Details





Titel:

2 JULI 2021. - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 17-08-2021 en tekstbijwerking tot 08-08-2024)



Inhoudstafel:

Hoofdstuk 1. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Art. 1-10
Hoofdstuk 2. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
Art. 11-88
BIJLAGE.
Art. N1



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2009035107  2012035464  2019011738 



Uitvoeringsbesluit(en):

2022040757 



Artikels:

Hoofdstuk 1. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid
Artikel 1. In artikel 25 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2019, wordt punt 6° vervangen door wat volgt:
  "6° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA voor:
  a) de ruimtelijk kwetsbare gebieden, vermeld in artikel 1.1.2, 10°, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009;
  b) de buffergebieden, de gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen met als overdruk overstromingsgebied of wachtbekken, de militaire domeinen en de bestemmingsgebieden die met een van die gebieden vergelijkbaar zijn, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen die in de ruimtelijke ordening van kracht zijn;
  c) de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden, de agrarische gebieden en de bestemmingsgebieden die met een van die gebieden vergelijkbaar zijn, aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen die in de ruimtelijke ordening van kracht zijn;
  d) de speciale beschermingszones die op grond van artikel 36bis van het Natuurdecreet afgebakend zijn.".

Art.2. Aan artikel 26, 1° van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 december 2015 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 10 februari 2017, 24 februari 2017 en 7 september 2018, wordt een punt i) toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "i) de toepassing van artikel 12, § 1 van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval, inzake het verbod op sluikstort en zwerfvuil zoals vermeld in artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA.".

Art.3. In artikel 28 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 19 november 2010, 17 februari 2012, 7 september 2018 en 26 april 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
  "2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA, wat betreft de onbevaarbare waterlopen van categorie 1 en hun aanhorigheden, zoals bepaald in de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;".

Art.4. In artikel 29 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2009 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2019, wordt een punt 2/1° ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "2/1° het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA;".

Art.5. In artikel 31 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 december 2014, 7 september 2018 en 26 april 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
  "2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA, wat betreft de openbare wegen en hun aanhorigheden.".

Art.6. In artikel 32 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 25 april 2014 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 september 2018 en 26 april 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
  "2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA, wat betreft de waterwegen en de havens, en hun aanhorigheden.".

Art.7. Aan artikel 33, § 1 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2012 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 7 september 2018, 21 september 2018 en 26 april 2019, wordt punt 2° vervangen door wat volgt:
  "2° artikel 12, § 1, van het Materialendecreet wat betreft het achterlaten van afval en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA, wat betreft de onbevaarbare waterlopen van categorie 2 en 3 en hun aanhorigheden, zoals bepaald in de wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen;".

Art.8. In artikel 34, § 1 eerste lid van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van 7 september 2012 en laatst gewijzigdbij het besluit van de Vlaamse Regering van en 26 april 2019, wordt in punt 5° de zinsnede "en artikel 4.6.1 en 4.6.2 van het VLAREMA toegevoegd.".

Art.9. Bijlage VIII bij het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt vervangen door bijlage 1, die bij dit besluit is gevoegd.

Art.10. an hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 mei 2019, wordt een bijlage XXXVI toegevoegd, die als bijlage 2 bij dit besluit is gevoegd.

Hoofdstuk 2. Wijzigingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen
Art.11. In artikel 1.1.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 23 september 2016 en 22 maart 2019, wordt punt 5° vervangen door wat volgt:
  "5° richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG;".

Art.12. In artikel 1.2.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 2 worden punt 2°, 38°, 39°, 47°, 49°, 66°, 76°, 77°, 86°, 87° /1 en 95° opgeheven;
  2° in paragraaf 2 wordt een punt 7° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "7° /1 beheerder van een onlinemarktplaats: iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die, al dan niet ten bezwarende titel, een onlinemarktplaats organiseert of beheert;";
  3° in paragraaf 2 wordt een punt 11° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "11° /1 bouw- en sloopafval: afvalstoffen die geproduceerd worden door bouwwerkzaamheden en afkomstig zijn van de aangewende bouwmaterialen, exclusief hun verpakkingen, of afvalstoffen die geproduceerd worden door sloop-, renovatie- en ontmantelingswerkzaamheden nadat alle losse elementen verwijderd zijn die geen deel uitmaken van de constructie;";
  4° in paragraaf 2 wordt een punt 40° /1 en een punt 40° /2 ingevoegd, die luiden als volgt:
  "40° /1 huishoudelijk restafval: de fractie van huishoudelijke afvalstoffen die niet selectief wordt aangeboden of ingezameld, inclusief niet-selectief ingezameld afval van straatvuilnisbakjes in beheer van de gemeenten of intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, alsook het straat- en veegvuil en het afval van het opruimen van sluikstorten;
  40° /2 in hoofdzaak residentiële gebouwen: gebouw of gebouwen waarvan de woonfunctie ten minste zesenzestig procent omvat van het totale betrokken bouwvolume;";
  5° in paragraaf 2 wordt punt 50° /1 vervangen door wat volgt:
  "50° /1 matrassen: producten die bestemd zijn om op te slapen en te rusten, die geschikt zijn voor het gebruik door de mens voor een lange periode, die bestaan uit een sterke hoes, gevuld met kernmaterialen, en die kunnen worden geplaatst op een bestaande ondersteunende bedstructuur, inclusief toppers. Een topper is een dunne matras die bovenop de normale matras wordt gelegd;";
  6° in paragraaf 2 wordt een punt 60° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "60° /1 onlinemarktplaats: een digitaal platform, portaal of een enig ander gelijkaardig elektronisch middel, applicatie of dienst, die een verkoper in staat stelt een overeenkomst op afstand, in de zin van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht, af te sluiten met gebruikers van de onlinemarktplaats;";
  7° in paragraaf 2 wordt een punt 60° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "60° /2 opvulling: een handeling voor nuttige toepassing waarbij niet-gevaarlijk afval wordt gebruikt voor het herstel van uitgegraven terreinen of voor civieltechnische toepassingen bij de landschapsaanleg. Afval dat wordt gebruikt voor opvulling moet dienen ter vervanging van niet-afvalmaterialen, geschikt zijn voor de voornoemde doelen en worden beperkt tot de hoeveelheid die strikt noodzakelijk is om die doelen te bereiken;";
  8° in paragraaf 2 wordt punt 67° vervangen door wat volgt:
  "67° pmd-afval: afval van alle plastic verpakkingen, metalen verpakkingen en drankkartons bestemd voor gebruik door huishoudens of vergelijkbaar bedrijfsmatig gebruik, met uitzondering van afval afkomstig van klein gevaarlijk afval, en geëxpandeerd polystyreen verpakkingen voor non-food toepassingen;";
  9° in paragraaf 2 wordt punt 68° vervangen door wat volgt:
  "68° producent: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ongeacht de gebruikte verkooptechniek, met inbegrip van verkoop op afstand overeenkomstig de bepalingen van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht:
  a) is gevestigd op het grondgebied en een product vervaardigt onder zijn eigen naam of merk, of laat een product ontwerpen of vervaardigen dat hij onder zijn naam of merk op het grondgebied verhandelt of bestemt voor eigen gebruik;
  b) is gevestigd op het grondgebied en een product op het grondgebied wederverkoopt of bestemt voor eigen gebruik dat door andere leveranciers is geproduceerd onder zijn eigen naam of merk. Daarbij wordt de wederverkoper niet als producent van het product aangemerkt als het merkteken van de producent, vermeld in punt a), op het product zichtbaar is;
  c) is gevestigd op het grondgebied en beroepsmatig een product op de markt brengt;
  d) is gevestigd buiten het grondgebied en een product via verkoop op afstand, in de zin van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht, rechtstreeks of door gebruik van een online marktplaats, aan particuliere huishoudens of andere gebruikers dan particuliere huishoudens op het grondgebied verkoopt.
  Diegene die uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst, en die de voor- en nadelen verbonden aan de eigendom niet draagt, wordt niet als producent van het product aangemerkt, tenzij hij ook optreedt als producent als vermeld in punt a) tot en met d);";
  10° in paragraaf 2, punt 73° worden de woorden "afgewerkte olie" telkens vervangen door het woord "afvalolie";
  11° er wordt een punt 77° /2 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "77° /2 sluikstorten: het bewust ontwijken van de huishoudelijke afvalophaling of bedrijfsafvalophaling door afvalstoffen achter te laten of te storten op niet-reglementaire plaatsen, tijdstippen of in de foute recipiënten;".
  12° in paragraaf 3/1 wordt punt 16° vervangen door wat volgt:
  "16° producent van EEA: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die ongeacht de gebruikte verkooptechniek, met inbegrip van verkoop op afstand overeenkomstig de bepalingen van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht:
  a) is gevestigd op het grondgebied en een product vervaardigt onder zijn eigen naam of merk, of laat een product ontwerpen of vervaardigen dat hij onder zijn naam of merk op het grondgebied verhandelt;
  b) is gevestigd op het grondgebied en een product wederverkoopt dat door andere leveranciers is geproduceerd onder zijn eigen naam of merk. Daarbij wordt de wederverkoper niet als producent van het product aangemerkt als het merkteken van de producent, vermeld in punt a), op het product zichtbaar is;
  c) is gevestigd op het grondgebied en beroepsmatig een product op de markt brengt;
  d) is gevestigd buiten het grondgebied en een product via verkoop op afstand, in de zin van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht, rechtstreeks of door gebruik van een online marktplaats, aan particuliere huishoudens of aan andere gebruikers dan particuliere huishoudens op het grondgebied verkoopt.
  Diegene die uitsluitend voorziet in financiering op grond van of in het kader van een financieringsovereenkomst, en die de voor- en nadelen verbonden aan de eigendom niet draagt, wordt niet als producent van het product aangemerkt, tenzij hij ook optreedt als producent als vermeld in punt a) tot en met d)";"
  13° in paragraaf 4, 7° wordt tussen de woorden "op afstand" en de woorden "batterijen of accu's" de zinsnede "overeenkomstig de bepalingen van artikel I.8, 15° van het Wetboek van economisch recht," ingevoegd;
  14° er wordt een paragraaf 4/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
  " § 4/1. Voor de toepassing van onderafdeling 5.2.10 van hoofdstuk 5 wordt verstaan onder:
  1° haven: plaats of geografisch gebied met verbeteringswerken en voorzieningen die hoofdzakelijk zijn ontworpen om de ontvangst van schepen mogelijk te maken, met inbegrip van de ankerplaatsen binnen de jurisdictie van de haven;
  2° havenontvangstvoorziening: elke vaste, drijvende of mobiele voorziening die in staat is om als dienstverlening het afval van schepen in ontvangst te nemen;
  3° ladingresiduen: de restanten van lading aan boord die na het laden en lossen op het dek of in ruimen of tanks achterblijven, met inbegrip van overschotten of restanten die het gevolg zijn van morsen bij het laden en lossen, in natte of droge toestand of meegevoerd in waswater, en exclusief ladingstof dat na vegen op het dek achterblijft of stof op de buitenoppervlakken van het schip;
  4° MARPOL-verdrag: het internationaal verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, in zijn geactualiseerde versie;
  5° pleziervaartuig: elk schip met een romplengte van 2,5 meter of meer, ongeacht het type of de aandrijving, dat bestemd is voor sport- of recreatiedoeleinden en niet voor handelsdoeleinden wordt gebruikt;
  6° afval van schepen: al het afval, met inbegrip van ladingresiduen, dat tijdens de exploitatie van een schip of tijdens laad-, los- en schoonmaakactiviteiten ontstaat en binnen het toepassingsgebied van de bijlagen I, II, IV, V en VI bij het MARPOL-verdrag valt, evenals passief opgevist afval;
  7° schip: elk zeegaand vaartuig, ongeacht het type, dat in het mariene milieu opereert, waaronder vissersvaartuigen, pleziervaartuigen, draagvleugelboten, luchtkussenvaartuigen, onderwatervaartuigen en drijvende vaartuigen;
  8° vissersvaartuig: elk schip dat is uitgerust of met commercieel oogmerk wordt gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee;
  9° passief opgevist afval: afval dat tijdens visserijactiviteiten in netten terechtkomt;
  10° toereikende opslagcapaciteit: voldoende capaciteit om het afval aan boord op te slaan vanaf het ogenblik van vertrek tot de volgende aanloophaven, met inbegrip van het afval dat waarschijnlijk zal ontstaan tijdens de reis;
  11° geregeld verkeer: verkeer op basis van een gepubliceerde of geplande lijst van vertrek- en aankomsttijden tussen bepaalde havens of terugkerende overtochten die een herkenbare regeling vormen;
  12° regelmatig een haven aandoen: met hetzelfde schip herhaalde reizen uitvoeren die een vast patroon vormen tussen bepaalde havens, of een reeks reizen zonder tussenstops van en naar dezelfde haven uitvoeren;
  13° frequent een haven aandoen: met een schip minstens één keer om de twee weken dezelfde haven aandoen;
  14° GISIS: het Global Integrated Shipping Information System dat door de IMO is opgezet;
  15° verwerking: nuttige toepassing of verwijdering, met inbegrip van de daaraan voorafgaande voorbereidende handelingen;
  16° indirecte bijdrage: bijdrage die wordt betaald voor het verlenen van diensten van havenontvangstvoorzieningen, ongeacht of al dan niet werkelijk afval van schepen wordt afgegeven.".

Art.13. In hoofdstuk 2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° afdeling 2.2, die bestaat uit artikel 2.2.1 tot en met 2.2.8, wordt vervangen door wat volgt:
  "Afdeling 2.2. Europese criteria
  Art. 2.2.1. Er is geen grondstofverklaring vereist voor materialen waarvoor rechtstreeks toepasselijke Europees vastgestelde voorwaarden of criteria voor bijproducten of einde-afval gelden.
  Art. 2.2.2. Een inrichting of onderneming die voldoet aan rechtstreeks toepasselijke Europees vastgestelde voorwaarden of criteria voor bijproducten of einde-afval, kan die op de markt brengen als ze is opgenomen in een register. De minister stelt nadere regels vast voor de vorm en de inhoud van het register en voor de registratieprocedure.
  Op eenvoudig verzoek van de OVAM of de toezichthouder toont de inrichting of onderneming in kwestie de conformiteit met de Europese eisen aan. Niet-conformiteit kan aanleiding geven tot schrapping uit het register. De minister kan vaststellen welke informatie beschikbaar moet zijn om de conformiteit te kunnen aantonen en stelt nadere regels vast voor de schrapping uit het register.";
  2° artikel 2.2.3 tot en met 2.2.8 worden opgeheven.".

Art.14. In hetzelfde besluit wordt onderafdeling 2.3.1, die bestaat uit artikel 2.3.1.1 tot en met 2.3.1.3, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 december 2017, vervangen door wat volgt:
  "Onderafdeling 2.3.1. Algemene bepalingen voor specifieke criteria
  Art. 2.3.1.1. Een materiaal mag alleen als grondstof worden beschouwd als het gebruik over het geheel genomen geen ongunstige effecten heeft op het milieu of de menselijke gezondheid.
  Art. 2.3.1.2. Voor bepaalde materialen worden, waar nodig, specifieke criteria vastgesteld die minimaal vervuld moeten zijn opdat een bepaald materiaal kan worden beschouwd als een grondstof, bestemd voor een bepaald toepassingsgebied. Elk materiaal afzonderlijk voldoet aan die criteria.
  Materialen voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, hoeven niet afzonderlijk te voldoen aan de criteria, vermeld in het eerste lid.
  Art. 2.3.1.3. In de lijst met materialen, vermeld in bijlage 2.2, is aangegeven voor welke materialen een grondstofverklaring vereist is.
  Beoogde grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, voor gebruik als bouwstof, of voor gebruik in kunstmatige afdichtingslagen met waterglas, en die niet vermeld worden in bijlage 2.2, kunnen pas als grondstof worden beschouwd als de OVAM een toelating heeft gegeven in de vorm van een grondstofverklaring.
  Het gebruik van een grondstof als bodem is niet toegelaten.
  Een grondstofverklaring wordt afgegeven volgens de procedure, vermeld in afdeling 2.4. Een grondstofverklaring kan worden afgegeven als voldaan is aan de toepasselijke specifieke criteria, vermeld in afdeling 2.3, en de toepassing over het geheel genomen geen ongunstige effecten op het milieu en de menselijke gezondheid heeft.
  Als een materiaal niet voldoet aan de toepasselijke specifieke criteria, vermeld in afdeling 2.3, kan ze alleen toegelaten worden als er vanuit milieuoogpunt valabele argumenten zijn en daarvoor een grondstofverklaring wordt verkregen.
  Art. 2.3.1.3/1. Materialen kunnen beschouwd worden als grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik in bodemsaneringswerken of voor risicobeheersmaatregelen, als ze voldoen aan de voorwaarden van samenstelling of gebruik, vastgesteld in het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject, het beperkte bodemsaneringsproject of het risicobeheersplan, afgegeven door de OVAM conform de bepalingen van het Bodemdecreet.
  Artikel 2.3.1.3/2. § 1. De grondstoffenproducent of in afwijking daarvan, de persoon die in zijn naam optreedt, vermeld in artikel 2.4.2.1, is ervoor verantwoordelijk dat de verplichtingen, vermeld in dit hoofdstuk, nageleefd worden. Hij brengt elke afnemer van de grondstof op de hoogte van de gebruiksvoorwaarden, vermeld in afdeling 5.3, en van de specifieke criteria, vermeld in afdeling 2.3.
  Het is de verantwoordelijkheid van de grondstoffenproducent of de persoon die in zijn naam optreedt, om de toezichthouder binnen zeven kalenderdagen op de hoogte te brengen, als hij over informatie beschikt waaruit kan worden besloten dat een partij materialen niet meer aan de bepalingen, vermeld in dit hoofdstuk, voldoet. In dat geval wordt die partij materialen beschouwd als afvalstof.
  § 2. De materialen, vermeld in artikel 2.3.1.3, die worden beschouwd als grondstoffen, worden minstens eenmaal per jaar bemonsterd en geanalyseerd door een erkend laboratorium in de discipline afvalstoffen en andere materialen als vermeld in artikel 6, 5°, e), van het VLAREL van 19 november 2010, tenzij anders is bepaald in de grondstofverklaring.
  Het monster is representatief voor de productie in een bepaald tijdsinterval. De conformiteit met de geldende criteria wordt verzekerd op basis van een representatieve bemonstering en analyse. Afhankelijk van de herkomst, de verontreinigingsgraad en aanwending kan de grondstoffenproducent of in afwijking daarvan, de persoon die in zijn naam optreedt, in overleg met de OVAM, de parameterlijst, vermeld in bijlage 2.3.1 en 2.3.2, beperken.
  § 3. De analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en de voormelde persoon. De minister bepaalt de technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens op verzoek van de OVAM worden opgenomen in een standaardprocedure.
  Houders van een grondstofverklaring bezorgen die analysegegevens jaarlijks op elektronische wijze aan de OVAM. Voor die elektronische overdracht stelt de OVAM een webloket voor grondstofverklaringen ter beschikking via de website van de OVAM. De producent bezorgt de OVAM ook jaarlijks op elektronische wijze de analyses die de conformiteit met het ministerieel besluit in uitwerking van artikel 2.3.6.1, § 2 aantonen.
  De analysegegevens die niet gerapporteerd hoeven te worden overeenkomstig de bepalingen, vermeld in het tweede lid van deze paragraaf, worden door de persoon, vermeld in paragraaf 1, gedurende vijf jaar ter beschikking gehouden van de toezichthouder en de OVAM.".

Art.15. In artikel 2.3.1.3/2 van hetzelfde besluit, vervangen bij dit besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° aan paragraaf 2, eerste lid wordt de volgende zin toegevoegd:
  "De grondstoffenproducent of in afwijking daarvan, de persoon die in zijn naam optreedt, geeft bij het plaatsen van de opdracht voor de monstername en analyse van de voormelde materialen het nummer van de grondstofverklaring door aan het voormelde erkende laboratorium, met de vraag om dit nummer in het monsternemingsverslag en het analyseverslag op te nemen.";
  2° paragraaf drie wordt vervangen door wat volgt:
  " § 3. De analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en het erkende laboratorium. De minister bepaalt de technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens zoals bepaald in dit artikel, en stelt deze vast in een standaardprocedure.
  Het erkende laboratorium dat de analyse vermeld in § 2 heeft uitgevoerd, bezorgt die analysegegevens, inclusief het monsternemingsverslag, onmiddellijk na de analyse op elektronische wijze aan de OVAM. De uitwisseling van deze gegevens gebeurt volgens de specificaties opgenomen in voormelde standaardprocedure.
  De producent bezorgt de OVAM ook jaarlijks op elektronische wijze de analyses die de conformiteit met het ministerieel besluit in uitwerking van artikel 2.3.6.1, § 2 aantonen.
  De analysegegevens die niet gerapporteerd hoeven te worden overeenkomstig de bepalingen, vermeld in het tweede lid van deze paragraaf, worden door de persoon, vermeld in paragraaf 1, gedurende vijf jaar ter beschikking gehouden van de toezichthouder en de OVAM.".

Art.16. In artikel 2.3.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 23 september 2016 en 22 maart 2019, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt:
  " § 2. In afwijking van paragraaf 1 hoeven de materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 2, meer bepaald asfaltgranulaat, gerecycleerde bitumineuze granulaten en zeefzand van asfalt, niet te voldoen aan de totaalconcentratie voor de parameter minerale olie en gelden voor de polycyclische aromatische koolwaterstoffen de totaalconcentraties, vermeld in bijlage 2.3.2.A.
  Om vast te stellen of voldaan wordt aan voormelde totaalconcentraties, wordt de pak-spraytest gebruikt. Als de pak-spraytest een gele verkleuring vertoont, wordt geacht dat er niet voldaan is aan de voormelde normen. Bij een onduidelijke verkleuring kan een bevestigingsproef met infraroodspectroscopie worden uitgevoerd. Als de infraroodspectroscopie duidelijke pieken vertoont, wordt geacht dat er niet voldaan is aan voormelde normen. Er mag kwalitatief getest worden met infraroodspectroscopie zonder voorafgaande pak-spraytest. Bij twijfel bepaalt een tegenproef met een chemische analyse op pak via GC-MS of de normen in bijlage 2.3.2.A niet zijn overschreden. Het eenheidsreglement voor gerecycleerde granulaten vermeldt de proefmethode en de conformiteitscontrole van de pak-spraytest.

Art.17. In artikel 2.3.2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 22 december 2017 en 22 maart 2019, wordt het derde lid vervangen door wat volgt:
  "Sorteerinrichtingen waarvan het uitgesorteerde puin na verdere bewerking bij een breker wordt afgezet als gerecycleerd granulaat, beschikken over een kwaliteitsborgingssysteem als vermeld in het eenheidsreglement gerecycleerde granulaten.".

Art.18. In hetzelfde besluit wordt onderafdeling 2.3.3, opgeheven bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
  "Onderafdeling 2.3.3. Criteria voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel
  Art. 2.3.3.1. De materialen, vermeld in bijlage 2.2, afdeling 1, kunnen worden beschouwd als grondstoffen, bestemd voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel, als de voorwaarden van samenstelling, namelijk de maximale gehalten aan verontreinigende stoffen, vervuld zijn. De samenstellingsvoorwaarden voor grondstoffen die 2% of meer dan 2% droge stof bevatten, zijn vermeld in bijlage 2.3.1.A. De samenstellingsvoorwaarden voor grondstoffen die minder dan 2% droge stof bevatten, zijn vermeld in bijlage 2.3.1.B.
  Art. 2.3.3.2. De behandeling, bemonstering en analyse van behandeld zuiveringsslib worden uitgevoerd volgens de bepalingen, vermeld in bijlage 2.3.1.D.
  Art. 2.3.3.3. § 1. Gft-compost, groencompost en het eindmateriaal van de biologische behandeling van organisch-biologische afvalstoffen worden geproduceerd in een vergunde inrichting voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen die beschikt over een keuringsattest.
  § 2. De biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen is onderworpen aan het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende Middelen. Het kwaliteitsgarantiesysteem heeft tot doel te garanderen dat afvalstoffen worden omgezet in kwalitatief hoogwaardige eindmaterialen voor nuttige toepassing. Het kwaliteitsgarantiesysteem wordt beheerd door de OVAM. De minister stelt het kwaliteitsgarantiesysteem vast.
  § 3. De inrichtingen voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen met het oog op de productie van bodemverbeterende middelen of meststoffen vergoeden de OVAM voor de ontwikkeling en het beheer van het kwaliteitsgarantiesysteem. De minister kan bindende voorschriften vaststellen voor de berekening van de vergoeding. Ze worden opgesteld in overleg met de betrokken partners.
  § 4. Het keuringsattest, vermeld in paragraaf 1, wordt afgegeven door een certificeringsinstelling overeenkomstig het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende Middelen. Een certificeringsinstelling wordt erkend door de minister, na advies van de OVAM. De procedure is opgenomen in het Algemeen Reglement van de Certificering.
  § 5. De certificeringsinstellingen voeren de certificeringsactiviteiten op het terrein uit zoals beschreven in het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende Middelen. Hun taken zijn:
  1° de uitvoering en opvolging van monsternemingen, analyses en audits conform het Algemeen Reglement van de Certificering;
  2° het verlenen, schorsen of intrekken van keuringsattesten conform het Algemeen Reglement van de Certificering;
  3° de rapportering aan de OVAM, onder meer door:
  a) een maandelijks overzicht van de verleende, geschorste of ingetrokken keuringsattesten;
  b) verslagen van audits en actieplannen die opgelegd zijn naar aanleiding van non-conformiteiten bij vergunde inrichtingen voor het verwerken van organisch-biologische afvalstoffen, om hun keuringsattest te verkrijgen of te behouden;
  c) jaarlijkse rapportering over de certificeringsactiviteiten.
  § 6. Het Algemeen Reglement van de Certificering wordt goedgekeurd bij ministerieel besluit en wordt bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het bestaat uit een organisatorisch deel waarin voorwaarden voor de certificeringsinstellingen zijn opgenomen en uit een uitvoerend deel met voorwaarden voor de inrichtingen voor de biologische verwerking van organisch-biologische afvalstoffen.
  § 7. De OVAM houdt als onafhankelijk toezichtsorgaan toezicht op het kwaliteitsgarantiesysteem Meststoffen-Bodemverbeterende Middelen.
  De OVAM voert onder meer de volgende taken uit:
  1° toezicht houden op het Algemeen Reglement van de Certificering en op het kwaliteitsgarantiesysteem;
  2° behandelen van de beroepen tegen beslissingen over de verlening, schorsing of intrekking van de keuringsattesten.".

Art.19. Artikel 2.4.1.3 van hetzelfde besluit, opgeheven door het besluit van de Vlaamse Regering 22 december 2017, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
  "Art. 2.4.1.3. Een grondstofverklaring wordt alleen afgegeven voor een specifiek materiaal dat wordt geproduceerd door een specifieke producent of dat voortkomt uit een specifiek productieproces, en waarvoor een specifieke toepassing wordt beoogd.".

Art.20. In artikel 2.4.2.2, eerste lid, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° punt 7° wordt vervangen door wat volgt:
  "7° voor aanvragen voor grondstofverklaring die worden opgelegd in afdeling 2.3:
  a) staving dat het materiaal voldoet aan de toepasselijke specifieke criteria uit afdeling 2.3;
  b) motivatie waarom het gebruik van de grondstof in de toepassing over het geheel genomen geen ongunstige effecten heeft op mens en leefmilieu;
  c) indien van toepassing, een monsternemings- en analyseverslag van een representatief monster van het materiaal, opgesteld door een erkend laboratorium in de discipline afvalstoffen en andere materialen, vermeld in artikel 6, 5°, e), van het VLAREL. Het aantal monsters en analyses is afhankelijk van de verwachte spreiding van de samenstelling. De analyseverslagen tonen aan dat de grondstof voldoet aan de voorwaarden voor het aanwendingsgebied in kwestie. Die analysegegevens worden bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling tussen de OVAM en de aanvrager. De technische specificaties waaraan de analysegegevens moeten voldoen, en de technische specificaties in verband met de uitwisseling van gegevens op verzoek van de OVAM worden opgenomen in een standaardprocedure, vastgesteld door de minister;
  d) voor bouwstoffen wordt de uitloogbaarheidstest uitgevoerd op het monster met de hoogste verontreiniging aan metalen. Als een materiaal maar een deel van de massa van de bouwstof uitmaakt, wordt een bijkomend monsternemings- en analyseverslag van het eindproduct opgesteld. Het aantal te onderzoeken eindproducten is afhankelijk van de verwachte spreiding van het gehalte aan de grondstof in het eindproduct. De uitloogbaarheidstesten worden uitgevoerd op het eindproduct met het hoogste gehalte aan grondstof met de hoogste verontreiniging aan metalen.";
  2° er wordt een punt 7° /1 ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "7° /1 voor aanvragen voor grondstofverklaring van materialen die vallen onder afdeling 2.6:
  a) voor materialen die vallen onder artikel 2.6.2, lid 1: motivatie waarom het gebruik van het materiaal voldoet aan de voorwaarden uit artikel 36 van het Materialendecreet;
  b) voor materialen die vallen onder artikel 2.6.3, lid 1: motivatie waarom het gebruik van het materiaal voldoet aan de voorwaarden uit artikel 37 van het Materialendecreet;".

Art.21. In artikel 2.4.2.3, van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, wordt paragraaf 2 vervangen door wat volgt:
  " § 2. De OVAM verleent of weigert een grondstofverklaring bij beslissing en brengt de aanvrager daarvan op de hoogte via een elektronische melding. Voor aanvragen die worden opgelegd in afdeling 2.3 valt de beslissing uiterlijk dertig kalenderdagen na de ontvangstdatum van de aanvraag. Voor aanvragen die vallen onder afdeling 2.6 valt de beslissing uiterlijk zestig kalenderdagen na de ontvangstdatum van de aanvraag. De behandeltermijn start op de eerstvolgende werkdag. In de grondstofverklaring kan een beperkte geldigheidstermijn worden opgenomen.".

Art.22. In artikel 2.4.2.3, § 3, van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, wordt de zinsnede ", wordt de aanvraag geacht geweigerd te zijn." vervangen door de zinsnede ", wordt de aanvraagprocedure door de OVAM stopgezet en brengt de OVAM de aanvrager hiervan op de hoogte via een elektronische melding.".

Art.23. Aan hoofdstuk 2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, wordt een afdeling 2.6, die bestaat uit artikel 2.6.1 tot en met 2.6.5, toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Afdeling 2.6. Materialen waarvoor geen Europese criteria en geen specifieke criteria bestaan
  Art. 2.6.1. Materialen waarvoor geen Europese criteria en geen specifieke criteria bestaan kunnen pas als grondstof worden beschouwd wanneer ze voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 36 of 37 van het Materialendecreet.
  Art. 2.6.2. Afvalstoffen worden niet langer als afvalstoffen beschouwd als ze een behandeling voor recyclage of nuttige toepassing hebben ondergaan en voldoen aan de voorwaarden, vermeld in artikel 36 van het Materialendecreet.
  De houder van het materiaal beslist op basis van een zelfbeoordeling of aan de bepalingen, vermeld in het eerste lid, is voldaan.
  Art. 2.6.3. Een stof die of een voorwerp dat het resultaat is van een productieproces dat niet in de eerste plaats bedoeld is voor de productie van die stof of dat voorwerp, kan alleen als bijproduct en niet als afvalstof worden aangemerkt, als wordt voldaan aan de voorwaarden, vermeld in artikel 37 van het Materialendecreet.
  De houder van het materiaal beslist op basis van een zelfbeoordeling of aan de bepalingen, vermeld in het eerste lid, is voldaan.
  Art. 2.6.4. De zelfbeoordeling, vermeld in artikel 2.6.2 en 2.6.3, gebeurt op basis van de handleiding die de OVAM publiceert op haar website. Een kopie van de zelfbeoordeling wordt ter beschikking gehouden van de OVAM en de toezichthoudende overheid.
  Het transport en de opslag van grondstoffen die op basis van een zelfbeoordeling als vermeld in het eerste lid, als een grondstof worden beschouwd, gaan altijd vergezeld van een verklaring opgesteld door de houder van de grondstoffen, die het grondstofstatuut op basis van een zelfbeoordeling bevestigt.
  Art. 2.6.5. Bij twijfel kan een grondstofverklaring worden aangevraagd bij de OVAM. Het aanvragen van een grondstofverklaring kan geëist worden door de OVAM of de toezichthoudende overheid. Een grondstofverklaring is altijd verplicht bij het gebruik van materialen als brandstof.
  Een grondstofverklaring wordt afgegeven volgens de procedure, vermeld in afdeling 2.4.".

Art.24. Aan artikel 3.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 23 september 2016 en 22 maart 2019, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, wordt een paragraaf 2 toevoegd, die luidt als volgt:
  " § 2. Er kan een vrijwillige terugname georganiseerd worden voor huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen.
  De wijze waarop invulling wordt gegeven aan die vorm van vrijwillige terugname, wordt bepaald in afdeling 3.5.".

Art.25. In artikel 3.2.1.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° voor paragraaf 1, die paragraaf 1/1 wordt, wordt een nieuwe paragraaf 1 ingevoegd, die luidt als volgt:
  " § 1. De aanvaardingsplicht is een regeling voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid als vermeld in artikel 21, § 1 en artikel 21/1 van het Materialendecreet.";
  2° in de bestaande paragraaf 1, die nu paragraaf 1/1 wordt, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "De verplichting, vermeld in het eerste lid, geldt ongeacht de gebruikte verkooptechniek, met inbegrip van verkoop op afstand.
  De modaliteiten voor het terugnemen van afgedankte producten in het kader van een verkoop op afstand, dienen voor het sluiten van de koopovereenkomst meegedeeld te worden aan de koper.";
  3° in paragraaf 7 worden de woorden "onder de titel "AANVAARDINGSPLICHT" opgeheven en worden tussen de woorden "wijze de koper" en de woorden "zich kan ontdoen" de woorden "het product kan laten herstellen of" ingevoegd.

Art.26. In artikel 3.2.1.2, § 2, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° voor punt 1°, dat punt 1° /1 wordt, wordt een nieuw punt 1° ingevoegd, dat luidt als volgt:
  "1° een duidelijke omschrijving van het geografisch gebied, de producten en materialen waarop de aanvaardingsplichtconvenant of het individuele aanvaardingsplichtsplan van toepassing is waarbij het geografisch gebied niet beperkt wordt tot de gebieden waar de inzameling en het beheer het winstgevendst is;";
  2° aan punt 2° worden de woorden "van de gebieden, vermeld in punt 1°, " toegevoegd;
  3° punt 6° wordt vervangen door wat volgt:
  "6° maatregelen voor de sensibilisering van de diverse doelgroepen en in het bijzonder om de houders van afvalstoffen te informeren over:
  a) preventie- en herstelmogelijkheden;
  b) centra en diensten voor hergebruik en voorbereiding voor hergebruik;
  c) de terugname- en inzamelsystemen;
  d) het voorkomen van zwerfvuil en het negatieve effect op het milieu van zwerfvuil;";
  4° punt 8° wordt vervangen door wat volgt:
  "8° bepalingen over de rapportering:
  a) aan de OVAM met betrekking tot alle maatregelen, vermeld in punt 1° tot en met punt 7° ;
  b) met betrekking tot het openbaar beschikbaar stellen van informatie over de behaalde resultaten ten opzichte van de wettelijke doelstellingen;";
  5° punt 9° wordt vervangen door wat volgt:
  "9° maatregelen voor de financiering van de verplichtingen inzake de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid waarbij minstens de kosten worden gedragen conform artikel 21/1, § 2, 1° van het Materialendecreet met uitzondering van de afvalstoffen, vermeld in artikel 3.1.1, eerste lid, 2°, 4° en 5°. ".

Art.27. Aan artikel 3.2.1.3, § 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 maart 2019, wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt:
  "Als meerdere beheersorganismen voor eenzelfde afvalstroom actief zijn, worden de cijfergegevens van deze beheersorganismen op eenvoudig verzoek van de OVAM bijkomend gevalideerd om dubbeltellingen en hiaten te detecteren en te corrigeren. In voorkomend geval, duiden de betrokken beheersorganismen, op hun kosten, éénzelfde keuringsinstelling aan om de validatie uit te voeren. Als de beheersorganismen niet tot een gezamenlijke keuze komen, beslist de OVAM, na overleg met de diverse beheersorganismen.".

Art.28. In artikel 3.2.1.5. van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt tussen het woord "rechtstreeks" en de woorden "verkoopt aan" de woorden "of door gebruik van een onlinemarktplaats" ingevoegd;
  2° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt:
  "Een gevolmachtigde wordt aangewezen via een schriftelijke volmacht vooraleer er producten op de markt worden gebracht. Bij de aanduiding van een gevolmachtigde en bij beëindiging van die volmacht wordt de OVAM onmiddellijk door een van de partijen schriftelijk op de hoogte gebracht. In geval van beëindiging moet de persoon, vermeld in het eerste lid, ook een nieuwe gevolmachtigde aanduiden.".

Art.29. In artikel 3.2.2.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 4, tweede lid, wordt aan punt 2° de zinsnede "waarbij gestreefd wordt naar een differentiatie conform artikel 21/1, § 2, 2° van het Materialendecreet" toegevoegd;
  2° aan paragraaf 5, eerste lid, worden volgende zinnen toegevoegd:
  "Het beheersorganisme verstrekt openbaar beschikbare informatie over de selectiecriteria, gunningscritera en de ponderatie ervan van de verschillende ontvangen offertes. Die informatie wordt vermeld in een uitgebreid verslag aan de OVAM en aan alle kandidaten die een correcte offerte hebben ingediend. Dit verslag bevat niet alleen een beschrijving van de criteria, maar ook een onderbouwde motivering voor elk van de aanbiedingen van de voor elk criterium toegekende punten.";
  3° in paragraaf 8 wordt tussen het woord "organiseert" en de woorden "het beheersorganisme" de woorden "ten minste eenmaal per jaar" ingevoegd;
  4° aan paragraaf 8 wordt de volgende zin toegevoegd: "Er wordt een samenvattend verslag van de vergadering opgesteld.";
  5° er wordt een paragraaf 9 toegevoegd, die luidt als volgt:
  " § 9. Het beheersorganisme verstrekt openbaar beschikbare informatie over:
  1° de leden en deelnemers van het beheersorganisme;
  2° de financiële bijdragen van de door hun leden op de markt gebrachte producten per verkochte eenheid of per ton;
  3° de selectieprocedure voor afvalbeheerders.".

Art.30. Artikel 3.4.1.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 3.4.1.1. Bewoners of gebruikers van een gebouw met een brievenbus in het Vlaamse gewest kunnen door middel van een sticker aangeven dat ze:
  1° noch ongeadresseerd reclamedrukwerk noch gratis ongeadresseerde regionale pers wensen te ontvangen;
  2° wel gratis ongeadresseerde regionale pers maar geen ongeadresseerd reclamedrukwerk wensen te ontvangen.
  Alleen de NEE/NEE en JA/NEE stickers kunnen daarvoor worden gebruikt.
  De stickers worden gerespecteerd door iedere verspreider van ongeadresseerd reclamedrukwerk en gratis ongeadresseerde regionale pers.".

Art.31. Aan artikel 3.4.1.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, worden volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid, punt 2°, wordt tussen de woorden "verdeelde stickers" en de woorden "en het gebruik van" de zinsnede ", het aantal ton papier verdeeld niet-geadresseerd drukwerk" ingevoegd;
  2° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt:
  "De Vlaamse Regering en de sector van de uitgevers van gratis regionale pers en ongeadresserd reclamedrukwerk sluiten een overeenkomst die de modaliteiten van de bepalingen, vermeld in het vorige lid, vastlegt.".

Art.32. Artikel 3.4.3.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 3.4.3.2. Voor de verwerking van de afvalbanden die ingezameld zijn met toepassing van de aanvaardingsplicht, gelden de volgende doelstellingen:
  1° alle afvalbanden die worden aangeboden, worden ingezameld met een minimum van 85% en een maximum van 100% van de hoeveelheid nieuwe banden die door de producenten op de markt gebracht worden; tegen 2030 worden afvalbanden ingezameld met een minimum van 95 % en een maximum van 100 % van de hoeveelheid nieuwe banden die door de producenten op de markt gebracht worden, tenzij uit een onderbouwde evaluatie blijkt dat deze inzameldoelstellingen tegen 2030 niet haalbaar zijn.
  2° de ingezamelde banden worden vóór de verwerking gesorteerd op herbruikbare banden en op rechapeerbare banden;
  3° het percentage hergebruik en het percentage loopvlakvernieuwing bedragen elk minstens 10%;
  4° het totale percentage hergebruik, loopvlakvernieuwing en recyclage van de ingezamelde banden bedraagt minstens 85%; dit percentage stijgt naar 95 % tegen 2030, tenzij uit een onderbouwde evaluatie blijkt dat deze doelstelling niet haalbaar is;
  5° de rest van de ingezamelde afvalbanden wordt nuttig toegepast;
  6° de verwijdering van afvalbanden is niet toegestaan.".

Art.33. In artikel 3.4.3.4, derde lid, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in punt 4° worden punt c) en punt d) vervangen door wat volgt:
  "c) is gerecycleerd;
  d) nuttig is toegepast;";
  2° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "5° de totale hoeveelheden rubber, staal en textiel afkomstig van de recyclage van afvalbanden die gebruikt zijn, opgedeeld per toepassing.".

Art.34. In artikel 3.4.4.15. van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid wordt tussen het woord "rechtstreeks" en de woorden "EEA verkoopt aan" de woorden "of door gebruik van een onlinemarktplaats" ingevoegd;
  2° het vijfde lid vervangen door wat volgt:
  "Een gevolmachtigde wordt aangewezen via een schriftelijke volmacht vooraleer er producten op de markt worden gebracht. Bij de aanduiding van een gevolmachtigde en bij beëindiging van die volmacht wordt de OVAM onmiddellijk door een van de partijen schriftelijk op de hoogte gebracht. In geval van beëindiging moet de persoon, vermeld in het eerste lid, ook een nieuwe gevolmachtigde aanduiden.".

Art.35. In artikel 3.4.5.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:
  "Voor batterijen die opnieuw op de markt worden gebracht in eenzelfde of een andere toepassing en niet langer als een afvalstof worden beschouwd na een voorbereiding op hergebruik van de afgedankte batterij, wordt de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld via de aanvaardingsplicht, vermeld in afdeling 3.2. Daarbij wordt degene die de batterijen na de voorbereiding op hergebruik opnieuw op de markt brengt, beschouwd als de producent. Deze bepaling geldt niet voor de batterijen die hergebruikt worden zonder dat een handeling van voorbereiding op hergebruik heeft plaatsgevonden.".

Art.36. In artikel 3.4.5.3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 november 2013, 22 december 2017 en 22 maart 2019, worden het eerste tot en met het derde lid vervangen door wat volgt:
  "De producenten van batterijen en accu's zijn verantwoordelijk voor de financiering van de nettokosten die voortvloeien uit de inzameling, de verwerking en de recycling van het afval van alle batterijen en accu's, ongeacht wanneer die op de markt zijn gebracht. De producenten van batterijen en accu's dragen ook de kosten van de publieke voorlichtingscampagnes die handelen over de preventie, de inzameling, de verwerking en de recycling van afgedankte batterijen en accu's.
  Elke producent, al dan niet lid van een beheersorganisme, stelt wanneer hij een batterij of accu in de handel brengt, een waarborg waaruit blijkt dat het beheer van de afgedankte batterijen en accu's zal worden gefinancierd. Die waarborg verzekert de financiering van de nettokosten die voortvloeien uit de inzameling, verwerking en recycling van die batterijen en accu's. De waarborg kan de vorm hebben van:
  1° een collectieve waarborg:
  a) de deelname van de producent aan een beheersorganisme als vermeld in artikel 3.2.2.1, § 1, waarbij hij een bijdrage betaalt die minstens de toekomstige kosten, vermeld in het eerste lid, dekt;
  b) de deelname van de producent aan een garantiefonds, beheerd door een beheersorganisme als vermeld in artikel 3.2.2.1, § 1;
  2° een individuele waarborg: een verpande rekening, een bankgarantie op eerste verzoek of een verzekering, op naam en ten laste van de individuele producent en met de OVAM als begunstigde, die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan de OVAM en die minstens de toekomstige nettokosten dekt die voortvloeien uit de inzameling, verwerking en recycling van de batterijen en accu's die de producent op de markt heeft gebracht.
  Een garantiefonds als vermeld in het tweede lid, punt 1°, b) beantwoordt aan de volgende criteria:
  1° het garantiefonds wordt beheerd door een beheersorganisme of meerdere samen als bedoeld in artikel 3.2.2.1, § 1;
  2° de hoogte van het bedrag van de waarborg per kilogram op de markt gebrachte batterij of accu en per productiecategorie wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de OVAM, rekening houdend met de levensduur, de duurzaamheid van de materialen, de garanties die door de producenten worden gegeven en de hoeveelheden die op de markt gebracht worden, een risico-analyse en de vermoedelijke toekomstige kosten of opbrengsten voor inzameling, verwerking en recycling;
  3° de betaling van deze bijdrage werkt niet bevrijdend ten aanzien van de financiële en operationele verantwoordelijkheden van de betrokken producent;
  4° als een producent van batterijen en accu's niet meer bestaat, en de afgedankte batterijen terechtkomen in een inzamelsysteem van een beheersorganisme of van een producent, worden de kosten die verbonden zijn aan het beheer van de afgedankte batterijen en accu's gefinancierd door de verschillende garantiefondsen in verhouding tot de reeds geïnde waarborgen voor de batterijen en accu's van dezelfde productcategorie. Als de opgebouwde waarborgen in de garantiefondsen ontoereikend zouden zijn voor de dekking van de kosten die verbonden zijn aan het beheer van de afgedankte batterijen en accu's waarvan de producent niet meer bestaat, berust de verantwoordelijkheid voor de financiering van de niet-gedekte kosten bij de verschillende garantiefondsen waaraan alle producenten die hun waarborg stellen door deelname aan een garantiefonds en die op de markt aanwezig zijn op het tijdstip waarop de kosten ontstaan, bijdragen naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de productcategorieën van batterijen en accu's in kwestie;
  5° als de producent en het beheersorganisme als vermeld in artikel 3.2.2.1, § 1, waaraan hij een waarborg heeft betaald, niet geïdentificeerd kunnen worden, worden de kosten die verbonden zijn aan de inzameling, het transport, de verwerking en de recycling van de afgedankte batterijen en accu's in kwestie vergoed door de garantiefondsen en door de producenten die een individuele waarborg hebben gesteld, eventueel via het beheersorganisme waarbij ze zijn aangesloten, naar evenredigheid van hun marktaandeel voor de productcategorieën van batterijen en accu's in kwestie.".

Art.37. Aan artikel 3.4.5.6, punt 3°, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, worden de woorden "alsook de hoeveelheid ingezamelde batterijen en accu's waarop voorgenoemde behandeling is toegepast" toegevoegd.

Art.38. In artikel 3.4.6.2, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de woorden "verbrand met terugwinning van energie" vervangen door de woorden "nuttig toegepast".

Art.39. In artikel 3.4.6.4, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 november 2012 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in punt 1° wordt het woord "liter" vervangen door het woord "kilogram";
  2° in punt 2° wordt het woord "liter" vervangen door het woord "kilogram";
  3° punt 4° wordt vervangen door wat volgt:
  "4° de totale hoeveelheden afvalolie, uitgedrukt in kilogram, die afgevoerd zijn naar regeneratie, andere recyclinghandelingen en andere nuttige toepassingen;";
  5° in punt 5° wordt het woord "liter" vervangen door het woord "kilogram";
  6° er worden een punt 6° en een punt 7° toegevoegd, die luiden als volgt:
  "6° de totale hoeveelheden, uitgedrukt in kilogram, basisolie en andere nuttige componenten afkomstig van de verwerking van afvalolie en hun respectievelijke toepassingen;
  7° de totale hoeveelheid afvalstoffen, uitgedrukt in kilogram, afkomstig van de verwerking van afvalolie, die verwijderd is.".

Art.40. Aan artikel 3.4.8.1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, waarvan de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, worden een paragraaf 2 en paragraaf 3 toegevoegd, die luiden als volgt:
  " § 2. De verplichtingen uit artikel 3.2.1.1, § 1/1 en § 2, gelden niet voor afgedankte matrassen.
  § 3. Het individuele aanvaardingsplichtplan en de aanvaardingsplichtconvenant, vermeld in artikel 3.2.1.2, § 1, regelen in het bijzonder de wijze van inontvangstneming, zodat de afgedankte matrassen die vrijkomen in het kader van de aanvaardingsplicht maximaal worden ingezameld en verwerkt. De afgifte van afgedankte matrassen is gratis voor de particuliere huishoudens behoudens eventuele transportkosten bij ophaling aan huis via de lokale besturen. Voor de inzameling en de verwerking van afgedankte matrassen afkomstig van eindverkopers, bedrijven en instellingen, worden stimulerende maatregelen genomen door de producenten.".

Art.41. Artikel 3.4.8.2 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, wordt vervangen door wat volgt:
  "Art. 3.4.8.2. De aanvaardingsplicht voor afgedankte matrassen moet ertoe leiden dat alle afgedankte matrassen die worden aangeboden, worden ingezameld.
  De ingezamelde afgedankte matrassen worden verwerkt met toepassing van de beste beschikbare technieken. De verwijdering van afgedankte matrassen is niet toegestaan.
  Vanaf 1 januari 2021 gelden de volgende doelstellingen:
  1° het inzamelpercentage van afgedankte matrassen bedraagt 30%;
  2° het totale percentage hergebruik en recyclage van de ingezamelde afgedankte matrassen bedraagt minstens 10%;
  3° de rest van de ingezamelde afgedankte matrassen wordt nuttig toegepast.
  Vanaf 1 januari 2023 gelden de volgende doelstellingen:
  1° het inzamelpercentage van afgedankte matrassen bedraagt 50%;
  2° het totale percentage hergebruik en recyclage van de ingezamelde afgedankte matrassen bedraagt minstens 35%;
  3° de rest van de ingezamelde afgedankte matrassen wordt nuttig toegepast.
  Vanaf 1 januari 2025 gelden de volgende doelstellingen:
  1° het inzamelpercentage van afgedankte matrassen bedraagt 65%;
  2° het totale percentage hergebruik en recyclage van de ingezamelde afgedankte matrassen bedraagt minstens 50%;
  3° de rest van de ingezamelde afgedankte matrassen wordt nuttig toegepast.
  Vanaf 1 januari 2030 gelden de volgende doelstellingen:
  1° het inzamelpercentage van afgedankte matrassen bedraagt 80%;
  2° het totale percentage hergebruik en recyclage van de ingezamelde afgedankte matrassen bedraagt minstens 75%;
  3° de rest van de ingezamelde afgedankte matrassen wordt nuttig toegepast.
  Onder inzamelpercentage wordt in dit artikel verstaan: het percentage dat wordt verkregen door het gewicht van de afgedankte matrassen die zijn ingezameld te delen door het gewicht van de matrassen die de producenten op de markt gebracht hebben gedurende dat kalenderjaar.".

Art.42. In artikel 3.4.8.3, tweede lid van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in punt 3° wordt tussen het woord "matrassen" en de woorden "zijn verwerkt" de woorden "en de materialen die voortkomen uit de verwerking van de afgedankte matrassen" ingevoegd;
  2° punt 4°, a) wordt opgeheven.
  3° er wordt een punt 5° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "5° de totale hoeveelheid afgedankte matrassen, uitgedrukt in kilogram, die:
  a) zijn uitgesorteerd voor hergebruik;
  b) gerecycleerd is;
  c) nuttig is toegepast.".

Art.43. Aan hoofdstuk 3 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een afdeling 3.5, die bestaat uit artikel 3.5.1 tot en met 3.5.3, toegevoegd, die luidt als volgt:
  "Afdeling 3.5. Vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen
  Art. 3.5.1. Onder de vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen wordt verstaan: elke vrijwillige inzameling, naast de gemeentelijke inzameling in het kader van de zorgplicht, met als doel de selectieve inzameling van huishoudelijke afvalstoffen of met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen via eindverkopers van gelijkaardige producten.
  De bepalingen van afdeling 3.5 zijn niet van toepassing voor:
  1° afvalstoffen die onder een regeling van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen;
  2° verpakkingsafval dat selectief wordt ingezameld in het kader van de terugnameplicht;
  3° papier- en kartonafval.
  De afvalstoffen, vermeld in het tweede lid, kunnen alleen worden teruggenomen conform de specifieke bepalingen, vermeld in afdeling 3.2, en het interregionaal samenwerkingsakkoord betreffende het beheer en de preventie van verpakkingsafval.
  Art. 3.5.2. De inzameling van afvalstoffen in het kader van een vrijwillige terugname voldoet aan de volgende voorwaarden:
  1° het inzamelsysteem moet garanderen dat de ingezamelde afvalstoffen worden hergebruikt of gerecycleerd;
  2° de afvalstoffen worden ingezameld:
  a) op het eigen terrein van eindverkopers die gelijkaardige producten op de markt brengen;
  b) of bij levering aan huis van gelijkaardige producten;
  3° de afvalstoffen worden opgeslagen zonder schade, hinder of verontreiniging aan mens, milieu of directe omgeving;
  4° er wordt gezorgd voor een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen;
  5° de recipiënten waarin de afvalstoffen ingezameld en getransporteerd worden, zijn technisch geschikt voor die afvalstoffen. Ze worden in goede staat van werking gehouden;
  6° de ingezamelde hoeveelheden staan in verhouding tot de geleverde of verkochte producten;
  7° er wordt samengewerkt met een geregistreerde inzamelaar, handelaar of makelaar voor de afvoer;
  8° de exploitant van de inrichting waar de afvalstoffen worden ingezameld, stelt de OVAM en de gemeente waar de inzameling gebeurt, in kennis van het initiatief tot vrijwillige terugname;
  9° de exploitant van de inrichting waar de afvalstoffen worden ingezameld, houdt de ingezamelde hoeveelheden bij in een afvalstoffenregister;
  10° zodra het initiatief tot vrijwillige terugname één keer per jaar langer dan een maand wordt georganiseerd, is de exploitant van de inrichting verplicht om de vrijwillige terugname minstens twee opeenvolgende jaren te organiseren.
  Art. 3.5.3. De eindverkopers verstrekken op verzoek van OVAM alle bijkomende informatie die de OVAM nuttig acht voor de evaluatie en de controle van de vrijwillige terugname van huishoudelijke afvalstoffen en met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen.".

Art.44. In artikel 4.1.1 van hetzelfde besluit wordt tussen het woord "veegvuil" en de woorden "worden gelijkgesteld" de zinsnede ", afval van straatvuilnisbakjes in beheer door een gemeente of intergemeentelijk samenwerkingsverband en afval van het opruimen van sluikstorten" ingevoegd.

Art.45. In artikel 4.1.2, punt 12°, van hetzelfde besluit wordt tussen het woord "afval" en de woorden "van de" de woorden "van schepen" ingevoegd.

Art.46. In artikel 4.2.2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 en 23 september 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° aan lijn R4 wordt de zinsnede "(* * ** * *)" toegevoegd;
  2° voetnoot (**) wordt vervangen door wat volgt:
  "(**) Hieronder vallen voorbereiding voor hergebruik, vergassing en pyrolyse waarbij de componenten worden gebruikt als chemicaliën en nuttige toepassing van organisch materiaal in de vorm van opvulling.";
  3° voetnoot (* * *) wordt vervangen door wat volgt:
  "(* * *) Hieronder vallen voorbereiding voor hergebruik, recycling van anorganisch bouwmateriaal, nuttige toepassing van anorganische materialen in de vorm van opvulling, en bodemreiniging die resulteert in sanering van de bodem.";
  4° er wordt een voetnoot (* * ** * *) toegevoegd, die luidt als volgt:
  "(* * ** * *) Hieronder valt voorbereiding voor hergebruik.".

Art.47. Aan artikel 4.3.1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 september 2016 en 22 december 2017, wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Bioafval wordt ofwel aan de bron gescheiden en gerecycleerd, ofwel gescheiden ingezameld. Het wordt niet gemengd met andere soorten afval.".

Art.48. In artikel 4.3.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het derde lid wordt opgeheven;
  2° het vierde lid wordt vervangen door wat volgt:
  "De afvalstoffenproducent die bedrijfsrestafval heeft en die een beroep doet op een inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval is verplicht een contract af te sluiten waarin de afvalfracties, vermeld in het eerste lid, en hun vooropgestelde inzamelwijze duidelijk vermeld worden.";
  3° in het vijfde lid worden de woorden "alsook houtafval" vervangen door de zinsnede "waaronder minstens houtafval, metaalafval en recycleerbare harde kunststoffen";
  4° het zesde lid wordt vervangen door wat volgt:
  "In afwijking van het vierde lid geldt dat het sluiten van een contract voor het bedrijfsrestafval niet verplicht is als voldaan is aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
  1° het bedrijfsrestafval van de afvalstoffenproducent is vergelijkbaar naar aard, samenstelling en hoeveelheid met huishoudelijke afvalstoffen;
  2° het bedrijfsrestafval van de afvalstoffenproducent wordt ingezameld in één ronde met huishoudelijk afval;
  3° voor de inzameling van het bedrijfsrestafval worden de kosten aangerekend overeenkomstig artikel 10 van het decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.".

Art.49. In artikel 4.3.3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1, eerste lid, wordt de zinsnede "Een sloopopvolgingsplan is vereist bij:" vervangen door de zin "De opmaak van een sloopopvolgingsplan volgens de standaardprocedure en de toepassing van het traceerbaarheidssysteem, vermeld in artikel 4.3.5, is verplicht bij:";
  2° in paragraaf 1, tweede lid, wordt tussen de woorden "wordt opgesteld" en de woorden "in opdracht van" de zinsnede "door een deskundige zoals vermeld in paragraaf 2, vierde lid,";
  3° aan paragraaf 2 wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "De standaardprocedure bepaalt minstens:
  1° de bepalingen waaraan de deskundige moet voldoen. De deskundige beschikt minstens over een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie als vermeld in artikel 5.4.10;
  2° de wijze van opmaak van een sloopopvolgingsplan door een deskundige;
  3° de wijze van opmaak van het controleverslag door een deskundige.";
  4° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
  " § 3. Het sloopopvolgingsplan maakt deel uit van het vergunningsaanvraagdossier. Het conform verklaarde sloopopvolgingsplan maakt deel uit van de aanbestedingsdocumenten, de prijsvraag en de contractuele documenten.
  In de aanbestedingsdocumenten, de prijsvraag en de contractuele documenten wordt opgenomen dat er voor het verkrijgen van een verwerkingstoelating gewerkt moet worden volgens de voorwaarden, vermeld in de conformiteitsverklaring van de sloopbeheerorganisatie van het sloopopvolgingsplan.";
  5° er wordt een paragraaf 3/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
  " § 3/1. De sloopbeheerorganisatie attesteert de gescheiden en correcte afvoer van het gemengd bouw- en sloopafval en van de selectief gescheiden fracties bouw- en sloopafval die vrijkomen bij sloop-, renovatie- of ontmantelingswerken aan de hand van de identificatieformulieren en afgiftebewijzen, vermeld in paragraaf 4.
  De minister kan de attestering, zoals vermeld in het eerste lid, verder uitwerken in een standaardprocedure tracering.";
  6° paragraaf 4 wordt vervangen door wat volgt:
  " § 4. De uitvoerder van sloop-, ontmantelings- en renovatiewerken bezorgt alle kopieën van alle afgiftebewijzen van de afgevoerde afvalstoffen die verkregen zijn bij sloop of ontmanteling voor de oplevering van de sloop- of ontmantelingwerken aan de sloopbeheersorganisatie.
  Voor het sloopmateriaal waarvoor een verwerkingstoelating is afgegeven, bezorgt de uitvoerder van sloop-, ontmantelings- en renovatiewerken voor de oplevering van de sloop- of ontmantelingswerken een sloopattest als vermeld in artikel 4.3.5, § 3, aan de houder van de omgevingsvergunning.".

Art.50. In artikel 4.3.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 2012 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, 23 september 2016 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° het eerste lid, punt 1° wordt vervangen door wat volgt:
  "1° hout;";
  2° aan het eerste lid worden een punt 17°, een punt 18° en een punt 19° toegevoegd, die luiden als volgt:
  "17° niet recycleerbaar plastic en mengsels van plastics met andere afvalstoffen;
  18° recycleerbare plastics, inclusief geëxtrudeerd polystyreen en andere vergelijkbare plastics;
  19° aluminium drankblikjes.";
  3° in het tweede lid, punt 1°, wordt de zinsnede "droge, niet gevaarlijke" opgeheven.

Art.51. In artikel 4.3.5 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 1 worden het eerste en het tweede lid vervangen door wat volgt:
  "In dit artikel wordt verstaan onder sloopmateriaal: materiaal dat afkomstig is van sloop-, ontmantelings- of renovatiewerken.
  Voor de puinfractie van sloopmateriaal afkomstig van de activiteiten, vermeld in artikel 4.3.3, paragraaf 1, die gescheiden ingezameld is in uitvoering van een conform verklaard sloopopvolgingsplan en afgevoerd wordt naar een inrichting voor de productie van gerecycleerde granulaten onder het eenheidsreglement, wordt voorafgaandelijk aan de afvoer, een verwerkingstoelating afgegeven door een erkende sloopbeheerorganisatie, tenzij anders is bepaald in de conformverklaring van het sloopopvolgingsplan. Deze verwerkingstoelating attesteert de selectieve inzameling van de puinfractie van het sloopmateriaal.";
  2° in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
  "Voor de puinfractie van sloopmateriaal afkomstig van de activiteiten, vermeld in artikel 4.3.3, paragraaf 1, waarvoor een verwerkingstoelating is afgegeven en dat verwerkt is in een inrichting voor de productie van gerecycleerde granulaten onder het eenheidsreglement, wordt een sloopattest afgegeven door een erkende sloopbeheerorganisatie, tenzij anders is bepaald in de conformverklaring van het sloopopvolgingsplan.";
  3° in paragraaf 3, eerste lid, wordt het woord "selectieve" vervangen door het woord "gescheiden";
  4° in paragraaf 3, eerste lid, wordt de zinsnede ", zodat er garanties zijn over de kwaliteit van het puin" opgeheven;
  5° in paragraaf 3, derde lid, wordt punt 1° opgeheven;
  6° in paragraaf 3, derde lid, wordt in punt 2° tussen de woorden "conformiteitsverklaring" en de woorden "door een erkende sloopbeheersorganisatie" de woorden "voor het sloopopvolgingsplan" ingevoegd;
  7° in paragraaf 3, derde lid worden in punt 3° de woorden "en de wijze van opmaak van het controleverslag" opgeheven.

Art.52. In artikel 4.5.2, paragraaf 1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt punt 4° vervangen door wat volgt:
  "4° bedrijfsrestafval dat niet conform afdeling 5.5 is beheerd;".

Art.53. Aan hoofdstuk 4 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een afdeling 4.6, die bestaat uit artikel 4.6.1 en 4.6.2, toegevoegd, die luidt als volgt:
  "Afdeling 4.6. Verbod op sluikstorten en zwerfvuil
  Art. 4.6.1. Het is verboden om te sluikstorten.
  Art. 4.6.2. Het is verboden om zwerfvuil te creëren."

Art.54. In artikel 5.2.4.2, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 november 2012 en 23 september 2016, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het tweede lid wordt punt 1° vervangen door wat volgt:
  "1° oldtimers ingeschreven in het repertorium van de motorvoertuigen en de aanhangwagens die voldoen aan de keuringsplicht voor oldtimers of voertuigen met historische waarde ouder dan 25 jaar die zich alleen bij uitzondering op de openbare weg bevinden en die voldoen aan de keuringsplicht voor oldtimers;";
  2° in het tweede lid, punt 2° wordt het woord "overdekt" vervangen door het woord "overkapt";
  3° in het tweede lid wordt punt 3° vervangen door wat volgt:
  "3° voertuigen die het voorwerp uitmaken van een gerechtelijk onderzoek, een inbeslagname of een aansprakelijkheidsonderzoek in het kader van een ongeval en waarvan het onderzoek nog loopt of die nog niet vrijgegeven zijn;";
  4° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "De voertuigen, vermeld in het tweede lid, die zich in een zodanige staat bevinden dat er kans is op het lekken van vloeistoffen, worden bewaard op een vloeistofdichte vloer die is aangesloten op een lekdicht afwateringssysteem dat voorzien is van een koolwaterstofafscheider en slibvangput of overkapt en voorzien van een lekbak onder potentieel lekkende mechanische onderdelen.".

Art.55. In artikel 5.2.4.5, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, 22 december 2017 en 22 maart 2019, wordt punt 3° opgeheven.

Art.56. In artikel 5.2.4.7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, 22 december 2017 en 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in paragraaf 2 wordt punt 4° opgeheven;
  2° in paragraaf 2/1, tweede lid, wordt de zinsnede "en van een bewijs van goed zedelijk gedrag als vermeld in paragraaf 2, 4°, " opgeheven.

Art.57. In artikel 5.2.8.5, paragraaf 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, 22 december 2017 en 22 maart 2019, wordt de zinsnede "op het einde van de gebruiksduur" vervangen door "uiterlijk op 31 december 2025".

Art.58. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt onderafdeling 5.2.10, die bestaat uit artikel 5.2.10.1 tot en met 5.2.10.9, vervangen door wat volgt:
  "Onderafdeling 5.2.10. Afval van schepen van de zeevaart
  Art. 5.2.10.1. De bepalingen van deze onderafdeling zijn van toepassing op:
  1° alle schepen, ongeacht hun vlag, die een haven aandoen of daar in bedrijf zijn;
  2° alle havens die gewoonlijk worden aangedaan door schepen die binnen het toepassingsgebied van punt 1° vallen.
  Schepen die havendiensten verrichten in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2017/352 van het Europees Parlement en de Raad van 15 februari 2017 tot vaststelling van een kader voor het verrichten van havendiensten en gemeenschappelijke regels inzake de transparantie van havens, oorlogsschepen, marinehulpschepen en andere schepen in eigendom of onder beheer van de overheid die, op dat moment, uitsluitend op niet-commerciële basis door de overheid worden gebruikt, hoeven niet te voldoen aan de bepalingen van deze onderafdeling, met uitzondering van, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de afgifteplicht van afval van schepen.
  Voor de toepassing van deze onderafdeling, en om onnodig oponthoud voor schepen te vermijden, kan de OVAM besluiten ankerplaatsen van havens uit te sluiten van de toepassing van de artikelen 5.2.10.6, 5.2.10.7 en 5.2.10.8.
  Art. 5.2.10.2. § 1. Elke beheerder van een haven zorgt voor de beschikbaarheid van havenontvangstvoorzieningen die toereikend zijn voor de behoeften van de schepen die hun havens gewoonlijk aandoen, zonder onnodig oponthoud van de schepen te veroorzaken.
  De havenontvangstvoorzieningen zijn toereikend als:
  1° ze over de nodige capaciteit beschikken om de soorten en hoeveelheden afval te ontvangen van de schepen die de haven gewoonlijk aandoen, rekening houdend met:
  a) de operationele behoeften van de gebruikers van de haven;
  b) de grootte en de geografische ligging van de haven;
  c) het type schepen dat de haven aandoet;
  d) de vrijstellingen die verleend worden volgens de procedure, vermeld in artikel 5.2.10.9;
  2° de formaliteiten en praktische regelingen in het verband met het gebruik van de havenontvangstvoorzieningen eenvoudig en vlot verlopen om onnodig oponthoud voor de schepen te vermijden;
  3° de vergoedingen die voor de afgifte in rekening worden gebracht, schepen niet ontmoedigen om de havenontvangstvoorzieningen te gebruiken;
  4° de havenontvangstvoorzieningen het mogelijk maken afval van schepen op milieuvriendelijke wijze te beheren, conform de bepalingen van het Materialendecreet en dit besluit. Om hergebruik en recycling te vergemakkelijken, wordt het afval van schepen gescheiden ingezameld in de havens overeenkomstig de bepalingen van dit besluit. Om dat proces te vergemakkelijken, kunnen havenontvangstvoorzieningen de gescheiden afvalfracties inzamelen volgens de in het MARPOL-verdrag omschreven afvalcategorieën, rekening houdend met de daarin vervatte richtsnoeren en zonder afbreuk te doen aan de strengere eisen voor het beheer van keukenafval en etensresten van internationaal vervoer die worden opgelegd door Verordening (EG) nr. 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten.
  § 2. De beheerder van de haven zorgt ervoor dat de handelingen voor de afgifte en ontvangst van afvalstoffen met voldoende veiligheidsmaatregelen worden uitgevoerd om zowel persoonlijke als milieurisico's in de havens te voorkomen.
  Art. 5.2.10.3. § 1. De beheerder van een haven stelt een passend plan op voor de ontvangst en verwerking van afval van schepen. Het plan wordt door de OVAM goedgekeurd.
  § 2. Het plan wordt uitgewerkt en toegepast in overleg met de betrokken partijen, in het bijzonder met de havengebruikers of hun vertegenwoordigers en, in voorkomend geval, bevoegde lokale instanties, exploitanten van havenontvangstvoorzieningen, organisaties die uitvoering geven aan de verplichtingen inzake uitgebreide producentenverantwoordelijkheid en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld. Dat overleg vindt zowel tijdens de opstelling van het afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan als na de goedkeuring ervan plaats, met name als aanzienlijke wijzigingen van de eisen, vermeld in de artikelen 5.2.10.2, 5.2.10.6 en 5.2.10.7, hebben plaatsgevonden.
  § 3. Het plan heeft betrekking op alle soorten afval van schepen die gewoonlijk de haven in kwestie aandoen, en is afgestemd op de grootte van de haven en het soort schepen dat die haven aandoet.
  De volgende elementen maken deel uit van het plan:
  1° een beschrijving van de haven, met vermelding van:
  a) het soort schepen dat de haven gewoonlijk aandoet;
  b) de geografische afbakening van de haven;
  2° een beschrijving van de aanwezige inzamelfaciliteiten, met vermelding van:
  a) het soort havenontvangstvoorzieningen en de capaciteit ervan;
  b) de soorten afvalstoffen die de havenontvangstvoorzieningen inzamelen;
  c) eventuele voorbehandelingsinstallaties en -processen in de haven;
  3° een beoordeling van de behoefte aan inzamelfaciliteiten, gelet op de behoefte van de schepen die de haven gewoonlijk aandoen;
  4° een beschrijving van de aanmeldingsprocedure;
  5° een beschrijving van de procedures voor ontvangst en inzameling van het afval van schepen, met vermelding van:
  a) de methoden voor het registreren van het feitelijke gebruik van de havenontvangstvoorzieningen;
  b) een gedetailleerde beschrijving van de procedures voor ontvangst en inzameling van afval van schepen;
  c) de toepasselijke wetgeving en formaliteiten voor de afgifte;
  d) de methoden voor het registreren van de ontvangen hoeveelheden afval van schepen;
  e) de soort en hoeveelheden ontvangen en verwerkt afval van schepen;
  f) de wijze waarop het afval van schepen wordt verwerkt;
  6° een beschrijving van de procedure voor het melden van vermoedens van ontoereikendheid van de havenontvangstvoorzieningen;
  7° een beschrijving van het kostendekkingssysteem;
  8° een beschrijving van de procedures voor structureel overleg met havengebruikers, afvalbedrijven, terminalexploitanten en andere belanghebbende partijen;
  9° een vermelding van de personen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het plan, met inbegrip van het contactadres in de haven.
  § 4. Als dat nodig is om redenen van efficiëntie kunnen de plannen voor ontvangst en verwerking van afval van schepen door twee of meer naburige havens in dezelfde geografische regio samen worden opgesteld, met passende inschakeling van elke haven, op voorwaarde dat de behoefte aan havenontvangstvoorzieningen en de beschikbaarheid daarvan voor elke haven apart worden vermeld.
  Art. 5.2.10.4. § 1. De plannen, vermeld in artikel 5.2.10.3, worden behandeld als volgt:
  1° de beheerder van een haven stuurt een voorstel van plan met een beveiligde zending naar de OVAM. De OVAM onderzoekt het plan op volledigheid als vermeld in artikel 5.2.10.3, § 3, en onderzoekt of de procedures in het plan voldoen aan de bepalingen, vermeld in de artikelen 5.2.10.6, 5.2.10.7, 5.2.10.8 en 5.2.10.9;
  2° binnen zestig kalenderdagen na de ontvangst van het volledig bevonden voorstel van plan doet de OVAM uitspraak over het plan;
  3° de OVAM zendt die beslissing of een eensluidend verklaard afschrift ervan aan de beheerder van de haven binnen tien kalenderdagen na de datum van de beslissing.
  § 2. De conform paragraaf 1 goedgekeurde plannen voor ontvangst en verwerking van afval van schepen zijn geldig voor maximaal vijf jaar. Elke beslissing die voor een kortere termijn geldt, moet gemotiveerd zijn.
  Als er gedurende de periode van vijf jaar geen aanzienlijke veranderingen hebben plaatsgevonden in de werking van de haven, kan de hernieuwde goedkeuring bestaan in een validering door OVAM van de bestaande plannen.
  § 3. Als er mogelijk aanzienlijke veranderingen zijn in de werking van de haven meldt de beheerder van de haven dat onmiddellijk aan de OVAM. Onder aanzienlijke veranderingen wordt onder meer verstaan: structurele veranderingen in het verkeer naar de haven, de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur, wijzigingen in de vraag naar en terbeschikkingstelling van havenontvangstvoorzieningen en nieuwe technieken om afval aan boord te behandelen. Op basis van de door de beheerder van de haven gemelde wijzigingen kan de OVAM binnen vijftien kalenderdagen beslissen dat het indienen van een nieuw plan noodzakelijk is. Een nieuw plan wordt ingediend volgens de procedure, vermeld in paragraaf 1.
  De OVAM kan bij wijzigingen in de wetgeving of een herziening van het beleid ambtshalve wijzigingen in het plan doorvoeren.
  § 4. Kleine niet-commerciële havens die worden gekenmerkt door schaars of weinig verkeer van uitsluitend pleziervaartuigen, kunnen door de OVAM worden uitgesloten van de verplichtingen, vermeld in de artikelen 5.2.10.3 en 5.2.10.4 als hun havenontvangstvoorzieningen zijn geïntegreerd in het afvalverwerkingssysteem dat door of namens de gemeente in kwestie wordt beheerd en de informatie over het afvalbeheersysteem beschikbaar wordt gesteld aan de gebruikers van die havens.
  Art. 5.2.10.5. De beheerder van de haven zorgt ervoor dat aan elke havengebruiker de volgende informatie uit het afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan wordt verstrekt:
  1° de locatie van de havenontvangstvoorzieningen voor iedere aanlegplaats, en, indien relevant, hun openingstijden;
  2° een lijst van afval van schepen dat gewoonlijk door de haven wordt beheerd;
  3° een lijst van de contactpunten, de exploitanten van de havenontvangstvoorzieningen en de aangeboden diensten;
  4° een beschrijving van de afgifteprocedures;
  5° een beschrijving van het kostendekkingssysteem, waaronder, in voorkomend geval, de afvalbeheerregelingen en -fondsen.
  De informatie, vermeld in het eerste lid, wordt duidelijk meegedeeld aan de havengebruikers, en openbaar en gemakkelijk toegankelijk gemaakt in het Nederlands, het Frans en het Engels.
  De informatie, vermeld in het eerste lid, wordt door de OVAM beschikbaar gesteld en actueel gehouden in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.
  Art. 5.2.10.6. § 1. De exploitant, agent of kapitein van een schip dat onder het toepassingsgebied van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum valt en op weg is naar een Vlaamse haven, vult het aanmeldingsformulier waarheidsgetrouw en nauwkeurig in en verstrekt de informatie aan de instantie die daarvoor door de OVAM is aangewezen:
  1° ten minste 24 uur voor aankomst, als de aanloophaven bekend is;
  2° zodra de aanloophaven bekend is, als die informatie minder dan 24 uur voor aankomst beschikbaar is;
  3° uiterlijk bij vertrek uit de vorige haven, als de duur van de reis minder dan 24 uur bedraagt.
  De agent of de vertegenwoordiger die de ingevulde aanmelding ontvangt van de kapitein van het schip, bezorgt die onveranderd aan de beheerder van de haven. Een model van aanmeldingsformulier is opgenomen in bijlage 5.2.10.A.
  § 2. De informatie, vermeld in paragraaf 1, wordt ten minste tot na de volgende aanloophaven aan boord bewaard, en wordt desgevraagd ter beschikking gesteld van de bevoegde handhavingsinstanties.
  § 3. De informatie van de afvalvooraanmelding wordt door de beheerder van de haven via het Belgisch centraal beheerssysteem en SafeSeaBelgium elektronisch gemeld in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.
  Art. 5.2.10.7. § 1. De kapitein van een schip dat een haven aandoet, geeft voor zijn vertrek uit de haven al zijn aan boord meegevoerde afval af aan een havenontvangstvoorziening overeenkomstig de toepasselijke lozingsnormen van het MARPOL-verdrag.
  § 2. Bij de afgifte vult de exploitant van de havenontvangstvoorziening of de beheerder van de haven waar het afval is afgegeven, het afvalontvangstbewijs dat is opgenomen in bijlage 5.2.10.B, waarheidsgetrouw en nauwkeurig in en zorgt hij er zonder onnodige vertraging voor dat aan de kapitein van het schip een afvalontvangstbewijs wordt verstrekt. Dat geldt niet voor kleine havens met onbemande voorzieningen of veraf gelegen havens, op voorwaarde dat de naam en locatie van die havens door de OVAM is gemeld in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.
  De exploitant, agent of kapitein van een schip dat onder het toepassingsgebied van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum valt, meldt de informatie van het afvalontvangstbewijs vóór vertrek of zodra het afvalontvangstbewijs is ontvangen, aan de beheerder van de haven. Deze informatie wordt door de beheerder van de haven via het Belgisch centraal beheersysteem en SafeSeaBEL elektronisch gemeld in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.
  De informatie uit het afvalontvangstbewijs is gedurende ten minste twee jaar, in voorkomend geval samen met het passende oliejournaal, ladingjournaal, afvalstoffenjournaal of afvalbeheersplan, beschikbaar aan boord en wordt op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde handhavingsinstanties.
  § 3. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 kan een schip doorvaren naar een volgende aanloophaven zonder afgifte van zijn afval als:
  1° uit de aanmelding, vermeld in artikel 5.2.10.6, § 1, en het afvalontvangstbewijs, vermeld in artikel 5.2.10.7, § 2, blijkt dat er voldoende specifiek daarvoor bestemde opslagcapaciteit aan boord is voor al het afval dat zich al aan boord bevindt en het afval dat zal ontstaan tijdens de geplande reis van het schip naar de volgende aanloophaven;
  2° uit de informatie aan boord van schepen die buiten het toepassingsgebied van het decreet van 16 juni 2006 betreffende de begeleiding van de scheepvaart op de maritieme toegangswegen en de organisatie van het Maritiem Reddings- en Coördinatiecentrum vallen, blijkt dat er aan boord van het schip voldoende specifiek daarvoor bestemde opslagcapaciteit is voor al het afval dat zich al aan boord bevindt en het afval dat zal ontstaan tijdens de geplande reis van het schip naar de volgende aanloophaven;
  3° het schip minder dan 24 uur of in slechte weersomstandigheden voor anker gaat, tenzij de ankerplaats buiten het toepassingsgebied van de havens valt.
  De criteria voor het bepalen van de voldoende specifieke opslagcapaciteit als vermeld in het eerste lid, punt 1° en 2°, worden vastgelegd via de daartoe door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen overeenkomstig Verordening (EU) 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.
  § 4. Het schip is verplicht om al zijn afval vóór vertrek af te geven als:
  1° op basis van de beschikbare informatie, waaronder informatie die elektronisch beschikbaar is in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt of in GISIS is gemeld, niet kan worden vastgesteld of er in de volgende aanloophaven toereikende havenontvangstvoorzieningen beschikbaar zijn;
  2° de volgende aanloophaven niet bekend is.
  § 5. De bepalingen, vermeld in paragraaf 3 blijven gelden met behoud van de toepassing van strengere afgiftevoorschriften voor schepen die overeenkomstig het internationale recht zijn vastgesteld.
  Art. 5.2.10.8. § 1. De kosten van de exploitatie van havenontvangstvoorzieningen voor de ontvangst en verwerking van afval van schepen, met uitzondering van ladingresiduen, worden gedekt door inning van een bijdrage van schepen. Die kosten omvatten de elementen die opgenomen zijn in bijlage 5.2.10.C.
  § 2. De kostendekkingssystemen mogen schepen er niet toe aanzetten hun afval in zee te lozen. Daartoe worden de volgende beginselen toegepast bij het ontwerp en de toepassing van de kostendekkingssystemen:
  1° schepen betalen een indirecte bijdrage, ongeacht of er afval wordt afgegeven aan een havenontvangstvoorziening;
  2° de indirecte bijdrage dekt:
  a) de indirecte administratieve kosten;
  b) een aanzienlijk gedeelte van de directe exploitatiekosten, vermeld in bijlage 5.2.10.C, dat minstens 30% van de totale directe kosten voor de werkelijke afvalafgifte tijdens het voorgaande jaar bedraagt, waarbij het mogelijk is rekening te houden met de kosten in verband met het voor het komende jaar verwachte verkeersvolume;
  3° om te voorzien in een zo sterk mogelijke prikkel voor de afgifte van afval in de zin van bijlage V bij het MARPOL-verdrag, wordt voor dergelijk afval, met uitzondering van ladingresiduen, geen directe vergoeding in rekening gebracht, om te zorgen voor een recht van afgifte zonder aanvullende kosten op basis van het afgegeven afvalvolume, behalve als het afgegeven afvalvolume de maximale specifiek daarvoor bestemde opslagcapaciteit als vermeld in het aanmeldingsformulier dat opgenomen is in bijlage 5.2.10.A, te boven gaat. Passief opgevist afval valt ook onder deze regeling, met inbegrip van het recht van afgifte;
  4° om te voorkomen dat de kosten van de inzameling en verwerking van passief opgevist afval uitsluitend door havengebruikers worden gedragen, worden die kosten, in voorkomend geval, gedekt met inkomsten uit alternatieve financieringsregelingen;
  5° om de afgifte te bevorderen van residuen uit tankwaswater dat persistente drijvende stoffen met een hoge viscositeit bevat, kan in passende financiële prikkels voor de afgifte ervan worden voorzien;
  6° de indirecte bijdrage heeft geen betrekking op afval van uitlaatgasreinigingssystemen. De kosten daarvan worden in rekening gebracht op basis van de soorten en hoeveelheden afval die worden afgegeven.
  § 3. Het gedeelte van de kosten dat eventueel niet wordt gedekt door de indirecte bijdrage, wordt in rekening gebracht op basis van de soorten en hoeveelheden afval die feitelijk door het schip afgegeven zijn.
  § 4. De bijdragen kunnen worden gedifferentieerd op grond van de volgende elementen:
  1° de categorie, het type en de grootte van het schip;
  2° het verlenen van diensten buiten de normale werktijd aan schepen in de haven;
  3° het gevaarlijke karakter van de afvalstoffen.
  § 5. De bijdragen worden verlaagd op grond van de volgende elementen:
  1° het soort handel waarvoor het schip wordt gebruikt, in het bijzonder als een schip voor de korte vaart wordt ingezet;
  2° uit het ontwerp, de apparatuur en de exploitatie van het schip blijkt dat het schip beperkte hoeveelheden afval produceert en zijn afval op duurzame en milieuvriendelijke wijze beheert.
  De criteria om te bepalen of een schip voldoet aan de criteria, vermeld in het eerste lid, punt 2°, worden bepaald via de daartoe door de Europese Commissie vastgestelde uitvoeringshandelingen overeenkomstig Verordening (EU) 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.
  § 6. Om te verzekeren dat de bijdragen billijk, transparant, gemakkelijk herkenbaar en niet-discriminerend zijn en de kosten van de ter beschikking gestelde en, voor zover van toepassing, gebruikte voorzieningen en diensten weerspiegelen, worden de bedragen ervan en de grondslag waarop ze zijn berekend, in het Nederlands en het Engels aan de havengebruikers meegedeeld in het afvalontvangst- en afvalverwerkingsplan.
  Art. 5.2.10.9. § 1. Een schip kan vrijgesteld worden van de verplichtingen, vermeld in de artikelen 5.2.10.6, 5.2.10.7, § 1, en 5.2.10.8, als is aangetoond dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
  1° het schip neemt deel aan geregeld verkeer en doet frequent en regelmatig havens aan;
  2° er is een regeling getroffen om ervoor te zorgen dat het afval wordt afgegeven en de bijdragen worden betaald in een haven die op de route van het schip ligt, die;
  a) wordt aangetoond door een ondertekende overeenkomst met een haven of een afvalbedrijf, en door afvalontvangstbewijzen;
  b) is gemeld aan alle havens op de route van het schip,
  c) is aanvaard door de haven waar de afgifte en de betaling plaatsvinden, dat een haven in de Europese Unie of een andere haven kan zijn, waar, als vastgesteld op basis van de informatie die elektronisch in het daartoe door de Europese Commissie ter beschikking gestelde informatie-, monitoring- en handhavingssysteem en in GISIS is gemeld, toereikende voorzieningen beschikbaar zijn;
  3° de vrijstelling heeft geen negatieve gevolgen voor de maritieme veiligheid, de gezondheid, het leven of de werkomstandigheden aan boord of het mariene milieu.
  § 2. Een aanvraag voor een vrijstelling wordt elektronisch ingediend bij de OVAM. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van het webloket scheepvaart, dat ter beschikking wordt gesteld via de website van de OVAM.
  De vrijstelling kan verleend worden voor de termijn van de opgegeven dienstregeling of voor een maximale periode van vijf jaar.
  De OVAM onderzoekt de aanvraag op volledigheid.
  De beheerder van de haven waar de vrijstelling voor wordt aangevraagd, wordt uitgenodigd om binnen twintig kalenderdagen na de ontvangst van het dossier een advies over de aanloopfrequentie aan de OVAM te verstrekken.
  De OVAM neemt een beslissing binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies van de beheerder van de haven en stuurt de beslissing door naar de aanvrager, de beheerder van de haven in kwestie, de met scheepvaartcontrole belaste dienst van het federale Directoraat-generaal Maritiem Vervoer en het Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust.
  Als de vrijstelling wordt toegekend, geeft de OVAM een vrijstellingscertificaat af op basis van het formaat dat is opgenomen in bijlage 5.2.10.D, waarmee wordt bevestigd dat het schip voldoet aan de noodzakelijke voorwaarden en voorschriften voor de toepassing van de vrijstelling en waarin de duur van de vrijstelling is vermeld. De informatie uit dit vrijstellingscertificaat en de eventuele opheffing van de vrijstelling worden door de OVAM, via het Belgisch centraal beheersysteem en SafeSeaBEL, elektronisch gemeld en actueel gehouden in het informatie-, monitoring- en handhavingssysteem dat de Europese Commissie daarvoor ter beschikking stelt.
  § 3. Een verleende vrijstelling kan met terugwerkende kracht gelden vanaf de dag van de ontvangst van de volledig bevonden aanvraag.
  § 4. Een vrijstelling kan door de OVAM worden opgeheven als er door wijzigingen in de route van het schip of in de regelingen voor de afgifte van het scheepsafval niet meer voldaan wordt aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1.
  § 5. Met behoud van de toepassing van paragraaf 4 blijft de vrijstelling geldig in de volgende situaties:
  1° als het schip uitzonderlijk een andere haven aanloopt dan de haven die bepaald is in de vastgelegde route om redenen van overmacht, veiligheid, noodzakelijk technisch onderhoud of omdat het noodzakelijk is een noodhaven aan te lopen. De OVAM wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gebracht;
  2° als een schip tijdelijk gedurende een periode van maximaal één maand vervangen wordt door een ander vaartuig wegens een ongeval, een technisch defect of een gepland onderhoud. De verleende vrijstelling wordt gedurende die periode overgedragen aan het vervangende schip voor die route. In dergelijk geval wordt de OVAM daarvan op de hoogte gebracht. Als het oorspronkelijke schip niet binnen de periode van een maand opnieuw in dienst wordt genomen, vervalt de vrijstelling, zowel voor het oorspronkelijke als voor het vervangende schip, tenzij na goedkeuring van de OVAM.
  § 6. Niettegenstaande de verleende vrijstelling vaart een schip niet door naar de volgende aanloophaven als er onvoldoende specifiek daarvoor bestemde opslagcapaciteit is voor al het afval dat zich al aan boord bevindt en tijdens de geplande reis van het schip naar de volgende aanloophaven zal ontstaan.
  Art. 5.2.10.9/1. De exploitant van de havenontvangstvoorziening zorgt ervoor dat alle personeelsleden de nodige opleiding krijgen om de kennis te vergaren die onontbeerlijk is voor het verrichten van hun werkzaamheden op het gebied van afvalbeheer, met bijzondere aandacht voor de gezondheids- en veiligheidsaspecten van het werken met gevaarlijke stoffen. De exploitant van de havenontvangstvoorziening zorgt er ook voor dat de opleidingseisen regelmatig worden geactualiseerd om aan de uitdagingen van technologische innovatie tegemoet te komen.".

Art.59. Aan hoofdstuk 5, afdeling 5.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een onderafdeling 5.2.13, die bestaat uit artikel 5.2.13.1, toegevoegd, die luidt als volgt:
  "Onderafdeling 5.2.13. Afvalolie
  Art. 5.2.13.1. Afvaloliën met uiteenlopende eigenschappen mogen niet worden gemengd met elkaar en met andere soorten afval of stoffen, als dat mengen een belemmering vormt voor de regeneratie ervan of voor andere recyclinghandelingen die gelijkwaardige of betere algehele milieuresultaten opleveren dan regeneratie.".

Art.60. Aan hoofdstuk 5, afdeling 5.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een onderafdeling 5.2.14, die bestaat uit artikel 5.2.14.1 tot en met 5.2.14.2, toegevoegd, die luidt als volgt:
  "Onderafdeling 5.2.14. Afgedankte matrassen
  Art. 5.2.14.1. Afgedankte matrassen worden droog ingezameld, opgeslagen en getransporteerd.
  Art. 5.2.14.2. De afvalstoffenproducent, de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, of de kennisgever, vermeld in verordening (EG) 1013/2006 van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen, die afgedankte matrassen inzamelt, verwerkt of met het oog op verwerking aanbiedt aan een derde, behaalt de doelstellingen inzake hergebruik, recyclage en nuttige toepassing, vermeld in artikel 3.4.8.2. Op verzoek van de OVAM verstrekt hij daarover informatie.".

Art.61. Artikel 5.3.3.4 van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, wordt opgeheven.

Art.62. Aan onderafdeling 5.3.13. van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, wordt een nieuw artikel toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "Art. 5.3.13.2. Onverminderd de bepaling in art. 5.3.13.1, is het vanaf 1 januari 2022 verboden voor afvalstoffenproducenten om niet-transparante afvalzakken te gebruiken bij het aanbieden van bedrijfsrestafval in containers. Tot 1 januari 2023 geldt dit verbod enkel voor afvalzakken met een inhoud groter dan 60 liter, daarna voor alle afvalzakken."

Art.63. Aan hoofdstuk 5 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een afdeling 5.4, die bestaat uit artikel 5.4.1 tot en met 5.4.15, toegevoegd, die luidt als volgt:
  "Afdeling 5.4 Bepalingen over het beheer van asbesthoudende materialen
  Art. 5.4.1. De OVAM stelt het inspectieprotocol asbestinventarisatie op, vastgesteld door de minister. Het inspectieprotocol asbestinventarisatie bevat de standaardprocedure die gecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie moeten volgen om op een correcte manier een geldige asbestinventaris op te maken.
  Het inspectieprotocol asbestinventarisatie regelt minstens:
  1° de richtlijnen voor de afbakening van het inspectiegebied en de eventuele inspectiebeperkingen;
  2° de inspanningsverplichtingen voor de asbestdeskundige asbestinventarisatie;
  3° de richtlijnen voor monstername;
  4° de richtlijnen voor de invoer van inspectiegegevens in de databank asbestinventarisatie;
  5° de risico-evaluatie om een uitspraak te doen over de asbestveiligheid;
  6° de richtlijnen voor het formuleren van adviezen over de asbestveiligheid;
  7° de modaliteiten van de aflevering, raadpleging en ontsluiting van een asbestinventarisattest via de databank asbestinventarisatie;
  8° de voorwaarden waaronder de geldigheidsduur van het asbestinventarisattest verkort kan worden, vermeld in artikel 5.4.16, eerste lid;
  9° de voorschriften en modaliteiten voor de opmaak van de asbestinventaris voor de gemeenschappelijke delen van toegankelijke constructies met risicobouwjaar die onder het stelsel van gedwongen mede-eigendom vallen;
  10° de voorschriften en modaliteiten voor het opmaken van een asbestinventaris per gebouw, per gebouweenheid, per wooneenheid en voor de gemeenschappelijke delen onder één eigendom;
  11° de richtlijnen voor de afbakening en het bepalen van de som van de grondoppervlaktes, vermeld in artikel 5.4.2;
  12° de verdere inhoud van het asbestinventarisattest.
  Art. 5.4.2. De eigenaar van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar hoeft niet te beschikken over een geldig asbestinventarisattest als de grondoppervlakte van die constructie kleiner is dan 20 m2. Als meerdere toegankelijke constructies met risicobouwjaar aanwezig zijn, is de som van de grondoppervlaktes kleiner dan 20 m2. Onder grondoppervlakte wordt verstaan: de loodrechte, horizontale projectie op het maaiveld van het dak gemeten aan de buitenzijden.
  Art. 5.4.3. Om als certificatie-instelling asbest erkend te worden en de erkenning te behouden, voldoet de organisatie aan de volgende voorwaarden:
  1° de organisatie is opgericht in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zonder winstoogmerk;
  2° de effectieve leden, de bestuurders, hun vaste vertegenwoordigers en de personen die de organisatie kunnen verbinden, oefenen geen actieve opdracht of mandaat uit voor een bedrijf met asbestactiviteiten, meer bepaald activiteiten inzake expertise en begeleiding, inzake asbestinventarisatie, -beheer, -verwijdering en -analyse;
  3° de effectieve leden, de bestuurders, hun vaste vertegenwoordigers en de personen die de organisatie kunnen verbinden, beschikken over burgerlijke en politieke rechten en hebben de laatste vijf jaar voor de aanvraagdatum tot erkenning geen strafrechtelijke veroordeling opgelopen voor overtredingen van de milieu- of arbeidswetgeving met betrekking tot asbest in een lidstaat van de Europese Unie;
  4° de organisatie is niet bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld voor een misdrijf dat door de aard ervan de beroepsmoraal van de rechtspersoon in kwestie in ernstige mate aantast;
  5° de organisatie beschikt over een interne, onafhankelijke beroepscommissie;
  6° de organisatie beschikt over een eerstelijns telefonische en digitale helpdesk voor de bij haar aangesloten certificaathouders en de daartoe behorende persoonsgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.10, derde lid. Aangesloten certificaathouders zijn de procesgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie, vermeld in 5.4.12;
  7° de organisatie beschikt over en werkt volgens een intern kwaliteitshandboek dat alle procedures beschrijft van de werking en taken die onder de erkenning vallen;
  8° de organisatie beschikt over een digitaal informatiebeheersysteem dat een eenvoudige informatie-uitwisseling mogelijk maakt met de OVAM voor de procedures beschreven in het kwaliteitshandboek. Dat omvat onder meer een actueel gegevensbeheer van de geldige, geschorste of opgeheven certificaten;
  9° de organisatie kan een beroep doen op voldoende, gekwalificeerde auditeurs voor de controle op aangesloten certificaathouders. Een auditeur is zelf persoonsgecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie;
  10° de organisatie kan een beroep doen op voldoende, gekwalificeerde lesgevers en de faciliteiten voor het geven van de verplichte opleiding aan kandidaat asbestdeskundigen inventarisatie;
  11° de organisatie kan een beroep doen op de faciliteiten voor het organiseren van het verplichte praktijkgedeelte binnen de verplichte opleiding aan kandidaat-asbestdeskundigen inventarisatie;
  12° de organisatie beschikt over een verzekeringspolis beroepsaansprakelijkheid voor kosten die voortvloeien uit haar werking als certificatie-instelling asbest;
  13° de organisatie werkt onder strikte geheimhouding naar derden uitgezonderd de toezichthoudende overheden;
  14° de organisatie voert de toegewezen taken objectief, onafhankelijk en onpartijdig uit en verstrekt de juiste informatie over de geldende wettelijke bepalingen.
  De certificatie-instelling asbest meldt elke wijziging waardoor ze niet meer voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, onmiddellijk aan de OVAM.
  De minister werkt de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, verder uit in een certificatiereglement. Het certificatiereglement bepaalt minstens de vereisten voor het gegevensbeheer en het digitaal informatiebeheerssysteem van een certificatie-instelling asbest, de modaliteiten van de werking van een interne beroepscommissie van een certificatie-instelling asbest, de modaliteiten van een intern kwaliteitshandboek van een certificatie-instelling asbest, de voorwaarden voor de organisatie van een eerstelijns digitale en telefonische helpdesk door een certificatie-instelling asbest.
  Art. 5.4.4. § 1. De aanvraag om erkend te worden als certificatie-instelling asbest bevat:
  1° de statuten van de organisatie;
  2° een kopie van het intern kwaliteitshandboek dat alle procedures beschrijft van de werking en taken die onder de erkenning vallen;
  3° een door de bestuurders ondertekende organisatiebeschrijving met:
  a) de namen en functies van de personen die de organisatie kunnen verbinden;
  b) een door de bestuurders ondertekende verklaring op eer dat de organisatie voldoet aan alle erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.4.3;
  4° een recent attest waaruit blijkt dat de organisatie aan haar sociale en fiscale verplichtingen voldaan heeft;
  5° een bewijs van betaling van de retributie, vermeld in artikel 9.2.2.
  § 2. De erkenningsaanvraag als certificatie-instelling asbest wordt behandeld als volgt:
  1° de aanvraag om erkend te worden, wordt met een beveiligde zending gericht aan de OVAM;
  2° de OVAM onderzoekt de aanvraag om erkend te worden, vermeld in punt 1°, op haar volledigheid overeenkomstig de bepalingen in paragraaf 1:
  a) als de aanvraag onvolledig wordt bevonden, wordt de aanvrager binnen dertig kalenderdagen na de indiening van de aanvraag daarvan door de OVAM schriftelijk in kennis gesteld, met vermelding van de documenten en gegevens die ontbreken of nadere toelichting vereisen. Een nieuwe termijn van dertig kalenderdagen begint te lopen vanaf de datum van ontvangst van de ontbrekende documenten en gegevens of de nadere toelichting om de aanvraag onvolledig te bevinden;
  b) als de aanvraag volledig wordt bevonden, wordt de aanvrager daarvan binnen dertig kalenderdagen na de indiening van de aanvraag of na de indiening van de gevraagde bijkomende documenten, gegevens en nadere toelichting door de OVAM met een beveiligde zending in kennis gesteld;
  c) als de OVAM uiterlijk dertig kalenderdagen na de indiening van de aanvraag of na de indiening van de bijkomende gevraagde documenten, gegevens en nadere toelichting de aanvrager niet met een beveiligde zending in kennis heeft gesteld van een beslissing over de volledigheid, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn;
  3° binnen zestig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van verzending van de beveiligde zending, vermeld in punt 2°, b), of, in voorkomend geval, vanaf de datum van het verstrijken van de termijn, vermeld in punt 2°, c), doet de OVAM uitspraak over de inhoudelijke kwaliteit van de aanvraag om erkend te worden, vermeld in punt 1° ;
  4° de OVAM betekent binnen negentig kalenderdagen, te rekenen vanaf de datum van verzending van de beveiligde zending, vermeld in punt 2°, b), of, in voorkomend geval, vanaf de datum van het verstrijken van de termijn, vermeld in punt 2°, c), de beslissing over de erkenning aan de aanvrager. De erkenningsbeslissing wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  § 3. De erkenning is geldig voor onbepaalde duur en is niet overdraagbaar.
  § 4. De minister kan de procedure voor de aanvraag van de erkenning als certificatie-instelling asbest, vermeld in paragraaf 2, verder uitwerken in een certificatiereglement.
  Art. 5.4.5. § 1. De OVAM kan de erkenning, vermeld in artikel 5.4.4, op elk moment schorsen voor een termijn van maximaal zes maanden in de volgende gevallen:
  1° de houder van de erkenning voert de taken waarmee hij belast is, niet reglementair, objectief, onafhankelijk of onpartijdig uit;
  2° de houder van de erkenning voldoet niet meer aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.4.3.
  De OVAM brengt de houder van de erkenning met een beveiligde zending op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot schorsing, met vermelding van de motieven. De houder van de erkenning beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen na ontvangst van de beveiligde zending om de nodige formaliteiten te vervullen om de schorsing te voorkomen of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar te maken. Als die termijn verstrijkt zonder dat de OVAM een verdediging heeft ontvangen of zonder dat de houder de nodige formaliteiten vervuld heeft, treedt de schorsing in werking. Als de OVAM een verdediging ontvangt of bewijsstukken dat aan de formaliteiten voldaan is, beschikt ze over een termijn van zestig kalenderdagen na ontvangst hiervan om een beslissing te nemen over de voorgenomen schorsing. De OVAM kan voor de beoordeling aanvullende documenten, gegevens en nadere toelichting opvragen.
  De beslissing tot schorsing wordt door de OVAM met een beveiligde zending aan de houder van de erkenning betekend en wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  De schorsing gaat in op de dertigste dag na de datum van de betekening van de beslissing aan de betrokkenen.
  § 2. De houder van de erkenning die overeenkomstig artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2°, geschorst is, kan na het ingaan van de schorsing een aanvraag tot opheffing van de schorsing indienen bij de OVAM via een beveiligde zending. Bij de aanvraag tot opheffing van de schorsing voegt de houder van de erkenning de bewijsstukken die aantonen dat hij niet meer verkeert in een geval als vermeld in artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2°. De OVAM beschikt over een termijn van zestig kalenderdagen nadat ze de aanvraag heeft ontvangen om een beslissing te nemen over de opheffing van de schorsing. De OVAM kan voor de beoordeling aanvullende documenten, gegevens en nadere toelichting opvragen.
  Voor de houder van de erkenning die bij het verstrijken van de schorsingsperiode nog altijd niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden waarvoor hij met toepassing van artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2°, geschorst is, wordt de schorsing van rechtswege met zes maanden verlengd.
  § 3. Tijdens de schorsingsperiode mag de houder van de erkenning alleen de taken uitvoeren die beschreven zijn in artikel 5.4.8, eerste lid, 4° en 5°. Trajecten van de taken die beschreven zijn in artikel 5.4.8, eerste lid, 1°, 2° en 3°, die bij het ingaan van de schorsing reeds liepen, kunnen wel afgewerkt worden.
  § 4. De minister kan de voorwaarden tot schorsing, de schorsingsprocedure en de werking tijdens de schorsingsperiode, vermeld in paragraaf 1 tot en met 3, verder uitwerken in een certificatiereglement.
  Art. 5.4.6. § 1. De OVAM kan de erkenning, vermeld in artikel 5.4.4, op elk moment opheffen in de volgende gevallen:
  1° de houder van de erkenning voert de taken waarmee hij is belast herhaaldelijk of in ernstige mate niet reglementair, niet onafhankelijk, niet onpartijdig of niet objectief uit;
  2° de houder van de erkenning voldoet bij het verstrijken van de schorsingsperiode, vermeld in artikel 5.4.5, § 1, nog altijd niet aan de erkenningsvoorwaarden waarvoor hij met toepassing van artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2°, geschorst is;
  3° de houder van de erkenning is bij een vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, veroordeeld voor een misdrijf dat door de aard ervan de beroepsmoraal van de rechtspersoon in kwestie in ernstige mate aantast;
  4° een persoon die de houder van de erkenning kan verbinden is bij vonnis of arrest dat in kracht van gewijsde is gaan, veroordeeld voor overtredingen van de milieu- of arbeidswetgeving in een lidstaat van de Europese Unie.
  De OVAM brengt de houder van de erkenning met een beveiligde zending op de hoogte van de voorgenomen beslissing tot opheffing, met vermelding van de motieven. De houder van de erkenning beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen nadat hij de beveiligde zending heeft ontvangen om de nodige formaliteiten te vervullen om de opheffing te voorkomen of zijn verweermiddelen aan de OVAM kenbaar te maken. Als die termijn verstrijkt zonder dat de OVAM een verdediging heeft ontvangen of zonder dat de houder de nodige formaliteiten vervuld heeft, treedt de opheffing in werking. Als de OVAM een verdediging ontvangt of bewijsstukken dat aan de formaliteiten voldaan is, beschikt ze over een termijn van zestig kalenderdagen na ontvangst hiervan om een beslissing te nemen over de voorgenomen opheffing. De OVAM kan voor de beoordeling aanvullende documenten, gegevens of nadere toelichting opvragen.
  De beslissing tot opheffing wordt door de OVAM met een beveiligde zending aan de houder van de erkenning betekend en wordt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
  De opheffing gaat in op de dertigste dag na de datum van de betekening van de beslissing aan de betrokkenen.
  § 2. De erkenning wordt van rechtswege opgeheven als de houder van de erkenning na het verstrijken van de verlengde schorsingsperiode, vermeld in artikel 5.4.5, § 2, tweede lid, nog altijd niet voldoet aan de erkenningsvoorwaarden waarvoor hij met toepassing van artikel 5.4.5, § 1, eerste lid, 2,° geschorst is.
  § 3. Om opnieuw in aanmerking te komen als certificatie-instelling asbest na opheffing van de erkenning, wordt een nieuwe aanvraag ingediend conform artikel 5.4.4.
  § 4. De minister kan de voorwaarden tot opheffing van de erkenning en de opheffingsprocedure, vermeld in paragraaf 1 tot en met 3, verder uitwerken in een certificatiereglement.
  Art. 5.4.7. De OVAM of een door de OVAM aangestelde onafhankelijke instantie controleert minimaal één keer per jaar of de certificatie-instelling asbest nog voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 5.4.3, en de kwalitatieve uitvoering van de taken waarmee ze is belast, vermeld in artikel 5.4.8.
  De OVAM kan altijd stukken en informatie opvragen die noodzakelijk zijn om de werking van de certificatie-instellingen asbest of een door de OVAM aangestelde onafhankelijke instantie te beoordelen.
  De certificatie-instelling asbest bezorgt de OVAM voor 31 maart van elk jaar een jaarverslag van de periode van 1 januari tot en met 31 december van het voorgaande werkingsjaar. De minister kan de inhoud van het jaarverslag verder uitwerken in een certificatiereglement.
  Art. 5.4.8. De certificatie-instelling asbest heeft als taak:
  1° het organiseren van een opleiding inzake het inspectieprotocol asbestinventarisatie, de databank asbestinventarisatie, aangevuld met een praktijkgedeelte;
  2° het verlenen, schorsen en opheffen van een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie als vermeld in artikel 5.4.10;
  3° het verlenen, schorsen en opheffen van een procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie vermeld in artikel 5.4.12;
  4° het aanbieden van een eerstelijns telefonisch en digitale helpdesk voor de bij haar aangesloten procesgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie en de daartoe behorende persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.10, en het beheren en opvolgen van klachten over hun werking;
  5° het waarborgen van het kwaliteitsvolle gebruik van de certificaten van de bij haar aangesloten procesgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie en de daartoe behorende persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.10, in het bijzonder door audits en controles, sanctionering, informatieverstrekking aan de certificaathouders en het organiseren van een jaarlijkse verplichte bijscholing.
  De minister kan de taken, vermeld in het eerste lid, en de daarvoor gevraagde tarieven verder uitwerken in een certificatiereglement. Het gevraagde jaarlijks tarief per persoonsgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie voor de taken vermeld in het eerste lid, punt 2° tot en met 5°, met uitzondering van de sanctionering en de jaarlijks verplichte bijscholing vermeld in punt 5° bedraagt minimaal vijftien euro per door hem opgemaakte asbestinventaris waarvoor een asbestinventarisattest werd afgeleverd in het betrokken jaar van aansluiting.
  Art. 5.4.9. In de volgende gevallen neemt een door de OVAM aangestelde organisatie de taken van een certificatie-instelling asbest over:
  1° bij het ontbreken van erkende certificatie-instellingen asbest;
  2° bij ontoereikende operationaliteit van certificatie-instellingen asbest als daardoor een vlotte marktwerking voor het opmaken en het uitreiken van asbestinventarisattesten wordt verhinderd.
  Om in voorkomend geval een vlotte overname te kunnen garanderen, verleent de certificatie-instelling asbest de door de OVAM aangestelde organisatie altijd een vlotte toegang tot haar actuele gegevensbeheer en digitaal informatiebeheerssysteem.
  Bij tijdelijke overname van de taken van certificatie-instelling asbest kan de door de OVAM aangestelde organisatie de gemaakte kosten terugvorderen van de certificatie-instelling asbest in kwestie.
  Art. 5.4.10. Een natuurlijk persoon kan een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie verkrijgen van een certificatie-instelling asbest als die aan al de volgende voorwaarden voldoet:
  1° beschikken over een diploma secundair onderwijs type ASO of TSO of een gelijkwaardig diploma of beschikken over minimaal twee jaar relevante beroepservaring, opgedaan in de afgelopen zes jaar. De relevante beroepservaring wordt aangetoond door een verklaring op erewoord;
  2° doorlopen van de verplichte opleiding met praktijkgedeelte inzake het inspectieprotocol asbestinventarisatie via een erkende certificatie-instelling asbest;
  3° slagen voor het eindexamen dat de eindcompetenties toetst;
  4° op erewoord verklaren onafhankelijk en onpartijdig te werken.
  Het eindexamen, vermeld in de artikelen 5.4.3, 5.4.8 en 5.4.10, eerste lid, 3°, wordt opgesteld, afgenomen en beoordeeld door de OVAM of een door haar daartoe aangestelde organisatie.
  Persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie kunnen het beroep van asbestdeskundige inventarisatie alleen actief uitoefenen als ze in dienst zijn bij of bestuurder-zaakvoerder zijn van een procesgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.12.
  Persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie moeten jaarlijks een verplichte bijscholing volgen bij een erkende certificatie-instelling asbest.
  De minister werkt de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, verder uit in een certificatiereglement.
  Opleidingen over asbestinventarisatie die gevolgd zijn gedurende drie maanden voor de afgifte van de eerste erkenning als certificatie-instelling asbest, vermeld in artikel 5.4.3, kunnen door een erkende certificatie-instelling asbest aanvaard worden als een opleiding, vermeld in het eerste lid, 2°.
  Art. 5.4.11. Overeenkomstig artikel 33/10, § 3, laatste lid Materialendecreet kunnen interne preventieadviseurs of interne milieucoördinators voor een toegankelijke constructie met risico-bouwjaar in eigendom of exploitatie van de werkgever een asbestinventaris opmaken als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
  1° ze bezitten een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie;
  2° ze treden op als werknemer van de eigenaar of exploitant;
  3° de werkgever is geregistreerd bij een erkende certificatie-instelling asbest.
  De erkende certificatie-instelling asbest houdt toezicht op de geregistreerde interne preventieadviseur of intern milieucoördinator.
  De minister kan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, verder uitwerken in een certificatiereglement.
  Art. 5.4.12 Een bedrijf kan een procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie verkrijgen van een certificatie-instelling asbest als het aan al de volgende voorwaarden voldoet:
  1° beschikken over een verzekeringspolis beroepsaansprakelijkheid voor kosten die voortvloeien uit haar werking als procesgecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie;
  2° op erewoord verklaren om onafhankelijk en onpartijdig te werken, de persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen inventarisatie de tijd en middelen te bieden om kwaliteitsvol asbestinventarissen te kunnen opmaken, alleen een beroep te doen op persoonsgecertificeerde asbestdeskundigen asbestinventarisatie voor de uitvoering en opmaak van asbestinventarissen;
  3° beschikken over een zaakvoerder of werknemer die beschikt over een persoonscertificaat asbestdeskundige inventarisatie;
  4° werken volgens een intern kwaliteitsbeheerssysteem.
  Een bedrijf kan maar over één procescertificaat asbestdeskundige inventarisatie beschikken en is aangesloten bij de certificatie-instelling asbest dat het procescertificaat heeft uitgereikt.
  De minister werkt de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, verder uit in een certificatiereglement. Het certificatiereglement bepaalt de minimumvereisten voor het kwaliteitsbeheersysteem dat ze moeten
  Art. 5.4.13. § 1. De asbestdeskundige inventarisatie kan conform de bepalingen van de regelgeving over de bescherming en verwerking van persoonsgegevens de volgende persoonsgegevens verwerken:
  1° persoonlijke contactgegevens van de eigenaar van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar:
  a) naam en voornaam;
  b) adresgegevens: straat, nummer, bus, postnummer en gemeente;
  c) telefoniereferenties;
  d) e-mail;
  2° kenmerken van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar:
  a) kadastrale basisgegevens van de constructie;
  b) adresgegevens: straat, nummer, bus, postnummer en gemeente;
  c) ouderdom van de constructie;
  d) type constructie;
  e) fysieke kenmerken van de constructie;
  f) eigendomstoestand van de constructie;
  3° rijksregisternummer of identificatienummer van de sociale zekerheid van de eigenaar van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar.
  § 2. De OVAM kan conform de bepalingen van de regelgeving over de bescherming en verwerking van persoonsgegevens de volgende persoonsgegevens verwerken:
  1° kenmerken van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar:
  a) kadastrale basisgegevens van de constructie;
  b) adresgegevens: straat, nummer, bus, postnummer en gemeente;
  c) ouderdom van de constructie;
  d) type constructie;
  e) fysieke kenmerken van de constructie;
  f) eigendomstoestand van de constructie;
  2° rijksregisternummer of identificatienummer van de sociale zekerheid van de eigenaar van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar.
  § 3. De persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 1, 2°, worden door de asbestdeskundige inventarisatie gedurende 10 jaar bewaard. De persoonsgegevens, vermeld in paragraaf 2, 1°, worden door de OVAM bewaard zolang een opvolging van het behoud van een asbestveilige toestand dit vereist.
  Art. 5.4.14. § 1. De volgende actoren kunnen leesrecht krijgen tot de databank asbestinventarisatie, ofwel rechtstreeks ofwel via de gebouwenpas:
  1° een eigenaar van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar voor zijn asbestinventarisattest;
  2° een medewerker van een procesgecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie voor de door haar opgestelde asbestinventarissen en de bijbehorende asbestinventarisattesten;
  3° een syndicus die is aangesteld voor de mede-eigendom voor het asbestinventarisattest opgesteld voor de gemeenschappelijke delen;
  4° een notaris voor het asbestinventarisattest voor een toegankelijke constructie met risicobouwjaar dat het voorwerp is van een overdracht;
  5° een toezichthouder wooninspectie voor een geografisch afgebakend gebied waarvoor de toezichthouder bevoegd is;
  6° een medewerker van een hulpdienst voor een geografisch afgebakend gebied waarvoor de medewerker van de hulpdienst bevoegd is;
  7° een medewerker van een bij de certificatie-instelling asbest geregistreerde werkgever, zoals vermeld in artikel 5.4.11, 3°, voor de asbestinventarissen opgesteld voor de toegankelijke constructie met risicobouwjaar in eigendom of exploitatie van de werkgever en de bijbehorende asbestinventarisattesten;
  8° een vastgoedmakelaar voor het asbestinventarisattest van de toegankelijke constructie met risicobouwjaar dat via bemiddeling van de vastgoedmakelaar te koop of te huur wordt aangeboden;
  9° een toezichthouder milieu voor een geografisch afgebakend gebied waarvoor de toezichthouder bevoegd is.
  10° een lokaal bestuur dat specifieke projecten asbestafbouw heeft.
  § 2. De volgende actoren kunnen lees- en schrijfrecht krijgen tot de databank asbestinventarisatie:
  1° persoonsgecertificeerd asbestdeskundige inventarisatie voor de asbestinventarissen waarvoor zijn bedrijf een formele opdracht tot aanmaak of actualisatie heeft ontvangen van de eigenaar;
  2° een medewerker of auditeur die is aangesteld door de erkende certificatie-instelling asbest voor de asbestinventarissen van de bij haar aangesloten certificaathouders en de daartoe behorende persoonsgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie;
  3° een medewerker van de OVAM die is aangesteld door de leidend ambtenaar van de OVAM.
  De minister werkt de verdere regels over het toegangsbeheer van de databank asbestinventarisatie, vermeld in § 1 en § 2, uit in het certificatiereglement.
  Art. 5.4.15. De standaard geldigheidsduur van een asbestinventarisattest bedraagt tien jaar, maar kan door de gecertificeerd asbestdeskundige asbestinventarisatie verminderd worden op basis van de richtlijnen die beschreven zijn in het inspectieprotocol asbestinventarisatie, vermeld in artikel 5.4.1.
  De geldigheidstermijnen, vermeld in het eerste lid, gelden alleen bij een ongewijzigde toestand van het inspectiegebied, zoals opgenomen in het asbestinventarisattest. Bij gewijzigde toestand vraagt de eigenaar een nieuw asbestinventarisattest aan binnen een termijn van één jaar na de vaststelling van de wijziging. Er is sprake van een gewijzigde toestand als:
  1° er nieuwe asbesthoudende materialen zijn aangetroffen;
  2° er werken zijn gebeurd die tot gevolg hebben dat het inspectiegebied, zoals opgenomen in het bestaand asbestinventarisattest als asbestveilig beschouwd kan worden;
  3° de toestand van de asbesthoudende materialen zichtbaar gewijzigd is door een calamiteit of een incident.
  De minister kan de modaliteiten van de vaststelling van een gewijzigde toestand en het verkrijgen van een geactualiseerd asbestinventarisattest verder uitwerken in het inspectieprotocol.".

Art.64. Aan hoofdstuk 5 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een afdeling 5.5, die bestaat uit artikel 5.5.1 tot en met 5.5.6.4, toegevoegd, die luidt als volgt:
  "Afdeling 5.5. Bepalingen over het beheer van bedrijfsrestafval
  Onderafdeling 5.5.1. Algemene bepalingen
  Art. 5.5.1.1. Deze afdeling bevat voorwaarden die vervuld moeten zijn bij het inzamelen, handelen en makelen, alsook het behandelen en verwerken van bedrijfsrestafval.
  Deze afdeling is evenwel niet van toepassing als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
  1° het bedrijfsrestafval van de afvalstoffenproducent is vergelijkbaar naar aard, samenstelling en hoeveelheid met huishoudelijke afvalstoffen;
  2° het bedrijfsrestafval van de afvalstoffenproducent wordt ingezameld in één ronde samen met huishoudelijk afval;
  3° voor de inzameling van het bedrijfsrestafval worden de kosten aangerekend overeenkomstig artikel 10 van het Materialendecreet.
  Deze afdeling is ook niet van toepassing op risicohoudend en niet-risicohoudend medisch afval, ook als dat als bedrijfsrestafval kan worden beschouwd.
  Deze afdeling is ook niet van toepassing op bedrijfsrestafval dat op basis van andere wetgeving of op bevel van de politie of bevoegde autoriteiten onmiddellijk vernietigd moet worden zonder verdere bewerkingen.
  Onderafdeling 5.5.2. Regels voor inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars van bedrijfsrestafval inzake de algemene informatieverstrekking over de sorteerplicht
  Art. 5.5.2.1. Het contract, vermeld in artikel 6.1.1.4, eerste lid, 1° /1, vermeldt expliciet dat de fracties die gesorteerd en selectief moeten worden aangeboden conform artikel 4.3.2, nooit in het recipiënt voor bedrijfsrestafval mogen worden aangeboden.
  Art. 5.5.2.2. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval stelt op basis van zijn ervaring in en kennis van de sector of een bevraging bij de klant vast welke verplicht te sorteren afvalstoffen vrijkomen bij elke afvalstoffenproducent. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar informeert elke afvalstoffenproducent actief over de sorteerplicht voor die fracties, bovenop de algemene informatie in het contract, vermeld in de artikelen 5.5.2.1 en 6.1.1.4. De informatie is in goed begrijpbare taal geschreven op maat van de klant en is correct overeenkomstig de geldende wetgeving. Bewijsstukken over de informatieverstrekking worden bijgehouden.
  }Art. 5.5.2.3. Het verspreiden van foutieve informatie aan de afvalstoffenproducenten over de sorteerplicht is verboden.
  Art. 5.5.2.4. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar mag afvalstoffenproducenten er nooit toe aanzetten verplicht te sorteren afvalstoffen aan te bieden in het recipiënt voor restafval.
  Onderafdeling 5.5.3. Regels voor de inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars van bedrijfsrestafval als de inzameling bij meerdere afvalstoffenproducenten in één ronde met één voertuig gebeurt, waarbij het bedrijfsrestafval van die afvalstoffenproducenten in dat voertuig gemengd raakt
  Art. 5.5.3.1. Er gebeurt een visuele controle op de sorteerplicht op het moment dat het bedrijfsrestafval wordt opgehaald bij de afvalstoffenproducent, vooraleer het afval in het voertuig wordt geladen.
  Art. 5.5.3.2. De visuele controle gebeurt door een inspectie van de afvalstoffen die aan de oppervlakte van het recipiënt zichtbaar zijn. Als de inzameling gebeurt door middel van containers met deksel, wordt het deksel van de container geopend om de controle uit te voeren. Gesloten zakken hoeven niet te worden geopend. Als de zak doorzichtig is, of als er afvalstoffen gedeeltelijk uit de zak steken, wordt het zichtbare materiaal gecontroleerd voor zover dat mogelijk is zonder de zak te openen. Dat geldt zowel voor de ophaling die alleen met zakken gebeurt, als voor de ophaling met zakken die in een container of ander recipiënt aan de oppervlakte zichtbaar zijn.
  Art. 5.5.3.3. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar mag een afvalstoffenproducent er nooit toe aanzetten gebruik te maken van ondoorzichtige zakken, voor zover dat als doel heeft de sorteerplicht of de visuele controle op die sorteerplicht te ontwijken.
  Art. 5.5.3.4. Als bij de visuele controle afvalstoffen worden waargenomen die onder de sorteerplicht vallen, wordt een non-conformiteit opgesteld. Elke non-conformiteit wordt bijgehouden in een non-conformiteitenregister, met uitzondering van non-conformiteiten die betrekking hebben op eenmanszaken zonder rechtspersoonlijkheid, waarin de volgende elementen worden beschreven:
  1° de datum van de non-conformiteit;
  2° de naam en het ondernemingsnummer van de afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit werd opgesteld;
  3° het vestigingsnummer of ophaaladres van de afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit werd opgesteld;
  4° een duidelijke omschrijving van de non-conformiteit, met minstens een beschrijving van de afvalstoffen die zijn waargenomen en die onder de sorteerplicht vallen.
  Het non-conformiteitenregister wordt bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling van registergegevens tussen de OVAM, de toezichthouders en de houder van het non-conformiteitenregister. De OVAM voorziet in een standaardformaat voor het non-conformiteitenregister en stelt dat op de website ter beschikking. Bij de uitwisseling is het gebruik van dat sjabloon verplicht.
  Als alternatief kan de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar zijn non-conformiteiten bijhouden in een centraal non-conformiteitenregister dat wordt beheerd door de OVAM, waarin overtreders in kaart worden gebracht. De gegevens in dat centraal non-conformiteitenregister zijn niet openbaar, wel raadpleegbaar door toezichthouders in het kader van handhaving. De gegevens in het centraal non-conformiteitenregister worden gewist na 18 maanden.
  Art. 5.5.3.5. De afvalstoffenproducent waarbij een non-conformiteit is vastgesteld, wordt door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar uiterlijk de volgende werkdag op de hoogte gebracht van de opgemaakte non-conformiteit. Alle elementen, vermeld in artikel 5.5.3.4, worden daarbij aan de afvalstoffenproducent meegedeeld, alsook de melding dat hij vermoedelijk de wettelijke sorteerplicht heeft overtreden.
  Art. 5.5.3.6. Als bij de visuele controle gevaarlijke afvalstoffen worden waargenomen, wordt het afval geweigerd en mag de inhoud van het recipiënt niet in het voertuig worden meegenomen.
  Art. 5.5.3.7. Als bij de visuele controle niet-gevaarlijke afvalstoffen worden waargenomen die onder de sorteerplicht vallen, kan de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar:
  1° het afval weigeren en de inhoud van het recipiënt niet meenemen in het voertuig. Als de weigering gebeurt bij elk recipiënt waarvoor een sorteerfout is opgemerkt tijdens de ophaalronde, mag het bedrijfsrestafval dat wel meegenomen wordt tijdens de ophaalronde naar verbranding worden afgevoerd, ook al zijn er alsnog niet-gevaarlijke afvalstoffen die onder de sorteerplicht vallen in aanwezig. Er zijn daarvoor geen verdere resultaatsvoorschriften van toepassing. Voor gevaarlijke afvalstoffen blijft een nultolerantie gelden voor afvoer naar verbranding of storten;
  2° het afval meenemen in het voertuig en de non-conformiteit, met alle elementen, vermeld in artikel 5.5.3.4 uiterlijk de volgende werkdag ingeven in het centraal non-conformiteitenregister beheerd door de OVAM, met uitzondering voor non-conformiteiten bij eenmanszaken zonder rechtspersoonlijkheid. Als dat gebeurt bij elk recipiënt waarvoor een sorteerfout is opgemerkt tijdens de ophaalronde, mag het bedrijfsrestafval naar verbranding worden afgevoerd, ook al zijn er alsnog niet-gevaarlijke afvalstoffen die onder de sorteerplicht vallen aanwezig. Er zijn daarvoor geen verdere resultaatsvoorschriften van toepassing. Voor gevaarlijke afvalstoffen blijft een nultolerantie gelden voor afvoer naar verbranding;
  3° het afval meenemen in het voertuig en de volledige vracht uitkiepen op een daartoe vergunde locatie. Vervolgens moet het afval van de volledige vracht, waar nodig door middel van nasortering, voldoen aan de resultaatsvoorschriften van artikel 5.5.4.4 alvorens naar verbranding te worden afgevoerd.
  Art. 5.5.3.8{. Elke weigering van gevaarlijk of niet-gevaarlijk afval, waarbij het afval niet wordt meegenomen, wordt bijkomend genoteerd in het register, vermeld in artikel 5.5.3.4.
  Art. 5.5.3.9. Het non-conformiteitenregister wordt minstens elke werkdag aangevuld met de meest recente gegevens. De gegevens in het non-conformiteitenregister worden minstens vijf jaar bijgehouden. Enkel de gegevens in het centraal non-conformiteitenregister beheerd door de OVAM worden na 18 maanden niet meer uitgewisseld met de toezichthouders en gewist.
  Onderafdeling 5.5.4. Regels voor de inzamelaars, afvalstoffenhandelaars en -makelaars van bedrijfsrestafval als de inzameling individueel per afvalstoffenproducent gebeurt, waarbij bedrijfsrestafval van meerdere afvalstoffenproducenten niet in één voertuig gemengd raakt
  Art. 5.5.4.1. Het bedrijfsafval van elke afvalstoffenproducent wordt uitgekipt op een daartoe vergunde locatie. Daar gebeurt een grondige visuele controle op de sorteerplicht. Tijdens de controle hoeven gesloten zakken niet te worden geopend. Als de zak doorzichtig is of als er afvalstoffen gedeeltelijk uit de zak steken, wordt het zichtbare materiaal gecontroleerd volgens een visuele controle en voor zover dat mogelijk is zonder de zak te openen.
  Art. 5.5.4.2. Als bij de visuele controle afvalstoffen worden waargenomen die onder de sorteerplicht vallen, wordt er een non-conformiteit opgesteld. Elke non-conformiteit wordt bijgehouden in een non-conformiteitenregister, met uitzondering van non-conformiteiten die betrekking hebben op eenmanszaken zonder rechtspersoonlijkheid, waarin volgende elementen worden beschreven:
  1° de datum van de non-conformiteit;
  2° de naam en het ondernemingsnummer van de afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit werd opgesteld;
  3° het vestigingsnummer of ophaaladres van de afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit werd opgesteld;
  4° een duidelijke omschrijving van de non-conformiteit, met minstens een beschrijving van de afvalstoffen die zijn waargenomen en die onder de sorteerplicht vallen.
  Het non-conformiteitenregister wordt bijgehouden op een elektronische drager met het oog op een eenvoudige uitwisseling van registergegevens tussen de OVAM, de toezichthouders en de houder van het register. De OVAM voorziet in een standaardformaat voor het register en stelt dat op de website ter beschikking. Bij de uitwisseling is het gebruik van dat sjabloon verplicht.
  Als alternatief kan de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar zijn non-conformiteiten bijhouden in een centraal non-conformiteitenregister dat wordt beheerd door de OVAM en waarin overtreders in kaart worden gebracht. De gegevens in dat centraal non-conformiteitenregister zijn niet openbaar, wel raadpleegbaar door toezichthouders in het kader van handhaving. De gegevens in het centraal non-conformiteitenregister worden gewist na 18 maanden.
  Art. 5.5.4.3. De afvalstoffenproducent waarbij de non-conformiteit is vastgesteld, wordt uiterlijk de volgende werkdag op de hoogte gebracht van de opgemaakte non-conformiteit door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar. Alle elementen, vermeld in artikel 5.5.4.2, worden daarbij aan de afvalstoffenproducent meegedeeld, alsook de melding dat hij vermoedelijk de wettelijke sorteerplicht heeft overtreden.
  Art. 5.5.4.4. Elke willekeurige partij van 10 m3 bedrijfsrestafval, ongeacht de dichtheid, die naar verbranding wordt afgevoerd of verbrand, mag voor de afvalstromen, vermeld in punt 1° en 2°, samengesteld zijn uit:
  1° tot 1 januari 2023:
  a) maximum drie stukken recycleerbaar papier en karton met een oppervlakte van meer dan 1 m2;
  b) maximum drie stukken houtafval met een oppervlakte van meer dan 1 m2;
  c) maximum drie stukken stammig groenafval met een lengte van meer dan 1 m;
  d) maximum drie stukken metaal met een oppervlakte van meer dan 1 m2 of met een lengte van meer dan 1 m;
  e) maximum 3 drie stukken recycleerbaar textielafval met een oppervlakte van meer dan 1 m2;
  f) maximum drie stukken puin met een oppervlakte van meer dan 1 m2;
  g) maximum één pakket transparante of witte kunststoffolie van meer dan 60 liter;
  h) maximum drie stukken recycleerbare harde kunststoffen met een oppervlakte van meer dan 1 m2;
  i) nul doorzichtige zakken gevuld met PMD;
  j) nul doorzichtige zakken gevuld met EPS;
  k) nul stukken gevaarlijk afval, AEEA, kga, afvalbanden en asbestcement en asbesthoudende afvalstoffen;
  2° vanaf 1 januari 2023:
  a) maximum drie stukken recycleerbaar papier en karton met een oppervlakte van meer dan 0,5 m2;
  b) maximum dertig liter samen verpakt papier en karton;
  c) maximum drie stukken houtafval met een oppervlakte van meer dan 0,5 m2;
  d) maximum dertig liter samen verpakt houtafval;
  e) maximum drie stukken groenafval met een lengte van meer dan 0,5 m;
  f) maximum zestig liter samen verpakt groenafval;
  g) maximum drie stukken metaal met een oppervlakte van meer dan 0,25 m2 of met een lengte van meer dan 1 m;
  h) maximum drie stukken recycleerbaar textielafval met een oppervlakte van meer dan 0,25 m2;
  i) maximum drie stukken puin met een oppervlakte van meer dan 0,5 m2;
  j) maximum zestig liter puinafval;
  k) maximum één pakket transparante of witte kunststoffolie van meer dan 30 liter;
  l) maximum drie stukken EPS en recycleerbare harde kunststoffen met een oppervlakte van meer dan 0,5 m2;
  m) maximum vijftig stukken PMD;
  n) nul afvalbanden;
  o) nul stukken gevaarlijk afval, AEEA, kga, asbestcement en asbesthoudende afvalstoffen.
  De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar is tot 1 januari 2023 vrij om zelf te kiezen of hij al dan niet overgaat tot nasortering om de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1°, te halen, alsook welke middelen hij daarvoor gebruikt. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar is vrij om te bepalen of gesloten zakken worden geopend en of de inhoud daarvan wordt nagesorteerd. Ondoorzichtige zakken met een inhoud van meer dan 60 liter tellen mee voor de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1°. Ondoorzichtige zakken met een inhoud tot en met 60 liter tellen niet mee voor de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1°, en moeten niet geopend worden.
  De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar is vanaf 1 januari 2023 vrij om zelf te kiezen of hij al dan niet overgaat tot nasortering om de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 2°, te halen, alsook welke middelen hij daarvoor gebruikt. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar is vrij om te bepalen of gesloten zakken worden geopend en of de inhoud daarvan wordt nagesorteerd. De hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 2°, moeten evenwel gehaald worden en zijn van toepassing op al het afval dat zich in zakken bevindt.
  Zowel voor als na 1 januari 2023 gelden de volgende bepalingen:
  1° sterk vervuild papier en karton en sterk vervuilde kunststoffen worden als niet-recycleerbaar beschouwd en mogen nog in het restafval aanwezig zijn dat naar verbranding wordt afgevoerd of verbrand wordt;
  2° het verkleinen van stukken afval, voorafgaand aan een proces van nasortering, is alleen toegestaan indien dit gevolgd wordt door het gebruik van een geautomatiseerde sorteerlijn die erop gericht is de fracties vermeld in het eerste lid, punt 1° en punt 2° uitgebreid na te sorteren. Het verkleinen voorafgaand aan het gebruik van de sorteerlijn is enkel toegestaan als dat de effectiviteit van het sorteerproces aantoonbaar ten goede komt en ervoor zorgt dat er bij de nasortering meer recycleerbaar of gevaarlijk afval uitgehaald wordt. In ieder geval moet de verkleining voorafgaand aan de sorteerlijn beperkt worden tot stukken afval die zonder verkleining niet door een sorteerlijn verwerkt kunnen worden. De allergrootste stukken afval en gevaarlijk afval moeten voorafgaand aan het verkleinen nog maximaal door een kraan of handmatig worden uitgesorteerd. Het is verboden om te verkleinen alleen om de bepalingen rond stukgrootte makkelijker te behalen. Als er nog verkleind wordt na het sorteerproces, moet een controle van de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1° en punt 2°, nog mogelijk zijn voorafgaand aan dat verkleiningsproces en gelden de voorschriften omtrent de hoeveelheden ook voorafgaand aan dat verkleiningsproces;
  3° als er een nasortering gebeurt, gelden de voorschriften over de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1° en 2°, op het bedrijfsrestafval dat de laatste stap van het sorteerproces heeft ondergaan alvorens het afval naar verbranding wordt afgevoerd. Degene die een nasortering verricht, kan duidelijk aantonen hoe het sorteerproces in elkaar zit, wat de laatste stap is en welk afval op de site al alle stappen heeft ondergaan. Als dat niet kan, gelden de voorschriften over de hoeveelheden, vermeld in het eerste lid, punt 1° en 2°, op al het afval dat aanwezig is op de site;
  4° het sorteer(zeef)residu van bedrijfsrestafval wordt als brandbare afvalstof beschouwd en mag dus conform artikel 4.5.1 niet gestort worden, ook niet na verdere verwerking. Dit materiaal komt niet in aanmerking voor de afwijkingen, vermeld in artikel 4.5.1, tweede lid, ook niet na verdere verwerking.
  Art. 5.5.4.5. Als een inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar tijdens de ophaling bij de klant sorteerfouten opmerkt, mag het afval geweigerd worden en blijven staan bij de afvalstoffenproducent. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar maakt een non-conformiteit op conform artikel 5.5.4.2 en brengt de afvalstoffenproducent daarvan op de hoogte conform artikel 5.5.4.3. Elke weigering, waarbij het afval niet wordt meegenomen, wordt genoteerd in het register, vermeld in artikel 5.5.4.2, met uitzondering van weigeringen die betrekking hebben op eenmanszaken zonder rechtspersoonlijkheid.
  Art. 5.5.4.6. Het non-conformiteitenregister wordt minstens elke werkdag aangevuld met de meest recente gegevens. De gegevens in het register worden minstens vijf jaar bijgehouden. Enkel de gegevens in het centraal non-conformiteitenregister beheerd door de OVAM worden na 18 maanden niet meer uitgewisseld met de toezichthouders en gewist.
  Onderafdeling 5.5.5. Regels voor vergunde verwerkers die bedrijfsrestafval aanvaarden
  Art. 5.5.5.1. De vergunde verwerker die rechtstreeks bedrijfsrestafval aanvaardt van een eerste afvalstoffenproducent zonder tussenkomst van een geregistreerde inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar, leeft de bepalingen van onderafdeling 5.5.4 na.
  In afwijking van artikel 5.5.4.5 kan de vergunde verwerker, vermeld in het eerste lid, die afval weigert, dat niet doen tijdens de ophaling bij de klant, maar wel door het niet aanvaarden van het afval op de site. Hierdoor is de afvalstoffenproducent verplicht terug te keren met de vracht.
  Onderafdeling 5.5.6. Regels over transparantie en samenwerking in de keten
  Art. 5.5.6.1. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval of de vergunde verwerker die bedrijfsrestafval aanvaardt, toont aan of het door hem naar verbranding afgevoerde of verbrande bedrijfsrestafval valt onder de regels van onderafdeling 5.5.3, 5.5.4 of 5.5.5. Als het afval valt onder de toepassing van onderafdeling 5.5.3, moet duidelijk zijn welke keuze gemaakt is voor de acceptatie, vermeld in artikel 5.5.3.7. Als er geen duidelijkheid is, gelden de regels, vermeld in onderafdeling 5.5.4. Als gelijktijdig naar verbranding afgevoerd bedrijfsrestafval bestaat uit afval dat op verschillende wijzen is ingezameld en onder verschillende onderafdelingen kan vallen, gelden uitsluitend de regels, vermeld in onderafdeling 5.5.4.
  Art. 5.5.6.2. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval of de vergunde verwerker die bedrijfsrestafval aanvaardt, beschikt over een uitgeschreven procedure die omschrijft hoe binnen het bedrijf verzekerd wordt dat aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling voldaan wordt. Bij de vergunde verwerker kan dat geïntegreerd worden in het werkplan.
  Art. 5.5.6.3. De inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar van bedrijfsrestafval of de vergunde verwerker die bedrijfsrestafval aanvaardt, kan te allen tijde de nodige bewijsstukken voorleggen die aantonen dat hij voldoet aan alle voorwaarden, vermeld in deze afdeling. Die bewijsstukken worden minstens vijf jaar lang bijgehouden.
  Art. 5.5.6.4. Verschillende inzamelaars, afvalstoffenhandelaars of -makelaars van bedrijfsrestafval of vergunde verwerkers kunnen samenwerken om aan de voorwaarden, vermeld in deze afdeling te voldoen. In dat geval wordt contractueel vastgelegd:
  1° voor welke vrachten restafval de samenwerking geldt;
  2° welke actor de verantwoordelijkheid neemt voor welke verplichting, vermeld in deze afdeling, waarbij alle verplichtingen in de contracten worden opgenomen.
  Als niet aan al de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, is voldaan, zijn alle actoren betrokken in de samenwerking elk afzonderlijk verantwoordelijk voor alle verplichtingen, vermeld in deze afdeling en overtreden ze elk afzonderlijk het verbrandingsverbod, vermeld in artikel 4.5.2, als ze bedrijfsrestafval aanleveren voor verbranding of bedrijfsrestafval verbranden dat niet conform afdeling 5.5 is beheerd.".

Art.65. Artikel 6.1.1.2, § 1, vierde lid van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "Het is mogelijk een digitaal identificatieformulier te gebruiken na voorafgaande goedkeuring door de OVAM. De gegevens op het identificatieformulier moeten altijd voorgelegd kunnen worden aan de toezichthouder. Vanaf 1 januari 2023 is het verplicht om een digitaal identificatieformulier te gebruiken, afgeleverd door een systeem dat door de OVAM werd goedgekeurd.".

Art.66. Artikel 6.1.1.2, § 2, eerste lid, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "1° uniek volgnummer, in geval van een digitaal identificatieformulier start het unieke volgnummer met een drielettercode die het systeem identificeert waarmee het identificatieformulier werd aangemaakt;".

Art.67. Aan artikel 6.1.1.2, § 2, eerste lid van hetzelfde besluit wordt een punt 8° toegevoegd dat luidt als volgt:
  "8° vanaf 1 januari 2023, de geo-locatie van de start van het transport en de geo-locatie van de afgifte van de afvalstoffen door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar of de afvalstoffenproducent die zelf regelingen treft voor zijn afvalstoffen.".

Art.68. Artikel 6.1.1.2, § 2, tweede lid, 1° van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
  "1° uniek volgnummer, in geval van een digitaal identificatieformulier start het unieke volgnummer met een drielettercode die het systeem identificeert waarmee het identificatieformulier werd aangemaakt;".

Art.69. Aan artikel 6.1.1.2, § 2, tweede lid van hetzelfde besluit wordt een punt 11° toegevoegd dat luidt als volgt:
  "11° vanaf 1 januari 2023, de geo-locatie van de start van het transport en de geo-locatie van de afgifte van de afvalstoffen door de inzamelaar, afvalstoffenhandelaar of -makelaar of de afvalstoffenproducent die zelf regelingen treft voor zijn afvalstoffen.".

Art.70. Aan artikel 6.1.1.4 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° in het eerste lid, punt 1° /1 wordt de laatste zin opgeheven;
  2° aan het tweede lid wordt een punt 3° toegevoegd, dat luidt als volgt:
  "3° voor de inzameling van het bedrijfsrestafval worden de kosten aangerekend overeenkomstig artikel 10 van het Materialendecreet.".

Art.71. Aan afdeling 6.1 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, wordt een onderafdeling 6.1.5, die bestaat uit artikel 6.1.5.1 tot en met 6.1.5.8 toegevoegd, die luidt als volgt:
  "Onderafdeling 6.1.5. Goedkeuring van systemen voor het afleveren van digitale identificatieformulieren
  Art. 6.1.5.1. Systemen die digitale identificatieformulieren afleveren moeten goedgekeurd worden door de OVAM. De beheerder van het systeem dient hiervoor een aanvraag tot goedkeuring in bij de OVAM. Hij dient zijn aanvraag in via het DIGIPOST webloket dat de OVAM ter beschikking stelt via haar website.
  De OVAM stelt een register van goedgekeurde systemen voor het afleveren van digitale transportmeldingen ter beschikking via haar website.
  Art. 6.1.5.2. De aanvraag tot goedkeuring van het systeem voor het afleveren van digitale identificatieformulieren bevat tenminste volgende onderdelen:
  1° een checklist waarbij elk van de voorwaarden opgelegd in artikel 6.1.5.3. wordt afgetoetst en beschreven;
  2° een beschrijving van de functionele werking van het systeem voor het afleveren van digitale identificatieformulieren, waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden opgelegd in artikel 6.1.5.3;
  3° een gedetailleerde beschrijving van volgende essentiële onderdelen van het systeem:
  a) de manier van handtekening;
  b) de toegankelijkheid voor de diverse actoren, onder andere welke toestellen gebruikt kunnen worden, in welke formaten de gegevens ter beschikking worden gesteld van de gebruikers, de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten;
  c) hoe de archivering van de gegevens gebeurt;
  d) een korte beschrijving van de gebruikte software en welke middelen voorzien zijn om de beveiliging, integriteit en de authenticiteit van het digitale identificatieformulier te garanderen, inclusief op welke wijze de wijzigingen aan het formulier gelogd worden;
  e) de wijze waarop de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten op de plaats van de controle het elektronische identificatieformulier kunnen controleren: het model, de leesbaarheid en de authenticiteit;
  f) een beschrijving op welke manier toegang en inzage zal worden verleend aan de OVAM en de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten, inclusief een korte handleiding.
  Na de ontvangst van de aanvraag stelt de OVAM de toezichthoudende diensten in kennis van de indiening van een dossier en stuurt hen de volledige aanvraag voor advies door.
  De OVAM zal de aanvrager binnen de 20 kalenderdagen na ontvangst van het dossier uitnodigen voor een demonstratie van het systeem in de kantoren van de OVAM. Vertegenwoordigers van de toezichthoudende diensten zullen ook worden uitgenodigd voor deze demonstratie. De OVAM en de toezichthoudende diensten kunnen tijdens deze demonstratie vragen stellen. Als de OVAM of de toezichthouders dit nodig achten kan gevraagd worden om het aanvraagdossier aan te passen en verdere specificaties erin op te nemen.
  Uiterlijk 30 kalenderdagen na de demonstratie en, indien van toepassing, na ontvangst van het aangepaste aanvraagdossier, neemt de OVAM een gemotiveerde beslissing en stuurt deze naar de aanvrager.
  De OVAM brengt de toezichthoudende diensten en de andere gewesten op de hoogte van haar beslissing.
  Een goedkeuring wordt verleend voor onbepaalde termijn. Elke wijziging van de beheerder van het systeem wordt op voorhand aan de OVAM gemeld.
  Een goedkeuring van een systeem kan niet overgedragen worden aan een andere beheerder.
  Na de goedkeuring van een systeem brengt de beheerder de OVAM maandelijks op de hoogte van de nieuwe gebruikers van het systeem. Binnen de 7 kalenderdagen nadat een gebruiker het systeem verlaat brengt de beheerder van het systeem de OVAM hiervan op de hoogte via een e-mail naar transport@ovam.be.
  De beheerder van het systeem brengt de OVAM op de hoogte van elke wijziging in het systeem en legt de wijziging ter goedkeuring voor aan de OVAM volgens de in dit artikel beschreven procedure voor de aanvraag van een goedkeuring.
  Als het systeem op eender welk moment niet blijkt te voldoen aan de opgelegde vereisten of als het systeem niet in overeenstemming blijkt te zijn met de beschrijving in het aanvraagdossier, kan de OVAM de goedkeuring van het systeem opheffen. In dit geval stuurt de OVAM een aangetekende brief naar de beheerder van het systeem voor de aflevering van digitale identificatieformulieren met de mededeling dat de OVAM zich heeft voorgenomen om de goedkeuring op te heffen en de motieven die daartoe de aanleiding zijn geweest. De beheerder van het systeem voor de aflevering van digitale identificatieformulieren beschikt daarna over een termijn van veertien kalenderdagen om zijn verweermiddelen kenbaar te maken of om aan te tonen dat zijn zaken ondertussen in orde zijn gebracht. Hij kan vragen om gehoord te worden.
  Als de verweermiddelen of de voorgestelde remediërende maatregelen niet voldoen beslist de OVAM tot de opheffing van de goedkeuring. De OVAM meldt dit met een aangetekende brief aan de beheerder van het systeem voor de aflevering van digitale identificatieformulieren, met vermelding van de motieven. De OVAM licht de gebruikers van het systeem in over de opheffing van de goedkeuring.
  De opheffing van de goedkeuring is blijvend. Als een beheerder nadien opnieuw goedkeuring wil verkrijgen voor een systeem voor de aflevering en het beheer van digitale identificatieformulieren zal hij een volledig nieuw dossier moeten indienen en de goedkeuringsprocedure opnieuw doorlopen.
  Art. 6.1.5.3. Een systeem voor de aflevering van digitale identificatieformulieren moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
  1° het digitaal identificatieformulier wordt door alle betrokken actoren die verplicht zijn om het identificatieformulier te ondertekenen, door middel van een betrouwbare, rechtsgeldige digitale handtekening gewaarmerkt, die de koppeling aan het digitale identificatieformulier waarborgt. Tenzij op andere wijze aangetoond, wordt een methode van digitale ondertekening geacht betrouwbaar te zijn, als de digitale ondertekening:
  a) op unieke wijze is gekoppeld aan de ondertekenaar;
  b) de mogelijkheid biedt de ondertekenaar te identificeren;
  c) wordt gecreëerd met middelen die onder de exclusieve macht van de ondertekenaar vallen;
  d) zodanig gekoppeld is aan de gegevens waarop deze betrekking heeft dat latere wijziging van de gegevens traceerbaar wordt;
  2° de gebruiksvoorwaarden van het systeem moeten vermelden dat de actor die verantwoordelijk is voor de opmaak van het identificatieformulier, verantwoordelijk is voor de gegevens in het systeem ongeacht wie de gegevens heeft ingebracht;
  3° het digitale identificatieformulier dient de gegevens te bevatten en aan de voorwaarden te voldoen, opgenomen in artikel 6.1.1.2, § 2;
  4° de gegevens vervat in het digitale identificatieformulier en de logbestanden met alle wijzigingsinformatie zijn toegankelijk voor elke daartoe gerechtigde partij;
  5° de procedure voor het afleveren van het digitale identificatieformulier moet de integriteit van de daarin vervatte gegevens waarborgen vanaf het tijdstip waarop zij voor de eerste maal ondertekend wordt en in alle gevallen voor het transport aanvat. Bij elke extra ondertekening of aanvulling zal de integriteit van de gegevens opgenomen in het digitale identificatieformulier gewaarborgd zijn. De integriteit van gegevens staat vast als zij volledig en ongewijzigd zijn gebleven. De gegevens vervat in het digitale identificatieformulier en de logbestanden zijn uniek en hebben slechts betrekking op één transport;
  6° de gegevens van het digitale identificatieformulier, alsook de logs van alle wijzigingen, moeten 5 jaar bewaard worden door de betrokken bedrijven. Dit betekent dat gebruikers die uit het systeem stappen nog vijf jaar de gegevens van de digitale identificatieformulieren moeten kunnen raadplegen. Als ervoor gekozen wordt om de gegevens van de digitale identificatieformulieren van de laatste vijf jaren te kopiëren naar een ander systeem, moeten de gegevens op dezelfde manier gevisualiseerd kunnen worden als vermeld in artikel 6.1.5.4, inclusief de gegevens van de log met de wijzigingen;
  7° het dubbel gebruik van digitale en papieren identificatieformulieren voor hetzelfde transport is verboden. Als er toch twee kopieën zouden bestaan geldt steeds de digitale versie;
  8° de beheerder van het systeem voor het afleveren van digitale identificatieformulieren is verplicht om elke actor die hij toelaat tot het systeem, te registreren in een register.
  Art. 6.1.5.4. Toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten dienen op eenvoudig verzoek online toegang te verkrijgen tot de gegevens van de digitale identificatieformulieren van gecontroleerde transporten.
  De gegevens van het digitale identificatieformulier van een gecontroleerd transport moeten door alle toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten onmiddellijk en eenvoudig te consulteren zijn. Het digitale identificatieformulier dient, ook tijdens de controle, voldoende leesbaar te zijn voor controledoeleinden.
  Het systeem laat toe dat bij een controle van een transport de gegevens van het identificatieformulier op een scherm getoond kunnen worden aan de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten en eveneens gevisualiseerd kunnen worden in een documentformaat bijvoorbeeld pdf. Als er een model van formulier in de wetgeving is vastgesteld neemt de visualisatie in documentformaat deze structuur aan.
  Alle gegevens van het identificatieformulier en de bijhorende logbestanden met wijzigingsgegevens moeten bij een controle van een transport volledig gevisualiseerd kunnen worden in een documentformaat, ongeacht in welk stadium van het transport de controle plaats vindt. De gegevens in de logbestanden moeten gelijktijdig met de gegevens van het bijhorende identificatieformulier in één bestand gepresenteerd en gevisualiseerd kunnen worden.
  Vanaf 1 januari 2023 moeten de gegevens van alle digitale identificatieformulieren en de bijhorende logbestanden voor de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten toegankelijk zijn voor handhavingsdoeleinden en de tracering van afvalstoffen. De toezichthouders en de andere inspectiediensten dienen hierbij wel rekening te houden met het vertrouwelijk karakter van de gegevens op de identificatieformulieren.
  Art. 6.1.5.5. De gegevens van het transport moeten op het digitale identificatieformulier ingevuld worden voor vertrek van het transport en mogen vanaf het vertrek van het transport niet meer gewijzigd worden. Elke aanvulling wordt gelogd en ook dan worden de gegevens bevroren samen met de handtekening van degene die de wijziging/aanvulling heeft doorgevoerd.
  De log van alle wijzigingen zoals datum, bron, wijziging/aanvulling die bij een formulier hoort wordt vanaf het moment van de controle en zo lang de toezichthouders en andere bevoegde inspectiediensten het nodig hebben, aan de inspectiediensten ter beschikking gesteld samen met de gegevens van het formulier of de visualisatie van het formulier.
  Art. 6.1.5.6. Het register, vermeld in artikel 6.1.5.3, 8°, bevat tenminste het ondernemingsnummer van de gebruikers en wordt op eenvoudige vraag aan de OVAM en de toezichthoudende overheid ter beschikking gesteld. De overeenkomsten voor toetreding tot het systeem zijn eveneens toegankelijk voor de betrokken overheden.
  Art. 6.1.5.7. Als er door de OVAM meerdere systemen voor het afleveren van digitale identificatieformulieren worden goedgekeurd, moet er een interoperabiliteit tussen de verschillende systemen voorzien worden. De beheerder van het systeem is hiervoor verantwoordelijk.
  Art. 6.1.5.8. De minister kan de technische specificaties voor de digitale identificatieformulieren en hun inhoud en de systemen voor het afleveren van digitale identificatieformulieren en hun interoperabiliteit verder specificeren.".

Art.72. In het opschrift van hoofdstuk 9 van hetzelfde besluit wordt tussen het woord "Milieuheffingen" en het woord "en" de zinsnede ", retributies' ingevoegd.

Art.73. Aan hoofdstuk 9 van hetzelfde besluit wordt een afdeling 9.2, die bestaat uit artikel 9.2.1 tot en met 9.2.4, toegevoegd, die luidt als volgt:
  "Afdeling 9.2 Retributies
  Art. 9.2.1. § 1. Het bedrag van de retributie voor de uitreiking van een nieuw of geactualiseerd asbestinventarisattest wordt bepaald door de minister.
  § 2. Het bedrag van de retributie wordt tweejaarlijks aangepast op basis van de evolutie van de gezondheidsindex en wel als volgt: het bedrag van de retributie wordt vermenigvuldigd met een factor met in de teller de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het bedrag wordt gewijzigd, en met in de noemer de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het geldende bedrag. Het zo verkregen getal wordt afgerond tot het gehele getal.
  Uiterlijk op 1 januari wordt het aangepaste bedrag van de retributie door de minister vastgelegd.
  § 3. De retributie voor de afgifte van een asbestinventarisattest wordt maandelijks gevorderd ten laste van de procesgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.12 of de geregistreerde werkgever van de interne preventieadviseur of intern milieucoördinator, vermeld in artikel 5.4.11, eerste lid, 3°.
  De verschuldigde retributie wordt gestort op het rekeningnummer van de OVAM met vermelding van de naam van de procesgecertificeerde asbestdeskundige inventarisatie, vermeld in artikel 5.4.12, of de geregistreerde werkgever van de interne preventieadviseur of intern milieucoördinator, vermeld in artikel 5.4.11, eerste lid, 3°.
  Art. 9.2.2. § 1. Het bedrag van de retributie voor de behandeling van een aanvraagdossier tot erkenning als certificatie-instelling asbest wordt bepaald door de minister.
  § 2. Het bedrag van de retributie wordt tweejaarlijks aangepast op basis van de evolutie van de gezondheidsindex en wel als volgt: het bedrag van de retributie wordt vermenigvuldigd met een factor met in de teller de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het bedrag wordt gewijzigd, en met in de noemer de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het geldende bedrag. Het zo verkregen getal wordt afgerond tot het gehele getal.
  Uiterlijk op 1 januari wordt het aangepaste bedrag van de retributie door de minister vastgelegd.
  § 3. De retributie voor de behandeling van een aanvraagdossier voor erkenning als certificatie-instelling asbest wordt eenmalig gevorderd ten laste van de kandidaat-certificatie-instelling asbest.
  De verschuldigde retributie wordt gestort op het rekeningnummer van de OVAM met vermelding van de naam van de kandidaat-certificatie-instelling asbest.
  Art. 9.2.3. § 1. Het bedrag van de retributie en de modaliteiten voor het consulteren van de databank asbestinventarisatie worden bepaald door de minister.
  § 2. Het bedrag van de retributie wordt tweejaarlijks aangepast op basis van de evolutie van de gezondheidsindex en wel als volgt: het bedrag van de retributie wordt vermenigvuldigd met een factor met in de teller de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het bedrag wordt gewijzigd, en met in de noemer de gezondheidsindex die van toepassing was op 1 november van het jaar dat voorafgaat aan de vaststelling van het geldende bedrag. Het zo verkregen getal wordt afgerond tot het gehele getal.
  Uiterlijk op 1 januari wordt het aangepaste bedrag van de retributie door de minister vastgelegd.
  § 3. De retributie voor het consulteren van de databank asbestinventarisatie wordt gevorderd ten laste van de aanvrager.
  De verschuldigde retributie wordt gestort op het rekeningnummer van de OVAM met vermelding van de naam van de aanvrager.
  Art. 9.2.4. De door de leidend ambtenaar van de OVAM aangestelde ambtenaren en personeelsleden van de OVAM zijn, voor rekening van het Vlaamse Gewest, belast met de invordering en de controle van de retributies.".

Art.74. In bijlage 2.2 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2018, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
  1° de zinsnede "artikel 2.3.1.1" wordt telkens vervangen door de zinsnede "artikel 2.3.3.1";
  2° de zinsnede "artikel 2.3.1.2" wordt telkens vervangen door de zinsnede "artikel 2.3.3.2";
  3° de zinsnede "artikel 2.3.1.3" wordt telkens vervangen door de zinsnede "artikel 2.3.3.3";
  4° in de tabel wordt de rij
  "


Niet-pak-houdend zeefzand van asfalt en niet-pak-houdend asfaltgranulaat afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 materiaal, onderworpen aan het eenheidsreglement betreffende gerecycleerde granulaten
",
  vervangen door de rij:
  "


zeefzand van asfalt en asfaltgranulaat afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval artikel 2.3.2.1 en artikel 2.3.2.2 materiaal, onderworpen aan het eenheidsreglement betreffende gerecycleerde granulaten
";
  5° in de tabel wordt de rij:
  "


Pak-houdend zeefzand van asfalt en pak-houdend asfaltgranulaat afkomstig van een vergunde recuperatie-inrichting van bouw- en sloopafval artikel 2.3.2.1 grondstofverklaring verplicht;
  gebruiksverbod na 1 mei 2019
", opgeheven.

Art.75. Bijlage 5.2.10.A bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2016, wordt vervangen door bijlage 3, die bij dit besluit is gevoegd.

Art.76. Bijlage 5.2.10.B bij hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 november 2012, wordt vervangen door bijlage 4, die bij dit besluit is gevoegd.

Art.77. Bij hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 maart 2019, worden een bijlage 5.2.10.C en 5.2.10.D gevoegd, die als bijlage 5 en 6 bij dit besluit zijn gevoegd.

Art.78. Systemen die conform artikel 6.1.1.2, § 1, vierde lid werden goedgekeurd door de OVAM, worden beschouwd als goedgekeurd conform artikel 71 van dit besluit.

Art.79. Voor contracten die conform artikel 6.1.1.4,1° /1 werden afgesloten, is de wijzigingsbepaling van dit besluit in artikel 5.5.2.1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen niet van toepassing tijdens de duurtijd van deze contracten. Deze contracten blijven geldig voor hun duurtijd.

Art.80. Artikel 15 treedt in werking op 1 januari 2022.

Art.81. Artikel 47 en 48, 1° treden in werking op 31 december 2023.

Art.82. Artikel 49 en 51 treden in werking op een door de minister te bepalen datum en uiterlijk op 1 juli 2022 voor alle nieuwe aanvragen voor een omgevingsvergunning. Voor reeds aangevraagde en uitgereikte omgevingsvergunningen zijn de wijzigingsbepalingen niet van toepassing gedurende de duurtijd van de aangevraagde en uitgereikte omgevingsvergunning.
  In afwijking van het eerste lid treedt artikel 49, 3°, voor zover het een vierde lid, 1° toevoegt aan artikel 4.3.3. van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, in werking 7 maanden na de publicatie van zowel het ministerieel besluit houdende certificatieregelement asbest, het inspectieprotocol asbestinventarisatie als het ministerieel besluit houdende retributies inzake asbestinventarisatie en ten vroegste op 1 maart 2022, voor alle onderhandse aktes of overeenkomsten tot overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar die gesloten zijn vanaf die datum.

Art.83. Artikel 58 treedt in werking op 1 januari 2022.

Art.84. Artikel 63 treedt in werking op een door de minister te bepalen datum en uiterlijk op 1 juli 2022, voor zover het de artikelen 5.4.3 tot en met 5.4.12 en artikel 5.4.15 toevoegt aan het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen.

Art.85. Artikel 18 tot en met 23, 25, 26 en 27 van het decreet van 29 maart 2019 tot wijziging van diverse bepalingen van titel X van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, treden in werking op de dag van de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad.

Art.86.Artikel 24 van het decreet van 29 maart 2019 tot wijziging van diverse bepalingen van titel X van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, treedt in werking 7 maanden na de publicatie van zowel het ministerieel besluit houdende certificatieregelement asbest, het inspectieprotocol asbestinventarisatie als het ministerieel besluit houdende retributies inzake asbestinventarisatie en ten vroegste op 1 maart 2022, voor alle onderhandse aktes of overeenkomsten tot overdracht van een toegankelijke constructie met risicobouwjaar, die gesloten zijn vanaf die datum.
  [1 In afwijking van het eerste lid treedt artikel 24 van het decreet van 29 maart 2019 tot wijziging van diverse bepalingen van titel X van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen in werking op een door de minister te bepalen datum voor de gemeenschappelijke delen van toegankelijke constructies met risico-bouwjaar die onder het stelsel van mede-eigendom vallen en voor de gemeenschappelijke delen van toegankelijke constructies met risicobouwjaar onder één eigendom.]1
  ----------
  (1)<BVR 2024-06-07/25, art. 33, 002; Inwerkingtreding : 01-07-2024>

Art.87. Artikel 64, voor zover het een artikel 5.5.3.4, 5.5.3.5, 5.5.3.7, 5.5.3.8, 5.5.3.9, 5.5.4.2, 5.5.4.3, 5.5.4.5 en 5.5.4.6 toevoegt aan het besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, treedt in werking op 1 september 2021.

Art.88. De Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE.
Art. N1.(Beeld niet opgenomen om technische redenen, zie B.St. van 17-08-2021, p. 85415)