang van het geval:
  1° een met redenen omkleed benoemingsvoorstel voor aan de overheid bepaald in artikel 51, overeenkomstig artikelen 33 of 37 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel; in dat geval wordt de stageperiode beschouwd als gunstig voor de benoeming en vangt de eerste evaluatiecyclus bedoeld in artikel 5 aan op de eerste dag na de datum van de akte van benoeming tot ambtenaar;
  2° een met redenen omkleed ontslagvoorstel voor aan de overheid bepaald in artikel 51.

Art.50. Het evaluatiedossier van de stagiair maakt deel uit van het in artikel 24 bedoelde dossier van het personeelslid.

HOOFDSTUK IV. - Gevolgen voor de loopbaan van de stagiair
Art.51. De stagiair kan worden ontslagen wegens beroepsongeschiktheid.
  Voor elke zware fout begaan gedurende of ter gelegenheid van de stage kan de stagiair die er zich schuldig aan maakt zonder opzegging worden ontslagen.
  De betrokkene moet vooraf worden gehoord of ondervraagd.
  Het in het eerste en tweede lid bedoelde ontslag wordt door de leidend ambtenaar uitgesproken op voorstel van de evaluatiecommissie.

Art.52. Het ontslag van een stagiair wegens beroepsongeschiktheid wordt uitgesproken mits een opzeggingstermijn van drie maanden.

TITEL IV. - Wijzigingsbepalingen
HOOFDSTUK I. - Wijziging van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel
Art.53. In artikel 33, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 november 2015, worden de woorden "wanneer hij, na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie zoals bepaald in artikel 24 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt zijn benoeming heeft voorgesteld." vervangen door de woorden "wanneer hij, na afloop van zijn stage-evaluatieperiode, geen vermelding "onvoldoende" heeft gekregen of wanneer de evaluatiecommissie, zoals bepaald in artikel 26 van het koninklijk besluit van januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt, zijn benoeming heeft voorgesteld.".

Art.54. In artikel 37 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 november 2015, worden de woorden "wanneer hij, na afloop van zijn evaluatieperiode, de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft verkregen of wanneer de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie zoals bepaald in artikel 24 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt zijn benoeming heeft voorgesteld." vervangen door de woorden "wanneer hij, na afloop van zijn stage-evaluatieperiode, geen vermelding "onvoldoende" heeft gekregen of wanneer de evaluatiecommissie, zoals bepaald in artikel 26 van het koninklijk besluit van januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt, zijn benoeming heeft voorgesteld.".

Art.55. In artikel 75, § 3, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 augustus 2016, worden de woorden "geen vermelding "te verbeteren" of "onvoldoende" hebben verkregen" vervangen door de woorden "geen vermelding "onvoldoende" hebben gekregen".

HOOFDSTUK II. - Wijziging van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel
Art.56. In artikel 29, § 4, van het koninklijk besluit van 7 augustus 1939 betreffende de evaluatie en de loopbaan van het rijkspersoneel worden de woorden "dat ze de vermelding "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachtingen" hebben behouden of teruggekregen" vervangen door de woorden "dat ze geen vermelding "onvoldoende" hebben gekregen".

Art.57. In artikel 31, § 1, van hetzelfde besluit worden de woorden "bij zijn laatste evaluatie de vermelding "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachting" hebben gekregen en behouden" vervangen door de woorden "mag hij bij zijn laatste evaluatie geen vermelding "onvoldoende" hebben gekregen."

Art.58. In artikel 31bis van hetzelfde besluit worden de woorden "dat ze de vermelding "uitzonderlijk" of "voldoet aan de verwachtingen" hebben behouden of teruggekregen" vervangen door de woorden "dat ze geen vermelding "onvoldoende" hebben gekregen".

HOOFDSTUK III. - Wijziging van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot regeling van het verwerven door de militair van de hoedanigheid van Rijksambtenaar door overplaatsing
Art.59. In artikel 8, van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot regeling van het verwerven door de militair van de hoedanigheid van Rijksambtenaar door overplaatsing, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het tweede lid, worden de woorden "het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt" vervangen door de woorden "het koninklijk besluit van 14 januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt";
  2° in het vierde lid, worden de woorden "vervangen door de woorden "artikelen 10/2 en 10/3 van het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt" vervangen door de woorden "artikelen 10/2 en 10/3 van het koninklijk besluit van 14 januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt".

Art.60. In artikel 14 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid worden de woorden "als hij na afloop van zijn evaluatieperiode de evaluatievermelding "voldoet aan de verwachtingen" of "uitzonderlijk" heeft gekregen of als de bevoegde beroepscommissie inzake evaluatie zijn benoeming heeft voorgesteld." vervangen door de woorden "als hij na afloop van zijn evaluatieperiode geen evaluatievermelding "onvoldoende" heeft gekregen of als de bevoegde evaluatiecommissie zijn benoeming heeft voorgesteld.";
  2° in het tweede lid worden de woorden "een periode die wordt afgesloten met de vermelding "voldoet aan de verwachtingen"" vervangen door de woorden "een periode die wordt afgesloten zonder vermelding overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 14 januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt";
  3° het derde lid wordt opgeheven.

HOOFDSTUK IV. - Wijziging van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt
Art.61. In artikel 51, vierde lid, van het koninklijk besluit van 15 januari 2007 betreffende de mobiliteit van de statutaire ambtenaren in het federaal administratief openbaar ambt worden de woorden "een nieuwe evaluatieperiode" vervangen door de woorden "een nieuwe evaluatiecyclus".

HOOFDSTUK V. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt
Art.62. Artikel 2, 17°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt wordt vervangen door de volgende bepaling:
  "17° vermelding "onvoldoende": de vermelding "onvoldoende" toegekend tijdens de evaluatiecyclus bepaald in het koninklijk besluit van 14 januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt;".

Art.63. Artikel 20 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
  "Art. 20.- Onverminderd artikel 75, § 3, van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel wordt het personeelslid dat behoort tot een niveau vermeld in kolom 1 van de onderstaande tabel bevorderd naar de hogere weddeschaal van zijn graad of van zijn klasse die in kolom 2 van dezelfde tabel vermeld staat op de 1e dag van de maand die volgt op de maand waarin hij minstens het aantal jaren schaalanciënniteit telt dat ernaast vermeld staat in kolom 3 van dezelfde tabel.


niveau promotion dans l'échelle de traitement bevordering in weddeschaal ancienneté d'échelle minimum
  schaalanciënniteit minimum
A-B-C-D vers le 2ème échelle de traitement
  naar de 2e weddeschaal
3 ans
  3 jaar
A A partir de la 3ème échelle de traitement
  vanaf de 3e weddeschaal
5 ans
  5 jaar
A Vers l'échelle de traitement NA16
  naar de weddeschaal NA16
3 ans
  3 jaar
B -C -D A partir de la 3ème échelle de traitement
  vanaf de 3e weddeschaal
6 ans
  6 jaar
D Vers l'échelle de traitement NDT6
  naar de weddeschaal NDT6
3 ans
  3 jaar
Art.64. Artikelen 21, 22 en 22/1, van hetzelfde besluit worden opgeheven.

Art.65. In artikel 26 van hetzelfde besluit worden de woorden "alsook de vermeldingen die hij in deze weddeschaal heeft gekregen" opgeheven.

Art.66. Het tweede lid van artikel 42 van hetzelfde besluit wordt opgeheven

Art.67. Artikel 43 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.68. In artikel 44 van hetzelfde besluit worden de woorden "In afwijking van de artikelen 42 en 43 " vervangen door de woorden " In afwijking van artikel 42".

Art.69. In artikel 45 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, worden de woorden "in de artikelen 42 en 43" vervangen door de woorden "in het artikel 42";
  2° in paragraaf 1, wordt het tweede lid opgeheven;
  3° in paragraaf 2, eerste lid, worden de woorden "in de artikelen 42 en 43" vervangen door de woorden "in het artikel 42";
  4° in paragraaf 2, wordt het tweede lid opgeheven.

Art.70. Artikel 46 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.71. Artikel 46/1 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.

Art.72. In artikel 47 van hetzelfde besluit worden de woorden " In afwijking van de artikelen 42, 43, 45 en 46" vervangen door de woorden "In afwijking van de artikelen 42 en 45".

Art.73. In artikel 53, vierde lid, van hetzelfde besluit wordt de zin "De vermeldingen gekregen tijdens de periode van gevaloriseerde geldelijke anciënniteit worden behouden. " opgeheven.

Art.74. In artikel 58/1 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  - in het eerste lid worden de woorden "na toepassing van artikelen 36, § 2, 41, § 1, tweede lid, 42 tot 46" vervangen or de woorden "na toepassing van artikelen 36, § 2, 41, § 1, tweede lid, 42, 44 en 45";
  - het tweede lid wordt opgeheven.

Art.75. In artikel 58/2, vijfde lid, van hetzelfde besluit wordt de zin "De vermeldingen die ze kregen tijdens de periode waarin de ambtenaren in een lagere klasse of in een lager niveau tijdelijk waren geaffecteerd, komen niet in aanmerking voor de toekenning van een schaalbonificatie." opgeheven.

Art.76. In artikel 59, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt de zin "Devermeldingen gekregen tijdens de periode van gevaloriseerde geldelijke anciënniteit worden behouden. " opgeheven.

HOOFDSTUK VI. - Wijziging van het koninklijk besluit van 25 april 2017 betreffende de intrafederale mobiliteit van de personeelsleden van de federale diensten naar de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan

Art.77. In artikel 3, 5°, van het koninklijk besluit van 25 april 2017 betreffende de intrafederale mobiliteit van de personeelsleden van de federale diensten naar de diensten die de rechterlijke macht terzijde staan worden de woorden "of "te verbeteren" hebben ontvangen tijdens zijn laatste evaluatie" vervangen door de woorden "hebben ontvangen tijdens zijn laatste evaluatiecyclus".
HOOFDSTUK VII. - Wijziging aan het koninklijk besluit van 26 april 2017 betreffende de intrafederale mobiliteit van de personeelsleden die de rechterlijke macht terzijde staan en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot regeling van het verwerven door de militair van de hoedanigheid van Rijksambtenaar door overplaatsing

Art.78. In artikel 13, eerste lid, van het koninklijk besluit van 26 april 2017 betreffende de intrafederale mobiliteit van de personeelsleden die de rechterlijke macht terzijde staan en tot wijziging van het koninklijk besluit van 12 juni 2006 tot regeling van het verwerven door de militair van de hoedanigheid van Rijksambtenaar door overplaatsing wordt de zin "Hij behoudt eveneens de vermeldingen in de evaluatiecyclus die hij reeds heeft bekomen in deze weddeschaal. " vervangen door de zin "De vermeldingen die hij heeft bekomen in de evaluatiecyclus in deze weddeschaal worden gelijkgesteld met het bereiken van de doelstellingen bedoeld in artikel 7, § 2, van het koninklijk besluit van 14 januari 2022 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt.".
HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt

Art.79. In artikel 35 van het koninklijk besluit van 13 juli 2017 tot vaststelling van de toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt worden de volgende wijzigingen aangebracht:   1° in het eerste lid worden de woorden "alsof hij er jaarlijks de vermelding "voldoet aan de verwachtingen" in had gekregen" opgeheven;   2° het tweede lid wordt opgeheven.
TITEL V. - Opheffingsbepalingen

Art.80. Het koninklijk besluit van 24 september 2013 betreffende de evaluatie in het federaal openbaar ambt wordt opgeheven.
Art.81. Het ministerieel besluit van 13 januari 2016 houdende goedkeuring van het gemeenschappelijk huishoudelijk reglement van de beroepscommissies inzake evaluatie wordt opgeheven.

TITEL VI. - Overgangsbepalingen

Art.82. De evaluatieperiodes en beroepsprocedures inzake evaluatie die lopende zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven onderworpen aan de bepalingen die vóór die datum van kracht waren.   De stageperiodes en de procedures inzake stages die hangende zijn bij de bevoegde commissie en die lopende zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven onderworpen aan de bepalingen die vóór die datum van kracht waren.   De procedures met betrekking tot bevorderingen door verhoging naar de hogere klasse of door overgang naar het hogere niveau die lopende zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, blijven onderworpen aan de bepalingen die op die datum van kracht waren.   De procedures met betrekking tot veranderingen van graad die lopende zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit blijven onderworpen aan de bepalingen die op die datum van kracht waren.   De procedures met betrekking tot mutaties die lopende zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven onderworpen aan de bepalingen die op die datum van kracht waren.   De procedures met betrekking tot federale, interfederale of intrafederale mobiliteit die lopende zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijven onderworpen aan de bepalingen die op die datum van kracht waren.   In afwijking van artikel 6, § 2, behouden personeelsleden die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een functiebeschrijving hebben deze functiebeschrijving tot het tijdstip waarop ze van functie veranderen.
Art.83. In afwijking van artikel 20 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013 betreffende de geldelijke loopbaan van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt geniet het personeelslid dat, in toepassing hetzij van artikelen 20, tweede lid, 21, tweede lid, en 22, tweede lid, hetzij van artikelen 43 en 46 van het voormelde koninklijk besluit van 25 oktober 2013, van kracht op de dag vóór de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit, binnen een maximumtermijn van twaalf maanden na de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit de bevordering in weddeschaal of de bonificatie kan genieten, de bevordering in weddeschaal of de bonificatie op basis van de voorgaande bepalingen.
  Wanneer ten gevolge van een verandering van graad of van rechtspositie bedoeld in respectievelijk artikelen 26 of 59 en artikelen 19 en 53 van het koninklijk besluit van 25 oktober 2013, die zich gelijktijdig voordoet met de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit, het personeelslid de versnelde vordering kan genieten in toepassing hetzij van artikelen 20, tweede lid, 21, tweede lid, en 22, tweede lid, hetzij van artikelen 43 en 46 van hetzelfde koninklijk besluit dat van kracht is op de dag vóór de inwerkingtreding van dit koninklijk besluit, geniet het betrokken personeelslid de toepassing van de voorgaande bepalingen.

TITEL VII. - Slotbepalingen

Art.84. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2022.
Art. 85. Onze ministers zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit