23 DECEMBER 2021. - Koninklijk besluit tot wijziging van een aantal bepalingen betreffende artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders
Art. 1-8
Artikel 1. In artikel 17 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 mei 2021, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in paragraaf 1, eerste lid, wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt:
"4° de door de bevoegde overheden erkende organisaties of organisaties die aangesloten zijn bij een erkende koepelorganisatie en die tot taak hebben socio-culturele vorming en/of sportinitiatie en/of sportactiviteiten te verstrekken, en de personen die buiten hun werk- of schooluren of tijdens de schoolvakanties door deze organisaties worden tewerkgesteld als animator, leider, monitor, coördinator, sporttrainer, sportlesgever, sportcoach, jeugdsportcoördinator, terreinverzorgers-materiaalmeester, lesgever, coach, procesbegeleider en de organisaties van de door de bevoegde overheden erkende amateurkunsten-sector of organisaties die aangesloten zijn bij een erkende koepelorganisatie, die personen tewerkstellen als artistieke of (kunst)technische begeleiders en lesgevers, coaches en procesbegeleiders en waarvan de prestaties geen artistieke prestaties zijn die al worden gedekt of in aanmerking komen voor de forfaitaire onkostenvergoeding in de zin van artikel 1bis, § 3, tweede lid, van de wet of bedoeld in artikel 17sexies van dit besluit;";
b) paragraaf 1, eerste lid wordt aangevuld met de bepaling onder 7°, luidende:
"7° de organisatoren van socioculturele manifestaties en de personen die ze tewerkstellen voor maximaal 32 uren, te spreiden volgens de behoeften op de dag van het evenement en 3 dagen voor of na het evenement, met uitsluiting van artistieke prestaties die al worden gedekt of in aanmerking komen voor de forfaitaire onkostenvergoeding in de zin van artikel 1bis, § 3, tweede lid, van de wet of bedoeld in artikel 17sexies van dit besluit.";
c) paragraaf 1 wordt aangevuld met drie leden, luidende:
"In afwijking van het eerste lid, worden de werkgevers en de werknemers bedoeld in 1° en 3° tot en met 7° van het eerste lid onttrokken aan de toepassing van de wet, voor zover de bedoelde betrekking in de loop van een kalenderjaar niet meer dan:
1° 300 uren overschrijdt, met een kwartaalplafond overeenstemmend met 190 uren tijdens het derde kwartaal en 100 uren voor de andere kwartalen van hetzelfde kalenderjaar, bij één of meer werkgevers voor activiteiten die onder het toepassingsgebied van dit artikel vallen;
2° In afwijking van de bepaling onder 1°, 450 uren overschrijdt, met een kwartaalplafond overeenstemmend met 285 uren tijdens het derde kwartaal en 150 uren voor de andere kwartalen van hetzelfde kalenderjaar, bij één of meer werkgevers voor de activiteiten die verband houden met de sportinitiatie of sportactiviteiten die onder het toepassingsgebied van dit artikel vallen.
De in het derde lid vastgestelde maxima kunnen gecumuleerd worden zonder evenwel de maxima bedoeld in het derde lid, 2° te overschrijden.
Indien één van de in het derde en vierde lid vastgestelde maxima wordt overschreden, vallen alle gewerkte arbeidsuren bij de werkgever bij wie de overschrijding zich voordoet, onder de toepassing van de wet, voor alle vergoedingen die dezelfde werkgever gedurende het kalenderjaar aan de werknemer heeft betaald. Deze bepaling is eveneens van toepassing op de in artikel 17bis van dit besluit bedoelde werknemers, indien het in artikel 17bis, § 2, bedoelde jaarlijkse maximum van 190 uren en/of de in het derde lid van dit artikel bedoelde driemaandelijkse maxima worden overschreden.";
d) wordt een paragraaf 1/1 ingevoegd, luidende:
" § 1/1. Het leveren van prestaties in de context van dit artikel, is niet toegestaan indien de werkgever en de betrokken werknemer door een arbeidsovereenkomst, een statutaire aanstelling of een aannemingsovereenkomst waren verbonden gedurende de periode van een jaar voorafgaand aan het begin van de prestaties.
Het leveren van prestaties in de context van dit artikel is evenmin toegestaan indien de werknemer werd tewerkgesteld door de werkgever in het kader van een overeenkomst gesloten in toepassing van de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers.
Het verbod bepaald in het eerste en het tweede lid is niet van toepassing indien tijdens dezelfde periode tussen de werkgever en de betrokken werknemer een arbeidsovereenkomst in de zin van titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten gold of wanneer de arbeidsovereenkomst een einde heeft genomen als gevolg van een pensionering.
Het verbod bedoeld in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op personen die de activiteiten verrichten bedoeld in artikel 3, 7° en 8°, van de wet van 24 december 2020 betreffende het verenigingswerk en die een aannemingsovereenkomst hebben gesloten tussen 1 januari 2021 en 31 december 2021. Deze bepaling is van toepassing tot en met 31 december 2022.
Het verbod bedoeld in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op personen bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, van dit artikel.";
e) paragraaf 3 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"In afwijking van het eerste lid, betreffende de werkgevers en de werknemers bedoeld in § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, moet de aangifte zoals bedoeld in § 2 van het aantal uren dat de werknemer tewerkgesteld zal worden voorafgaandelijk per tewerkstelling door de werkgever gebeuren langs elektronische weg, onder de vorm en volgens de bepalingen van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.";
f) het wordt aangevuld met paragraaf 10 en 11 luidende:
" § 10. Voor de werknemer die, in het kader van een in dit artikel bedoelde betrekking, meer dan 190 arbeidsuren gepresteerd heeft en vervolgens is aangeworven in het kader van een studentenarbeidsovereenkomst als bedoeld in titel VII van de voornoemde wet van 3 juli 1978, wordt het aantal uren studentenarbeid, verminderd met de uren die de voornoemde 190 uren overschrijden.
§ 11. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "arbeidsdagen" verstaan een dag van 8 uren.
Op de aangifte zoals bedoeld in § 2 wordt ieder begonnen uur aangegeven als een volledig uur.".
Art.2. In artikel 17bis van hetzelfde besluit, wordt paragraaf 2 vervangen als volgt:
" § 2. Worden eveneens aan de toepassing van de wet onttrokken, de studenten die de voorwaarden vervullen bedoeld in § 1 en aan de toepassing van de wet onttrokken werden met toepassing van artikel 17 op voorwaarde dat ze, tijdens hetzelfde kalenderjaar, maximum 190 uren werken in een tewerkstelling bedoeld in artikel 17 en maximum 475 uren in een tewerkstelling bedoeld in § 1. De driemaandelijkse maxima van artikel 17, § 1, derde lid, zijn van toepassing.".
Art.3. In artikel 1, 2°, van het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot uitbreiding van het toepassingsgebied en tot vaststelling van de bijzondere regels in verband met de toepassing van de arbeidsongevallenwet van 10 april 1971, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 maart 1995, worden de woorden "artikel 17, § 1, 2°, 3°, 4°, 5° en 6°, van vorenbedoeld koninklijk besluit;" vervangen door de woorden "artikel 17, § 1, eerste lid, 2°, 3°, 4°, 5°, 6° en 7°, van vorenbedoeld koninklijk besluit;".
Art.4. In het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 2018, wordt een artikel 7/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 7/2. Samen met de gegevens opgesomd in artikel 4, deelt de werkgever voor de personen, bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 1° en 3° tot en met 7°, van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969, de volgende gegevens mee, niet vroeger dan 15 dagen voor het begin van elk kwartaal:
1° ingedeeld per kalenderkwartaal, het aantal uren, bedoeld in artikel 17, § 1, derde lid, van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969, waarop de werknemer zal worden tewerkgesteld;
2° de datum van indiensttreding en de datum van uitdiensttreding van de werknemer per kwartaal;
3° de aard van de gewerkte prestatie van de werknemer zoals bedoeld in artikel 17, § 1, eerste lid, 2°, of in het derde lid, 1° en 2°, van voormeld koninklijk besluit van 28 november 1969, volgens de door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid bepaalde modaliteiten.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid treedt op als verwerkingsverantwoordelijke voor de persoonsgegevens bedoeld in het eerste lid.".
Art.5. De persoonsgegevens bedoeld in artikel 7/2 van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, worden door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid niet langer bewaard dan noodzakelijk voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, met een maximale bewaartermijn die afloopt één jaar na de definitieve beëindiging van de rechterlijke, administratieve en buitengerechtelijke procedures waarvoor deze persoonsgegevens noodzakelijk zijn.
Art.6. In artikel 9, tweede lid, van hetzelfde besluit gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 oktober 2005 en 13 december 2016, worden de woorden "en 7/1" en de woorden "of artikel 7/1" respectievelijk vervangen door de woorden ", 7/1 en 7/2" en de woorden "artikel 7/1, of artikel 7/2".
Art.7. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2022.
Art. 8. De minister bevoegd voor Werk en de minister bevoegd voor Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.