Details





Titel:

22 OKTOBER 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot vervanging van artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool en van artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, wat betreft de uitbreiding van het omstandigheidsverlof bij overlijden van een partner of een kind



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool
Art. 1
HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding
Art. 2
HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art. 3-4



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2006035582  2009204542 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool
Artikel 1. Artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 maart 2006 tot regeling van sommige verloven voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 9 november 2018 en 26 februari 2021, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 8. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
  1° langdurige pleegzorg: pleegzorg zoals omschreven in artikel 30sexies § 6 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en waarbij het kind als deel uitmakend van dat gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het gezin of de pleegouder zijn verblijfplaats heeft of de pleegouders hun verblijfplaats hebben, is ingeschreven;
  2° kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg;
  3° pleegkind: het kind waarvoor het personeelslid of zijn echtgenote of samenwonende partner in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;
  4° pleegvader en - moeder: de pleegouder die in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming."
  § 2. De personeelsleden hebben naar aanleiding van de hierna opgesomde gebeurtenissen recht op omstandigheidsverlof voor een als volgt bepaalde duur :
  1° huwelijk of afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning van het personeelslid: twee werkdagen;
  2° huwelijk of afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning van een kind van het personeelslid of een kind van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: twee werkdagen;
  3° huwelijk van bloed- of aanverwant in de eerste graad, die geen kind is, of in de tweede graad, van het personeelslid, van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: de dag van het huwelijk;
  4° overlijden van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, van een kind van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner of overlijden van een pleegkind in het kader van een langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden of in het verleden: tien werkdagen waarbij drie dagen door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en zeven dagen door het personeelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van het hogeschoolbestuur;
  5° overlijden van de vader, moeder, stiefvader, stiefmoeder, schoonzoon, schoondochter van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: vier werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van het hogeschoolbestuur;
  6° overlijden van de pleegvader of pleegmoeder van het personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden: vier werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van het hogeschoolbestuur;
  7° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad van het personeelslid of van echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid: twee werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van het hogeschoolbestuur;
  8° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede graad van het personeelslid of van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, die niet onder hetzelfde dak woont als het personeelslid: één werkdag, door het personeelslid op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van het personeelslid met akkoord van het hogeschoolbestuur;
  9° overlijden van een pleegkind van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: één werkdag, door het personeelslid op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van het personeelslid met akkoord van het hogeschoolbestuur;
  10° deelneming aan een jury, oproeping als getuige of persoonlijke verschijning voor een rechtbank: de nodige tijd;
  11° uitoefening van het ambt van voorzitter of bijzitter in een hoofdstembureau, enig stembureau of bureau voor stemopneming bij de parlements-, de provincieraads- en de gemeenteraadsverkiezingen, met inbegrip van het Europees Parlement: de nodige tijd.
  " § 3. Het omstandigheidsverlof wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld. Het omstandigheidsverlof wordt bezoldigd.
  § 4. Wanneer een personeelslid in meerdere instellingen werkt gedurende de dagen waarop hij omstandigheidsverlof neemt, dan geldt dit verlof voor alle instellingen, met dien verstande dat het in zijn totaliteit beperkt is tot de in dit artikel vastgelegde aantal werkdagen."

HOOFDSTUK 2. - Wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding
Art.2. Artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het omstandigheidsverlof, het verlof wegens overmacht, het onbezoldigd ouderschapsverlof en het geboorteverlof in geval van overlijden of hospitalisatie van de moeder voor bepaalde personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde prestaties, gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 15 februari 2019 en 26 februari 2021, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 2. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
  1° langdurige pleegzorg: pleegzorg zoals omschreven in artikel 30sexies § 6 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en waarbij het kind als deel uitmakend van dat gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar het gezin of de pleegouder zijn verblijfplaats heeft of de pleegouders hun verblijfplaats hebben, is ingeschreven;
  2° kortdurende pleegzorg: alle vormen van pleegzorg die niet voldoen aan de voorwaarden van langdurige pleegzorg;
  3° pleegkind: het kind waarvoor het personeelslid of zijn echtgenote of samenwonende partner in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming;
  4° pleegvader en - moeder: de pleegouder die in het kader van pleegzorg is aangesteld door de rechtbank, door een door de bevoegde gemeenschap erkende dienst voor pleegzorg, of door de bevoegde gemeenschapsdiensten inzake jeugdbescherming.
  § 2. De personeelsleden, vermeld in artikel 1, krijgen omstandigheidsverlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:
  1° huwelijk van het personeelslid en het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning door het personeelslid: twee werkdagen;
  2° huwelijk of afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning van een kind van het personeelslid, van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: twee werkdagen;
  3° huwelijk van bloed- of aanverwant in de eerste graad, die geen kind is, of in de tweede graad, van het personeelslid, van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: de dag van het huwelijk;
  4° overlijden van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, van een kind van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner of overlijden van een pleegkind in het kader van een langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden of in het verleden: tien werkdagen waarbij drie dagen door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis en zeven dagen door het personeelslid te kiezen binnen het jaar na de dag van het overlijden. Er kan van de beide perioden waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
  5° overlijden van de vader, moeder, stiefvader, stiefmoeder, schoonzoon, schoondochter van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner: vier werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
  6° overlijden van de pleegvader of pleegmoeder van het personeelslid in het kader van langdurige pleegzorg op het moment van het overlijden: vier werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
  7° overlijden van een bloed- of aanverwant in om het even welke graad van het personeelslid of van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, die onder hetzelfde dak woont als het personeelslid: twee werkdagen, door het personeelslid te kiezen tijdens de periode die begint met de dag van het overlijden en eindigt de dag van de begrafenis. Er kan van de periode waarin deze dagen opgenomen moeten worden, afgeweken worden op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
  8° overlijden van een bloed- of aanverwant in de tweede graad van het personeelslid of van de echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner, die niet onder hetzelfde dak woont als het personeelslid: één werkdag, door het personeelslid op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van het personeelslid met een akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
  9° overlijden van een pleegkind van het personeelslid of van zijn echtgenoot of echtgenote of samenwonende partner in het kader van kortdurende pleegzorg op het moment van het overlijden: één werkdag, door het personeelslid op te nemen op de dag van de begrafenis. Deze dag kan op een ander moment worden opgenomen op vraag van het personeelslid met akkoord van de inrichtende macht of het centrumbestuur;
  10° bijwonen van een bijeenkomst van een familieraad, bijeengeroepen door de vrederechter: één werkdag;
  11° oproeping als getuige voor een rechtscollege of persoonlijke verschijning op aanmaning van een rechtscollege: de nodige tijd;
  12° de uitoefening van het ambt van voorzitter, van bijzitter of van secretaris van een stembureau of een stemopnemingsbureau: de nodige tijd;
  13° om deel uit te maken van de jury van het hof van assisen: de duur van de zitting.
  § 3. In afwijking van § 2, 1°, krijgen de leden van het administratief personeel, de administratief medewerker van het beleids- en ondersteunend personeel, de administratief medewerker van het ondersteunend personeel en de vastbenoemde leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel voor hun huwelijk of voor het afleggen van een verklaring van wettelijke samenwoning vier werkdagen.
  § 4. Het verlof moet met volledige dagen worden genomen."

HOOFDSTUK 3. - Slotbepalingen
Art.3. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2021.

Art. 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, is belast met de uitvoering van dit besluit.