Details





Titel:

20 DECEMBER 2021. - Koninklijk besluit houdende toekenning van een uitkering ten voordele van de zelfstandige die zijn beroepsactiviteit tijdelijk onderbreekt naar aanleiding van het overlijden van een familielid(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 31-12-2021 en tekstbijwerking tot 06-10-2023)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - De uitkering in geval van overlijden van een familielid
Art. 2-7
HOOFDSTUK 3. - Wijzigingsbepaling
Art. 8-9



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

1967121910 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Inleidende bepaling
Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1) "het koninklijk besluit nr. 38": het koninklijk besluit nr.38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  2) "de zelfstandige": de zelfstandige bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38;
  3) "de helper": de helper bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 38, die geen meewerkende echtgenoot is;
  4) "de meewerkende echtgenoot": de meewerkende echtgenoot bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38;
  5) "de aanvrager": de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot die een aanvraag indient tot het bekomen van de in dit besluit bedoelde uitkeringen;
  6) "de begunstigde": de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot die de in dit besluit bedoelde uitkeringen geniet;
  7) "het sociaal verzekeringsfonds": de sociale verzekeringskas voor zelfstandigen bedoeld in artikel 20, § § 1 en 3, van het koninklijk besluit nr. 38;
  8) "familielid": de persoon bedoeld in artikel 18ter, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38.

HOOFDSTUK 2. - De uitkering in geval van overlijden van een familielid
Art.2.De uitkering wordt toegekend aan de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot, die beantwoordt aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
  1° Hij is onderworpen aan het koninklijk besluit nr. 38 zowel gedurende de twee kwartalen die het kwartaal van overlijden van het familielid voorafgaan, als gedurende het kwartaal van overlijden, als tijdens de kwartalen waarin de beroepsactiviteit onderbroken wordt in het kader van dit besluit.
  De zelfstandige die niet onderworpen was aan het koninklijk besluit nr. 38 tijdens één of twee van de twee kwartalen voorafgaand aan het kwartaal van het overlijden, wordt geacht dit wel te zijn, indien hij, respectievelijk tijdens dat ene kwartaal of die beide kwartalen, onderworpen was aan een ander stelsel van de Belgische sociale zekerheid.
  2° Hij is, voor de in 1° bedoelde periode, de in de artikelen 12, § 1, 12, § 1bis, 12, § 1ter, 13bis, § 2, 1°, 1°bis of 2°, van het koninklijk besluit nr. 38 bedoelde bijdragen verschuldigd.
  De zelfstandige beoogd door de artikelen 12, § 2, of 13, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, voldoet aan deze voorwaarde, voor zover het bedrag van zijn wettelijk verschuldigde voorlopige sociale bijdragen tijdens de vereiste kwartalen minstens gelijk is aan dat van de bijdragen bedoeld in voormeld artikel 12, § 1.
  3° Hij heeft de wettelijke verschuldigde voorlopige sociale bijdragen voor de twee kwartalen die het kwartaal van het overlijden van het familielid voorafgaan betaald of wordt geacht deze te hebben betaald.
  De zelfstandige die op basis van een onderwerping aan een ander stelsel van de Belgische sociale zekerheid, in aanmerking komt voor de in dit besluit bedoelde uitkering, overeenkomstig de bepaling in de tweede zin van 1°, wordt geacht aan deze voorwaarde te voldoen.
  4° Hij onderbreekt tijdelijk elke beroepsactiviteit naar aanleiding van het overlijden van het familielid. [1 Wanneer het kind bedoeld in artikel 18ter, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, levenloos geboren wordt, kan de uitkering slechts worden toegekend, op voorwaarde dat de zwangerschap minimaal honderdtachtig dagen heeft geduurd te rekenen van de verwekking.]1
  De onderbreking moet plaatsvinden in de periode die aanvangt op de dag van het overlijden en eindigt op de laatste dag van het jaar na de dag van het overlijden.
  De maximale periode van onderbreking, zoals bedoeld in artikel 18ter, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, hoeft niet noodzakelijk een aaneengesloten periode te zijn.
  Tijdens de periode van onderbreking oefent de begunstigde, ten persoonlijke titel, geen enkele beroepsactiviteit uit.
  5° Hij dient een aanvraag in overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 3.
  De onderbreking kan over verschillende aanvragen gespreid worden, op voorwaarde dat de totale duur van de onderbreking de maximale periode van onderbreking, zoals bedoeld in artikel 18ter, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38 niet overschrijdt.
  ----------
  (1)<KB 2023-09-27/09, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 06-10-2023>

Art.3. § 1. Om de uitkering te ontvangen, moet de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot een aanvraag indienen bij zijn sociaal verzekeringsfonds, met een aangetekende zending of elk ander middel dat de datum en de verzekerde aflevering van de zending waarborgt.
  § 2. De aanvraag moet, op straffe van verval, ten laatste op de laatste dag van het jaar na de dag van het overlijden worden ingediend.
  § 3. De aanvraag moet het volgende bevatten:
  a) een ereverklaring, waarin de aanvrager aangeeft welke dagen hij elke beroepsactiviteit heeft onderbroken of zal onderbreken;
  b) de naam, band van verwantschap en een uittreksel uit de overlijdensakte van het overleden familielid, voor zover het sociaal verzekeringsfonds zelf nog niet over deze informatie beschikt.

Art.4.Het dagelijks bedrag van de uitkering bedraagt [1 86,63 euro]1. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 109,34 (basis 2013 = 100).
  ----------
  (1)<KB 2023-04-07/16, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2023>

Art.5. Het recht op rouwverlof, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 28 augustus 1963 betreffende het behoud van het normaal loon van werknemers voor afwezigheidsdagen ter gelegenheid van familiegebeurtenissen of voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten, dat wordt toegekend naar aanleiding van het overlijden van dezelfde persoon, sluit, in voorkomend geval, het recht op de uitkering bedoeld in huidig besluit uit.
  Hetzelfde geldt voor het recht op omstandigheidsverlof, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, dat wordt toegekend naar aanleiding van het overlijden van dezelfde persoon.
  De uitkering bedoeld in dit besluit is evenmin verschuldigd voor de dagen waarop de aanvrager reeds een uitkering geniet in het kader van de artikelen 18 en 18bis, van het koninklijk besluit nr. 38.

Art.6. § 1. De uitbetaling van de in dit besluit bedoelde uitkering door het sociaal verzekeringsfonds gebeurt uiterlijk op het einde van de kalendermaand volgend op de kalendermaand van de onderbreking.
  Als de onderbreking afloopt voorafgaandelijk aan de indiening van de aanvraag bedoeld in artikel 3, gebeurt de uitbetaling uiterlijk op het einde van de kalendermaand die volgt op de maand waarin de genoemde aanvraag werd ingediend.
  § 2. De begunstigde verwittigt zijn sociaal verzekeringsfonds van elk element dat een beletsel kan vormen voor het genot van de uitkering en dat niet reeds zou zijn meegedeeld aan zijn sociaal verzekeringsfonds.

Art.7. § 1. De vordering tot uitbetaling van de in dit besluit bedoelde uitkering verjaart na verloop van één jaar te rekenen van de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de kalendermaand van de onderbreking.
  § 2. De vordering tot terugbetaling van de ten onrechte uitbetaalde uitkering verjaart na verloop van één jaar te rekenen van de datum waarop de uitbetaling met betrekking tot de aanvraag werd uitgevoerd.

HOOFDSTUK 3. - Wijzigingsbepaling
Art.8. In artikel 51, § 1, van het koninklijk besluit van 19 december 1967 houdende algemeen reglement in uitvoering van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 december 2019, worden de woorden "en de uitkering in geval van overlijden van een familielid" ingevoegd tussen de woorden "de geboortehulp" en "wanneer deze betaling binnen de vijf dagen dient te geschieden".

Art. 9. De minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft is belast met de uitvoering van dit besluit.