Details





Titel:

4 JUNI 2020. - Koninklijk besluit houdende toekenning van een ouderschapsuitkering ten gunste van de zelfstandige die zijn zelfstandige activiteit gedeeltelijk onderbreekt in het kader van de maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-06-2020 en tekstbijwerking tot 28-07-2020)



Inhoudstafel:


Art. 1-10



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:



Uitvoeringsbesluit(en):

2020042418 



Artikels:

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:
  1) "het koninklijk besluit nr. 38": het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen;
  2) "de zelfstandige": de zelfstandige bedoeld in artikel 3 van het koninklijk besluit nr. 38;
  3) "de helper": de helper bedoeld in artikel 6 van het koninklijk besluit nr. 38, die geen meewerkende echtgenoot is;
  4) "de meewerkende echtgenoot": de meewerkende echtgenoot bedoeld in artikel 7bis van het koninklijk besluit nr. 38;
  5) "de aanvrager": de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot die een aanvraag indient tot het bekomen van de in dit besluit bedoelde uitkering;
  6) "de begunstigde": de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot die de in dit besluit bedoelde uitkering geniet;
  7) "het sociaal verzekeringsfonds": de sociale verzekeringskas voor zelfstandigen bedoeld in artikel 20, §§ 1 en 3, van het koninklijk besluit nr. 38.

Art.2. § 1. De ouderschapsuitkering wordt toegekend aan de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot, die beantwoordt aan de cumulatieve voorwaarden van dit artikel.
  § 2. Hij moet onderworpen zijn aan het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en beoogd worden door de artikelen 12, § 1, 12, § 1bis, 12, § 1ter, 12bis, § 2, 13bis, § 2, 1°, 1° bis of 2°, van bedoeld besluit tijdens de kwartalen waarin hij zijn zelfstandige activiteit onderbreekt in het kader van dit besluit.
  De zelfstandige beoogd door de artikelen 12, § 2, of 13, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, voldoet aan deze voorwaarde, voor zover het bedrag van zijn wettelijk verschuldigde voorlopige sociale bijdragen tijdens de vereiste kwartalen minstens gelijk is aan dat van de bijdragen bedoeld in voormeld artikel 12, § 1.
  § 3. Hij moet zijn zelfstandige activiteit minstens gedeeltelijk onderbreken omwille van het feit dat deze zelfstandige activiteit effectief beïnvloed wordt door de zorgen die hij gedurende een volledige kalendermaand moet geven aan één of meerdere van de hierna bedoelde personen:
  1° naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
  2° naar aanleiding van de adoptie van zijn kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de zelfstandige zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt;
  3° naar aanleiding van de aanstelling als pleegouder door de rechtbank of door een door de gemeenschap erkende dienst, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
  De leeftijdsgrens wordt vastgesteld op 21 jaar indien het kind bedoeld in het eerste lid een gehandicapt kind is.
  In afwijking van het vorige lid, is er geen leeftijdsgrens indien een kind of volwassene met een handicap opgevangen wordt door zijn ouders indien hij geniet van een intramurale of extramurale dienstverlening of behandeling georganiseerd of erkend door de Gemeenschappen.
  Onder gehandicapt kind (of volwassene) wordt verstaan: het kind dat voor ten minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag of dat ten minste 9 punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
  § 4. Hij moet een aanvraag indienen overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 3.

Art.3. § 1. Om de uitkering te kunnen genieten, moet de zelfstandige, helper of meewerkende echtgenoot een aanvraag indienen bij zijn sociaal verzekeringsfonds, met een aangetekende zending of elk ander middel dat de datum en de verzekerde aflevering van de zending waarborgt.
  § 2. De aanvraag moet, op straffe van verval, ten laatste op de laatste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal van het begin van de onderbreking worden ingediend.
  § 3. De aanvraag moet het volgende vermelden:
  a) de begin- en einddatum van de gedeeltelijke onderbreking;
  b) de naam van de persoon bedoeld in artikel 2, § 3, van dit besluit en zijn band met de aanvrager.
  § 4. De aanvraag moet vergezeld zijn van een ereverklaring, waarin de aanvrager verklaart zijn zelfstandige activiteit te verminderen omwille van de zorgen die hij moet geven aan één of meerdere personen bedoeld in artikel 2, § 3, van dit besluit, alsook de manier waarop hij deze zelfstandige activiteit effectief zal verminderen.

Art.4.[1 Het bedrag van de uitkering bedraagt 532,24 euro.
   In afwijking van het vorige lid, bedraagt het bedrag van de uitkering:
   1) 875,00 euro voor de zelfstandige die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft, en dit voor de onderbrekingen bedoeld in artikel 2, § 3, die zich situeren in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 juni 2020;
   2) 638,69 euro voor de zelfstandige die zorg verleent aan een gehandicapt kind bedoeld in artikel 2, § 3, laatste lid, en dit voor de onderbrekingen bedoeld in artikel 2, § 3, die zich situeren in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020;
   3) 1050,00 euro voor een zelfstandige die uitstuitend samenwoont met één of meerdere kinderen, al dan niet bedoeld in artikel 2, § 3, laatste lid, die hij ten laste heeft, en dit voor de onderbrekingen bedoeld in artikel 2, § 3, die zich situeren in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020.]1
  ----------
  (1)<KB 2020-07-20/04, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 30-06-2020>

Art.5. § 1. De uitkering is verschuldigd voor de kalendermaand waarin de aanvrager zijn zelfstandige activiteit minstens gedeeltelijk onderbreekt gedurende deze volledige kalendermaand.
  § 2. Geen enkele uitkering is verschuldigd indien de begunstigde in diezelfde kalendermaand één van de volgende uitkeringen geniet:
  1° een uitkering bedoeld in de artikelen 18 en 18bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 of;
  2° de tijdelijke maatregel overbruggingsrecht, zoals bedoeld in de wet van 23 maart 2020 wijziging van de wet van 22 december 2016 houdende invoering van een overbruggingsrecht ten gunste van zelfstandigen en tot invoering van tijdelijke maatregelen in het kader van COVID-19 ten gunste van zelfstandigen.
  § 3. De uitbetaling door het sociaal verzekeringsfonds gebeurt in het begin van de kalendermaand volgend op de maand waarvoor de uitkering verschuldigd is.
  § 4. De begunstigde moet zijn sociaal verzekeringsfonds verwittigen van elk element dat een beletsel kan vormen voor het genot van de uitkering en dat niet reeds zou zijn meegedeeld aan zijn sociaal verzekeringsfonds.

Art.6. § 1. De vordering tot uitbetaling van de in dit besluit bedoelde uitkering verjaart na verloop van drie jaar te rekenen van de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de kalendermaand van de onderbreking.
  § 2. De vordering tot terugbetaling van de ten onrechte uitbetaalde uitkering verjaart na verloop van drie jaar te rekenen van de datum waarop de uitbetaling met betrekking tot de aanvraag werd uitgevoerd.

Art.7. Het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen kan beslissen om volledig of gedeeltelijk te verzaken aan de terugvordering. Een dergelijke verzaking is slechts mogelijk:
  a) indien de schuldenaar zich in een tijdelijke moeilijke financiële of economische situatie bevindt;
  b) wanneer de geringheid van het terug te vorderen bedrag niet verantwoordt dat er kosten worden gemaakt;
  c) wanneer de terugvordering voortvloeit uit het herstel van een fout begaan door het bevoegde sociale verzekeringsfonds.

Art.8. In geval van niet-terugvordering van de onverschuldigde bedragen, wanneer de niet-terugvordering voortvloeit uit een nalatigheid of bedrog van het sociaal verzekeringsfonds, wordt dit sociaal verzekeringsfonds aansprakelijk gesteld bij beslissing van de minister die het sociaal statuut der zelfstandigen onder zijn bevoegdheid heeft en worden de niet-teruggevorderde bedragen ten laste gelegd van de opbrengst van de bijdragen bestemd voor het dekken van de administratiekosten van het sociaal verzekeringsfonds.

Art.9.Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2020 en is van toepassing op alle onderbrekingen bedoeld in artikel 2, § 3, van dit besluit die zich situeren [2 in de periode van 1 mei 2020 tot en met 30 september 2020]2.
  ----------
  (1)<KB 2020-06-26/14, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 30-06-2020>
  (2)<KB 2020-07-20/04, art. 2, 003; Inwerkingtreding : 30-06-2020>

Art. 10. De minister bevoegd voor Sociale Zaken en de minister bevoegd voor Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.