Details





Titel:

23 APRIL 2020. - Koninklijk besluit tot het tijdelijk versoepelen van de voorwaarden waaronder werklozen, al dan niet met bedrijfstoeslag, kunnen worden tewerkgesteld in vitale sectoren en tot het tijdelijk bevriezen van de degressiviteit van de volledige werkloosheidsuitkeringen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 30-04-2020 en tekstbijwerking tot 19-07-2021)



Inhoudstafel:


Art. 1-8



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:





Artikels:

Artikel 1. § 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1° vitale sectoren: de werkgevers bepaald bij een koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 5, § 1, 5°, van de wet van 27 maart 2020 die machtiging verleent aan de Koning om maatregelen te nemen in de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus Covid-19 (II);
  2° tijdelijk werkloze: de werkloze die uitkeringen geniet in toepassing van de artikelen 106 tot 108bis van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering;
  3° bruggepensioneerde: de werkloze die uitkeringen geniet in toepassing van het koninklijk besluit van 7 december 1992 betreffende de toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen;
  4° werkloze met bedrijfstoeslag: de werkloze die uitkeringen geniet in toepassing van het koninklijk besluit van 3 mei 2007 tot regeling van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag;
  5° de factor X: het aantal dagen, behalve de zondagen, in een bedoelde kalendermaand die gelegen zijn in de kalenderperiode gedekt door een tewerkstelling in een vitale sector, zoals aangegeven in toepassing van het koninklijk besluit van 5 november 2002 tot invoering van een onmiddellijke aangifte van tewerkstelling, met toepassing van artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels.
  § 2. De vitale sectoren omvatten in ieder geval, en ook bij ontstentenis van een koninklijk besluit als bedoeld in paragraaf 1, 1°, minstens de volgende werkgevers:
  Paritair Comité voor de landbouw nr. 144, voor zover de werknemer uitsluitend wordt tewerkgesteld op de eigen gronden van de werkgever;
  Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf nr. 145, met uitzondering van de sector inplanting en onderhoud van parken en tuinen;
  Paritair Comité voor het bosbouwbedrijf nr. 146;
  Paritair Comité voor de uitzendarbeid en de erkende ondernemingen die buurtwerken of -diensten leveren nr. 322, voor zover de uitzendarbeider wordt tewerkgesteld bij een gebruiker in één van de bovengenoemde sectoren.

Art.2. Wanneer een tijdelijk werkloze het werk tijdelijk hervat bij een andere werkgever die behoort tot een vitale sector, wordt, in afwijking van de artikelen 44, 45, 46, en 106 tot 108bis, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991, het aantal uitkeringen per kalendermaand verkregen in toepassing van artikel 106 tot 108bis, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991, verminderd met een vierde van de factor X.
  Wanneer de decimale breuk van het resultaat van de deling van X door 4 minder dan 0,25 bedraagt, wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond; wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt dan 0,25 zonder 0,75 te bereiken, wordt het resultaat naar 0,50 afgerond; wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt dan 0,75, wordt het resultaat naar de hogere eenheid afgerond.
  De regeling bedoeld in het eerste lid is slechts van toepassing op de tewerkstelling gelegen in de periode tot en met de datum van buitenwerkingtreding van dit artikel.

Art.3. § 1. Wanneer een bruggepensioneerde of een werkloze met bedrijfstoeslag het werk tijdelijk hervat in een vitale sector, wordt, in afwijking van de artikelen 44, 45 en 46 van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991, het aantal uitkeringen per kalendermaand verminderd met een vierde van de factor X.
  Wanneer de decimale breuk van het resultaat van de deling van X door 4 minder dan 0,25 bedraagt, wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond; wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt dan 0,25 zonder 0,75 te bereiken, wordt het resultaat naar 0,50 afgerond; wanneer die breuk gelijk is aan of meer bedraagt dan 0,75, wordt het resultaat naar de hogere eenheid afgerond.
  De regeling bedoeld in het eerste lid is slechts van toepassing op de tewerkstelling gelegen in de periode tot en met de datum van buitenwerkingwerking van dit artikel.
  § 2. Paragraaf 1 is eveneens van toepassing als een bruggepensioneerde of een werkloze met bedrijfstoeslag het werk tijdelijk hervat in een vitale sector bij de werkgever die de debiteur is van de aanvullende vergoeding in het kader van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag.

Art.4.Om de periode van 36 maanden te bepalen zoals bedoeld in artikel 63, § 2, eerste lid, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991, die niet geneutraliseerd is in toepassing van artikel 63, § 2, tweede lid, in voorkomend geval verlengd in toepassing van artikel 63, § 2, derde lid of vierde lid, 1° of 2°, wordt geen rekening gehouden met de periode van 1 april 2020 tot en met [6 30 september 2021]6.
  ----------
  (1)<KB 2020-07-15/01, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 30-06-2020>
  (2)<KB 2020-09-27/02, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 31-08-2020>
  (3)<KB 2020-12-13/07, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
  (4)<KB 2021-02-12/11, art. 1, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2020>
  (5)<KB 2021-05-02/03, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 31-03-2021>
  (6)<KB 2021-07-11/02, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 30-06-2021>

Art.5.De fase of de deelfase van de vergoedingsperiode, vastgesteld overeenkomstig artikel 114 van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991, waarin de volledig werkloze zich bevindt op 1 april 2020, wordt verlengd [6 met achttien maanden]6.
  Indien de werkloze in de loop van de periode vanaf 1 april 2020 tot en met [6 30 september 2021]6 een uitkeringsaanvraag als volledig werkloze verricht en het voordeel van artikel 116, § 1, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991 kan inroepen, wordt eerst het voordeel van dat artikel 116, § 1, toegekend en wordt de fase of de deelfase van de vergoedingsperiode, vastgesteld overeenkomstig artikel 114 van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991, waarin de volledig werkloze zich bevindt op het tijdstip van die uitkeringsaanvraag, verlengd met het gedeelte ervan dat gelegen is in de periode vanaf 1 april 2020 tot en met [6 30 september 2021]6. Bij de vaststelling van dat gedeelte wordt slechts rekening gehouden met volledige maanden.
  Indien de werkloze in de loop van de periode vanaf 1 april 2020 tot en met [6 30 september 2021]6 een uitkeringsaanvraag als volledig werkloze verricht en het voordeel van artikel 116, § 2, van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991 kan inroepen, wordt eerst het voordeel van dat artikel 116, § 2, toegekend en wordt de fase of de deelfase van de vergoedingsperiode, vastgesteld overeenkomstig artikel 114 van hetzelfde koninklijk besluit van 25 november 1991, waarin de volledig werkloze zich bevindt op het tijdstip van die uitkeringsaanvraag verlengd met het gedeelte ervan dat gelegen is in de periode vanaf 1 april 2020 tot en met [6 30 september 2021]6. Bij de vaststelling van dat gedeelte wordt slechts rekening gehouden met volledige maanden. Dat aantal volledige maanden wordt evenwel met een eenheid verhoogd indien de gebeurtenis die aanleiding gaf tot de toepassing van dat artikel 116, § 2, een onvolledige maand omvatte.
  ----------
  (1)<KB 2020-07-15/01, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 30-06-2020>
  (2)<KB 2020-09-27/02, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 31-08-2020>
  (3)<KB 2020-12-13/07, art. 2, 007; Inwerkingtreding : 30-09-2020>
  (4)<KB 2021-02-12/11, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 31-12-2020>
  (5)<KB 2021-05-02/03, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 31-03-2021>
  (6)<KB 2021-07-11/02, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 30-06-2021>

Art.6.
  <Opgeheven bij W 2020-07-15/09, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-04-2020>

Art.7.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 april 2020. [3 De artikelen 2 en 3, § 1, treden buiten werking op [6 30 september 2021]6 en artikel 3, § 2, treedt buiten werking op 31 augustus 2020.]3
  ----------
  (1)<KB 2020-06-04/05, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 31-05-2020>
  (2)<KB 2020-07-15/01, art. 5, 003; Inwerkingtreding : 30-06-2020>
  (3)<KB 2020-09-13/01, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 31-08-2020>
  (4)<KB 2020-12-13/08, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 31-10-2020>
  (5)<KB 2021-05-02/03, art. 4, 010; Inwerkingtreding : 31-03-2021>
  (6)<KB 2021-07-11/02, art. 4, 011; Inwerkingtreding : 30-06-2021>

Art. 8. De minister bevoegd voor Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.