12 NOVEMBER 2020. - Besluit van de Waalse Regering tot uitvoering van artikel 95, eerste lid, van het decreet van 8 februari 2018 betreffende het beheer en de betaling van de gezinsbijslagen(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 18-11-2020 en tekstbijwerking tot 01-09-2021)
Art. 1-13
Artikel 1. Dit besluit regelt, overeenkomstig artikel 138 van de Grondwet, een materie bedoeld in artikel 128 ervan.
Art.2. De kinderbijslagfondsen kunnen afzien van het navorderen van de hun verschuldigde sommen wegens bijdrage, of onverschuldigde betaalde uitkeringen, van inschulden wegens gerechtskosten en van inschulden wegens bijdrageopslagen of nalatigheidsintresten, door middel van een gerechtelijke procedure wanneer hun inschuld minder bedraagt dan 568,40 euro.
Art.3. De kinderbijslagfondsen kunnen afzien van de invordering door gedwongen tenuitvoerlegging van de hun verschuldigde sommen wegens bijdragen of onverschuldigd betaalde uitkeringen, van inschulden wegens gerechtskosten en van inschulden wegens bijdrageopslagen of nalatigheidsintrest, wanneer hun inschuld minder dan 613,87 euro bedraagt.
Wanneer hun inschuld minder dan 613,87 euro bedraagt, kunnen de kinderbijslagfondsen eveneens verzaken de curator over het faillissement van hun schuldenaar in toelating te dagvaarden.
Art.4. De kinderbijslagfondsen kunnen afzien van de gedwongen tenuitvoerlegging door derdenbeslag op lonen, wanneer het loon van hun schuldenaar niet meer bedraagt dan het bedrag bedoeld in artikel 1409, § 1, derde lid, van het Gerechtelijk Wetboek, of indien hun inschuld enkel bestaat uit bijdrageopslagen en nalatigheidsintrest.
Art.5. De kinderbijslagfondsen kunnen afzien van gerechtelijke vervolging en van gedwongen uitvoering ten laste van een in het buitenland gevestigde schuldenaar die in België geen enkel voor beslag vatbaar goed bezit.
Art.6. De kinderbijslagfondsen kunnen afzien van de gedwongen tenuitvoerlegging, wanneer de waarde van de goederen waarop beslag is gelegd, onvoldoende blijkt tot het dekken van de kosten welke verbonden zijn aan het voortzetten van de procedure.
Art.7. Op voorwaarde dat de terugvordering door inhouding op later verschuldigde bijslag niet mogelijk is en voor zover hun inschuld minder bedraagt dan 22,74 euro, kunnen de kinderbijslagfondsen afzien van de terugvordering van de hun verschuldigde sommen, bedoeld in artikel 2.
Art.8. De kinderbijslagfondsen kunnen afzien van de terugvordering van de hun verschuldigde sommen wanneer deze terugvorderingen de reeds precaire financiële situatie van de schuldenaar nog kunnen verergeren, of in geval van een collectieve schuldenregeling. Om de financiële situatie van de schuldenaar te beoordelen, moet door het kinderbijslagfonds een solvabiliteitsonderzoek worden aangevraagd bij de controledienst van het "Agence wallonne de la santé, de la protection sociale, du handicap et des familles" (Waals agentschap voor gezondheid, sociale bescherming, handicap en gezinnen) behalve in het geval van een collectieve schuldenregeling, in welk geval de financiële situatie van de schuldenaar al wordt gecontroleerd door de schuldbemiddelaar die heeft verzocht om afstand te doen van de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.
Art.9. De artikelen 2 tot en met 8 mogen alleen worden toegepast als de onverschuldigd betaalde bedragen niet het gevolg zijn van frauduleuze informatie van de schuldenaar.
Art.10.[1 De bedragen bedoeld in de artikelen 2, 3, eerste en tweede lid, en 7 zijn gekoppeld aan spilindex 113,87 (basis 1996 = 100).]1
Wanneer de verkregen bedragen als gevolg van de toepassing van het eerste in een eurogedeelte eindigen, wordt het bedrag afgerond tot op de euro lager of hoger naargelang dit gedeelte al dan niet 0,5 % bereikt.
----------
(1)<BWG 2021-08-26/01, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2019>
Art.11. Het koninklijk besluit van 26 juni 1987 tot uitvoering van artikel 119bis van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 17 december 1992, 13 maart 2001 en 5 augustus 2006 wordt opgeheven.
Art.12. Dit besluit heeft uitwerking op 1 januari 2019.
Art. 13. De Minister bevoegd voor Kinderbijslag is belast met de uitvoering van dit besluit.