14 JANUARI 2021. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 maart 1991 tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, artikel 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen en van het koninklijk besluit van 5 oktober 2000 tot uitvoering van artikelen 2, §§ 2 en 3, tweede lid, 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 1, van dezelfde wet betreft
Art. 1-4
Artikel 1. In het koninklijk besluit van 7 maart 1991 tot uitvoering van artikel 2, §§ 2 en 3, artikel 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wordt een artikel 2quinquies ingevoegd, luidende :
"Art. 2quinquies. § 1. In afwijking van artikel 2quater kan geen enkele persoon de hoedanigheid van een lid van een ziekenfonds waarvan de mogelijkheid om te genieten van de voordelen van deze diensten opgeheven is zoals voorzien in artikel 2quater, vóór 1 januari 2022 verwerven.
In voorkomend geval behoudt de persoon tijdens de periode die loopt van de 25e maand van niet-betaling van de bijdragen tot 31 december 2021, de hoedanigheid van lid van een ziekenfonds waarvan de mogelijkheid om te genieten van een voordeel van de diensten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 is geschorst, zoals bepaald in artikel 2ter.
De bijdragen betreffende de periode bedoeld in het tweede lid, worden toegevoegd aan de bijdragen bedoeld in artikel 2ter, tweede lid, onverminderd de uitzonderingen bedoeld in het derde en het vierde lid van dit artikel 2ter. Voor de toepassing van deze uitzonderingen, moet in voorkomend geval ook de periode bedoeld in het tweede lid, in aanmerking genomen worden.
In afwijking van artikel 2bis, § 1, eerste lid, 2°, van dit besluit, moet men derhalve, om te kunnen genieten van een voordeel van de betrokken diensten voor een gebeurtenis die zich voordoet in 2021, in regel zijn met de bijdragen voor de periode van 1 januari 2019 tot en met de maand tijdens dewelke deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
§ 2. De eerste paragraaf is van toepassing onverminderd artikel 48bis van de wet van 6 augustus 1990.".
Art.2. In het koninklijk besluit van 5 oktober 2000 tot uitvoering van artikelen 2, §§ 2 en 3, tweede lid, 14, § 3, en artikel 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 1, van dezelfde wet betreft, wordt een artikel 1quinquies ingevoegd, luidende :
"Art. 1erquinquies. § 1. In afwijking van artikel 1quater kan geen enkele persoon de hoedanigheid van lid van een maatschappij van onderlinge bijstand waarvan de mogelijkheid om te genieten van de voordelen van deze diensten opgeheven is zoals voorzien in artikel 1quater, vóór 1 januari 2022 verwerven.
In voorkomend geval behoudt de persoon tijdens de periode die loopt van de 25e maand van niet-betaling van de bijdragen tot 31 december 2021, de hoedanigheid van lid van een maatschappij van onderlinge bijstand waarvan de mogelijkheid om te genieten van een voordeel van de diensten, bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990 is geschorst, zoals bepaald in artikel 1ter.
De bijdragen die betrekking hebben op de periode bedoeld in het tweede lid, worden toegevoegd aan de bijdragen bedoeld in artikel 1ter, § 2, eerste lid, onverminderd de uitzonderingen bedoeld in § 2, tweede en derde lid, van dit artikel 2ter. Voor de toepassing van deze uitzonderingen, moet in voorkomend geval ook de periode bedoeld in het tweede lid, in aanmerking genomen worden.
In afwijking van artikel 1bis, § 1, eerste lid, 2°, van dit besluit, moet men derhalve, om te kunnen genieten van een voordeel van de betrokken diensten voor een gebeurtenis die zich voordoet in 2021, in regel zijn met de bijdragen voor de periode van 1 januari 2019 tot en met de maand tijdens dewelke deze gebeurtenis zich heeft voorgedaan.
§ 2. De eerste paragraaf is van toepassing onverminderd artikel 48bis van de wet van 6 augustus 1990.".
Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2021.
Art. 4. De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.