12 DECEMBER 2021. - Koninklijk besluit tot harmonisatie van verschillende koninklijke besluiten over de bemiddeling in de financiële en verzekeringssector
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 1 juli 2006 tot uitvoering van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten
Art. 1-13
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 2015 tot uitvoering van Titel 4, Hoofdstuk 4 van Boek VII van het Wetboek van economisch recht
Art. 14-27, 15/2
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 18 juni 2019 tot uitvoering van de artikelen 5, 19° /1, 264, 266, 268 en 273 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen
Art. 28-29
HOOFDSTUK IV. - Centrale instellingen
Art. 30
HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen
Art. 31
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 32-33
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 1 juli 2006 tot uitvoering van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten
Artikel 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 1 juli 2006 tot uitvoering van de wet van 22 maart 2006 betreffende de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten en de distributie van financiële instrumenten, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de bepaling onder 2° worden, in de Franse versie, de woorden "intermédiaire en services bancaires et en services d'investissement" vervangen door de woorden "intermédiaire en services bancaires et d'investissement";
2° het artikel wordt aangevuld met de bepalingen onder 3° en 4°, luidende:
"3° "personen in contact met het publiek": de in artikel 13 van de wet bedoelde natuurlijke personen;
4° "identificatiegegevens":
a) voor natuurlijke personen die in het Belgische rijksregister zijn ingeschreven: naam, voornamen, adres van de woonplaats, rijksregisternummer;
b) voor natuurlijke personen die niet in het Belgische rijksregister zijn ingeschreven: naam, voornaam, geboorteplaats en -datum, adres van de woonplaats;
c) voor rechtspersonen: het ondernemingsnummer (voor de ondernemingen naar Belgisch recht), de rechtsvorm, de maatschappelijke benaming, het nationaal recht van de rechtspersoon, het adres van de statutaire zetel of, indien deze rechtspersoon volgens zijn nationaal recht geen statutaire zetel heeft, het adres waar zijn hoofdkantoor is gevestigd.".
Art.2. Artikel 2 van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt vervangen als volgt:
"Art. 2. Elke aanvraag om inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten als bedoeld in artikel 7, § 1, van de wet moet aan de FSMA worden gericht, samen met een dossier, overeenkomstig het bepaalde bij de artikelen 3 en 4. De inschrijvingsaanvraag en het inschrijvingsdossier worden langs elektronische weg bij de FSMA ingediend, volgens de door haar bepaalde en op haar website bekendgemaakte modaliteiten.
In zijn aanvraag specificeert de kandidaat in welke categorie van het register hij wil worden ingeschreven.
De aanvraag wordt ingediend door de natuurlijke persoon die om de inschrijving vraagt, of door de persoon die daartoe door hem gemachtigd is en daarbij onder zijn verantwoordelijkheid handelt, of, wanneer de aanvrager een rechtspersoon is, door het wettelijk bestuursorgaan of door een of meer personen die daartoe zijn gemachtigd en daarbij onder de verantwoordelijkheid van het wettelijk bestuursorgaan handelen.
Elke wijziging van de aanvraag tot inschrijving of van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde gegevens of documenten, of elke verdere actualisering van deze gegevens of documenten moet aan de FSMA worden meegedeeld in de vorm en volgens de modaliteiten als bedoeld in het eerste lid.".
Art.3. Artikel 3 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt:
"Art. 3. § 1. Zonder afbreuk te doen aan het recht van de FSMA om de bijkomende inlichtingen te vragen die zij nodig acht voor de beoordeling van het dossier, moet de kandidaat-tussenpersoon die een natuurlijke persoon is, om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, bij zijn aanvraag tot inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten de volgende gegevens verstrekken en documenten voegen:
1° zijn identificatiegegevens en zijn ondernemingsnummer;
2° een voor gereglementeerde activiteiten bestemd uittreksel uit het strafregister dat niet ouder is dan drie maanden;
3° een toelichting die, volgens de door de FSMA bepaalde modaliteiten, aantoont dat hij over de passende deskundigheid en professionele betrouwbaarheid beschikt als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 3°, van de wet;
4° het bewijs dat hij de vereiste beroepskennis bezit als bepaald in hoofdstuk III;
5° een attest afgeleverd door de verzekeringsonderneming bij wie de beroepsaansprakelijkheidsverzekering is gesloten overeenkomstig artikel 8, eerste lid, 5°, van de wet, en waaruit blijkt dat die verzekering voldoet aan de voorwaarden van hoofdstuk V;
Voor de agenten die, met toepassing van artikel 8, eerste lid, 5°, van de wet, zijn vrijgesteld van de verplichting om een beroepsaansprakelijkheidsverzekering te sluiten, een attest afgeleverd door de gereglementeerde onderneming waarvoor zij optreden, waarbij deze verklaart de aansprakelijkheidsverplichtingen van de tussenpersoon onvoorwaardelijk en onherroepelijk op zich te nemen;
6° het bewijs van toetreding tot Ombudsfin als bedoeld in artikel 8, eerste lid, 8°, van de wet;
7° het in artikel 8, eerste lid, 12°, van de wet bedoelde professioneel e-mailadres;
8° voor de tussenpersoon die in de categorie "agent in bank- en beleggingsdiensten" ingeschreven wil worden, de identificatiegegevens van de gereglementeerde onderneming in wiens naam en voor wiens rekening de tussenpersoon voornemens is te handelen;
9° de andere beroepswerkzaamheden die de kandidaat-tussenpersoon uitoefent;
10° het aantal personen in contact met het publiek dat de tussenpersoon voor de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten tewerkstelt;
11° indien de aanvraag wordt ingediend door een persoon die daartoe een bijzondere machtiging heeft gekregen als bedoeld in artikel 2, derde lid, het bewijs van deze machtiging.
§ 2. Naast de in paragraaf 1 bedoelde gegevens en documenten moet de kandidaat-tussenpersoon die in de categorie "makelaar in bank- en beleggingsdiensten" ingeschreven wil worden, bij zijn aanvraag de volgende gegevens verstrekken en documenten voegen:
1° een attest afgeleverd door de instelling die een waarborg of borgstelling heeft verleend overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV, en waaruit blijkt dat de waarborg- of borgstellingverbintenis voldoet aan de voorwaarden van artikel 9;
2° de identificatiegegevens van de gereglementeerde ondernemingen waarmee de tussenpersoon een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten;
3° een verklaring op erewoord als bedoeld in artikel 11, § 1, eerste lid, van de wet;
4° de identificatiegegevens van de verantwoordelijke persoon of personen als bedoeld in artikel 9, § 2, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten;
5° volgens de door de FSMA bepaalde modaliteiten, de documenten en gegevens die nodig zijn om aan te tonen dat hij zich zal conformeren aan de bepalingen van de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, die in artikel 11, § 1/1, van de wet worden opgesomd.".
Art.4. Artikel 4 van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt vervangen als volgt:
"Art. 4. Zonder afbreuk te doen aan het recht van de FSMA om de bijkomende inlichtingen te vragen die zij nodig acht voor de beoordeling van het dossier, moet de kandidaat-tussenpersoon die een rechtspersoon is, om een rechtsgeldige aanvraag in te dienen, bij zijn aanvraag tot inschrijving in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, naast de in artikel 3, § 1, 5° tot 10°, en § 2, bedoelde gegevens en documenten, ook volgende gegevens verstrekken en documenten voegen:
1° zijn identificatiegegevens;
2° de identificatiegegevens van de personen die met de effectieve leiding zijn belast, als bedoeld in artikel 9, 1°, van de wet;
De aanduiding welke van de personen die met de effectieve leiding zijn belast, de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten als bedoeld in artikel 9, 3°, van de wet;
3° voor elk van de personen die met de effectieve leiding zijn belast, als bedoeld in artikel 9, 1°, van de wet, een voor gereglementeerde activiteiten bestemd uittreksel uit het strafregister dat niet ouder is dan drie maanden;
4° voor elk van de in de bepaling onder 3° bedoelde personen, een toelichting die, volgens de door de FSMA bepaalde modaliteiten, aantoont dat hij over de voor de uitoefening van zijn functie passende deskundigheid en vereiste professionele betrouwbaarheid beschikt, als bedoeld in artikel 9, 1°, van de wet;
5° voor elk van de in de bepaling onder 2° bedoelde personen die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, het bewijs dat hij de vereiste beroepskennis bezit als bepaald in hoofdstuk III;
6° de identificatiegegevens van de personen die over de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten controle uitoefenen als bedoeld in artikel 9, 2°, van de wet;
7° voor elk van de in de bepaling onder 6° bedoelde personen, een toelichting die, volgens de door de FSMA bepaalde modaliteiten, aantoont dat hij geschikt is gelet op de noodzaak van een gezond en voorzichtig beleid als bedoeld in artikel 9, 2°, van de wet;
8° voor de tussenpersoon die in de categorie "makelaar in bank- en beleggingsdiensten" ingeschreven wil worden, de identificatiegegevens van de persoon die op het hoogste niveau verantwoordelijk is om te waken over de toepassing en de naleving van de bepalingen van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten overeenkomstig artikel 9, § 1, van die wet.".
Art.5. Artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt opgeheven.
Art.6. In artikel 6 van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragaaf 1 wordt opgeheven;
2° in paragraaf 2 worden de woorden "of de centrale instelling in het geval bedoeld in artikel 5," opgeheven;
3° paragrafen 3 en 4 worden opgeheven.
Art.7. In artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 juli 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in het eerste lid worden de bepalingen onder 1° en 2° vervangen als volgt:
"1° het houden van een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap toegekend getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs dat toegang geeft tot het hoger onderwijs, of van een buitenlands diploma of getuigschrift dat, krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit, als gelijkwaardig wordt beschouwd;
2° het bezitten van een voldoende theoretische kennis van de volgende materies:
a) de toepasselijke wetgeving betreffende de bank- en beleggingsdiensten en de bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, met inbegrip van de wetgevingen inzake gedragsregels en gegevensbescherming, de antiwitwaswetgeving en de regelgeving inzake marktmisbruik;
b) de financiële begrippen, waaronder een theoretische basiskennis van de voornaamste financiële producten;
c) de technieken inzake bank- en beleggingsdiensten;
d) de principes voor de toepassing van de gedragsregels.";
b) in het eerste lid wordt een bepaling onder 3° ingevoegd, luidende:
"3° een praktische ervaring inzake bank- en beleggingsdiensten, waarvan de duur wordt bepaald overeenkomstig § 2, en die volledig is opgedaan in de loop van de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag bij de FSMA.";
c) het tweede lid wordt vervangen als volgt:
"De FSMA kan verduidelijken welke materies moeten worden beheerst in het kader van de theoretische kennis als bedoeld in het eerste lid, 2°. Verder kan zij de structuur en de inhoud van de in het eerste lid, 3°, bedoelde praktische ervaring bepalen, alsook de handelingen die, onder de supervisie en de verantwoordelijkheid van een ingeschreven tussenpersoon of van een gereglementeerde onderneming, kunnen worden verricht tijdens de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. De duur van de praktische ervaring wordt op voltijdbasis berekend. De FSMA kan echter specifieke modaliteiten bepalen voor de berekening van de duur van de praktische ervaring wanneer die wordt opgedaan door een kandidaat voor verschillende statuten van tussenpersoon of voor een functie bij een tussenpersoon of een gereglementeerde onderneming die zijn/haar activiteiten cumuleert met activiteiten van kredietbemiddeling, van kredietgever en/of van verzekerings- of herverzekeringsdistributie, en/of wanneer die wordt opgedaan bij een tussenpersoon of een gereglementeerde onderneming die verschillende van voornoemde activiteiten cumuleert in de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. Die specifieke modaliteiten zullen onder meer rekening houden met de pertinentie van de opgedane praktische ervaring."
2° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in de inleidende zin van het eerste lid worden de woorden "de vereiste beroepskennis" vervangen door de woorden "de voldoende theoretische kennis en de praktische ervaring";
b) in het eerste lid, 1°, worden de woorden "van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap" vervangen door de woorden "van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap";
c) in het eerste lid wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt:
"2° de kandidaten die houder zijn van een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap door een universiteit of een hogeschool toegekend diploma van academisch bachelor, van een door een instelling van hoger onderwijs toegekend diploma van professioneel bachelor, of van een daarmee gelijkgesteld diploma toegekend vóór het schooljaar 2004-2005, dat een lessenprogramma omvat van minstens 11 studiepunten theoretische kennis als bedoeld in § 1, 2°, of een equivalent percentage van studiebelasting, en die een praktische ervaring van een jaar inzake bank- en beleggingsdiensten kunnen bewijzen;";
d) in het eerste lid, 3°, worden de woorden "dat door de FSMA is erkend en" ingevoegd tussen de woorden "die zijn geslaagd voor een examen" en de woorden "dat wordt georganiseerd door of krachtens een decreet", en worden de woorden "dat bedoeld is om te controleren of de betrokkenen over voornoemde kennis beschikken" vervangen door de woorden "dat betrekking heeft op de in paragraaf 1, 2°, bedoelde materies";
e) in het tweede lid wordt de bepaling onder 1° aangevuld met de woorden "alsook voor hun effectieve leiders die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling";
f) in het tweede lid wordt de bepaling onder 2° vervangen als volgt:
"2° voor de houders van een in het eerste lid, 1°, bedoeld diploma, of van een buitenlands diploma dat, krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit, als gelijkwaardig wordt beschouwd, en waarvan het lessenprogramma minstens 5 studiepunten theoretische kennis omvat als bedoeld in paragraaf 1, 2°, of een equivalent percentage van studiebelasting.";
g) in het vierde lid worden de zinnen "Het in voornoemde bepaling vermelde examen dient door de FSMA te worden erkend. De FSMA ziet erop toe dat het betrokken examen voldoet aan de in dit artikel gestelde vereisten en kan de erkenning intrekken als niet aan die vereisten wordt voldaan." opgeheven;
h) het vijfde lid wordt vervangen als volgt:
"De FSMA gaat na of met de examens naar de kennis van de in paragraaf 1, 2°, bedoelde materies wordt gepeild.";
i) paragraaf 2 wordt aangevuld met twee leden, luidende:
"De FSMA kan, bij reglement, de regels preciseren waaraan dit examen moet voldoen.
De FSMA kan de erkenning van een examen intrekken als dat examen niet langer betrekking heeft op de in paragraaf 1, 2°, bedoelde materies, of niet aan de in het vorige lid bedoelde regels voldoet.";
3° het artikel wordt aangevuld met paragrafen 3 en 4, luidende:
" § 3. In afwijking van paragrafen 1 en 2 moeten de personen die al in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten ingeschreven zijn geweest, maar daar vervolgens uit weggelaten zijn geweest, wanneer zij binnen vijf jaar na hun weglating uit het register verzoeken om opnieuw in dat register te worden ingeschreven en ongeacht de categorie van het register waarop dat nieuwe verzoek betrekking heeft, niet bewijzen dat zij voldoen aan de vereisten inzake beroepskennis waaraan zij bij hun vorige inschrijving al geacht werden te voldoen.
Bovendien moeten voornoemde personen, wanneer zij verzoeken om opnieuw in het register te worden ingeschreven en ongeacht de termijn die sinds hun weglating uit dat register is verstreken, de in paragraaf 1, 1°, en in paragraaf 2 bedoelde getuigschriften, die zij bij hun vorige inschrijving al aan de FSMA hebben bezorgd, niet opnieuw voorleggen.
De bepalingen van deze paragraaf zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de personen in contact met het publiek die kunnen aantonen dat zij onder dezelfde voorwaarden actief zijn geweest, alsook op de effectieve leiders van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling.
De in deze paragraaf bepaalde afwijkingen zijn niet van toepassing als de weglating uit het register voortvloeit uit een schrappingsmaatregel die op grond van een inbreuk op de vereisten inzake beroepskennis is genomen.
§ 4. De volgende personen, die over de vereiste beroepskennis beschikken op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 12 december 2021 tot harmonisatie van verschillende koninklijke besluiten over de bemiddeling in de financiële en verzekeringssector, worden geacht om, voor de uitoefening van hun werkzaamheid en/of functie, de vereiste beroepskennis te bezitten als bedoeld in Hoofdstuk III van dit besluit, als gewijzigd bij voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021:
- de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten die, op de datum van inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021, in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten zijn ingeschreven,
- de effectieve leiders die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling, en die in functie zijn op de datum van inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021, en,
- de personen in contact met het publiek die, op de datum van inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021, rechtstreeks deelnemen aan de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten bij een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten die in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten is ingeschreven, of bij een gereglementeerde onderneming zijn tewerkgesteld.".
Art.8. Artikel 8 van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 juli 2014, wordt vervangen als volgt:
"Art. 8. § 1. Het bepaalde bij artikel 7, § 1, eerste lid, 1° en 2°, is op overeenkomstige wijze van toepassing op de personen in contact met het publiek.
§ 2. In afwijking van paragraaf 1 mag een persoon in contact met het publiek die de vereiste theoretische kennis nog niet bezit, als persoon in contact met het publiek in opleiding worden aangesteld.
Binnen het jaar na zijn eerste aanstelling als persoon in contact met het publiek in opleiding moet de in het eerste lid bedoelde persoon de vereiste theoretische kennis bezitten.
Zolang de persoon in contact met het publiek in opleiding is, handelt hij onder het toezicht en binnen de omkadering van de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, van een van zijn effectieve leiders die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling, of van een daartoe door de tussenpersoon aangewezen persoon in contact met het publiek, die de in artikel 7, § 1, 2°, bedoelde theoretische kennis bezit, en die de overeenkomstig paragraaf 3 vereiste praktische ervaring heeft verworven.
De persoon in contact met het publiek in opleiding die niet aan de in het tweede lid gestelde voorwaarde beantwoordt, kan niet langer als persoon in contact met het publiek worden aangesteld.
§ 3. De personen in contact met het publiek moeten aantonen dat zij over zes maanden nuttige praktische ervaring inzake bank- en beleggingsdiensten beschikken die zij respectievelijk bij een gereglementeerde onderneming of een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten hebben opgedaan, en die zij volledig hebben opgedaan in de loop van de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van hun aanstelling door de tussenpersoon of de gereglementeerde onderneming. De duur van de praktische ervaring wordt conform het artikel 7, § 1, tweede lid, berekend.
In afwijking van het eerste lid wordt, indien de personen in contact met het publiek niet kunnen aantonen dat zij over zes maanden nuttige praktische ervaring beschikken, hun toegestaan om deze ervaring op te doen onder het toezicht en binnen de omkadering van een tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten, van een van zijn effectieve leiders die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling, of van een persoon in contact met het publiek die daartoe is aangesteld door de tussenpersoon, die over de in artikel 7, § 1, 2°, bedoelde theoretische kennis beschikt, en die de in het eerste lid vereiste praktische ervaring heeft verworven.
Het uitgeoefende toezicht is afgestemd op de diensten die de persoon in contact met het publiek verleent, en op zijn relevante kwalificaties en ervaring.
De in paragraaf 2 bedoelde ervaring verworven als persoon in contact met het publiek in opleiding wordt als relevante praktische ervaring in aanmerking genomen.
§ 4. Dit artikel is van toepassing op de natuurlijke personen als bedoeld in artikel 27ter, § 1, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten.
§ 5. De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en de gereglementeerde ondernemingen zien erop toe dat de personen in contact met het publiek en de andere natuurlijke personen als bedoeld in paragraaf 4 over voldoende beroepskennis beschikken.".
Art.9. In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 8/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 8/1. § 1. De in artikel 7, § 1, 2°, bedoelde theoretische kennis maakt het voorwerp uit van een geregelde bijscholing, volgens de nader in dit artikel bepaalde modaliteiten.
§ 2. De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten en hun effectieve leiders die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling in bank- en beleggingsdiensten, moeten jaarlijks minimum 15 uur bijscholing volgen om hun beroepskennis actueel en op peil te houden.
Gedurende de eerste drie jaar die volgen op hun eerste inschrijving als tussenpersoon of op hun eerste aanstelling als de facto verantwoordelijke effectief leider moet de bijscholing van de in het eerste lid bedoelde personen voor minimum 12 uur per jaar zijn gericht op het verwerven van beroepskennis inzake de bank- en beleggingsdiensten die de facto worden verleend door hen of door de personen in contact met het publiek voor wie zij verantwoordelijk zijn of op wie zij het toezicht uitoefenen.
§ 3. De in paragraaf 2 bedoelde bijscholing moet worden gegeven door opleidingsverstrekkers die door de FSMA zijn erkend, volgens de door haar bepaalde modaliteiten. De FSMA kan bij reglement nader bepalen aan welke organisatorische, inhoudelijke en kwalitatieve vereisten de opleidingsverstrekkers en de door hen verstrekte bijscholing moeten voldoen, alsook de modaliteiten van de erkenningsprocedure. De FSMA publiceert een lijst van de erkende opleidingsverstrekkers op haar website.
Als de FSMA daarom verzoekt, moeten de opleidingsverstrekkers haar alle inlichtingen en documenten bezorgen die zij nodig acht om te beoordelen of de opleidingsverstrekker en de door hem aangeboden bijscholingen aan het bepaalde bij het eerste lid voldoen. De FSMA kan bij de opleidingsverstrekkers ook inspecties verrichten, enter plaatse kennisnemen of een kopie maken van alle gegevens in hun bezit.
Wanneer de FSMA vaststelt dat een opleidingsvertrekker niet aan de in het eerste lid bedoelde vereisten voldoet, stelt zij de termijn vast waarbinnen deze toestand moet worden verholpen.
De FSMA kan beslissen dat de opleidingen die de betrokken opleidingsverstrekker in die termijn verstrekt, niet in aanmerking komen voor de in dit artikel bedoelde verplichting tot bijscholing. In dat geval brengt de opleidingsverstrekker de deelnemers daarvan op de hoogte.
Indien de FSMA, na afloop van de termijn die zij conform het vorige lid heeft opgelegd, vaststelt dat de tekortkomingen niet zijn verholpen, schrapt zij de erkenning van de betrokken opleidingsverstrekker.
§ 4. De tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten alsook de gereglementeerde ondernemingen zien erop toe dat de personen in contact met het publiek alsook de andere natuurlijke personen als bedoeld in artikel 8, § 4, jaarlijks minimum 15 uur bijscholing volgen om hun beroepskennis actueel en op peil te houden.
§ 5. De in paragrafen 2 en 4 bedoelde verplichting tot bijscholing vangt aan op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de inschrijving van de tussenpersoon of de aanstelling van de betrokken persoon in één van de in paragrafen 2 en 4 bedoelde functies.".
Art.10. Artikel 9 van hetzelfde koninklijk besluit wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De verzekeringsonderneming of de gereglementeerde onderneming stelt de FSMA ervan op de hoogte als de waarborg- of borgstellingverbintenis niet meer voldoet aan de in het vorige lid bedoelde voorwaarden, met name bij de beëindiging van de waarborg- of borgstellingverbintenis of de verlaging van het bedrag van de waarborg of de borgstelling.".
Art.11. Artikel 10 van hetzelfde koninklijk besluit wordt vervangen als volgt:
"De agenten in bank- en beleggingsdiensten zijn vrijgesteld van de in artikel 9 bedoelde verplichting.".
Art.12. In artikel 11 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid wordt de bepaling onder 4° vervangen als volgt:
"4° ingeval de beroepsaansprakelijkheids-verzekering een bepaalde looptijd heeft, mag haar duurtijd niet korter zijn dan één jaar, met dien verstande dat, wanneer de overeenkomst in de loop van een kalenderjaar wordt onderschreven, de eerste vervaldag ervan kan worden vastgesteld op 31 december van dat jaar, op voorwaarde dat de overeenkomst een clausule van jaarlijkse stilzwijgende verlenging bevat, onverminderd de mogelijkheid tot opzegging mits naleving van een opzegtermijn van minimum drie maanden;
ingeval de beroepsaansprakelijkheids-verzekering een onbepaalde looptijd heeft, moet de opzegtermijn minimum drie maanden bedragen.";
2° het tweede lid wordt aangevuld met een bepaling onder 5°, luidende:
"5° de verzekeringsovereenkomst bevat een bepaling die de verzekeringsonderneming de verplichting oplegt om de FSMA in kennis te stellen wanneer de beroepsaansprakelijkheid van de tussenpersoon niet langer verzekerd is.";
3° het artikel wordt aangevuld met twee leden, luidende:
"Op verzoek van de FSMA is de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten verplicht haar een afschrift van de verzekeringsovereenkomst te bezorgen.
Wanneer zijn beroepsaansprakelijkheid niet langer verzekerd is, moet de tussenpersoon in bank- en beleggingsdiensten de FSMA daarvan onmiddellijk op de hoogte stellen.".
Art.13. Artikel 12 van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 29 oktober 2015 tot uitvoering van Titel 4, Hoofdstuk 4 van Boek VII van het Wetboek van economisch recht
Art.14. In artikel 3 van het koninklijk besluit van 29 oktober 2015 tot uitvoering van Titel 4, Hoofdstuk 4 van Boek VII van het Wetboek van economisch recht, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid wordt de zin "De FSMA kan voorzien dat de aanvraag en het dossier geheel of gedeeltelijk langs elektronische weg moeten worden ingediend." vervangen als volgt:
"De vergunningsaanvraag en het vergunningsdossier worden langs elektronische weg bij de FSMA ingediend.";
2° het artikel wordt aangevuld door een lid, luidende:
"Elke wijziging van de vergunningsaanvraag of van de in het artikel 4 bedoelde gegevens of documenten, of elke verdere actualisering van deze gegevens of documenten moet aan de FSMA worden meegedeeld in de vorm en volgens de modaliteiten als bedoeld in het eerste lid.".
Art.15. In de artikelen 4, eerste lid, 14°, 7, eerste lid, 7°, 8, 6°, en 9, 4°, van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "hun geschiktheid en professionele betrouwbaarheid" telkens vervangen door de woorden "hun passende deskundigheid en vereiste professionele betrouwbaarheid".
Art.16. In artikel 4, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 13 mei 2017, wordt de bepaling onder 10° vervangen als volgt:
"10° de identificatiegegevens van de verantwoordelijke persoon of personen als bedoeld in artikel 9, § 2, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, alsook van de op het hoogste niveau verantwoordelijke persoon om te waken over de toepassing en de naleving van de bepalingen van voornoemde wet als bedoeld in artikel 9, § 1, van die wet.".
Art.17. In artikel 5 van hetzelfde koninklijk besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het tweede lid wordt de zin "De FSMA kan voorzien dat de aanvraag en het dossier geheel of gedeeltelijk langs elektronische weg moeten worden ingediend." vervangen als volgt:
"De inschrijvingsaanvraag en het inschrijvingsdossier worden langs elektronische weg bij de FSMA ingediend.";
2° in het derde lid worden de woorden "of door de persoon die daartoe door hem gemachtigd is en daarbij onder zijn verantwoordelijkheid handelt" ingevoegd tussen de woorden "de inschrijving vraagt" en de woorden "of, wanneer de aanvrager";
3° het artikel wordt aangevuld door een lid, luidende:
"Elke wijziging van de inschrijvingsaanvraag of van de in de artikelen 6 tot 9 bedoelde gegevens of documenten, of elke verdere actualisering van deze gegevens of documenten moet aan de FSMA worden meegedeeld in de vorm en volgens de modaliteiten als bedoeld in het eerste lid.".
Art.18. In artikel 7, eerste lid, 3°, van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "hun geschiktheid en professionele betrouwbaarheid" vervangen door de woorden "hun passende deskundigheid en vereiste professionele betrouwbaarheid".
Art.19. Artikel 10 van hetzelfde koninklijk besluit wordt opgeheven.
Art.20. Artikel 11 van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 april 2017, wordt aangevuld met een lid, luidende:
"Wanneer zijn beroepsaansprakelijkheid niet langer verzekerd is, moet de kredietgever of de tussenpersoon de FSMA daarvan onmiddellijk op de hoogte stellen.".
Art.21. In artikel 12 van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 april 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) het eerste lid, 3°, wordt aangevuld met de volgende zin:
"De duur van de vereiste praktische ervaring bedraagt echter 2 jaar voor de makelaars en de verantwoordelijken voor de distributie op wie paragraaf 3, 1°, van toepassing is, en die houder zijn van een masterdiploma dat niet minstens 5 studiepunten theoretische kennis als bedoeld in de bepaling onder 2° omvat, of een equivalent percentage van studiebelasting.";
b) het eerste lid, 4°, wordt aangevuld met de volgende zin: "De duur van de vereiste praktische ervaring bedraagt één jaar voor de verbonden agenten en de verantwoordelijken voor de distributie op wie paragraaf 3, 1°, van toepassing is, en die houder zijn van een masterdiploma dat niet minstens 5 studiepunten theoretische kennis als bedoeld in de bepaling onder 2° omvat, of een equivalent percentage van studiebelasting.";
c) het tweede lid wordt vervangen als volgt :
"De FSMA kan de structuur en de inhoud van de praktische ervaring bedoeld in het eerste lid, 3° en 4° van deze paragraaf, nader bepalen, alsook welke handelingen onder toezicht en verantwoordelijkheid van een ingeschreven tussenpersoon of van een kredietgever kunnen verricht worden tijdens de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. De duur van de praktische ervaring wordt op voltijdbasis berekend. De FSMA kan echter specifieke modaliteiten bepalen voor de berekening van de duur van de praktische ervaring wanneer die wordt opgedaan door een kandidaat voor verschillende statuten van tussenpersoon of voor een functie bij een tussenpersoon of een kredietgever die zijn activiteiten cumuleert met activiteiten in verband met bank- of beleggingsdiensten, en/of de verzekerings- of herverzekeringsdistributie, en/of wanneer die wordt opgedaan bij een tussenpersoon of een kredietgever die verschillende van voornoemde activiteiten cumuleert tijdens de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. Die specifieke modaliteiten zullen onder meer rekening houden met de relevantie van de opgedane praktische ervaring.".
d) paragraaf 1 wordt aangevuld met een lid, luidende:
"De leden van het wettelijk bestuursorgaan die geen functie als effectieve leider uitoefenen, en de personen die met de effectieve leiding zijn belast, maar die de facto noch verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling in hypothecair krediet, noch hierop toezicht uitoefenen, moeten, inzake beroepskennis, over een basiskennis van de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde materies beschikken. Die basiskennis vereist geen bijscholing als bedoeld in artikel 12/2.";
2° paragrafen 2 tot 4 worden vervangen als volgt:
" § 2. Onder voorbehoud van de bepalingen van paragraaf 3, wordt het bewijs van de vereiste theoretische kennis als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, geleverd door het slagen voor een of meer examens die door de FSMA zijn erkend, die door of krachtens een decreet, door een beroepsvereniging of door een kredietgever worden georganiseerd, en die betrekking hebben op de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde materies.
De examenorganisatoren delen aan de FSMA de inhoud en de regels mee voor het examen dat zij conform het vorige lid organiseren. De FSMA gaat na of de examens die zij organiseren, naar de kennis van de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde materies peilen.
De FSMA kan, bij reglement, de regels preciseren waaraan dit examen moet voldoen.
De FSMA kan de erkenning intrekken als een examen niet langer naar de kennis van de in paragraaf 1, eerste lid, 2°, bedoelde materies peilt, of niet aan de in het vorige lid bedoelde regels voldoet.
De in paragraaf 1, derde lid, bedoelde personen kunnen bewijzen dat zij over de basiskennis beschikken, aan de hand van een getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs dat hun overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap is toegekend, of aan de hand van een buitenlands diploma dat, krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit, als gelijkwaardig wordt beschouwd, of door het slagen voor het in het eerste lid bedoelde examen.
§ 3. De houders van een van de volgende getuigschriften worden geacht de vereiste theoretische kennis als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, te bezitten:
1° een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap door een universiteit of een hogeschool toegekend masterdiploma of een daarmee gelijkgesteld diploma toegekend vóór het academiejaar 2004-2005;
2° een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap door een universiteit of een hogeschool toegekend diploma van academisch bachelor, een door een instelling van hoger onderwijs toegekend diploma van professioneel bachelor of een daarmee gelijkgesteld diploma toegekend vóór het schooljaar 2004-2005, dat een lessenprogramma omvat van minstens 11 studiepunten theoretische kennis als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, of een equivalent percentage van studiebelasting;
3° een buitenlands diploma dat, krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit, als gelijkwaardig wordt beschouwd met één van de diploma's als bedoeld in de bepalingen onder 1° of 2°.
§ 4. In afwijking van paragrafen 2 en 3 moeten de personen die al in het register van de bemiddelaars inzake hypothecair krediet ingeschreven zijn geweest, maar daar vervolgens uit weggelaten zijn geweest, wanneer zij binnen vijf jaar na hun weglating uit het register verzoeken om opnieuw in dat register te worden ingeschreven, en ongeacht de categorie van het register waarop dat nieuwe verzoek betrekking heeft, niet bewijzen dat zij voldoen aan de vereisten inzake beroepskennis waaraan zij bij hun vorige inschrijving al geacht werden te voldoen.
Bovendien moeten voornoemde personen, wanneer zij verzoeken om opnieuw in het register te worden ingeschreven en ongeacht de termijn die sinds hun weglating uit dat register is verstreken, de in paragraaf 1, eerste lid, 1°, en in paragraaf 3 bedoelde getuigschriften, die zij bij hun vorige inschrijving al aan de FSMA hebben bezorgd, niet opnieuw voorleggen.
De bepalingen van deze paragraaf zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de personen die als verantwoordelijken voor de distributie zijn aangewezen, en op de personen in contact met het publiek die kunnen aantonen dat zij onder dezelfde voorwaarden actief zijn geweest, alsook op de effectieve leiders van de bemiddelaars inzake hypothecair krediet die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling, en op de in paragraaf 1, derde lid, bedoelde personen.
De in deze paragraaf bepaalde afwijkingen zijn niet van toepassing als de weglating uit het register voortvloeit uit een schrappingsmaatregel die op grond van een inbreuk op de vereisten inzake beroepskennis is genomen.
§ 5. De volgende personen, die over de vereiste beroepskennis beschikken op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 12 december 2021 tot harmonisatie van verschillende koninklijke besluiten over de bemiddeling in de financiële en verzekeringssector, worden geacht om, voor de uitoefening van hun werkzaamheid en/of functie, de vereiste beroepskennis te bezitten als bedoeld in Hoofdstuk V van dit besluit, als gewijzigd bij voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021:
- de bemiddelaars inzake hypothecair krediet die, op de datum van inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021, in het register van de bemiddelaars inzake hypothecair krediet zijn ingeschreven,
- de verantwoordelijken voor de distributie en effectieve leiders die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling, en die in functie zijn op de datum van inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021, en,
- de personen in contact met het publiek die, op de datum van inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021, rechtstreeks deelnemen aan de werkzaamheid van bemiddeling inzake hypothecair krediet bij een kredietbemiddelaar die in het register van de bemiddelaars inzake hypothecair krediet is ingeschreven, of bij een kredietgever zijn tewerkgesteld.".
Art.22. In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 12/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 12/1. § 1. De in artikel VII. 181, § 1, eerste lid, 1°, van het WER bedoelde personen in contact met het publiek moeten, inzake beroepskennis, voldoen aan het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 2°.
In afwijking van het vorige lid mag een persoon in contact met het publiek die de vereiste theoretische kennis nog niet bezit, als persoon in contact met het publiek in opleiding worden aangesteld.
Binnen het jaar na zijn eerste aanstelling als persoon in contact met het publiek in opleiding moet de in het tweede lid bedoelde persoon de vereiste theoretische kennis bezitten.
Zolang de persoon in contact met het publiek in opleiding is, handelt hij onder het toezicht en binnen de omkadering van de bemiddelaar inzake hypothecair krediet, van een daartoe bij de bemiddelaar aangewezen verantwoordelijke voor de distributie, of van een daartoe door de bemiddelaar aangewezen persoon in contact met het publiek die de in het eerste lid bedoelde theoretische kennis bezit, en die de overeenkomstig paragraaf 2 vereiste ervaring heeft verworven.
De persoon in contact met het publiek in opleiding die niet aan de in het derde lid gestelde voorwaarde beantwoordt, kan niet langer als persoon in contact met het publiek worden aangesteld.
§ 2. De personen in contact met het publiek moeten aantonen dat zij over zes maanden nuttige praktische ervaring beschikken die zij volledig hebben opgedaan in de loop van de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van hun aanstelling door de bemiddelaar. De duur van de praktische ervaring wordt overeenkomstig het artikel 12, § 1, tweede lid, berekend.
Indien de personen in contact met het publiek niet kunnen aantonen dat zij over zes maanden nuttige praktische ervaring beschikken, wordt hun, in afwijking van het vorige lid, toegestaan om deze ervaring op te doen onder het toezicht en binnen de omkadering van een bemiddelaar inzake hypothecair krediet, van een daartoe bij de bemiddelaar aangewezen verantwoordelijke voor de distributie, of van een persoon in contact met het publiek die daartoe door de bemiddelaar is aangesteld, die over de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde theoretische kennis beschikt, en die de in het vorige lid vereiste praktische ervaring heeft verworven.
Het uitgeoefende toezicht is afgestemd op de diensten die de persoon in contact met het publiek verleent, en op zijn relevante kwalificaties en ervaring.
De in tweede lid bedoelde ervaring verworven als persoon in contact met het publiek in opleiding wordt als relevante praktische ervaring in aanmerking genomen.
§ 3. De bemiddelaars inzake hypothecair krediet en de kredietgevers die de werkzaamheid van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen, zien erop toe dat dat de personen in contact met het publiek over voldoende beroepskennis beschikken.".
Art.23. In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 12/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 12/2. § 1. De in artikel 12 bedoelde theoretische kennis maakt het voorwerp uit van een geregelde bijscholing, volgens de nader in dit artikel bepaalde modaliteiten.
§ 2. De in artikel 12, paragraaf 1, eerste lid, bedoelde personen moeten jaarlijks minimum 3 uur bijscholing volgen om hun beroepskennis actueel en op peil te houden.
§ 3. De in paragraaf 2 bedoelde bijscholing moet worden gegeven door opleidingsverstrekkers die door de FSMA zijn erkend, volgens de door haar bepaalde modaliteiten. De FSMA kan, bij reglement, nader bepalen aan welke organisatorische, inhoudelijke en kwalitatieve vereisten de opleidingsverstrekkers en de door hen verstrekte bijscholing moeten voldoen, alsook de modaliteiten van de erkenningsprocedure. De FSMA publiceert een lijst van de door haar erkende opleidingsverstrekkers op haar website.
Als de FSMA daarom verzoekt, moeten de opleidingsverstrekkers haar alle inlichtingen en documenten bezorgen die zij nodig acht om te beoordelen of de opleidingsverstrekker en de door hem aangeboden bijscholingen aan het bepaalde bij het eerste lid voldoen. De FSMA kan bij de opleidingsverstrekkers ook inspecties verrichten, en ter plaatse kennisnemen of een kopie maken van alle gegevens in hun bezit.
Wanneer de FSMA vaststelt dat een opleidingsvertrekker niet aan de in het eerste lid bedoelde vereisten voldoet, stelt zij de termijn vast waarbinnen deze toestand moet worden verholpen.
De FSMA kan beslissen dat de opleidingen die de betrokken opleidingsverstrekker in die termijn verstrekt, niet in aanmerking komen voor de in dit artikel bedoelde verplichting tot bijscholing. In dat geval brengt de opleidingsverstrekker de deelnemers daarvan op de hoogte.
Indien de FSMA, na afloop van de termijn die zij conform het vorige lid heeft opgelegd, vaststelt dat de tekortkomingen niet zijn verholpen, schrapt zij de erkenning van de betrokken opleidingsverstrekker.
§ 4. De bemiddelaars inzake hypothecair krediet en de kredietgevers die de werkzaamheid van bemiddelaar inzake hypothecair krediet uitoefenen, zien erop toe dat de personen in contact met het publiek die zij tewerkstellen, jaarlijks minimum 3 uur bijscholing volgen om hun beroepskennis actueel en op peil te houden.
§ 5. De in paragrafen 2 en 4 bedoelde verplichting tot bijscholing vangt aan op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de inschrijving van de bemiddelaar of de aanstelling van de betrokken persoon in een van de in paragrafen 2 en 4 bedoelde functies.".
Art.24. In artikel 13, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "Het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 1° en 2° en § 4" vervangen door de woorden "Het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 1° en 2°, §§ 2 tot 4, en bij artikel 12/2" en worden de woorden "van het WER en het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 2° en § 4" vervangen door de woorden "van het WER en het bepaalde bij artikelen 12/1 en 12/2".
Art.25. In artikel 14, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit worden de woorden "Het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 2° is ook van toepassing" vervangen door de woorden "Het bepaalde bij artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, en §§ 2 tot 4, is ook van toepassing" en worden de woorden "en op de personen in contact met het publiek" vervangen door de woorden ". Artikel 12/1, §§ 1 en 3, is ook van toepassing op de personen in contact met het publiek.".
Art.26. In artikel 15 van hetzelfde koninklijk besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 april 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in het eerste lid, wordt de bepaling onder 3° aangevuld met de volgende zin: "De duur van de vereiste praktische ervaring bedraagt echter 2 jaar voor de makelaars en de verantwoordelijken voor de distributie op wie paragraaf 6, 1°, van toepassing is, en die houder zijn van een masterdiploma dat niet minstens 5 studiepunten theoretische kennis als bedoeld in de bepaling onder 2° omvat, of een equivalent percentage van studiebelasting.";
b) in het eerste lid, wordt de bepaling onder 4°, aangevuld met de volgende zin: "De duur van de vereiste praktische ervaring bedraagt één jaar voor de verbonden agenten en de verantwoordelijken voor de distributie op wie paragraaf 6, 1°, van toepassing is, en die houder zijn van een masterdiploma dat niet minstens 5 studiepunten theoretische kennis als bedoeld in de bepaling onder 2° omvat, of een equivalent percentage van studiebelasting.";
c) het tweede lid wordt aangevuld met een zin, luidende:
"De FSMA kan de structuur en de inhoud van de praktische ervaring bedoeld in het eerste lid, 3°, 4° en 5° nader bepalen, alsook welke handelingen onder toezicht en verantwoordelijkheid van een ingeschreven tussenpersoon of van een kredietgever kunnen worden verricht tijdens de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. De duur van de praktische ervaring wordt op voltijdbasis berekend. De FSMA kan echter specifieke modaliteiten bepalen voor de berekening van de duur van de praktische ervaring wanneer die wordt opgedaan door een kandidaat voor verschillende statuten van tussenpersoon of voor een functie bij een tussenpersoon of een kredietgever die zijn activiteiten cumuleert met activiteiten in verband met bank- of beleggingsdiensten, en/of de verzekerings- of herverzekeringsdistributie, en/of wanneer die wordt opgedaan bij een tussenpersoon of een kredietgever die verschillende van voornoemde activiteiten cumuleert tijdens de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. Die specifieke modaliteiten zullen onder meer rekening houden met de relevantie van de opgedane praktische ervaring.";
2° in paragraaf 3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) het eerste lid wordt opgeheven;
b) het tweede lid wordt aangevuld met een zin, luidende:
"Die basiskennis vereist geen bijscholing als bedoeld in artikel 15/2.";
3° paragrafen 5 tot 8 worden vervangen als volgt:
" § 5. Onder voorbehoud van de bepalingen van paragrafen 6 en 7, wordt het bewijs van de vereiste theoretische kennis als bedoeld in paragraaf 2, eerste lid, 2°, geleverd door het slagen voor een of meer examens die door de FSMA zijn erkend, die door of krachtens een decreet, door een beroepsvereniging of door een kredietgever worden georganiseerd, en die betrekking hebben op de in paragraaf 2, eerste lid, 2°, bedoelde materies.
De examenorganisatoren delen aan de FSMA de inhoud en de regels mee voor het examen dat zij conform het vorige lid organiseren. De FSMA gaat na of de examens die zij organiseren, naar de kennis van de in paragraaf 2, eerste lid, 2°, bedoelde materies peilen.
De FSMA kan, bij reglement, de regels preciseren waaraan dit examen moet voldoen.
De FSMA kan de erkenning intrekken als een examen niet langer naar de kennis van de in paragraaf 2, eerste lid, 2°, bedoelde materies peilt, of niet aan de in het vorige lid bedoelde regels voldoet.
§ 6. De in paragrafen 3 en 4 en in artikel 15/1, § 2, bedoelde personen kunnen bewijzen dat zij over de basiskennis beschikken, aan de hand van een getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs dat hun overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap is toegekend, of aan de hand van een buitenlands diploma dat, krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit, als gelijkwaardig wordt beschouwd, of door het slagen voor het in het eerste lid bedoelde examen.
§ 7. Voor de in paragraaf 1 en in artikel 15/1, §§ 1 en 3, bedoelde personen kan het bewijs van de theoretische kennis worden geleverd aan de hand van:
1° een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap door een universiteit of een hogeschool toegekend masterdiploma of een daarmee gelijkgesteld diploma toegekend vóór het academiejaar 2004-2005;
2° een overeenkomstig een decreet van de Vlaamse, de Franse of de Duitstalige Gemeenschap door een universiteit of een hogeschool toegekend diploma van academisch bachelor, een door een instelling van hoger onderwijs toegekend diploma van professioneel bachelor of een daarmee gelijkgesteld diploma toegekend vóór het schooljaar 2004-2005, dat een lessenprogramma omvat van minstens 11 studiepunten theoretische kennis als bedoeld in paragraaf 1, eerste lid, 2°, of een equivalent percentage van studiebelasting;
3° een buitenlands diploma dat, krachtens de toepasselijke wetgeving of door de bevoegde autoriteit, als gelijkwaardig beschouwd wordt beschouwd met één van de diploma's als bedoeld in de bepalingen onder 1° of 2°. ";
§ 8. In afwijking van paragraaf 5 moeten de personen die al in het register van de bemiddelaars inzake consumentenkrediet ingeschreven zijn geweest, maar daar vervolgens uit weggelaten zijn geweest, wanneer zij binnen vijf jaar na hun weglating uit het register verzoeken om opnieuw in dat register te worden ingeschreven, en ongeacht de categorie van het register waarop dat nieuwe verzoek betrekking heeft, niet bewijzen dat zij voldoen aan de vereisten inzake beroepskennis waaraan zij bij hun vorige inschrijving al geacht werden te voldoen.
Bovendien moeten voornoemde personen, wanneer zij verzoeken om opnieuw in het register te worden ingeschreven en ongeacht de termijn die sinds hun weglating uit dat register is verstreken, de in paragraaf 2, eerste lid, 1°, en in paragrafen 6 en 7 bedoelde getuigschriften, die zij bij hun vorige inschrijving al aan de FSMA hebben bezorgd, niet opnieuw voorleggen.
De bepalingen van deze paragraaf zijn op overeenkomstige wijze van toepassing op de personen die als verantwoordelijken voor de distributie zijn aangewezen, en op de personen in contact met het publiek die kunnen aantonen dat zij onder dezelfde voorwaarden actief zijn geweest, alsook op de effectieve leiders van de bemiddelaars inzake consumentenkrediet die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling.
De in deze paragraaf bepaalde afwijkingen zijn niet van toepassing als de weglating uit het register voortvloeit uit een schrappingsmaatregel die op grond van een inbreuk op de vereisten inzake beroepskennis is genomen.";
4° er wordt een paragraaf 9 ingevoegd, luidende:
" § 9. De volgende personen, die over de vereiste beroepskennis beschikken op de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 12 december 2021 tot harmonisatie van verschillende koninklijke besluiten over de bemiddeling in de financiële en verzekeringssector, worden geacht om, voor de uitoefening van hun werkzaamheid en/of functie, de vereiste beroepskennis te bezitten als bedoeld in Hoofdstuk VI van dit besluit, als gewijzigd bij voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021:
- de bemiddelaars inzake consumentenkrediet die, op de datum van inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021, in het register van de bemiddelaars inzake consumentenkrediet zijn ingeschreven,
- de verantwoordelijken voor de distributie en effectieve leiders die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van bemiddeling, en die in functie zijn op de datum van inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021, en,
- de personen in contact met het publiek die, op de datum van inwerkingtreding van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 2021, rechtstreeks deelnemen aan de werkzaamheid van bemiddeling inzake consumentenkrediet bij een kredietbemiddelaar die in het register van de bemiddelaars inzake consumentenkrediet is ingeschreven, of bij een kredietgever zijn tewerkgesteld. ".
Art.27. In hetzelfde koninklijk besluit worden de artikelen 15/1 en 15/2 ingevoegd, luidende:
"Art. 15/1. § 1. De in artikel VII.186, § 1, eerste lid, 1°, van het WER bedoelde personen in contact met het publiek moeten, inzake beroepskennis, voldoen aan het bepaalde bij artikel 15, § 2, eerste lid, 2°.
§ 2. De in artikel VII.187, § 1, 1°, bedoelde personen in contact met het publiek bij een agent in een nevenfunctie als bedoeld in artikel VII.72, eerste lid, van het WER moeten een basiskennis bezitten van de in artikel 15, § 2, eerste lid, 2°, bedoelde materies.
§ 3. De in artikel VII.187, § 1, 1°, bedoelde personen in contact met het publiek bij een agent in een nevenfunctie als bedoeld in artikel VII.72, tweede lid, van het WER moeten de theoretische kennis als bedoeld in artikel 15, § 2, eerste lid, 2°, bezitten.
§ 4. In afwijking van de vorige paragrafen mag een persoon in contact met het publiek die de vereiste theoretische kennis nog niet bezit, als persoon in contact met het publiek in opleiding worden aangesteld.
Binnen het jaar na zijn eerste aanstelling als persoon in contact met het publiek in opleiding moet de in het eerste lid bedoelde persoon de vereiste theoretische kennis bezitten.
Zolang de persoon in contact met het publiek in opleiding is, handelt hij onder het toezicht en binnen de omkadering van de bemiddelaar inzake consumentenkrediet, van een daartoe bij de bemiddelaar aangewezen verantwoordelijke voor de distributie, of van een daartoe door de bemiddelaar aangewezen persoon in contact met het publiek die de in artikel 15, § 2, eerste lid, 2°, bedoelde theoretische kennis bezit en die de overeenkomstig paragraaf 5 vereiste ervaring heeft verworven.
De persoon in contact met het publiek in opleiding die niet aan de in het tweede lid gestelde voorwaarde beantwoordt, kan niet langer als persoon in contact met het publiek worden aangesteld.
§ 5. De in paragrafen 1 en 3 bedoelde personen in contact met het publiek moeten aantonen dat zij over zes maanden nuttige praktische ervaring beschikken die zij volledig hebben opgedaan in de loop van de periode van zes jaar voorafgaand aan de datum van hun aanstelling door de bemiddelaar. De duur van de praktische ervaring wordt overeenkomstig het artikel 15, § 2, tweede lid, berekend.
Indien de personen in contact met het publiek niet kunnen aantonen dat zij over zes maanden nuttige praktische ervaring beschikken, wordt hun, in afwijking van het vorige lid, toegestaan om deze ervaring op te doen onder het toezicht en binnen de omkadering van een bemiddelaar inzake consumentenkrediet, van een daartoe bij de bemiddelaar aangewezen verantwoordelijke voor de distributie, of van een persoon in contact met het publiek die daartoe door de bemiddelaar is aangesteld, die over de in artikel 15, § 2, eerste lid, 2°, bedoelde theoretische kennis beschikt, en die de in het vorige lid vereiste praktische ervaring heeft verworven.
Het uitgeoefende toezicht is afgestemd op de diensten die de persoon in contact met het publiek verleent, en op zijn relevante kwalificaties en ervaring.
De in het tweede lid bedoelde ervaring verworven als persoon in contact met het publiek in opleiding wordt als relevante praktische ervaring in aanmerking genomen.
§ 6. De bemiddelaars inzake consumentenkrediet en de kredietgevers zien erop toe dat de personen in contact met het publiek over voldoende beroepskennis beschikken.
Art. 15/2. § 1. De in artikel 15 bedoelde theoretische kennis en basiskennis maken het voorwerp uit van een geregelde bijscholing, volgens de nader in dit artikel bepaalde modaliteiten.
§ 2. De in artikel 15, § 1, bedoelde personen moeten jaarlijks minimum 3 uur bijscholing volgen om hun beroepskennis actueel en op peil te houden.
§ 3. De in paragraaf 2 bedoelde bijscholing moet worden gegeven door opleidingsverstrekkers die door de FSMA zijn erkend, volgens de door haar bepaalde modaliteiten. De FSMA kan, bij reglement, nader bepalen aan welke organisatorische, inhoudelijke en kwalitatieve vereisten de opleidingsverstrekkers en de door hen verstrekte bijscholing moeten voldoen, alsook de modaliteiten van de erkenningsprocedure. De FSMA publiceert een lijst van de door haar erkende opleidingsverstrekkers op haar website.
Als de FSMA daarom verzoekt, moeten de opleidingsverstrekkers haar alle inlichtingen en documenten bezorgen die zij nodig acht om te beoordelen of de opleidingsverstrekker en de door hem aangeboden bijscholingen aan het bepaalde bij het eerste lid voldoen. De FSMA kan bij de opleidingsverstrekkers ook inspecties verrichten, en ter plaatse kennisnemen of een kopie maken van alle gegevens in hun bezit.
Wanneer de FSMA vaststelt dat een opleidingsvertrekker niet aan de in het eerste lid bedoelde vereisten voldoet, stelt zij de termijn vast waarbinnen deze toestand moet worden verholpen.
De FSMA kan beslissen dat de opleidingen die de betrokken opleidingsverstrekker in die termijn verstrekt, niet in aanmerking komen voor de in dit artikel bedoelde verplichting tot bijscholing. In dat geval brengt de opleidingsverstrekker de deelnemers daarvan op de hoogte.
Indien de FSMA, na afloop van de termijn die zij overeenkomstig het vorige lid heeft opgelegd, vaststelt dat de tekortkomingen niet zijn verholpen, schrapt zij de erkenning van de betrokken opleidingsverstrekker.
§ 4. De bemiddelaars inzake consumentenkrediet en de kredietgevers die de werkzaamheid van bemiddelaar inzake consumentenkrediet uitoefenen, zien erop toe dat de in artikel 15/1, §§ 1 en 3, bedoelde personen in contact met het publiek die zij tewerkstellen, jaarlijks minimum 3 uur bijscholing volgen om hun beroepskennis actueel en op peil te houden.
§ 5. De in paragrafen 2 en 4 bedoelde verplichting tot bijscholing vangt aan op 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op de inschrijving van de bemiddelaar of de aanstelling van de betrokken persoon in één van de in paragrafen 2 en 4 bedoelde functies.".
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van het koninklijk besluit van 18 juni 2019 tot uitvoering van de artikelen 5, 19° /1, 264, 266, 268 en 273 van de wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen
Art.28. In artikel 17 van het koninklijk besluit van 18 juni 2019 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in paragraaf 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) tussen het tweede en derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
"Indien de verzekerings- of herverzekeringssubagenten, hun verantwoordelijken voor de distributie of hun effectieve leiders die de facto verantwoordelijk zijn voor de werkzaamheid van verzekerings- of herverzekeringsdistributie als bedoeld in dit lid, niet kunnen aantonen dat zij over zes maanden nuttige praktische ervaring beschikken, wordt hun, in afwijking van het eerste lid, toegestaan om deze ervaring op te doen onder het toezicht en binnen de omkadering van de verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon onder wiens verantwoordelijkheid de betrokken subagent handelt, of van een daartoe bij de tussenpersoon aangestelde verantwoordelijke voor de distributie.";
b) het vroegere derde en vierde lid, die het vierde en vijfde lid worden, worden vervangen als volgt:
"Het uitgeoefende toezicht is afgestemd op de diensten die de betrokken persoon verleent, en op zijn relevante kwalificaties en ervaring.
De ervaring verworven als persoon in contact met het publiek in opleiding, als bedoeld in artikel 13, § 2, of als subagent in opleiding, als bedoeld in het derde lid, wordt als relevante praktische ervaring in aanmerking genomen.";
2° paragraaf 5 wordt vervangen als volgt:
" § 5. De FSMA kan de structuur en de inhoud van die praktische ervaring bepalen, alsook de handelingen die, onder de supervisie en de verantwoordelijkheid van een ingeschreven tussenpersoon of van een verzekerings- of herverzekeringsonderneming, kunnen worden verricht tijdens de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. De duur van de praktische ervaring wordt op voltijdbasis berekend. De FSMA kan echter specifieke modaliteiten bepalen voor de berekening van de duur van de praktische ervaring wanneer die wordt opgedaan door een kandidaat voor verschillende statuten van tussenpersoon of voor een functie bij een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon of -onderneming die zijn/haar activiteiten cumuleert met activiteiten van kredietbemiddeling, van kredietgever en/of van bank- of beleggingsdiensten, en/of wanneer die wordt opgedaan bij een verzekerings- of herverzekeringstussenpersoon of -onderneming die verschillende van voornoemde activiteiten cumuleert tijdens de periode waarin de praktische ervaring wordt opgedaan. Die specifieke modaliteiten zullen onder meer rekening houden met de pertinentie van de opgedane praktische ervaring.".
Art.29. In artikel 18, § 3, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het eerste lid wordt aangevuld met de volgende zin:
"De FSMA publiceert een lijst van de door haar erkende opleidingsverstrekkers op haar website.";
2° het tweede en derde lid worden vervangen als volgt:
"Als de FSMA daarom verzoekt, moeten de opleidingsverstrekkers haar alle inlichtingen en documenten bezorgen die zij nodig acht om te beoordelen of de opleidingsverstrekker en de door hem aangeboden bijscholingen aan het bepaalde bij het eerste lid voldoen. De FSMA kan bij de opleidingsverstrekkers ook inspecties verrichten, en ter plaatse kennisnemen of een kopie maken van alle gegevens in hun bezit.
Wanneer de FSMA vaststelt dat een opleidingsvertrekker niet aan de in het eerste lid bedoelde vereisten voldoet, stelt zij de termijn vast waarbinnen deze toestand moet worden verholpen.";
3° tussen het derde en het vierde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
"De FSMA kan beslissen dat de opleidingen die de betrokken opleidingsverstrekker in die termijn verstrekt, niet in aanmerking komen voor de in dit artikel bedoelde verplichting tot bijscholing. In dat geval brengt de opleidingsverstrekker de deelnemers daarvan op de hoogte.
Indien de FSMA, na afloop van de termijn die zij conform het vorige lid heeft opgelegd, vaststelt dat de tekortkomingen niet zijn verholpen, schrapt zij de erkenning van de betrokken opleidingsverstrekker.".
HOOFDSTUK IV. - Centrale instellingen
Art.30. De centrale instellingen als bedoeld in artikel 227 van de wet van 2 mei 2019 houdende diverse financiële bepalingen, moeten de dossiers van de onder hun verantwoordelijkheid ingeschreven tussenpersonen in bank- en bemiddelingsdiensten en kredietbemiddelaars uiterlijk binnen drie jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de FSMA overdragen. De FSMA bepaalt in overleg met elk van de betrokken instellingen op welke wijze en binnen welke termijn deze overdracht kan gebeuren.
HOOFDSTUK V. - Overgangsbepalingen
Art.31. § 1. Met uitzondering van de tussenpersonen van wie de initiële inschrijvingsaanvraag collectief werd ingediend door een centrale instelling, moeten de tussenpersonen die, op de datum van inwerkingtreding van dit besluit, zijn ingeschreven in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten, in het register van de bemiddelaars inzake hypothecair krediet of in het register van de bemiddelaars inzake consumentenkrediet, uiterlijk binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit besluit aan de bepalingen ervan te voldoen.
De tussenpersonen van wie de initiële inschrijvingsaanvraag collectief werd ingediend door een centrale instelling, moeten, uiterlijk binnen drie maanden na de overdracht van hun dossier conform Hoofdstuk IV van dit besluit, aan de bepalingen van dit besluit voldoen.
§ 2. In afwijking van artikel 8/1, § 5, van het koninklijk besluit van 1 juli 2006 vangt de verplichting tot bijscholing van de in artikel 8/1, §§ 2 en 4, bedoelde personen, die vóór 1 januari 2021 in het register van de tussenpersonen in bank- en beleggingsdiensten zijn ingeschreven, of in een van de in artikel 8/1, §§ 2 en 4, bedoelde functies zijn aangesteld, op 1 januari 2022 aan.
In afwijking van de artikelen 12/2, § 5, en 15/2, § 5, van het koninklijk besluit van 29 oktober 2015 vangt de verplichting tot bijscholing van de in de artikelen 12/2, §§ 2 en 4, of 15/2, §§ 2 en 4, bedoelde personen, die vóór 1 januari 2021 in het register van de bemiddelaars inzake hypothecair krediet of van de bemiddelaars inzake consumentenkrediet zijn ingeschreven, of in een van de in de artikelen 12/2, §§ 2 en 4, of 15/2, §§ 2 en 4, bedoelde functies zijn aangesteld, op 1 januari 2022 aan.
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art.32. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2022.
Art. 33. De minister bevoegd voor Economie, de minister bevoegd voor Financiën, de minister bevoegd voor Middenstand en de minister bevoegd voor Consumentenbescherming zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.