Artikels:
HOOFDSTUK I. - Algemene regels, organisatie en personeelsformatie
Afdeling 1. - Algemene regels en personeelsformatie
Artikel 1 - Dit besluit is van toepassing op het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap, hierna BRF genoemd, en zijn personeel.
Art.2. - Ambtenaar van het BRF is elkeen die, in vast dienstverband, tewerkgesteld is bij deze instelling van openbaar nut en door de raad van beheer in deze hoedanigheid vastbenoemd is. De ambtenaar bevindt zich in een statutaire toestand waaraan slechts een einde kan worden gemaakt in de bij het statuut bepaalde gevallen.
De hoedanigheid van ambtenaar wordt bekrachtigd door de eed die door de ambtenaar binnen twee maanden na zijn benoeming wordt afgelegd in de termen bepaald bij artikel 2 van het decreet van 20 juli 1831.
Art.3. - § 1 - In de personeelsbehoeften van het BRF wordt uitsluitend voorzien door ambtenaren die onderworpen zijn aan de bepalingen van dit besluit.
In afwijking van het eerste lid geschiedt een indienstneming bij arbeidsovereenkomst:
1° om een ambtenaar gedurende een tijdelijke voltijdse of deeltijdse afwezigheid te vervangen;
2° om te voldoen aan personeelsbehoeften, ongeacht de aard ervan, totdat de nodige selectieprocedures georganiseerd en afgesloten zijn om de functies door statutaire personeelsleden te laten bekleden;
3° altijd om taken te vervullen die uitsluitend door contractuele personeelsleden uitgeoefend worden en die door de Regering vastgelegd worden.
§ 2 - Enkel wie aan de volgende algemene toelaatbaarheidsvereisten voldoet, kan tot ambtenaar worden benoemd:
1° Belg zijn indien de uit te oefenen betrekking een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van openbaar gezag inhoudt die werkzaamheden met zich brengt die strekken tot bescherming van de algemene belangen van de Staat, de Gemeenschap of het Gewest ofwel, in de overige gevallen, Belg zijn of burger of familielid van een burger van een staat van de Europese Economische Ruimte of van de Zwitserse Confederatie in de zin van het derde lid;
2° van een gedrag zijn dat in overeenstemming is met de eisen van de beoogde betrekking;
3° de burgerlijke en politieke rechten genieten;
4° aan de dienstplichtwetten voldoen;
5° de lichamelijke geschiktheid bezitten die vereist is voor het uit te oefenen ambt.
De controle van de vereiste lichamelijke geschiktheid geschiedt door een door de Regering aangewezen erkende dienst.
In de zin van het eerste lid, 1°, wordt onder 'familielid' verstaan:
a) de echtgenoot;
b) de partner met wie de in het eerste lid, 1°, vermelde burger samenwoont in de zin van de artikelen 1475 en volgende van het Burgerlijk Wetboek;
c) de rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn van de in het eerste lid, 1°, vermelde burger alsmede die van zijn echtgenoot of partner in de zin van b) die jonger zijn dan éénentwintig jaar of te hunnen laste zijn;
d) de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn van de in het eerste lid, 1°, vermelde burger alsmede die van zijn echtgenoot of partner in de zin van b) die te hunnen laste zijn.
Het familielid levert het bewijs dat het aan één der voorafgaande voorwaarden voldoet.
De in het derde lid opgenomen definities dienen tot de omzetting van de Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG, en zijn in deze zin te verstaan.
Art.4. - De benoeming van een ambtenaar geschiedt van ambtswege in een voltijds ambt.
Art.5. - De graden die de ambtenaren van het BRF kunnen dragen, zijn in 5 niveaus opgedeeld.
De niveaus zijn aangeduid door romeinse cijfers, het zijn de niveaus I, II+, II, III en IV:
1° niveau I voor de betrekkingen die het bezit vereisen van een diploma van het universitair onderwijs of het hoger onderwijs van het lange type gelijkgesteld met universitair niveau;
2° niveau II+ voor de betrekkingen die het bezit vereisen van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type;
3° niveau II voor de betrekkingen die het bezit vereisen van een diploma van het hoger secundair of het daarmee gelijkgestelde onderwijs;
4° niveau III en niveau IV voor de andere betrekkingen.
De lijst van de diploma's of getuigschriften die toegang geven tot de betrekkingen in de verschillende niveaus vormt bijlage IV van dit besluit.
Voor de niveaus III en IV is geen diploma of getuigschrift vereist.
Art.6. - De niveaus bevatten rangen die de ambtenaren van het BRF kunnen dragen en worden aangeduid door romeinse cijfers die het niveau aangeven en met een letter, waarbij de hoogste rang in een niveau wordt aangegeven met de letter A voor de niveaus III en IV, de letters AA voor de niveaus II en II+ en de letter B voor niveau I.
Art.7. - De niveaus bevatten het volgende aantal rangen:
1° het niveau I bevat 4 rangen, van I.F tot I.D en I.B
2° het niveau II+ bevat 4 rangen, van II+.C tot II+.AA
3° het niveau II bevat 4 rangen, van II.C tot II.AA
4° het niveau III bevat 3 rangen, van III.C tot III.A
5° het niveau IV bevat 3 rangen, van IV.C tot IV.A
De volledige lijst van de graden en hun indeling in rangen vormt bijlage I van dit besluit.
Art.8. - Een personeelsformatie, aangenomen door de Regering, bepaalt het aantal betrekkingen per niveau en per graad. Deze personeelsformatie wordt in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt.
Onverminderd artikel 3, § 2, kunnen een toelating tot de stage of een vaste benoeming slechts plaatsvinden als een overeenkomstige betrekking in de personeelsformatie is ingeschreven en vacant is.
Art.9. - Niemand mag een betrekking van een bepaald niveau bekleden zonder vooraf in het bezit te zijn van het voor dit niveau vereiste diploma of geslaagd te zijn voor het overeenkomstige overgangsexamen.
Art.10. - De vacantverklaring van betrekkingen, de toelatingen tot de stage en de benoemingen worden door de raad van beheer besloten. De vacantverklaring van betrekkingen wordt door de Regering goedgekeurd, met uitzondering van de vacantverklaring van betrekkingen in de rangen II.AA en II+.AA: die worden door de Regering besloten.
In afwijking van het eerste lid wordt de directeur aangesteld overeenkomstig het decreet van 27 juni 1986 betreffende het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap.
Afdeling 2. - Organisatie
Art.11.- De werkterreinen van het BRF worden ingedeeld in departementen; elk departement wordt qua werkwijze en qua personeel geleid door een departementshoofd dat de nodige bevoegdheden krijgt. De departementshoofden hebben beslissingsbevoegdheid ten aanzien van hun medewerkers.
De departementen worden bepaald als volgt:
1° departement Redactie;
2° departement Programmering;
3° departement Administratie en Personeel;
4° departement Productie en Techniek.
[1 Binnen de departementen kan de raad van beheer administratieve eenheiden oprichten die geleid worden door een eenheidshoofd en die bestaan uit minstens drie medewerkers, eenheidshoofd inbegrepen. De eenheidshoofden hebben beslissingsbevoegdheid ten aanzien van hun medewerkers. De eenheidshoofden ressorteren onder het departementshoofd.]1
[1 De Regering bepaalt het aantal cellen binnen het BRF.]1
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art.12. - De raad van beheer wijst voor een verlengbare termijn van vijf jaar departementshoofden aan, hetzij onder de met 'positief' geëvalueerde ambtenaren, contractuelen of met een opdracht voor het BRF belaste personeelsleden van het onderwijs of onder externe gegadigden. Op het tijdstip van de aanwijzing als departementshoofd is betrokkene houder van een diploma dat hem toegang verleent tot niveau II+ of niveau I of is betrokkene geslaagd voor een overgangsexamen voor niveau II+ of niveau I.
De aanwijzing geschiedt op de voordracht van de directeur, nadat hij een oproep tot de gegadigden heeft gedaan waarin het vereiste profiel is bekendgemaakt en nadat hij vervolgens de geschiktheid en de vaardigheden van alle gegadigden voor de leidinggevende taak heeft vergeleken.
Op de voordracht van de directieraad, die de betrokkene vooraf gehoord heeft, kan de raad van beheer de aanwijzing van een departementshoofd op grond van ernstige tekortkomingen voortijdig beëindigen.
Het departementshoofd kan zijn ambt te allen tijde neerleggen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
Art. 12.1. [1 - De raad van beheer wijst voor een verlengbare termijn van vijf jaar eenheidshoofden aan onder de met "positief" geëvalueerde ambtenaren, contractuelen of met een opdracht voor het BRF belaste personeelsleden van het onderwijs.
Om de betrekking van eenheidshoofd in te vullen, doet het departementshoofd in het departement een oproep tot de gegadigden waarin het vereiste profiel wordt bekendgemaakt en vergelijkt het departementshoofd vervolgens de geschiktheid en de vaardigheden van de gegadigden die in aanmerking komen voor de leidinggevende taak. Het departementshoofd stelt vervolgens aan de directeur voor welke administratieve eenheiden hij wil oprichten, wie als eenheidshoofd zou moeten worden aangewezen en welke medewerkers tot de administratieve eenheid zouden moeten behoren. Na overleg met het departementshoofd legt de directeur die voordracht voor aan de directieraad. De directieraad legt het voorstel betreffende de aangevraagde structuur van de administratieve eenheid en het voorgestelde eenheidshoofd voor aan de raad van beheer.
De raad van beheer beslist over de structuur van de administratieve eenheid en wijst het eenheidshoofd aan voor een verlengbare termijn van vijf jaar onder de met "positief" geëvalueerde ambtenaren en contractuelen.
De directeur beslist op de voordracht van het departementshoofd welke medewerkers aan een eenheidshoofd worden toegewezen vanuit het oogpunt van het personeelsrecht.
Op de voordracht van de directieraad, die de betrokkene vooraf gehoord heeft, kan de raad van beheer de aanwijzing van een eenheidshoofd op grond van ernstige tekortkomingen voortijdig beëindigen.
Het eenheidshoofd kan zijn ambt te allen tijde neerleggen, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2021-10-28/35, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art. 12.2. [1 De directieraad wijst de onmiddellijke hiërarchische meerderen aan en de directeur maakt hun naam zo snel mogelijk na de aanwijzing en na elke wijziging bekend. Hierbij kan het gaan om ambtenaren, om contractuele personeelsleden of om personeelsleden uit het onderwijs die met een opdracht voor het BRF zijn belast.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 44, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art.13. - De directieraad van het BRF is samengesteld uit:
1° de directeur;
2° het hoofd van het departement Redactie;
3° het hoofd van het departement Programmering;
4° het hoofd van het departement Administratie en Personeel;
5° het hoofd van het departement Productie en Techniek.
De directeur bekleedt het voorzitterschap. Wanneer hij afwezig is, kan hij zich laten vertegenwoordigen door een ander, door hem aangewezen lid van de directieraad voor de uitoefening van het voorzitterschap.
Art.14. - De directieraad is ermee belast de uitwisseling van informatie tussen de diensten van het BRF en een gecoördineerd functioneren van het BRF te vergemakkelijken. Hij brengt vooraf een met redenen omkleed advies uit over alle algemene maatregelen tot uitvoering van het statuut van de ambtenaren van het BRF. Hij kan de raad van beheer uit eigen beweging een advies over een algemeen administratief probleem bezorgen. Bovendien beschikt hij over de bevoegdheden waarin dit statuut of andere reglementaire teksten voorzien.
De directieraad legt, binnen het kader van dit statuut, zijn huishoudelijk reglement vast; daarin worden op zijn minst de aspecten vermeld in artikel 19, tweede lid, van het decreet van 27 juni 1986 betreffende het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap geregeld. Het huishoudelijk reglement wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.
HOOFDSTUK II. - Aanwerving en proeftijd
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.15. - Niemand kan aangeworven worden als ambtenaar van het BRF wanneer hij, naast de in artikel 3, § 2, opgenomen algemene toelaatbaarheidsvereisten, niet aan de volgende voorwaarden voldoet:
1° houder zijn van een diploma of studiegetuigschrift dat overeenstemt met het niveau van de te verlenen betrekking, behalve de uitzonderingen bepaald door de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid;
2° geslaagd zijn voor een vergelijkend wervingsexamen georganiseerd door de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid.
Art.16. - De lijst van graden die door werving kunnen worden verleend, wordt gevoegd bij het besluit van de Regering houdende vaststelling van de personeelsformatie van het BRF.
Art.17. - De modaliteiten van de vergelijkende wervingsexamens en de samenstelling van de examencommissies worden bepaald door de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid.
De programma's van de vergelijkende wervingsexamens worden vastgesteld door de directeur van het BRF, na overleg met de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid en na overleg met de directieraad, in afspraak met het hoofd van het departement waarvoor de aanwerving bestemd is.
De directeur beslist na overleg met de directieraad of een wervingsreserve wordt aangelegd en bepaalt, in voorkomend geval, de geldigheidsduur ervan. Deze geldigheidsduur kan slechts één keer volgens dezelfde procedure worden verlengd. De geslaagden die gerangschikt werden, worden op de hoogte gebracht van de verlenging.
Art.18. - § 1 - Bijzondere wervingsvoorwaarden kunnen worden opgelegd, wanneer het te verlenen ambt het vereist. De directeur legt die voorwaarden vast na overleg met de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid en na overleg met de directieraad.
§ 2 - Wat de wervingsexamens betreft, stelt de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid de datum vast waarop de gegadigden aan de voorwaarden inzake diploma of studiegetuigschrift en, in voorkomend geval, aan de bijzondere wervingsvoorwaarden moeten voldoen.
§ 3 - Zodra de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid in de loop van een wervingsexamen vaststelt dat een gegadigde niet voldoet of niet zal kunnen voldoen aan één van de voor de beoogde graad bepaalde algemene of bijzondere wervingsvoorwaarden, sluit hij de gegadigde van de deelneming aan het vergelijkend examen uit en deelt hij hem zijn gemotiveerde beslissing mede.
Art.19. - De afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid maakt de organisatie van de vergelijkende wervinsexamens bekend door de publicatie van een mededeling in het Belgisch Staatsblad en door elk ander middel dat hij geschikt acht.
De mededeling vermeldt op zijn minst de algemene en zo nodig de bijzondere benoemingsvoorwaarden, alsook de datum waarop die voorwaarden vervuld moeten zijn. Zo nodig wordt het aantal te verlenen betrekkingen vermeld.
Art.20. - Na het afsluiten van het proces-verbaal van het examen kan ieder deelnemer die er schriftelijk om verzoekt, kennis nemen van zijn uitslag.
De behaalde uitslag wordt in het personeelsdossier opgenomen als de gegadigde tot ambtenaar wordt benoemd.
Art.21. - Iemand kan slechts benoemd worden nadat hij de proeftijd succesvol heeft doorlopen.
Art.22. - § 1 - De geslaagden worden tot de proeftijd toegelaten in de orde van hun rangschikking; die rangschikking wordt vastgelegd door de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid.
§ 2 - Voordat de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid de geslaagden toelaatbaar verklaart, gaat hij na of ze aan de toelaatbaarheidsvereisten voldoen.
§ 3 - De geslaagde kan tot de proeftijd worden toegelaten en kan benoemd worden voordat zijn lichamelijke geschiktheid is gecontroleerd. Als hij nadien aan deze vereiste niet voldoet, wordt hij ambtshalve ontslagen. Uiterlijk op het tijdstip van dat ambtshalve ontslag wordt een tijdelijke arbeidsovereenkomst met betrokkene gesloten; de duur van die arbeidsovereenkomst stemt overeen met de minimumduur die in zijn geval vereist is om werkloosheidsuitkeringen te krijgen.
Wanneer hij op de begindatum van de arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt is of tijdens de looptijd van die arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt wordt, wordt hem een wedde uitbetaald: in het eerste geval gedurende zes maanden en in het tweede geval gedurende de periode nodig om de wachttijd te dekken voor de verplichte ziekte- en invalididteitsverzekering, sector uitkeringen.
Art.23. - Een personeelslid in de proeftijd, kandidaat-ambtenaar genoemd, is geen ambtenaar in de zin van dit statuut. De bepalingen van dit statuut gelden voor de personeelsleden in de proeftijd, voor zover zij uitdrukkelijk op hen van toepassing verklaard zijn.
Art.24. - De duur van de proeftijd bedraagt:
1° voor de niveaus I en II+: 12 maanden;
2° voor de niveaus II, III en IV: 6 maanden.
Indien de kandidaat-ambtenaar wegens een reglementair mogelijke loopbaanonderbreking of wegens een vermindering van de arbeidstijd geen voltijdse prestaties levert tijdens de proeftijd, dan wordt de in het eerste lid vermelde duur van de proeftijd dienovereenkomstig verlengd.
Art.25. - Om de duur van de proeftijd te berekenen, wordt in beginsel rekening gehouden met alle periodes waarin de kandidaat-ambtenaar zich in dienstactiviteit bevindt.
Wanneer de kandidaat-ambtenaar bij een voltijdse betrekking in het totaal 15 werkdagen al dan niet onderbroken afwezig is geweest, dan wordt geen rekening meer gehouden met de daaropvolgende afwezigheden tijdens de proeftijd. Deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend.
Voor die berekening worden de jaarlijkse vakantiedagen niet als afwezigheid beschouwd.
Afdeling 2. - Proeftijd in de niveaus I, II+, II, III en IV, behalve voor de graad van directeur
Art.26. - De proeftijd wordt doorlopen in het BRF, onder toezicht van de onmiddellijke hiërarchische meerdere.
In het begin van de proeftijd wordt de betrokkene ingelicht over zijn statutaire rechten en verplichtingen.
De activiteit van de kandidaat-ambtenaar verschilt fundamenteel niet van de activiteit van een ambtenaar.
Art.27. - De directeur neemt maatregelen om de kandidaat-ambtenaren te integreren en de kandidaat-ambtenaren of ambtenaren op te leiden.
De directieraad kan, voor bepaalde wervingsgraden, de deelneming aan stages en aan opleidingen tijdens de proeftijd opleggen.
Art.28. - Op het einde van de proeftijd in de niveaus I en II+ stelt de kandidaat-ambtenaar een persoonlijk verslag op over het verloop van de proeftijd. Dit verslag wordt ten vroegste vier weken en ten laatste een week vóór het einde van de proeftijd aan de directieraad bezorgd.
Art.29. - De onmiddellijke hiërarchische meerdere stelt na elke maand en op het einde van de proeftijd een verslag over de proeftijd op. De kandidaat-ambtenaar moet dit verslag onmiddellijk voor gezien tekenen. Hij krijgt een kopie van dat verslag.
Art.30. - De verslagen over de proeftijd en de inschatting van een kandidaat-ambtenaar zijn gebaseerd op de volgende criteria:
1° prestatiebereidheid;
2° beroepsgeschiktheid;
3° teamgeest;
4° verantwoordelijkheidszin.
Naargelang de opdrachten van de kandidaat-ambtenaar kan eventueel zijn creativiteit in aanmerking worden genomen.
Art.31. - Binnen 10 werkdagen na ondertekening kan de kandidaat-ambtenaar over elk verslag zijn schriftelijk standpunt te kennen geven. Dat standpunt wordt tegelijk aan de onmiddellijke hiërarchische meerdere en aan de directeur gericht.
Art.32. - Binnen 20 werkdagen na afloop van de proeftijd deelt de onmiddellijke hiërarchische meerdere zijn verslagen en het eindverslag, samen met zijn aanbeveling voor de directieraad, mee aan de directeur.
Art.33. - Na ontvangst van de verslagen bedoeld in artikel 32 stelt de directieraad binnen 20 werkdagen vast of de proeftijd al dan niet succesvol doorlopen werd. Daarbij houdt hij rekening met de verslagen over de proeftijd en de eventueel door de kandidaat-ambtenaar schriftelijk te kennen gegeven standpunten, alsook met de eventueel opgelegde deelneming aan stages en opleidingen. De kandidaat-ambtenaar wordt, op zijn verzoek of op initiatief van de directieraad, vooraf door de directieraad gehoord.
De directieraad deelt de raad van beheer in een met redenen omkleed advies mee of de proeftijd succesvol werd doorlopen. Dit advies wordt tegelijk aan de kandidaat-ambtenaar overhandigd. Deze bekrachtigt de ontvangst ervan op een duplicaat. Zo niet wordt het advies aangetekend verzonden.
Art.34. - Als in het advies van de directieraad wordt vastgesteld dat de proeftijd succesvol werd doorlopen, gaat de raad van beheer binnen twee maanden tot de benoeming over.
Als in het advies van de directieraad wordt vastgesteld dat de proeftijd niet succesvol werd doorlopen, dan kan betrokkene binnen 10 werkdagen na de overhandiging of ontvangst van het advies overeenkomstig artikel 33, tweede lid, een beroep instellen bij de commissie van beroep.
De beslissing van de raad van beheer om betrokkene te benoemen of te ontslaan wordt tijdens de procedure voor de commissie van beroep opgeschort.
Art.35. - De commissie van beroep bestaat uit:
1° vier leden die worden voorgedragen door de voor het BRF representatieve vakorganisaties, waarbij de mandaten zo nodig in onderlinge overeenstemming worden verdeeld;
2° vier leden die door de raad van beheer worden voorgedragen uit het statutair personeel van het BRF, waarbij de leden van de directieraad uitgesloten zijn;
3° de directeur of een door hem aangewezen vertegenwoordiger, die optreedt als voorzitter.
Worden de vakorganisaties het niet eens over de verdeling van de mandaten, dan beslist de voorzitter van de commissie van beroep.
De leden vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, worden aangewezen door de Regering.
De kandidaat-ambtenaar en een door de directieraad afgevaardigd lid van de directieraad moeten door de commissie van beroep gehoord worden. Het door de directieraad afgevaardigd lid mag niet tegelijk het voorzitterschap van de commissie van beroep bekleden. De kandidaat-ambtenaar kan zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Art.36. - Binnen 10 werkdagen na de indiening van het beroep deelt de commissie van beroep haar met redenen omkleed advies mee aan de raad van beheer.
Binnen 15 werkdagen na de ontvangst van dit advies beslist de raad van beheer definitief of de proeftijd succesvol is doorlopen.
Art.37. - Voor zover de proeftijd succesvol werd doorlopen, gaat de raad van beheer over tot de benoeming; die benoeming heeft uitwerking met ingang van de dag volgend op het einde van de proeftijd.
Werd de proeftijd niet succesvol doorlopen, neemt de raad van beheer een ontslagbeslissing; die beslissing wordt aangetekend ter kennis gebracht van de kandidaat-ambtenaar. Tot de dag van de ontslagbeslissing wordt de proeftijd van de kandidaat-ambtenaar geacht verlengd te worden.
Art.38. - Vanaf de dag van de ontslagbeslissing loopt een opzeggingstermijn van drie maanden. Op de datum van de ontslagbeslissing wordt, in overeenstemming met de genoemde opzeggingstermijn, een arbeidsovereenkomst voor een bepaalde duur van drie maanden gesloten met de betrokkene.
Art.39. - Aan de proeftijd wordt ambtshalve en zonder opzegging een einde gesteld in dezelfde gevallen als bepaald voor het verlies, ambtshalve en zonder opzegging, van de hoedanigheid van ambtenaar.
Bovendien maakt het vrijwillig ontslag een einde aan de proeftijd.
Afdeling 3. - Proeftijd voor contractuele personeelsleden van het BRF die zonder onderbreking in de tijd overgaan naar het statutaire dienstverband
Art.40. - Voor contractuele personeelsleden van het BRF die zonder onderbreking in de tijd van het contractuele naar het statutaire dienstverband overgaan, geldt de proeftijd overeenkomstig afdeling 2 van dit hoofdstuk als met succes voltooid, als de duur van het contractuele dienstverband op de dag van de inwerkingtreding van de vacantverklaring van de betrekking minstens overeenstemt met de duur van de proeftijd die de betrokkene als kandidaat-ambtenaar zou hebben moeten doorlopen. Zijn benoeming tot ambtenaar geschiedt onmiddellijk.
Indien de duur van het contractuele dienstverband op de dag van de inwerkingtreding van de vacantverklaring van de betrekking korter is dan de duur van de proeftijd die de betrokkene als kandidaat-ambtenaar zou moeten doorlopen, stemt de duur van de proeftijd overeen met de ontbrekende periode. Tijdens die verkorte proeftijd is afdeling 2 van dit hoofdstuk van toepassing op de kandidaat-ambtenaar.
Indien de periode vermeld in het tweede lid minder dan drie maanden bedraagt, wordt de betrokkene vrijgesteld van de in artikel 28 vermelde verplichting om een persoonlijk verslag op te stellen.
Dit artikel is niet van toepassing wanneer - uiterlijk op de dag vóór de inwerkingtreding van de vacantverklaring van de betrekking - de arbeidsovereenkomst van de betrokkene werd opgezegd of in enigerlei vorm tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst werd besloten.
Art.41. - Voor de berekening van de perioden van het contractuele dienstverband die als proeftijd gelden, wordt - onverminderd het tweede en het derde lid - rekening gehouden met elke periode vanaf de dag van indienstneming onder arbeidsovereenkomst, met uitzondering van de perioden waarin de uitvoering van de arbeidsovereenkomst geschorst was en aan betrokkene om die reden geen loon uitbetaald werd.
Wanneer de betrokkene bij een voltijdse betrekking in het totaal 15 werkdagen al dan niet onderbroken afwezig is geweest, dan wordt geen rekening meer gehouden met de daaropvolgende afwezigheden tijdens de proeftijd. Jaarlijkse vakantie wordt niet als afwezigheid beschouwd.
Deeltijdse prestaties worden in verhouding tot een voltijdse betrekking aangerekend.
HOOFDSTUK III. - Overname van vastbenoemde ambtenaren van andere overheden
Art.42. - Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder 'overheden' verstaan: de 'administratieve overheden' vermeld in artikel 14 van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Art.43. - Een ambtenaar van een andere overheid kan worden overgenomen.
Bij een overname gebeuren het ontslag bij de andere overheid en de vaste benoeming bij het BRF zonder onderbreking in de tijd, daar de overgenomen ambtenaar geen proeftijd hoeft te doorlopen.
Art.44. - Volgende overnamevoorwaarden zijn van toepassing:
1° de ambtenaar is bij de overheid die hij verlaat in vast verband benoemd;
2° de ambtenaar vervult de toelatingsvoorwaarden vermeld in artikel 3, § 2, eerste lid.
Art.45. - § 1 - De ambtenaar kan bij het BRF in een bepaald niveau in vast verband benoemd worden, indien hij bij de overheid die hij verlaat, in vast verband benoemd is in een graad waarvoor bij de aanwerving een diploma in het dienovereenkomstig niveau krachtens artikel 5 vereist is.
§ 2 - Gaat het om een vaste benoeming in een andere graad dan een aanwervingsgraad, dan moet de ambtenaar bovendien in het dienovereenkomstig niveau de administratieve anciënniteit kunnen bewijzen die vereist is om als ambtenaar van het BRF in deze graad te kunnen worden bevorderd.
De diensten gepresteerd bij de verlaten overheid worden overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 50 tot 54 berekend.
§ 3 - Een overname in de graad van directeur is uitgesloten.
HOOFDSTUK IV. - Evaluatie
Art.46. - Een ambtenaar die in werkelijke dienst is, kan geëvalueerd worden of schriftelijk om zo'n evaluatie verzoeken.
In afwijking van het eerste lid is een evaluatie vereist:
1° bij een bevordering overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 2 of 3;
2° bij een overgang naar een hoger niveau overeenkomstig hoofdstuk 5, afdeling 4;
3° indien op het laatste evaluatieverslag de vermelding 'onder voorbehoud' of 'negatief' als eindconclusie staat;
4° bij nieuwe gegevens inzake de wijze van dienen.
In de gevallen vermeld in het tweede lid, 1° en 2°, en in de artikelen 12, 13 en 76 mag de vereiste evaluatie 'positief' niet ouder zijn dan twee jaar. In het geval vermeld in het tweede lid, 3°, vindt de evaluatie een jaar na de laatste evaluatie plaats.
Art.47. - § 1 - De evaluatie wordt met redenen omkleed en in een evaluatieverslag opgetekend. Zij betreft de beroepsgeschiktheid van de ambtenaren.
§ 2 - De evaluatiecriteria zijn:
1° kwaliteit van het werk;
2° hoeveelheid werk;
3° beschikbaarheid/plichtbesef;
4° veelzijdigheid;
5° teamgeest/solidariteitsgevoel;
6° creativiteit/ondernemingsgeest;
7° organisatievermogen;
8° bereidheid om zijn beroepscompetentie te verruimen;
9° in voorkomend geval, bereiken van de overeengekomen doeleinden;
10° in voorkomend geval, leidinggevende competentie.
Het evaluatieverslag is ingedeeld op basis van de evaluatiecriteria. De directeur bepaalt de nadere vorm van het verslag.
§ 3 - Volgende evaluaties kunnen worden toegekend: 'positief', 'onder voorbehoud' en 'negatief'.
Indien de evaluatie 'onder voorbehoud' wordt gegeven, wordt binnen de termijn vermeld in artikel 46, derde lid, ofwel een evaluatie 'positief', ofwel een evaluatie 'negatief' gegeven.
Art.48.- § 1 - De onmiddellijke hiërarchische meerdere nodigt de ambtenaar uit tot een gesprek ten einde voor de evaluatie relevante gegevens te verkrijgen en de evaluatie voor te bereiden. De evaluatiecriteria vermeld in artikel 47, § 2, dienen als basis.
Na het gesprek stelt de onmiddellijke hiërarchische meerdere een verslag op. Dit verslag wordt ter kennis gebracht van de ambtenaar die eventueel zijn opmerkingen eraan toevoegt. De directeur bepaalt de nadere vorm van het verslag.
[1 ...]1
§ 2 - De directeur verricht de evaluatie nadat hij bovenvermeld verslag heeft gelezen en een gesprek met de ambtenaar heeft gehad.
§ 3 - In afwijking van de § § 1 en 2 wordt de directeur geëvalueerd door de minister bevoegd voor Personeel, op basis van de evaluatiecriteria vermeld in artikel 47, § 2. Hiertoe voert de minister een evaluatiegesprek met de directeur.
----------
(1)<BDG 2022-09-15/12, art. 45, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art.49. - § 1 - De ambtenaar of directeur die de evaluatie 'positief' niet heeft gekregen, kan binnen 15 werkdagen een beroep instellen bij de commissie van beroep inzake evaluatie. Het schriftelijk beroep wordt aan de voorzitter van de commissie gericht. De ambtenaar of directeur heeft het recht om door de commissie van beroep te worden gehoord en door een persoon naar eigen keuze te worden bijgestaan.
Binnen 15 werkdagen na de ontvangst van het beroep ingediend bij de voorzitter van de commissie brengt de commissie een met redenen omkleed advies uit over het geval en stelt zo nodig een nieuwe evaluatie voor. Indien de commissie geen eenparigheid bereikt, dan worden de adviezen met de respectieve voorstellen meegedeeld. Binnen 20 werkdagen na ontvangst van het advies of van de adviezen neemt de directieraad een definitieve beslissing. Als het beroep werd ingesteld door de directeur, wordt het advies aan de Regering gericht en neemt de Regering de definitieve beslissing over de evaluatie.
§ 2 - Als het beroep werd ingesteld door een ambtenaar, is de commissie van beroep samengesteld overeenkomstig artikel 35, eerste en tweede lid.
Als het beroep werd ingesteld door de directeur, is de commissie van beroep samengesteld uit:
1° drie leden die voorgedragen worden door de voor het BRF representatieve vakorganisaties, waarbij, indien noodzakelijk, artikel 35, tweede lid, van toepassing is;
2° vier leden die gekozen worden uit de magistraten die de kennis van het Duits kunnen bewijzen, waarbij één van hen wordt aangewezen als voorzitter en waarbij de magistraten hun ambt niet uitoefenen als er reden is om aan hun onpartijdigheid te twijfelen.
De Regering stelt de leden vermeld in het tweede lid aan.
HOOFDSTUK V. - Regeling inzake bevorderingen
Afdeling 1. - Berekening van de anciënniteit
Art.50. - § 1 - Voor de graadanciënniteit, de ranganciënniteit en de niveauanciënniteit worden de diensten aangerekend vanaf de datum van benoeming in de graad, in een graad van de betrokken rang of in een graad van de betrokken niveau.
Bij contractuele personeelsleden van het BRF die zonder onderbreking in de tijd naar het statutaire dienstverband overgaan, worden de graadanciënniteit, de ranganciënniteit en de niveauanciënniteit vanaf de dag van de indienstneming onder arbeidsovereenkomst overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling berekend en voor de bevordering in aanmerking genomen, waarbij het begin van de betrokken dienstanciënniteit overeenstemt met de datum waarop de weddeschaal die overeenkomstig de ambtenarenloopbaan met het niveau, de rang of de graad gepaard gaat, toegekend wordt.
§ 2 - Voor de ambtenaren overgenomen met toepassing van hoofdstuk 3 worden de dienstanciënniteit en de niveauanciënniteit die zij bij de verlaten overheid verworven hebben krachtens de bepalingen van voorliggende afdeling berekend en voor de bevordering in aanmerking genomen.
§ 3 - Voor de berekening worden alleen werkelijke diensten in aanmerking genomen die de betrokkene zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft als kandidaat-ambtenaar, ambtenaar of contractueel personeelslid van het BRF, van het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap, van het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de Middenstand en de KMO's, van de Dienst van de Duitstalige Gemeenschap voor zelfbeschikkend leven of van de Dienst voor arbeidsbemiddeling van de Duitstalige Gemeenschap.
Art.51. - Voor de algemene dienstanciënniteit komen in aanmerking de werkelijke diensten die betrokkene in enigerlei hoedanigheid en zonder vrijwillige onderbreking heeft verricht als BRF-personeelslid dat een voltijdse functie bekleedt.
Art.52. - De kandidaat-ambtenaar of ambtenaar verricht werkelijke diensten zolang hij zich in een administratieve toestand bevindt op grond waarvan hij, krachtens zijn statuut, recht op zijn activiteitswedde heeft of ten minste zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt.
Het contractueel personeelslid verricht werkelijke diensten zolang geen vorm van schorsing van de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst voorligt waarbij zijn loon niet wordt uitbetaald.
In afwijking van het tweede lid wordt de duur van de schorsing in de volgende gevallen in aanmerking genomen als werkelijke dienst:
1° de afwezigheden in het kader van een geboorte zoals bepaald in de artikelen 39 en 42 tot 43bis van de Arbeidswet van 16 maart 1971;
2° de afwezigheid wegens een georganiseerde werkonderbreking;
3° de afwezigheid in het kader van een loopbaanonderbreking;
4° ouderschapsverlof;
5° de dienstvrijstelling voor opdracht;
6° de verloven bepaald in artikel 128.
Vrijwillig is de onderbreking die door de daad of de schuld van de ambtenaar is veroorzaakt.
Volledig zijn de prestaties waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volledig in beslag neemt.
Art.53. - Voor de berekening van de in aanmerking komende diensten tellen alleen de werkelijke diensten mee. Werkelijke diensten die op de eerste dag van de maand beginnen en op de laatste dag van de maand eindigen, gelden als een werkmaand. Bij werkelijke diensten die niet op de eerste dag van de maand beginnen of op de laatste dag van de maand eindigen, gelden 365 kalenderdagen werkelijke diensten als twaalf werkmaanden.
Bij personeelsleden die wegens persoonlijke aangelegenheden deeltijds werken of bij contractuele personeelsleden met een deeltijdse arbeidsovereenkomst wordt het aantal werkmaanden berekend op basis van de in het vorige lid beschreven regels en met inachtneming van het betrokken tewerkstellingspercentage. Indien de werktijd met hoogstens acht uur per week wordt verminderd, worden de prestaties als voltijdse prestaties berekend.
Voor de dienstanciënniteit die uit de som van alle in aanmerking komende diensten voortvloeit, worden alleen de werkmaanden uitgedrukt in hele getallen behouden, decimalen worden buiten beschouwing gelaten.
Art.54. - De regering kan vastleggen:
1° in welke verhouding volgende diensten in aanmerking kunnen komen voor de in deze afdeling voorziene berekening:
a) de diensten met onvolledige prestaties anders dan de verminderde prestaties uitgeoefend wegens persoonlijke aangelegenheden;
b) de diensten verricht in andere openbare diensten dan het BRF, waarvan het personeel onder de regeling staat van een statuut dat als gelijkwaardig is erkend;
2° in hoeverre en onder welke voorwaarden de diensten verricht als titularis van een graad die in verschillende rangen of niveaus was ingedeeld, geacht kunnen worden in aanmerking te komen voor de berekening van de graadanciënniteit en de niveauanciënniteit;
3° in hoeverre en onder welke voorwaarden de diensten in een afgeschafte graad geacht kunnen worden in aanmerking te komen voor de berekening van de graadanciënniteit en de niveauanciënniteit.
Afdeling 2. - Bevordering
Art.55. - Een bevordering is de benoeming in een betrekking van hetzelfde niveau behorend tot een hogere graad die voorafgaand vacant werd verklaard. De vacantverklaring geschiedt door de raad van beheer.
Art.56. - Na de vacantverklaring doet de voorzitter van de directieraad een oproep tot de gegadigden die schriftelijk aan alle in aanmerking komende gegadigden wordt bezorgd. De in aanmerking komende gegadigden ondertekenen een bewijs dat ze de oproep tot de gegadigden hebben ontvangen of de overheid zendt de oproep tot de gegadigden, in het bijzonder wanneer de gegadigde afwezig is, aangetekend toe. De oproep tot de gegadigden voorziet in een termijn van ten minste 15 werkdagen voor de indiening van een schriftelijke sollicitatie bij de voorzitter van de directieraad en vermeldt in voorkomend geval de inlichtingen en documenten die moeten worden meegedeeld.
Art.57. - De bevordering kan alleen toegekend worden aan een in aanmerking komende gegadigde die de evaluatie 'positief' heeft gekregen en in actieve dienst is.
Art.58. - Een bevordering kan pas plaatsvinden nadat de directieraad een met redenen omkleed advies heeft uitgebracht omtrent elk van de in aanmerking komende gegadigden. Als meerdere gegadigden in aanmerking komen, gaat de directieraad tot een rangschikking over. Op basis daarvan stelt hij voor de raad van beheer een voorstel tot benoeming in de vacante betrekkingen op.
Daarbij houdt de directieraad niet alleen rekening met de evaluatie, maar ook met de prestaties en de ervaring van de gegadigden, hun beroepsgeschiktheid, hun inspanningen inzake opleiding en bijscholing in verband met het te verlenen ambt, alsook met hun graadanciënniteit.
Als zich onder de gegadigden departementshoofden bevinden, worden de taken van de directieraad die in het eerste en het tweede lid vermeld worden, uitgeoefend door de directeur.
Art.59. - De voorzitter van de directieraad deelt aan elke gegadigde mee op welke plaats hij door de directieraad werd gerangschikt. De in aanmerking komende gegadigde heeft het recht om door de directieraad te worden gehoord; zijn verzoek om te worden gehoord moet binnen 10 werkdagen na de mededeling van de rangschikking bij de voorzitter van de directieraad worden ingediend. In beide gevallen moet hij zijn beslissing motiveren.
Nadat de directieraad alle in aanmerking komende gegadigden heeft gehoord die erom verzochten, wijzigt hij of bekrachtigt hij de oorspronkelijke rangschikking.
Art.60. - Als een bevordering afwijkt van het voorstel bedoeld in de artikelen 58 en 59 moet de raad van beheer die bevordering in het bijzonder ten opzichte van dat voorstel motiveren.
Art.61. - Naast de voorwaarden inzake rang-, dienst- en niveauanciënniteit waarin dit besluit voorziet, kan een besluit van de Regering voor elk van de bij bevordering te verlenen graden de lijst vastleggen van de graden die er toegang toe verlenen. Bovendien kan een besluit van de Regering bijkomende beroepskwalificaties alsmede dienovereenkomstige bekwaamheidsexamens in verband met de te bekleden graad als toegangsvoorwaarde vastleggen.
Art.62. - Voor de toegang tot graden van de bevorderingsrang moeten de gegadigden een graad van de rang bekleden die onmiddellijk beneden de bevorderingsrang ligt. Indien de personeelsformatie in geen graad van die rang voorziet of indien de in artikel 61 bepaalde toegangslijst in geen graad van die rang als toegang tot de bevorderingsgraad voorziet, worden de graden van de onmiddellijk lagere rang toegelaten, in voorkomend geval onder voorbehoud van de toegangslijst bedoeld in artikel 61 en van alle andere toegangsvoorwaarden. Dit geldt ook voor zover er in de rang die onmiddellijk lager dan de bevorderingsrang ligt minder in aanmerking komende gegadigden zijn dan dienovereenkomstige vacant verklaarde bevorderingsbetrekkingen.
Art.63.- Om in aanmerking te komen, moet de gegadigde een administratieve anciënniteit van ten minste 3 jaar kunnen bewijzen in de rang bedoeld in artikel 62. Voor de bevordering tot de graden IV.A, III.A, II.A, II+.A en I.D moet de gegadigde bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 9 jaar kunnen bewijzen. Voor de bevordering tot de graden II.AA en II+.AA moet de gegadigde bovendien een niveauanciënniteit van ten minste 25 jaar kunnen bewijzen.
Als geen enkele gegadigde de vereiste rang- of niveauanciënniteit bezit, kan de raad van beheer de vereiste rang- of niveauanciënniteit met één derde en daarna met twee derden verminderen tot er minstens één in aanmerking komende gegadigde is.
De vermindering van de vereiste rang- of niveauanciënniteit moet in de oproep tot de gegadigden vermeld worden.
[1 De 'vermindering van de rang- of niveauanciënniteit' vermeld in het tweede en het derde lid moet vooraf schriftelijk worden goedgekeurd door de Regering.]1
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Afdeling 3. - Bevordering in een vlakke loopbaan
Art.64. - De voorschriften van afdeling 2 zijn niet van toepassing op de bevorderingen in een vlakke loopbaan, tenzij anders bepaald in de voorliggende afdeling.
De bevordering in een vlakke loopbaan bestaat in opeenvolgende benoemingen tot graden van een steeds hogere rang van hetzelfde niveau zonder dat er permanente betrekkingen vacant zijn in de te bekleden graden en zonder dat een kandidatuur moet worden ingediend.
De personeelsformatie moet in de bevorderingen in een vlakke loopbaan voorzien door de opeenvolgende graden van de vlakke loopbaan met "of" te verbinden.
Art.65. - De bevordering in een vlakke loopbaan van de begingraad tot de onmiddellijk hogere graad van de vlakke loopbaan gebeurt na vier jaar administratieve anciënniteit in de graad. Indien er in een vlakke loopbaan in nog een andere bevordering tot de onmiddellijk hogere graad voorzien is, gebeurt deze na 7 bijkomende jaren administratieve anciënniteit in de graad. Indien er in een vlakke loopbaan in nog een andere bevordering tot de onmiddellijk hogere graad voorzien is, gebeurt deze na 9 bijkomende jaren administratieve anciënniteit in de graad.
De betrokken ambtenaren moeten de evaluatie 'positief' gekregen hebben en zich in dienstactiviteit bevinden om voor de bevordering in vlakke loopbaan in aanmerking te komen.
Art.66. - De ambtenaar in een vlakke loopbaan mag noch door normale bevordering noch door verandering van graad tot een andere graad bevorderd worden dan die waarin de personeelsformatie voor die vlakke loopbaan voorziet.
De beperking van het eerste lid is niet van toepassing:
1° op de ambtenaar die zijn kandidatuur stelt voor een graad waarvan de toekenning onderworpen is aan het slagen voor een bevorderingsexamen;
2° op de ambtenaar die de hoogste graad van een vlakke loopbaan heeft bereikt;
3° op de ambtenaar die zijn kandidatuur stelt voor een graad waarvan de toekenning onderworpen is aan het slagen voor een overgangsexamen.
Afdeling 4. - Overgang naar een hoger niveau
Art.67. - De overgang naar een hoger niveau is de benoeming in een vacante betrekking van een begingraad van een hoger niveau dan hetwelke de ambtenaar bekleedt.
De overgang naar een hoger niveau is onderworpen aan het slagen voor een vergelijkend overgangsexamen, georganiseerd door de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid en waarvan de organisatie telkens door de directieraad besloten wordt. Het examenprogramma wordt bepaald door de directeur, na overleg met de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid en na overleg met de directieraad.
De directieraad kan, wanneer de aard van het te bekleden ambt het rechtvaardigt, bijkomende voorwaarden voor de overgang naar een hoger niveau opleggen.
Art.68. - Om aan een vergelijkend examen voor overgang naar het hoger niveau deel te nemen, moeten de betrokken ambtenaren ten minste de evaluatie 'onder voorbehoud' gekregen hebben en zich in dienstactiviteit bevinden. Om voor de overgang naar een hoger niveau in aanmerking te komen, moeten ze de evaluatie 'positief' hebben gekregen en zich in dienstactiviteit bevinden.
Om aan een vergelijkend overgangsexamen deel te nemen, moet men op de door de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid vastgelegde teldatum een gecumuleerde niveauanciënniteit van ten minste 4 jaar kunnen bewijzen.
Art.69. - De ambtenaren van het niveau IV kunnen in voorkomend geval aan examens voor de overgang naar het niveau III deelnemen.
De ambtenaren van het niveau III kunnen in voorkomend geval aan examens voor de overgang naar het niveau II deelnemen. Ze kunnen in voorkomend geval ook aan examens voor de overgang naar het niveau II+ deelnemen, maar moeten dan ten minste een graad van de rang III.B bekleden.
De ambtenaren van het niveau II kunnen in voorkomend geval aan examens voor de overgang naar de niveaus II+ en I deelnemen.
De ambtenaren van het niveau II+ kunnen in voorkomend geval aan examens voor de overgang naar het niveau I deelnemen.
Art.70. - Wanneer een deelnemende ambtenaar in de loop van de examenperiode niet meer voldoet aan één van de deelnemingsvoorwaarden, vervallen de vanaf dat moment behaalde positieve examenuitslagen.
Afdeling 5. - Verandering van graad
Art.71. - De verandering van graad is de benoeming van een ambtenaar in een vacante betrekking van een graad behorend tot dezelfde rang als de graad die hij bekleedt. De raad van beheer verklaart de betrekking vacant.
Hij bepaalt of de betrekking door verandering van graad moet worden toegekend en legt de mededingingsvoorwaarden vast.
De in de verlaten graad verworven graadanciënniteit wordt in aanmerking genomen om de graadanciënniteit in de nieuwe graad te berekenen.
Art.72. - De artikelen 58, 59 en 60 zijn mutatis mutandis van toepassing op de verandering van graad.
HOOFDSTUK VI. - Bezoldiging
Art.73. - Dit hoofdstuk is van toepassing op de ambtenaren en op de kandidaat-ambtenaren.
Afdeling 1. - Weddeschalen
Art.74. - De bezoldiging van de personeelsleden van het BRF wordt bepaald aan de hand van weddeschalen die door nummers gekenmerkt zijn.
De lijst met de weddeschalen is opgenomen in de bijlage II bij dit besluit.
Art.75. - Elke weddeschaal bestaat uit een minimumwedde, weddetrappen die de tussentijdse verhogingen overeenkomstig de geldelijke anciënniteit vertegenwoordigen, en een maximumwedde. De schalen geven de jaarlijkse basisbezoldiging aan.
De wedde ligt nooit beneden het gewaarborgd minimumloon.
Art.76. - Op de graden in het BRF worden de weddeschalen vermeld in bijlage III toegepast.
Ambtenaren van niveau IV, III, II en II+ met een geldelijke anciënniteit van 25 jaar en ambtenaren van niveau I met een geldelijke anciënniteit van 23 jaar worden op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin ze 59 jaar zijn geworden, ingedeeld in de weddeschaal met het eindnummer 59 die overeenstemt met de stand van hun loopbaanontwikkeling op dat tijdstip.
De door de raad van beheer als departementshoofd aangewezen ambtenaar wordt voor de duur van zijn aanwijzing bezoldigd op basis van weddeschaal I/8 tot hij op grond van zijn loopbaanontwikkeling op basis van een hogere weddeschaal bezoldigd wordt. Deze bepaling heeft geen enkele uitwerking op de regeling inzake bevorderingen.
Afdeling 2. - De geldelijke anciënniteit
Art.77. - De geldelijke anciënniteit van een ambtenaar bestaat, voor de tussentijdse verhogingen waarin artikel 75 voorziet, uit het geheel van de in aanmerking komende diensten.
Art.78.- § 1 - Worden beschouwd als in aanmerking komende diensten: de werkelijke diensten die gepresteerd zijn in het BRF in het kader van een benoeming door de Duitstalige Gemeenschap of in het kader van een met haar gesloten arbeidsovereenkomst.
§ 2 - Worden bovendien beschouwd als in aanmerking komende diensten gepresteerd vóór de indiensttreding bij het BRF: de werkelijke diensten die aantoonbaar gepresteerd zijn in het kader van een arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke benoeming of aanstelling bij een private of openbare werkgever in België of in het buitenland, alsmede in het kader van een vrij beroep of als zelfstandige.
Wat de diensten gepresteerd bij een private werknemer, als zelfstandige of in het kader van een vrij beroep betreft, worden in totaal ten hoogste 10 jaar in aanmerking genomen.
Boven de maximale grens van 10 jaar bepaald in het tweede lid kan de raad van beheer, op voorwaarde dat de Regering hiermee instemt, alle andere diensten als in aanmerking komende diensten erkennen, voor zover het om een nuttige beroepservaring gaat en dit in de oproep tot de gegadigden vermeld is.
§ 3 - De werkelijke diensten die in het kader van programma's ter bevordering van de werkgelegenheid bij het BRF gepresteerd zijn, worden met de in § 1 bedoelde diensten gelijkgesteld.
§ 4 - De werkelijke diensten die gepresteerd zijn bij andere instellingen van algemeen nut, van Belgisch recht, van recht van een EU-lidstaat of van Europees recht en waarin de openbare hand een meerderheidsdeelneming heeft of waarvan de federale Staat of de Duitstalige Gemeenschap lid zijn, worden met de in § 1 bedoelde diensten gelijkgesteld.
[1 § 5 - De diensten die een op te leiden persoon vanaf de leeftijd van 18 jaar in het kader van het praktische gedeelte van een duale opleiding in het BRF presteert, worden gelijkgesteld met de in § 1 vermelde diensten bij zijn indienstneming in het BRF.]1
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art.79. - Een ambtenaar verricht werkelijke diensten zolang hij zich in een administratieve stand bevindt op grond waarvan hij krachtens zijn statuut recht heeft op zijn activiteitswedde of ten minste zijn aanspraak op tussentijdse verhogingen overeenkomstig zijn weddeschaal behoudt.
Art.80. - Zowel voltijdse als deeltijdse diensten worden in aanmerking genomen. De periodes van deeltijdse en voltijdse diensten worden op dezelfde wijze in aanmerking genomen.
Art.81. - Voor de berekening worden alleen volledige kalendermaanden in aanmerking genomen.
Art.82. -In afwijking van artikel 75, tweede lid, wordt de gewaarborgde minimumwedde bij verloven voor verminderde prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen of bij verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden naar rata van de werkelijke diensten berekend.
Art.83. - De perioden waarin de ambtenaar verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden verricht, worden eveneens beschouwd als in aanmerking komende diensten in de zin van artikel 78.
De regering kan vastleggen in welke verhouding andere verminderde prestaties dan de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheden in aanmerking kunnen komen.
Afdeling 3. - Bijzondere bepalingen
Art.84. - De wedde van een ambtenaar mag noch wegens een verandering van het administratief statuut noch wegens een verandering van graad, een verhoging in graad of een bevordering beneden de wedde vóór deze maatregel liggen.
De vroegere weddeschaal blijft op hem van toepassing zolang de daarmee verbonden wedde hoger ligt dan de wedde van de nieuwe schaal.
Art.85. - Als de wedde van een persoon die door aanwerving ambtenaar is geworden, met toepassing van de bepalingen van voorliggend besluit lager is dan de wedde die hij voorheen als ambtenaar van het BRF of als contractueel personeelslid van het BRF verkreeg met toepassing van het besluit van 23 mei 2019 tot bepaling van de rechtspositie van het contractueel personeel van het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap, dan geniet die ambtenaar de hogere wedde totdat hij met toepassing van voorliggend besluit een wedde verkrijgt die ten minste even hoog is.
Het eerste lid is van toepassing bij een aanwerving in hetzelfde niveau of in een hoger niveau.
Art.86. - De raad van beheer kan beslissen dat een ambtenaar, overgenomen met toepassing van hoofdstuk 3, verder krachtens de weddeschaal bezoldigd wordt die op hem van toepassing was bij de door hem verlaten overheid totdat hij met toepassing van voorliggend besluit een wedde verkrijgt die ten minste zo hoog ligt.
Art.87. - Een ambtenaar die geslaagd is voor een vergelijkend examen voor overgang naar het hogere niveau of voor een bevorderingsexamen en één jaar na de datum van het proces-verbaal van het examen nog niet tot een dienovereenkomstige graad is benoemd, verkrijgt op dat moment een toelage die 70 % van het verschil tussen zijn huidige wedde en de wedde in de weddeschaal van zijn bevorderingsgraad vertegenwoordigt. De toelage wordt toegevoegd aan de huidige wedde.
Is de wedde van de huidige schaal hoger dan of gelijk aan de wedde van de weddeschaal van de bevorderingsgraad, dan wordt de toelage niet uitbetaald.
Afdeling 4. - De uitbetaling van de wedde
Art.88. - § 1 - De wedde wordt de ambtenaren in twaalfden uitbetaald op het einde van de betrokken maand.
Dit geldt ook voor andere toelagen die tegelijk met de wedde uitbetaald worden. De uitbetaling van de kinderbijslag is niet onderworpen aan deze regeling.
§ 2 - Bij het overlijden of op pensioen stellen van de vaste of tot de proeftijd toegelaten ambtenaar is de wedde voor de lopende maand niet terugvorderbaar.
Art.89. - Wanneer de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt de voltijdse maandwedde vermenigvuldigd met de volgende breuk:
a) wanneer het aantal tijdens de maand gepresteerde werkdagen lager dan of gelijk aan 10 is:
aantal gepresteerde dagen van de maand x 1,4
30
b) wanneer het aantal tijdens de maand gepresteerde werkdagen hoger dan 10 is:
30 - aantal niet gepresteerde werkdagen x 1,4
30
Het aantal gepresteerde werkdagen bestaat uit de werkelijk gepresteerde werkdagen en de afwezigheidsdagen waarvoor de wedde wordt doorbetaald.
Art.90. - Bij een deeltijdse betrekking wordt de wedde naar rata van de prestaties uitbetaald.
Art.91. - Het uurloon is gelijk aan 1/1976e van de wedde op jaarlijkse basis.
Art.92. - De bedragen van de weddeschalen ondergaan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld.
Bij de inwerkingtreding van dit besluit zijn de weddeschalen opgenomen in de bijlage gekoppeld aan spilindex 138,01.
Afdeling 5. - Permanentietoelage
Art.93. - Een permanentietoelage ten belope van 3 euro per uur wordt toegekend aan de ambtenaren die op bevel van de directeur, buiten de voorgeschreven diensttijd, ter beschikking staan voor mogelijke interventies op het vlak van veiligheid en logistiek.
De toelage wordt uitbetaald in de loop van de volgende maand, tegelijk met de betrokken maandelijkse wedde.
De toelage ondergaat de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. De spilindex bij de inwerkingtreding van het besluit is 138,01.
Afdeling 6. - Toelage voor managements- en stafopdrachten
Art.94.- § 1 - Op advies van de directieraad kan de directeur een toelage toekennen aan een personeelslid dat managements- of stafopdrachten binnen een bepaald werkterrein vervult.
De departementshoofden ontvangen de toelage voor managements- of stafopdrachten van rechtswege.
Onder personeelslid wordt verstaan: een contractueel personeelslid, een kandidaat-ambtenaar of een ambtenaar van het BRF of een personeelslid dat door het onderwijs belast is met een opdracht voor het BRF.
De Regering bepaalt het maximale aantal toelagen dat kan worden toegekend.
In afwijking van het eerste lid kan alleen de minister bevoegd voor Personeel die toelage toekennen aan de directeur.
[1 Tijdens de duur van zijn aanwijzing als eenheidshoofd ontvangt het eenheidshoofd een toelage voor managements- en stafopdrachten.]1
§ 2 - Managements- of stafopdrachten omvatten o.a. volgende elementen:
1° de leiding van personeelsleden in een bepaald werkgebied, met inbegrip van een bepaalde beslissingsbevoegdheid;
2° de persoonlijke ontwikkeling van deze personeelsleden en de medewerking aan hun evaluatie;
3° de leiding van een werkgebied, onder andere de arbeidsverdeling onder deze personeelsleden en de controle op de uitvoering van de arbeid alsmede het organiseren van werkprocessen.
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art.95. - De toelage wordt tijdens 5 jaar toegekend; de toekenningsduur kan overeenkomstig de in artikel 94, § 1, eerste lid, bepaalde procedure worden hernieuwd.
In afwijking van het eerste lid schrapt de directeur, op advies van de directieraad, vroegtijdig de toelage als het personeelslid geen departementshoofd meer is of geen managements- of stafopdrachten meer vervult.
In afwijking van het eerste lid schrapt de minister bevoegd voor Personeel vroegtijdig de toelage als het personeelslid geen directeur meer is of geen managements- of stafopdrachten meer vervult.
Art.96.- De toelage beloopt 616,15 euro per maand voor een voltijdse betrekking.
[1 In afwijking van het eerste lid ontvangt het eenheidshoofd een toelage die bij een voltijdse betrekking overeenstemt met de helft van het bedrag vermeld in het eerste lid.]1
De toelage wordt tegelijk met de maandwedde uitbetaald. Bij een deeltijdse betrekking wordt het bedrag evenredig verminderd in verhouding tot het tewerkstellingspercentage.
Als tijdens ten minste 30 opeenvolgende kalenderdagen geen werkelijke diensten verricht worden, wordt de toelage [1 vanaf de 31ste dag afwezigheid voor de resterende duur]1 van de afwezigheid niet uitbetaald.
Het bedrag vermeld in het eerste lid is gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen vermeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen. De spilindex bij de inwerkingtreding van het besluit is 138,01.
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 30, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
HOOFDSTUK VII. - Rechten, plichten, onverenigbaarheden en cumulaties
Art.97. - De rechten en plichten van de ambtenaren van het BRF worden bepaald door de voorschriften van de artikelen 4 tot 8 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook van de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen, hierna 'APKB' genoemd.
Onverminderd het eerste lid vallen de journalisten onder de deontologische regels van de Raad voor journalistieke deontologie.
Art.98.- De directeur beslist in welke dienst van het BRF de ambtenaar zijn activiteiten zal uitoefenen.[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2022-09-15/12, art. 46, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art.99. - § 1 - Onder beroepsactiviteit moet elke bezigheid worden verstaan die recht geeft op een beroepsinkomen in de zin van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Sporadische activiteiten zonder regelmatig karakter worden echter buiten beschouwing gelaten. De uitoefening van politieke mandaten wordt niet beschouwd als bijkomende beroepsactiviteit in de zin van dit besluit.
§ 2 - Bijkomende beroepsactiviteiten in de publieke sector worden, vóór het begin ervan, langs hiërarchische weg meegedeeld aan de directeur. Op voorafgaand advies van de directieraad kan hij binnen 20 kalenderdagen de raad van beheer voorstellen, de activiteit te verbieden. De raad van beheer beslist op zijn eerstvolgende vergadering.
§ 3 - De ambtenaren mogen buiten hun diensturen geen bijkomende beroepsactiviteit in de privé-sector waarnemen dan met de schriftelijke toestemming van de raad van beheer, behalve als het om een activiteit in het belang van de dienst gaat die in opdracht van een hiërarchische meerdere wordt uitgeoefend.
De directeur legt de aanvraag m.b.t. de uitoefening van een bijkomende beroepsactiviteit in de privé-sector aan de directieraad ter advies voor. De raad van beheer beslist na kennis te hebben genomen van het advies en motiveert in voorkomend geval in zijn beslissing waarom hij het advies niet volgt.
§ 4 - De toestemming kan worden ingetrokken. De raad van beheer wint vooraf het advies van de directieraad in.
Art.100. - De bijkomende beroepsactiviteit is in het bijzonder niet aanvaardbaar:
1° wanneer ze afbreuk kan doen aan het vervullen van de normale dienst;
2° wanneer ze de waardigheid van het ambt in het gedrang kan brengen;
3° wanneer ze onverenigbaar schijnt te zijn met het statuut van ambtenaar.
Art.101. - § 1 - Een ambtenaar die zich kandidaat stelt voor Europese verkiezingen, parlementsverkiezingen, gewestverkiezingen, gemeenschapsverkiezingen, provincieraadsverkiezingen of gemeenteraadsverkiezingen licht de directeur daarover in en mag vanaf die datum tot en met de verkiezingsdag niet meer uitzenden.
Als de ambtenaar de verplichting vermeld in het eerste lid niet nakomt, mag hij geen uitzendingen meer doen, zodra vastgesteld wordt dat hij zich kandidaat heeft gesteld.
§ 2 - Een ambtenaar die zich kandidaat stelt voor Europese verkiezingen, parlementsverkiezingen, gewestverkiezingen, gemeenschapsverkiezingen, provincieraadsverkiezingen of gemeenteraadsverkiezingen wordt van ambtswege op verlof gesteld vanaf de wettelijk voorgeschreven datum van de indiening van de kiezerslijsten.
Dat verlof wordt gelijkgesteld met onbetaald politiek verlof; het eindigt op de dag na de verkiezingen.
Art.102. - Verkiezingskandidaten mogen de bekendheid of reputatie die ze door hun activiteit bij het BRF hebben verworven, niet gebruiken voor hun verkiezingscampagne.
Ambtenaren van het BRF mogen niet aan verkiezingspropaganda doen in de lokalen van het BRF.
Art.103. - Dit hoofdstuk is van toepassing op de kandidaat-ambtenaren.
HOOFDSTUK VIII. - Administratieve standen
Art.104. - Elke ambtenaar bevindt zich geheel of gedeeltelijk in één van de volgende administratieve standen:
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit.
Art.105. - Behoudens andersluidende bepalingen heeft een ambtenaar in dienstactiviteit recht op zijn wedde, op bevordering en op tussentijdse verhogingen.
Art.106. - Behoudens andersluidende bepalingen heeft een ambtenaar die zich in non-activiteit bevindt geen recht op wedde. Hij verliest zijn recht op bevordering en op tussentijdse verhogingen.
Art.107. - Een ambtenaar bevindt zich altijd in dienstactiviteit behoudens een uitdrukkelijke bepaling die hem, van rechtswege of bij beslissing van de bevoegde instantie, geheel of gedeeltelijk in non-activiteit plaatst.
Art.108. - Niemand mag geheel in non-activiteit blijven, indien hij aan alle voorwaarden voldoet om een pensioen te verkrijgen.
Art.109. - Dit hoofdstuk is van toepassing op de kandidaat-ambtenaren.
HOOFDSTUK IX. - Verloven en afwezigheden
Afdeling 1. - Algemeen
Art.110. - De verlofregeling van het BRF is ook van toepassing op de kandidaat-ambtenaren, met uitzondering van de volgende regelingen:
1° de afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheden;
2° de afwezigheden vermeld in artikel 128;
3° het opleidingsverlof;
4° de dienstvrijstelling voor de uitvoering van een opdracht die niet door de Regering van de Duitstalige Gemeenschap wordt toevertrouwd.
Art.111. - Onder het begrip 'werkdagen' wordt verstaan: de dagen waarop de ambtenaar op grond van de arbeidsregeling die hem opgelegd is, verplicht is te werken.
Onder 'verlof' dienen alle geregelde afwezigheden tijdens werkdagen te worden verstaan. Behalve andersluidende bepalingen wordt het verlof met de stand van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De 'dienstvrijstelling' omvat alle afwezigheden die door de overheid toegekend of opgelegd worden tijdens de arbeidsuren en die niet als verlof in aanmerking worden genomen. De dienstvrijstelling wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Onder 'levenspartner' dient de persoon te worden verstaan die met de ambtenaar als feitelijk gezin onder één dak woont.
Art.112. - De gemiddelde werktijd bedraagt 38 uur per week. Het gemiddelde wordt op basis van een referentieperiode van vier maanden berekend.
Art.113. - § 1 - Onder 'zondagswerk' wordt verstaan: diensten die op zondagen of wettelijke feestdagen worden verricht tussen 0 en 24 uur.
§ 2 - Volgende personeelsleden hebben recht op een toelage voor zondagswerk:
1° alle personeelsleden van niveau II+, II, III en IV;
2° de personeelsleden van niveau I tot rang I.D, als hun dienstrooster in diensten op zondagen en feestdagen voorziet. De andere personeelsleden van dat niveau hebben geen recht op enige vorm van toelagen voor zondagswerk.
De overeenkomstig § 2 berechtigde personeelsleden van het BRF ontvangen voor zondagswerk, per werkelijk gepresteerd uur, een toelage van 80 % van 1/Yx52 van het geïndexeerd brutoloon, waarbij Y staat voor het aantal uren per week.
§ 3 - De overige regels voor de uitbetaling en berekening van overuren en zondagswerk worden vastgelegd door de raad van beheer.
Art.114. - Onverminderd artikel 115 mag het personeelslid niet van zijn dienst afwezig zijn, tenzij het verlof of dienstvrijstelling heeft bekomen.
Onverminderd de eventuele toepassing van een tuchtstraf of van een administratieve maatregel komt het personeelslid dat zonder toestemming van de dienst afwezig is of de duur van zijn verlof overschrijdt, op non-activiteit te staan.
Art.115. - De deelneming aan een georganiseerde werkonderbreking wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. De ambtenaar heeft tijdens deze periode geen recht op wedde.
Art.116. - De verloven, dienstvrijstellingen en overige afwezigheden worden toegekend door de directeur of door een door hem aangewezen vertegenwoordiger.
Afdeling 2. - Jaarlijks vakantieverlof en feestdagen
Art.117.- Elke ambtenaar heeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
Het jaarlijks vakantieverlof wordt door [1 de onmiddellijke hiërarchische meerdere]1 toegekend. Zo nodig kan [1 de onmiddellijke hiërarchische meerdere]1 een ander personeelslid [1 ...]1 met de toekenning van het verlof belasten.
De jaarlijkse vakantie kan opgesplitst worden, maar moet ten minste één ononderbroken periode van 5 werkdagen omvatten.
Het aantal dagen jaarlijks vakantieverlof beloopt:
1° voor ambtenaren tot en met 45 jaar: 26 dagen;
2° voor ambtenaren tussen 45 en 50 jaar: 27 dagen;
3° voor ambtenaren vanaf 50 jaar: 28 dagen;
4° voor ambtenaren vanaf 53 jaar: 29 dagen;
5° voor ambtenaren vanaf 55 jaar: 30 dagen;
6° voor ambtenaren vanaf 58 jaar: 31 dagen;
7° voor ambtenaren vanaf 59 jaar: 32 dagen.
Vanaf het jaar waarin de ambtenaar 60 jaar oud wordt, krijgt hij één dag vakantieverlof extra per bijkomend levensjaar.
Het jaarlijks vakantieverlof wordt tijdens het kalenderjaar genomen waarop het recht betrekking heeft. Ten hoogste 10 verlof- en overurendagen mogen echter op het volgende kalenderjaar worden overgedragen. In gerechtvaardigde gevallen kan de directieraad van deze regeling afwijken ten einde de overdracht van een hoger aantal verlof- en overurendagen mogelijk te maken.
----------
(1)<BDG 2022-09-15/12, art. 47, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art.118. - § 1 - Elke periode van dienstactiviteit geeft recht op jaarlijks vakantieverlof.
Dit verlof wordt in de volgende gevallen in evenredige mate verminderd:
1° indien een ambtenaar in de loop van het jaar in dienst treedt of zijn ambt definitief neerlegt;
2° gedurende het verlof voor persoonlijke aangelegenheden;
3° gedurende de loopbaanonderbreking;
4° bij verminderde prestaties;
5° in het geval van één der onbezoldigde verlof- en afwezigheidsmogelijkheden;
6° gedurende de periode waarin de ambtenaar zich in non-activiteit bevindt of een wachtwedde ontvangt;
Bij de berekening van het aantal verlofdagen worden de decimalen naar de hogere halve dag afgerond.
De evenredige berekening is niet van toepassing op de in artikel 117 vermelde dagen bijkomend vakantieverlof toegekend vanaf de 60e verjaardag.
§ 2 - Indien de ambtenaar om dienstredenen zijn jaarlijks vakantieverlof niet heeft genomen vóór de dienst definitief te verlaten, dan verkrijgt hij voor de ontgane verlofdagen een compensatievergoeding die proportioneel is aan zijn laatste wedde.
Art.119. - De ambtenaar is bovendien met verlof op alle wettelijke feestdagen alsook op 2 en 15 november, op 26 december, op carnavalsmaandag en carnavalsdinsdag.
Voor de feestdag van de Duitstalige Gemeenschap krijgt de ambtenaar een bijkomende verlofdag waarover hij vrij kan beschikken en die aan dezelfde aanvraagregels onderworpen is als die m.b.t. het jaarlijks vakantieverlof.
De maandag van de kermis die plaatsvindt in het oord waar de dienst gevestigd is, geldt voor de betrokken ambtenaar als verlofdag. Indien de sluiting in het belang van de dienst onmogelijk is, kan de verlofdag gecompenseerd worden onder de voorwaarden bepaald in artikel 120.
De feestdagen worden met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.120. - Indien een wettelijke feestdag of een in artikel 119 bepaalde feestdag met een zaterdag of een zondag samenvalt, kan de ambtenaar over een dag inhaalverlof vrij beschikken die aan dezelfde aanvraagregels onderworpen is als die m.b.t. het jaarlijks vakantieverlof. Bij een deeltijdse betrekking wordt het recht op inhaalverlof in evenredige mate verminderd.
De directieraad kan echter vaste datums voor zulke inhaaldagen vastleggen. De ambtenaren die op die dagen toch moeten werken, kunnen inhaalverlof aanvragen op basis van de regels vermeld in het eerste lid.
Afdeling 3. - Omstandigheidsverloven
Art.121.- Naast het jaarlijks vakantieverlof heeft de ambtenaar recht op bijzonder verlof naar aanleiding van de volgende gebeurtenissen:
1° huwelijk van de ambtenaar: 4 werkdagen;
2° [1 bevalling van de echtgenote/levenspartner:
a) vanaf 1 januari 2021: 15 werkdagen;
b) vanaf 1 januari 2023: 20 werkdagen;]1
3° [1 het overlijden van de echtgenoot/echtgenote/levenspartner of het overlijden van een kind van de ambtenaar of van zijn echtgenoot/echtgenote/levenspartner of het overlijden van een pleegkind dat op het tijdstip van overlijden of in het verleden in het kader van een langdurige pleegzorg van ten minste zes maanden in het gezin van het personeelslid werd opgenomen: 10 werkdagen;]1
[1 3°bis. het overlijden van een bloedverwant of aanverwant in de eerste graad van de ambtenaar of van zijn echtgenoot/echtgenote/levenspartner: 4 werkdagen;]1
4° huwelijk van een kind of van een kind van de echtgenoot/levenspartner: 2 werkdagen;
5° huwelijk van een van de ouders of stiefouders, huwelijk van een van de ouders van de echtgenoot/levenspartner; huwelijk van een broer of zus, halfbroer of halfzus, stiefbroer of stiefzus; huwelijk van een kleinkind of van een kleinkind van de echtgenoot/levenspartner: 1 werkdag;
6° overlijden van een bloedverwant die onder hetzelfde dak woont of van een bloedverwant van de echtgenoot/levenspartner die onder hetzelfde dak woont: 2 werkdagen;
7° overlijden van een bloedverwant in de tweede of de derde graad of overlijden van een bloedverwant in de tweede of de derde graad van de echtgenoot/levenspartner die niet onder hetzelfde dak woont: 1 werkdag;
8° priesterwijding of intreden in het klooster van een kind van de ambtenaar of van zijn echtgenoot/levenspartner, of elke daarmee gelijkgestelde religieuze of vrijzinnige gebeurtenis: 1 werkdag;
9° plechtige communie van een kind van de ambtenaar, van een kind van de echtgenoot/levenspartner van de ambtenaar of elke daarmee gelijkgestelde religieuze of vrijzinnige plechtigheid: 1 werkdag.
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art.122. - Een ambtenaar die beenmerg afstaat, krijgt 4 dagen verlof vanaf de dag waarop het beenmerg wordt afgenomen.
Art.123. - Een ambtenaar die een orgaan afstaat, krijgt verlof voor de tijd die noodzakelijk is voor de pre- en postoperatieve medische onderzoeken en voor de ziekenhuisopname. De nodige tijd wordt door een medisch attest gestaafd.
Art.124. - De ambtenaar heeft recht op verlof voor de duur van zijn verplichting als gezworene.
Indien een ambtenaar voor een rechtbank als getuige moet optreden of persoonlijk aanwezig moet zijn, krijgt hij verlof voor de noodzakelijke en bewijsbare duur.
De ambtenaar die lid van een stembureau is, krijgt een verlofdag op de eerste werkdag volgend op de verkiezing.
Art.125. - De ambtenaar heeft recht op verlof om in vredestijd als vrijwilliger prestaties te verrichten bij het Korps voor burgerlijke bescherming. Gelden ook als verlofdagen de deelnemingen aan oefeningen van de Belgische Strijdkrachten waarop de ambtenaar werd opgeroepen.
Indien de ambtenaar lid is van de vrijwillige brandweer, krijgt hij dienstvrijstelling voor de duur van de interventie die in zijn diensturen valt.
Art.126. - De ambtenaar heeft recht op verlof om gehandicapten of zieken te begeleiden tijdens reizen georganiseerd door een door de Staat erkende organisatie.
Het verlof wordt slechts op voorlegging van een door de begeleidende organisatie afgegeven attest toegekend en mag niet meer bedragen dan 5 dagen per jaar.
Art.127. - De ambtenaar heeft recht op vijf verlofdagen per jaar om een ziek familielid of een zieke levenspartner te verzorgen.
De reden van het verlof wordt met een doktersattest gestaafd.
Art.128. - Aan de ambtenaar kunnen volgende verloven toegekend worden, op voorwaarde dat ze niet in strijd zijn met het belang van de dienst:
1° 42 kalenderdagen per jaar om redenen van familiaal belang, die per hele dagen en telkens met perioden van minstens zeven kalenderdagen moeten worden genomen;
2° verlof om deel te nemen aan een stage of proefperiode die buiten het BRF plaatsvindt;
De ambtenaar dient een schriftelijke aanvraag in bij de directeur. Voor het verlof vermeld in de bepaling onder 2° wordt die aanvraag minstens één maand van tevoren ingediend.
De beslissing wordt genomen door de directeur.
De verloven worden niet bezoldigd en worden voor het overige met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Afdeling 4. - Verlof voor persoonlijke aangelegenheden
Art.129. - Voor zijn gehele loopbaan kan een ambtenaar aanspraak maken op een verlof voor persoonlijke aangelegenheden van hoogstens 2 jaar, op voorwaarde dat het niet strijdig is met het belang van de dienst.
Het verlof duurt ten minste één maand.
Het wordt niet bezoldigd en wordt met een periode van non-activiteit gelijkgesteld.
Art.130. - Het verlof voor persoonlijke aangelegenheden begint altijd op de eerste dag van een maand.
Art.131. - Een ambtenaar die een verlof voor persoonlijke aangelegenheden wenst te genieten, dient uiterlijk twee maanden vóór het begin van dit verlof een schriftelijke aanvraag in bij de directeur; de beslissing wordt genomen door de directeur.
Als de directeur de aanvraag niet inwilligt, deelt hij zijn beslissing en de motivering ervan binnen tien dagen na ontvangst van de aanvraag mee aan de ambtenaar.
Art.132. - Het verlof voor persoonlijke aangelegenheden dat ten minste drie maanden duurt, kan tussentijds door middel van een schriftelijke mededeling vervroegd worden beëindigd. De mededeling dient uiterlijk twee maanden vóór de hervatting van het werk bij de directeur te worden ingediend.
Afdeling 5. - Verlof naar aanleiding van een geboorte of adoptie
Onderafdeling 5.1. - Moederschaps- en vaderschapsverlof
Art.133. - Het moederschapsverlof, zoals geregeld bij artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart 1971, wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.134. - De wedde van de vrouwelijke ambtenaar in moederschapsverlof dekt vijftien weken en dekt zeventien of negentien weken in geval van de geboorte van een meerling, voor zover de in artikel 136, derde lid, bepaalde aanvraag werd ingediend.
Art.135. - Het prenataal verlof begint ten vroegste vijf weken en, in het geval van de geboorte van een meerling, zeven weken vóór de laatste zeven dagen die de vermoedelijke geboortedatum voorafgaan.
Art.136.- De vrouwelijke ambtenaar mag geen arbeid verrichten vanaf de zevende dag die de vermoedelijke datum van de bevalling voorafgaat tot het verstrijken van een periode van negen weken die begint te lopen op de dag van de bevalling.
De arbeidsonderbreking wordt na de negende week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin de vrouwelijke ambtenaar bleef werken vanaf de zesde week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de achtste week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij een vroeggeboorte, met de dagen verminderd waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Bij de geboorte van een meerling wordt, op verzoek van de vrouwelijke ambtenaar en overeenkomstig de bepalingen van het voorafgaande lid, de periode van arbeidsonderbreking van negen weken na de bevalling verlengd met maximaal twee bijkomende weken.
[1 ...]1
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 32, 002; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.137. - Als de pasgeborene langer dan zeven dagen na zijn geboorte in het ziekenhuis moet verblijven, kan de vrouwelijke ambtenaar - na het postnataal moederschapsverlof te hebben opgebruikt - een verlenging van de arbeidsonderbreking aanvragen die gelijk is aan het aantal dagen dat de pasgeborene vanaf de zevende dag na de geboorte in het ziekenhuis moet verblijven. Het moederschapsverlof mag maximaal met 24 weken worden verlengd.
De vrouwelijke ambtenaar die van deze mogelijkheid gebruik wenst te maken, geeft de volgende documenten af aan de directeur:
1° na afloop van het postnataal moederschapsverlof een attest van de ziekenhuisinrichting waarop de geboortedatum van het kind en de precieze duur van zijn ziekenhuisverblijf staan vermeld;
2° in voorkomend geval, na afloop van de periode gedekt door het eerste attest, een nieuw attest afgegeven door de ziekenhuisinrichting waaruit blijkt dat de pasgeborene het ziekenhuis nog niet heeft verlaten en waarop de duur van het ziekenhuisverblijf staat vermeld.
Art.138.- De volgende afwezigheden die tijdens de vijf weken of, in het geval van de geboorte van een meerling, de zeven weken van het [1 in artikel 136 vermelde prenataal]1 verlof vallen, gelden als [1 gepresteerde]1 werkdagen die na het postnataal verlof kunnen worden gecompenseerd:
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de verlofdagen vermeld in de artikelen 119, 121 en 127;
3° [1 de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid]1
[1 4° de afwezigheden wegens een arbeidsongeval of een ongeval op weg van en naar het werk;]1
[1 5° voor vrouwelijke ambtenaren die zwanger zijn: de verwijdering van het werk wegens een vastgesteld risico.]1
Indien meer dan 10 dagen jaarlijks vakantieverlof naar het volgende kalenderjaar moeten worden verschoven, dan is de instemming van de directeur of diens plaatsvervanger vereist.
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 33, 002; Inwerkingtreding : 01-03-2020>
Art.139. - De proeftijd wordt tijdens het moederschapsverlof onderbroken.
Art.140. - In het kader van haar zwangerschap heeft de vrouwelijke ambtenaar recht op een dienstvrijstelling voor de prenatale en postnatale medische onderzoeken die niet buiten de diensturen kunnen plaatsvinden. Om dienstvrijstelling te bekomen, legt de vrouwelijke ambtenaar een attest van de behandelende arts voor.
Art.141. - Zwangere of borstvoeding gevende vrouwelijke ambtenaren mogen geen overuren verrichten. Als overuren dienen alle werkuren bovenop 38 uren per week te worden verstaan.
In geval van deeltijdse arbeid worden de te verrichten arbeidsuren naar rata berekend.
Art.142. - Indien de door de vrouwelijke ambtenaar uitgeoefende bezigheid een risico inhoudt voor de zwangerschap zoals bedoeld in de Arbeidswet van 16 maart 1971 en dit risico niet kan worden vermeden door een verandering van de arbeidsvoorwaarden of van de uit te oefenen taken, dan krijgt de vrouwelijke ambtenaar een dienstvrijstelling voor de nodige duur.
Art.143. - In geval van een miskraam vóór de 181e dag van de zwangerschap zijn de artikelen 133 tot 135 niet van toepassing.
Art.144. - § 1 - Als de moeder van het kind bij de bevalling overlijdt of na de geboorte langer dan de pasgeborene moet worden gehospitaliseerd, dan heeft de vader recht op vaderschapsverlof.
§ 2 - In geval van overlijden van de moeder is de duur van het vaderschapsverlof ten hoogste gelijk aan de duur van het bevallingsverlof dat de moeder nog niet opgebruikt had.
Degene die een vaderschapsverlof wenst te genieten, deelt dit schriftelijk mee aan de directeur binnen zeven dagen na het overlijden van de moeder. Die mededeling vermeldt de aanvangsdatum van het verlof en de duur ervan. Een overlijdensakte wordt binnen een redelijke termijn voorgelegd.
§ 3 - Als de moeder na de geboorte langer dan de pasgeborene moet worden gehospitaliseerd, dan is het vaderschapsverlof tot de duur van de hospitalisatie van de moeder beperkt, zonder echter de duur van het aantal overblijvende dagen moederschapsverlof te kunnen overschrijden.
Degene die een vaderschapsverlof wenst te genieten, deelt dit onmiddellijk schriftelijk mee aan de directeur. Die mededeling vermeldt de aanvangsdatum van het verlof en de duur ervan. Bij de mededeling wort een attest van het ziekenhuis gevoegd.
§ 4 - Het vaderschapsverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.145. - De bepalingen van deze onderafdeling dienen tot omzetting van de Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.
Onderafdeling 5.2. [1 - Adoptieverlof of pleegouderverlof]1
----------
(1)
Art.146.[1 - De ambtenaar heeft op eigen verzoek recht op verlof als hij een minderjarig kind opneemt in het kader van adoptie of pleegzorg.
Het verlof gaat in op de dag dat het minderjarige kind in het gezin van de ambtenaar aankomt. In geval van interlandelijke adoptie kan de ambtenaar het verlof opnemen zodra de beslissing van de centrale autoriteit van de Gemeenschap inzake adoptie om hem een minderjarig kind toe te vertrouwen, voorhanden is.
De duur van het verlof wordt als volgt vastgelegd:
1. acht weken vanaf 1 januari 2021;
2. negen weken vanaf 1 januari 2023;
3. tien weken vanaf 1 januari 2025;
4. elf weken vanaf 1 januari 2027.
Voor de vaststelling van de duur van het verlof is de dag vermeld in het tweede lid doorslaggevend.
Indien meer dan één minderjarig kind tegelijkertijd wordt opgenomen, wordt de duur van het verlof met twee weken verlengd.]1
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 35, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art.147. - Wanneer het geadopteerd kind mindervalide is, wordt de duur van het verlof verdubbeld indien aan de voorwaarden wordt voldaan om kinderbijslag te genieten overeenkomstig het besluit van de Regering van 29 november 2018 tot uitvoering van het decreet van 23 april 2018 betreffende de gezinsbijslagen.
Onderafdeling 5.3. - Ouderschapsverlof
Art.148. - De bepalingen van deze onderafdeling voorzien in de omzetting van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG.
Art.149. - Een ambtenaar in dienstactiviteit kan na een geboorte of een adoptie ouderschapsverlof opnemen.
Art.150. - Het ouderschapsverlof bedraagt vier maanden en kan voltijds in maanden opgesplitst worden. Het moet opgenomen worden voordat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
Het ouderschapsverlof wordt niet vergoed en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Na afloop van het ouderschapsverlof heeft de ambtenaar het recht terug te keren in zijn vroegere functie of, indien dat niet mogelijk is, in een gelijkwaardige of vergelijkbare functie.
Art.151. - De ambtenaar kan een aanpassing van zijn werktijden aanvragen voor een duur van zes maanden na afloop van het ouderschapsverlof. Bij de aanpassing van de werktijd wordt rekening gehouden met het belang van de dienst en met het belang van de betrokken ambtenaar om de verenigbaarheid van het beroepsleven en het gezinsleven te verbeteren.
De aanvraag om de werktijd aan te passen, moet minstens drie weken vóór afloop van het ouderschapsverlof, via de onmiddellijke hiërarchische meerdere, schriftelijk ingediend worden bij de directeur; de directeur neemt de beslissing in overleg met de onmiddellijke hiërarchische meerdere.
De aanvraag kan alleen geweigerd worden bij een beslissing die de betrokken ambtenaar minstens één week voor afloop van het ouderschapsverlof schriftelijk wordt meegedeeld.
Afdeling 6. - Verminderde prestaties
Art.152. - De ambtenaar kan een vermindering van zijn diensturen worden toegekend; hij dient echter ten minste halftijds werk te verrichten.
Het verzoek om verminderde prestaties te verrichten moet ten minste twee maanden voordat het van kracht wordt bij het departementshoofd schriftelijk worden ingediend. Het verzoek om verlenging moet ten minste één maand voor het verstrijken van het verlof worden ingediend.
Het verzoek wordt aan de directeur doorgestuurd die een beslissing neemt in overleg met het departementshoofd.
Wordt het verzoek afgewezen, dan wordt de reden ervan aan de betrokken ambtenaar ten minste één maand vóór het begin van de maatregel schriftelijk meegedeeld.
Art.153. - De raad van beheer kan bepaalde ambten van de mogelijkheid om verminderde prestaties te verrichten geheel of gedeeltelijk uitsluiten.
Art.154. - De arbeidsduur kan voor een periode van drie tot vierentwintig maanden worden verminderd. Iedere verdere verlenging, waarvan het aantal onbeperkt is, kan voor dezelfde periode worden aangevraagd.
De diensturen worden in overleg met het departementshoofd vastgelegd.
Art.155. - § 1 - De machtiging om verminderde prestaties te verrichten, wordt van rechtswege opgeschort zodra de ambtenaar één van de volgende verloven wenst te genieten:
1° verlof om in vredestijd als vrijwilliger prestaties te verrichten bij het Korps voor burgerlijke bescherming;
2° verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsparlementen, van de gemeente- of provincieraden of voor de Europese verkiezingen;
3° verlof om een stage of een proefperiode buiten het BRF te vervullen;
4° verlof naar aanleiding van een geboorte of adoptie;
5° dienstvrijstelling om ter beschikking te worden gesteld van de Koning, een Prins of een Prinses van België;
6° verlof zoals bepaald in artikel 77 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 houdende de uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
§ 2 - De bevordering tot een hogere graad maakt van rechtswege een einde aan de machtiging tot het verrichten van verminderde prestaties.
Art.156. - De verminderde prestaties worden gelijkgesteld met een periode van non-activiteit.
Art.157. - Op aanvraag van de ambtenaar, die een maand van tevoren moet worden ingediend, kan aan de verminderde prestaties vervroegd een einde worden gemaakt.
Afdeling 7. - Ziekteverlof
Art.158. - De ambtenaar die wegens ziekte of gebrekkigheid verhinderd is zijn ambt uit te oefenen, bevindt zich in ziekteverlof.
Het ziekteverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.159. - De Regering legt de bepalingen m.b.t. de controle van de afwezigheden wegens ziekte vast.
Art.160. - Voor de eerste drie dienstjaren beschikt elke ambtenaar over 63 werkdagen als ziekteverlof. Voor elke verdere schijf van 12 maanden dienstanciënniteit wordt dit aantal met 21 werkdagen verhoogd.
Voor oorlogsinvaliden bedraagt het ziekteverlof 32 werkdagen per dienstjaar resp. 95 werkdagen voor de eerste drie jaren.
Art.161. - § 1 - Het effectief aantal verlofdagen wegens ziekte toegekend per periode van 12 maanden wordt in evenredige mate verminderd, indien de ambtenaar om de volgende redenen afwezig is:
1° verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsparlementen, van de gemeente- of provincieraden of voor de Europese verkiezingen;
2° verlof om een stage of een proefperiode buiten het BRF te vervullen;
3° loopbaanonderbreking;
4° elke andere periode van non-activiteit;
5° ziekteverlof, met uitzondering van het in artikel 164 bepaald verlof;
6° verminderde prestaties.
Indien het zo berekende aantal verlofdagen wegens ziekte decimalen omvat, wordt het afgerond naar de onmiddellijk hogere eenheid.
§ 2 - Indien de ambtenaar verminderde prestaties verricht, worden de dagen afwezigheid tijdens welke de ambtenaar zijn prestaties diende te verrichten als ziekteverloven aangerekend.
Art.162. - Om de dienstanciënniteit met het oog op de berekening van het aantal dagen bepaald in artikel 160 vast te leggen, geldt de regeling waarin artikel 51 voorziet.
Art.163. - § 1 - Wordt de ambtenaar ziek vóór het begin van een toegekend verlof, dan vervangt het door een medisch attest regelmatig gemotiveerd ziekteverlof het toegekend verlof.
Indien de ambtenaar tijdens een toegekend verlof ziek wordt, dan blijft het toegekend verlof geldig.
Indien de ambtenaar in een ziekenhuis wordt opgenomen, dan vervangt het ziekteverlof het toegekend verlof.
§ 2 - § 1, eerste lid, is niet van toepassing op:
1° het verlof voor verminderde prestaties;
2° de loopbaanonderbreking.
Art. 163.1. [1 - Tot het begin van het moederschapsverlof worden de ziektedagen die rechtstreeks samenhangen met de zwangerschap van de vrouwelijke ambtenaar niet afgetrokken van het in artikel 160 vermelde aantal ziektedagen, op voorwaarde dat de afwezigheid gestaafd wordt door een medisch attest en die samenhang bevestigd wordt door de arts die door de Regering belast is met de controle van de afwezigheden wegens ziekte of gebrekkigheid. Die afwezigheden zijn bezoldigd en worden gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2021-10-28/35, art. 36, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art.164. - § 1 - Het ziekte- of gebrekkigheidsverlof wordt zonder tijdsbeperking toegestaan naar aanleiding van:
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
3° een beroepsziekte.
De dagen afwezigheid worden niet van het in artikel 160 bepaalde aantal ziektedagen afgetrokken.
§ 2 - De ambtenaar die volgens de beslissing van de gezondheidsdienst van het BRF door een beroepsziekte bedreigd wordt en daardoor tijdelijk moet ophouden zijn ambt uit te oefenen, krijgt verlof voor de nodige periode. Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
De Regering bepaalt de modaliteiten m.b.t. het voorlopig verlof.
§ 3 - Het ziekteverlof veroorzaakt door de fout van een derde en waarvan de oorzaak niet onder § 1 vermeld is, wordt ten belope van het percentage aansprakelijkheid dat aan de derde is toegewezen niet van het aantal overblijvende verlofdagen wegens ziekte afgetrokken.
Art.165. - Een ambtenaar kan niet voorgoed arbeidsongeschikt worden verklaard voordat hij alle verlofdagen wegens ziekte die hem toekomen, opgebruikt heeft.
Art.166. - Vanaf het ogenblik dat een ambtenaar zijn verlofdagen wegens ziekte heeft opgebruikt, wordt tot een vermindering van 40 % van zijn laatste volle wedde overgegaan. De dan uitbetaalde wedde wordt beschouwd als een wachtwedde.
Het bedrag van de wedde mag echter niet minder bedragen dan:
1° de vergoeding die de betrokkene zou toekomen als de socialezekerheidsregeling op hem van toepassing was;
2° het pensioenbedrag dat hij zou ontvangen als hij op dat ogenblijk vroegtijdig op pensioen was gesteld wegens beroepsongeschiktheid.
Niemand krijgt een wachtwedde als hij ambtshalve op pensioen kan worden gesteld.
De ambtenaar behoudt zijn recht op bevordering en op tussentijdse verhogingen.
Art.167. - De ambtenaar die wegens ziekte een wachtwedde verkrijgt, wordt elk jaar in de loop van de maand die overeenstemt met de maand waar de wachtwedde is ingegaan tot een controle bij de gezondheidsdienst van het BRF opgeroepen. Een eerste controle geschiedt in de maand waar de wachtwedde ingaat.
Heeft de ambtenaar nagelaten aan de oproeping gevolg te geven, dan wordt de toekenning van een wachtwedde stopgezet totdat hij zich aan de controle onderwerpt.
Art.168. - Indien de gezondheidsdienst de ziekte van de ambtenaar als zwaar en langdurig erkent, verkrijgt de ambtenaar een wachtwedde die met de laatste uitbetaalde wedde overeenstemt. Dit recht wordt slechts geopend nadat de ambtenaar een wachtwedde voor een ononderbroken periode van drie maanden heeft verkregen.
De financiële toestand van de ambtenaar wordt rechtgezet met terugwerking tot de dag waarop de wachtwedde ingaat.
Afdeling 8. - Halftijdse diensthervatting in geval van ziekte
Art.169. - Als men na het controleonderzoek uitgevoerd met toepassing van artikel 7 van het besluit van de Regering van 20 november 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte in de organismen van openbaar nut van de Duitstalige Gemeenschap tot de conclusie komt dat de ambtenaar de dienst halftijds kan hervatten, dan wordt de raad van beheer of de daartoe gemachtigde directeur daarvan op de hoogte gebracht.
De raad van beheer of zijn gemachtigde nodigt de ambtenaar uit de dienst halftijds te hervatten, voor zover dit kan worden overeengebracht met de goede werking van de dienst.
Art.170. - Op eigen verzoek mag de wegens ziekte of gebrekkigheid afwezige ambtenaar de dienst slechts halftijds hervatten voor zover hij de bevoegde ambtenaar-controleur een dienovereenkomstig attest van de behandelende arts voorlegt en voor zover de diensthervatting overeengebracht kan worden met de goede werking van de dienst.
De ambtenaar-controleur brengt de raad van beheer of de daartoe gemachtigde directeur daarvan op de hoogte.
Art.171. - De beslissing van de raad van beheer of van zijn gemachtigde m.b.t. de halftijdse diensthervatting geldt voor een periode van hoogstens 30 kalenderdagen.
Per 10 jaar dienstactiviteit mogen de perioden waar de ambtenaar wegens ziekte zijn dienst halftijds mag uitoefenen, 90 kalenderdagen in totaal niet overschrijden. Deze periode van 10 jaar begint te lopen de eerste dag waar de ambtenaar wegens ziekte zijn dienst halftijds uitoefent.
Het halftijds ziekteverlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Afdeling 9. - Dienstvrijstelling voor opleiding of voortgezette opleiding
Art.172. - De ambtenaar kan een dienstvrijstelling voor opleiding of voortgezette opleiding worden toegekend.
De ambtenaar heeft het recht een opleiding of voortgezette opleiding te volgen, die in de uitoefening van zijn activiteit nuttig is en hem het mogelijk kan maken de evaluatiecriteria en de bevorderingsvoorwaarden te vervullen.
Art.173. - De opleiding of voortgezette opleiding is verplicht als ze noodzakelijk is om een correcte uitoefening van de activiteit van de ambtenaar verder te garanderen. De verplichting om een opleiding of voortgezette opleiding te volgen, wordt door de directeur uitgesproken.
Art.174. - De dienstvrijstelling om deel te nemen aan een opleiding of voortgezette opleiding moet uiterlijk een maand vóór het begin ervan schriftelijk via het departementshoofd bij de directeur worden aangevraagd.
De aanvraag is met redenen omkleed en omvat uitleg over de gevraagde voortgezette opleiding.
Art.175. - De directeur beslist over de aanvraag van de ambtenaar binnen tien werkdagen en deelt zijn beslissing schriftelijk mee aan de ambtenaar.
Als de aanvraag geweigerd wordt, wordt die weigering gemotiveerd.
De betrokken ambtenaar heeft het recht om beroep in te stellen bij de voorzitter van de raad van beheer die dan de definitieve beslissing neemt. De voorzitter van de raad van beheer licht de raad van beheer in over ingestelde beroepen.
Art.176. - De raad van beheer bepaalt in welke gevallen de kosten van een externe opleiding of voortgezette opleiding door het BRF worden gedragen.
Art.177. - Indien de ambtenaar niet ten minste twee derden van de opleiding of voortgezette opleiding volgt, wordt de dienstvrijstelling opgeheven en automatisch in verlof omgezet.
Indien het voor de ambtenaar omwille van dwingende redenen, ziekte of ongeval echter niet mogelijk is aan een opleiding deel te nemen waarvoor hij zich had ingeschreven, brengt hij het departementshoofd onmiddellijk daarvan op de hoogte. De dienstvrijstelling is voor de overblijvende duur opgeheven.
Art.178. - Over zijn gehele loopbaan mag de ambtenaar tweemaal een dienstvrijstelling aanvragen om deel te nemen aan een niet door het BRF zelf georganiseerde voorbereiding op een overgangs- of bevorderingsexamen.
De ambtenaar krijgt daarvoor een dienstvrijstelling.
Art.179. - Voor een individuele voorbereiding op een overgangs- of bevorderingsexamen wordt de ambtenaar een dienstvrijstelling van in totaal 5 werkdagen per examen verleend.
Voor het examengedeelte dat in een opstel bestaat, krijgt de ambtenaar geen vrijstelling.
De dienstvrijstelling moet binnen drie weken vóór de datum van het examen worden genomen. Neemt de ambtenaar niet deel aan het examen, dan worden de aangevraagde vrije dagen automatisch in verlof omgezet behalve in geval van overmacht.
Afdeling 10. - Opleidingsverlof
Art.180. - De ambtenaar kan een opleidingsverlof krijgen om studies in het hoger onderwijs van het korte of het lange type, universitaire studies of studies leidend tot het verkrijgen van een hogere academische titel te volgen. Het verlof wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.181. - De gekozen opleiding moet in verband staan met de huidige functie van de ambtenaar of met de functie die hij in de toekomst zou kunnen uitoefenen in de openbare diensten van de Duitstalige Gemeenschap.
Het verlof kan bovendien geheel of gedeeltelijk geweigerd worden als het onverenigbaar is met het belang van de dienst. Het belang van de dienst mag echter niet in twee opeenvolgende jaren ingeroepen worden om een opleidingsverlof te weigeren.
Voor eenzelfde opleiding kan het verlof niet meerdere keren worden gevraagd.
Art.182. - § 1 - Voor opleidingen waarbij men in de les aanwezig moet zijn, komt de duur van het verlof overeen met het aantal lesuren waaraan de betrokkene effectief deelneemt. De ambtenaar mag de opleidingsuren die buiten de normale diensturen vallen, tijdens zijn diensturen compenseren.
§ 2 - Als de opleiding geen aanwezigheid vereist, dan stemt de duur van het verlof overeen met het aantal lesuren dat bij dezelfde opleiding met verplichte aanwezigheid als aanwezigheidsduur zou worden vereist.
§ 3 - Het verlof mag in geen geval 120 uren per schooljaar overschrijden. Onder "schooljaar" wordt de periode van 1 september tot 31 augustus verstaan.
§ 4 - Het maximum vastgesteld in het vorige lid wordt evenredig verminderd naargelang van de volgende, gedurende het lopende schooljaar verkregen afwezigheden:
1° de afwezigheid waarbij de ambtenaar zich noch in dienstactiviteit noch in een gelijkaardige administratieve stand bevindt;
2° de afwezigheid wegens loopbaanonderbreking;
3° het verlof om redenen van familiaal belang;
4° het verlof om deel te nemen aan een stage of proefperiode die buiten het BRF plaatsvindt;
5° het verlof om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen;
6° het verlof voor persoonlijke aangelegenheden;
7° de dienstvrijstelling voor opdracht.
§ 5 - Het verlof kan niet toegekend worden voor een opleidingsjaar dat de ambtenaar overdoet omdat hij niet geslaagd is voor de eindexamens.
§ 6 - Het maximum vastgelegd in de § § 3 en 4 wordt verhoogd met het aantal uren verlof dat voor het vorige schooljaar in het belang van de dienst geweigerd werd.
Art.183. - Het opleidingsverlof wordt toegekend door de directeur, na overleg met de directieraad. De beslissing bepaalt het aantal uren verlof voor de betrokken periode.
Ten minste twee maanden vóór het begin van het gewenste verlof dient de ambtenaar zijn met redenen omkleed verzoek langs hiërarchische weg bij de directeur in. Het bevoegde departementshoofd voegt er zijn advies bij. Een studiebeschrijving en een lijst met de voorziene afwezigheidsperiodes moeten bij de aanvraag worden gevoegd.
Art.184. - § 1 - De ambtenaar deelt binnen de kortst mogelijke termijn en, in voorkomend geval, voor elk jaar, een door de opleidingsinstelling afgegeven inschrijvingsbewijs mee. Dat bevat ten minste de volgende gegevens:
1° de naam en het adres van de ingeschreven ambtenaar;
2° de precieze benaming en het volledige adres van de opleidingsinstelling;
3° de inschrijvingsdatum en het betrokken schooljaar;
4° het precieze type en de precieze benaming van de opleiding alsmede de normale duur van het geheel der cursussen;
5° het aantal opleidingsuren die de ingeschreven ambtenaar moet volgen of, indien de aanwezigheid niet verplicht is, het aantal uren overeenkomstig artikel 182, § 3;
6° in voorkomend geval, de opleidingsuren waarvan de ingeschreven ambtenaar vrijgesteld is en die in vermindering van het aantal uren bedoeld in 5° komen;
7° in voorkomend geval, het wekelijks uurrooster van de opleiding;
8° het begin van de opleiding tijdens het schooljaar, de datum van het laatste examen van het schooljaar en, in voorkomend geval, van de tweede zittijd.
§ 2 - Na de opleiding en, in voorkomend geval, na elk schooljaar, deelt de ambtenaar binnen de kortst mogelijke termijn een door de opleidingsinstelling afgegeven deelnemingsbewijs mee. Dat bevat ten minste de volgende gegevens:
1° de naam en het adres van de ingeschreven ambtenaar;
2° de precieze benaming en het volledige adres van de opleidingsinstelling;
3° de inschrijvingsdatum en het betrokken schooljaar;
4° het precieze type en de precieze benaming van de opleiding alsmede de normale duur van het geheel der cursussen;
5° a) voor opleidingen met verplichte aanwezigheid: het totaal aantal uren en het aantal uren waarbij de ambtenaar effectief aanwezig of gewettigd afwezig was alsmede het bewijs van zijn aan- of afwezigheid bij alle voorgeschreven examens;
b) voor afstandsopleidingen: het aantal lessen toegestuurd aan de ambtenaar en het aantal door hem teruggestuurde lessen alsmede de datum waarop de laatste les is teruggestuurd; deze datum geldt als einddatum van de opleiding;
c) voor geheel open opleidingen: het bewijs van de aan- of afwezigheid bij alle voorgeschreven examens;
6° in voorkomend geval, de datum waarop de ambtenaar voortijdig stopt met de opleiding.
Als de ambtenaar voortijdig stopt met de opleiding of, voor het afstandsonderwijs, zijn lessen niet binnen de voorgeschreven termijnen terugstuurt, komt er op dat ogenblik een einde aan het verlof. Hij deelt dit onmiddellijk schriftelijk mee aan de directeur. De ambtenaar zendt zo spoedig mogelijk het bewijs over van zijn deelneming tot op het ogenblik van de stopzetting.
§ 4 - Op het einde van de opleiding zendt de ambtenaar zo spoedig mogelijk een eensluidend verklaard afschrift van het verkregen diploma over.
§ 5 - Op elk ogenblik kunnen de directeur of de door hem gemachtigde personeelsdienst bij de opleidingsinstelling inlichtingen krijgen over de deelneming aan de opleiding.
Art.185. - De aanwending van de toegekende verlofuren wordt gepland in het belang van de dienst na overleg met het bevoegde departementshoofd en, in voorkomend geval, met de dienstchef. De planning mag echter in geen geval afbreuk doen aan het recht om aan de lessen en aan de examens deel te nemen.
Voor eenzelfde opleiding kan de ambtenaar niet een opleidingsverlof én een dienstvrijstelling voor opleiding of voortgezette opleiding krijgen.
De ambtenaar die een opleidingsverlof krijgt, kan voor dezelfde opleiding geen vergoeding voor sociale promotie genieten.
Art.186. - Indien de ambtenaar de vereiste bewijzen niet voorlegt of als blijkt dat hij ongewettigd de opleiding niet regelmatig volgt of, in voorkomend geval, aan de meeste examens niet deelneemt, dan kan de directeur het opleidingsverlof schorsen. De schorsing geldt voor het resterende gedeelte van het schooljaar en voor de twee volgende schooljaren.
Indien uren opleidingsverlof aantoonbaar onrechtmatig toegekend zijn, dan worden deze uren op het jaarlijks vakantieverlof afgehouden.
Afdeling 11. - Dienstvrijstelling voor opdracht
Art.187. - De raad van beheer kan, op advies van de directeur en met de instemming van de betrokkene, een ambtenaar met het uitvoeren van een uitzonderlijke opdracht belasten. De opdracht vult een tot nu toe door de ambtenaar uitgeoefende activiteit aan of vervangt geheel of gedeeltelijk een tot nu toe door de ambtenaar uitgeoefende activiteit.
Art.188. - Elke ambtenaar kan op eigen verzoek een dienstvrijstelling krijgen voor een opdracht bij een andere nationale of internationale overheid.
Indien voor een in het eerste lid bepaalde opdracht een oproep tot de kandidaten wordt gedaan, dient de belanghebbende ambtenaar zijn kandidatuur in bij de bevoegde dienst en licht hij tegelijkertijd de raad van beheer, de directeur en de onmiddellijke hiërarchische meerdere daarvan in.
Art.189. - De dienstvrijstelling wordt voor de duur van de opdracht verleend. De duur bedraagt hoogstens zes jaar, behalve bij gerechtvaardigd geval en bij een door de raad van beheer toegekende dienovereenkomstige afwijking.
Art.190. - De aanvraag om dienstvrijstelling om een opdracht uit te voeren wordt ingediend bij de raad van beheer. Een uitvoerige beschrijving van de opdracht met vermelding van de begindatum van de opdracht alsmede de vermoedelijke duur van de dienstvrijstelling wordt bij de aanvraag gevoegd.
De raad van beheer beslist op advies van de directeur en deelt zijn beslissing schriftelijk mee aan de ambtenaar.
In het geval van een ongunstige beslissing wordt de ambtenaar binnen 10 werkdagen na ontvangst van de aanvraag een met redenen omklede mededeling toegestuurd.
Art.191. - De dienstvrijstelling om een opdracht uit te voeren wordt niet bezoldigd en wordt, voor het overige, met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.192. - Tijdens een in artikel 187 bedoelde opdracht mag de ambtenaar geen bijkomende wedde verkrijgen behalve bijzondere bijslagen die betrekking hebben op de uitoefening van de opdracht.
Art.193. - Mits inachtneming van een termijn van drie maanden kan de raad van beheer vroegtijdig een einde maken aan een opdracht.
Indien aan de opdracht vroegtijdig een einde wordt gemaakt, hervat de ambtenaar onmiddellijk zijn dienst bij het BRF.
Afdeling 12. - Politiek verlof
Art.194. - § 1 - De ambtenaar wordt van ambtswege voltijds op verlof gesteld om de volgende politieke mandaten uit te oefenen:
1° burgemeester;
2° lid van de bestendige deputatie van een provincieraad;
3° voorzitter van een agglomeratie of federatie van gemeenten;
4° lid van de Kamer van volksvertegenwoordigers, van de Senaat of van de federale Regering;
5° lid van het Europees Parlement of van de Europese Commissie;
6° lid van de regering of van een parlement van een gewest of gemeenschap.
§ 2 - Het politiek verlof begint op de dag van de eedaflegging voor het bedoelde mandaat.
Het politiek verlof eindigt op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt.
Art.195. - § 1 - De ambtenaar wordt van ambtswege deeltijds op verlof gesteld om de volgende politieke mandaten uit te oefenen:
1. schepen;
2. voorzitter van de Raad voor Maatschappelijk Welzijn.
De dienstprestaties worden zodanig verminderd, dat de te verstrekken diensten alleen maar 3/4 van een voltijdse betrekking mogen bedragen.
§ 2 - Voor de in § 1 vermelde mandaten kan de ambtenaar een uitbreiding van het politiek verlof aanvragen. Overeenkomstig de aanvraag kunnen de dienstprestaties tot nihil of tot de helft van de uren herleid worden die noodzakelijk zijn voor een voltijdse betrekking. De raad van beheer beslist op advies van de directieraad.
§ 3 - Het politiek verlof begint op de dag van de eedaflegging voor het bedoelde mandaat en, in geval van een uitbreiding van het verlof, op de dag van de goedkeuring.
Het politiek verlof eindigt op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt.
Art.196. - De ambtenaar die een mandaat bij de gemeente- of provincieraad uitoefent, kan op aanvraag op politiek verlof worden gesteld.
Op grond van de aanvraag kunnen de dienstprestaties met één vierde of de helft van de dienstprestaties die noodzakelijk zijn voor een voltijdse betrekking verminderd worden. De raad van beheer beslist op advies van de directieraad.
Het politiek verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand volgend op de maand waarop het mandaat een einde neemt.
Art.197. - De periodes gedekt door een op aanvraag of van ambtswege verleend politiek verlof worden niet bezoldigd; zij worden echter met periodes van dienstactiviteit gelijkgesteld.
Art.198. - § 1 - Na het einde van het politiek verlof mag de ambtenaar zijn wedde niet samen genieten met voordelen die verbonden zijn aan de uitoefening van een politiek mandaat waarvoor hij op politiek verlof werd gesteld en die een wederaanpassingsvergoeding uitmaken.
§ 2 - Op aanvraag van de ambtenaar die na het einde van het mandaat een der in § 1 bedoelde vergoedingen geniet, kan de raad van beheer hem een onbezoldigd verlof van hoogstens één jaar toekennen dat met non-activiteit gelijkgesteld wordt. Het wordt echter bij de berekening van de geldelijke anciënniteit in aanmerking genomen.
Art.199. - De ambtenaren die op grond van deze afdeling of op grond van artikel 101, § 2, op verlof gesteld zijn, mogen eerst na afloop van een termijn van één maand na de dag van hun terugkeer naar het BRF deel uitmaken van een redactie die zich bezighoudt met politieke, economische of maatschappelijke thema's of gezag uitoefenen over zo'n redactie.
Art.200. - Wat de lopende politieke mandaten betreft, begint het in dit besluit bepaald politiek verlof van ambtswege op de dag van de inwerkingtreding van deze afdeling.
Afdeling 13. - Dienstvrijstelling om ter beschikking te worden gesteld van de Koning, een Prins of een Prinses van België
Art.201. - De raad van beheer kan een ambtenaar ter beschikking stellen van de Koning, een Prins of een Prinses van België.
Art.202. - Voor de duur van de terbeschikkingstelling krijgt de ambtenaar een dienstvrijstelling die met een periode van dienstactiviteit wordt gelijkgesteld.
Afdeling 14. - Dienstvrijstelling voor borstvoedingspauzes
Art.203. - § 1 - Tot ten hoogste zeven maanden na de geboorte van hun kind hebben de vrouwelijke ambtenaren recht op een dienstvrijstelling om hun pasgeborene borstvoeding te geven of om hun melk af te kolven.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en gestaafd zijn door medisch attest kan de totale duur van de periode waarin de vrouwelijke ambtenaar recht heeft op borstvoedingspauzes met ten hoogste twee maanden verlengd worden.
§ 2 - De borstvoedingspauze duurt een half uur. De vrouwelijke ambtenaren die vier uur of meer per arbeidsdag presteren, hebben recht op één borstvoedingspauze. De vrouwelijke ambtenaren die ten minste zeven en een half uur per dag werken, hebben die dag recht op twee borstvoedingspauzes. De vrouwelijke ambtenaren die op twee borstvoedingspauzes per dag recht hebben, kunnen deze in één of twee keer nemen.
De duur van de borstvoedingspauze(s) is in de dagelijkse arbeidsduur inbegrepen.
Het ogenblik waarop de ambtenaar de borstvoedingspauze(s) opneemt, wordt in overleg met het departementshoofd bepaald. Wordt geen consensus bereikt, vallen de borstvoedingspauzes onmiddellijk voor of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
§ 3 - De vrouwelijke ambtenaar die gebruik wenst te maken van het recht op borstvoedingspauzes moet het departementshoofd twee maanden voordien schriftelijk inlichten, behalve als een kortere termijn in onderlinge overeenstemming bepaald wordt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend na overlegging van een bewijs van borstvoeding dat bij het begin van de periode waarop gebruik wordt gemaakt van het recht op borstvoedingspauzes, naar keuze van de vrouwelijke ambtenaar, uitgereikt wordt door een consultatiebureau voor zuigelingen, zoals het centrum voor de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren, het O.N.E. of "Kind en Gezin" of ingediend wordt in de vorm van een medisch getuigschrift.
Nadien moet de vrouwelijke ambtenaar elke maand een attest of een medisch getuigschrift bezorgen, telkens op de datum waarop de uitoefening van het recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan.
Afdeling 15. - Beroepsprocedure
Art.204. - Met uitzondering van afdeling 9 "dienstvrijstelling voor opleiding of voortgezette opleiding" is het mogelijk bij de commissie van beroep op te komen tegen een beslissing m.b.t. een in dit hoofdstuk bedoelde aanvraag.
Art.205. - De commissie van beroep is samengesteld zoals bepaald in artikel 35, eerste en tweede lid.
Art.206. - Het beroep dient binnen 10 werkdagen na ontvangst van de beslissing m.b.t. de aanvraag bij de voorzitter van de commissie schriftelijk te worden ingediend.
De ambtenaar die het beroep heeft aangetekend en de hiërarchische meerdere die de beslissing heeft uitgesproken, moeten door de commissie van beroep worden gehoord. De hiërarchische meerdere mag niet gelijktijdig lid van de commissie zijn. De ambtenaar mag zich door een persoon naar eigen keuze laten bijstaan.
Art.207. - De commissie neemt de definitieve beslissing binnen 10 werkdagen na ontvangst van het beroep door haar voorzitter.
HOOFDSTUK IX-I. [1 - Telewerk]1
----------
(1)
Art. 207.1. [1 oor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
1° structureel telewerk: het in het kader van de arbeidsverhouding regelmatig verrichten van het werk in de door de ambtenaar gebruikte privéruimten, waarbij de verrichting van het werk vooraf wordt vastgelegd in een overeenkomst die overeenkomstig artikel 207.2 is opgemaakt;
2° occasioneel telewerk: het in het kader van de arbeidsverhouding occasioneel verrichten van het werk in de door de ambtenaar gebruikte privéruimten met schriftelijke toestemming van de onmiddellijke hiërarchische meerdere, zonder overeenkomst die vooraf overeenkomstig artikel 207.2 is opgemaakt.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 49, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 207.2. [1 Een ambtenaar kan te allen tijde een aanvraag indienen om structureel telewerk te verrichten. Daartoe dient hij minstens een maand vóór het geplande begin van het structureel telewerk een schriftelijke aanvraag in bij
1° zijn onmiddellijke hiërarchische meerdere als het structureel telewerk tot 40 % van de arbeidstijd van de ambtenaar zal bedragen;
2° de directeur, indien het structureel telewerk meer dan 40 % van de arbeidstijd van de ambtenaar zal bedragen.
De onmiddellijke hiërarchische meerdere of, naargelang van het geval, de directeur onderzoekt of de voorstellingen van de ambtenaar verenigbaar zijn met het belang van de dienst. In geval van een positieve beoordeling sluit hij met de ambtenaar een schriftelijke overeenkomst waarin de modaliteiten van het structureel telewerk worden vastgelegd voor een periode van minstens drie tot hoogstens twaalf maanden.
Die overeenkomst bevat ten minste de volgende gegevens:
1° het percentage telewerk;
2° de tijdsplanning, uitgedrukt in uren of dagen;
3° de vormen van bereikbaarheid tijdens het telewerk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 50, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 207.3. [1 § 1 - Voor structureel telewerk ontvangt de ambtenaar per maand een vergoeding van 100 euro, vermenigvuldigd met het percentage telewerk ten opzichte van een voltijdse betrekking dat is vastgelegd in de overeenkomstig artikel 207.2 opgestelde overeenkomst.
De vergoeding wordt samen met de maandwedde uitbetaald.
Als tijdens ten minste dertig opeenvolgende dagen geen werkelijke diensten verricht worden, wordt de vergoeding vanaf de 31e dag voor de duur van de afwezigheid niet uitbetaald.
§ 2 - De ambtenaar ontvangt geen vergoeding voor occasioneel telewerk.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 51, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 207.4. [1 Tijdens het telewerk zijn de regels van het arbeidsreglement en de arbeidstijdregeling van toepassing.
Tijdens het telewerk is de ambtenaar bereikbaar in de kerntijden zoals die in het arbeidsreglement zijn vastgelegd.
Een ambtenaar heeft geen absoluut recht op structureel telewerk. Hij is verplicht gevolg te geven aan een uitzonderlijke terugroeping door een meerdere om fysiek aanwezig te zijn en in de gebouwen van de werkgever te werken.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 52, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 207.5. [1 § 1 - Elke wijziging in de toewijzing van de ambtenaar aan een onmiddellijke hiërarchische meerdere maakt van ambtswege een einde aan de overeenkomst die overeenkomstig artikel 207.2 is opgesteld.
§ 2 - Indien de onmiddellijke hiërarchische meerdere tekortkomingen vaststelt in de uitoefening van de taken en/of de bereikbaarheid van de ambtenaar tijdens het telewerk, dan kan de onmiddellijke hiërarchische meerdere de overeenkomstig artikel 207.2 opgestelde overeenkomst voortijdig beëindigen, nadat hij de ambtenaar heeft gehoord. Indien de onmiddellijke hiërarchische meerdere een einde maakt aan de overeenkomst, deelt hij dit schriftelijk mee aan de ambtenaar. De beëindiging wordt van kracht op de tiende dag na de datum van de kennisgeving, tenzij de partijen een andere termijn overeenkomen.
§ 3 - De ambtenaar kan de overeenkomstig artikel 207.2 opgestelde overeenkomst voortijdig beëindigen, als de duur van de overeenkomst meer dan drie maanden bedraagt. De beëindiging wordt schriftelijk gericht aan de onmiddellijke hiërarchische meerdere en wordt van kracht op de tiende dag na de datum van de kennisgeving, tenzij de partijen een andere termijn overeenkomen.
§ 4 - Indien de overeenkomstig artikel 207.2 opgestelde overeenkomst is ondertekend door de directeur, wordt onder de in de § § 2 en 3 bedoelde onmiddellijke hiërarchische meerdere de directeur verstaan.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 53, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
Art. 207.6. [1 Dit hoofdstuk is van toepassing op de stagiairs en op de personeelsleden uit het onderwijs die belast zijn met een opdracht voor het BRF.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2022-09-15/12, art. 54, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>
HOOFDSTUK X. - Tuchtregeling
Art.208. - De ambtenaar kan onderworpen worden aan een tuchtprocedure:
1° bij tekortkoming aan zijn plichten;
2° bij inbreuk op de bepalingen m.b.t. de onverenigbaarheden;
3° na een strafrechtelijke veroordeling.
Art.209. - De volgende tuchtstraffen kunnen worden uitgesproken:
1° de vermaning;
2° de blaam;
3° de inhouding van wedde;
4° de tuchtschorsing;
5° de terugzetting in graad;
6° de afzetting.
Art.210. - De inhouding van wedde kan ten hoogste voor drie maanden worden uitgesproken. De inhouding mag niet meer dan een vijfde van de wedde voor voltijdse prestaties bedragen en mag het bedrag bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet overschrijden.
Art.211. - De tuchtschorsing kan ten hoogste voor drie maanden worden uitgesproken. Voor de duur van de schorsing wordt de netto bezoldiging van de ambtenaar met hoogstens 1/5 verminderd, waarbij de vermindering het bedrag bepaald in artikel 23, tweede lid, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers niet mag overschrijden.
De duur van de tuchtschorsing komt niet in aanmerking voor de berekening van de administratieve en de geldelijke anciënniteit. De ambtenaar bevindt zich in non-activiteit.
Art.212. - De terugzetting in graad bestaat in de toekenning van een graad van een lagere rang en een lagere weddeschaal die binnen hetzelfde of binnen een lager niveau is ingedeeld of in de toekenning van een lagere weddeschaal behorend tot dezelfde dienstgraad.
Art.213. - Bij afzetting wordt de ambtenaar zonder opzeggingstermijn en zonder vergoeding ontslagen.
Art.214. - De ambtenaar kan zich in elke stand van de procedure door een verdediger naar eigen keuze laten bijstaan.
In elke stand van de procedure kan de ambtenaar, op eigen verzoek, het dossier ter inzage nemen en fotokopieën ervan bekomen.
Art.215. - De tuchtstraffen worden door de directieraad opgelegd, met uitzondering van de terugzetting in graad en de afzetting die door de raad van beheer worden uitgesproken. Tuchtstraffen voor de leden van de directieraad worden opgelegd door de raad van beheer.
Tuchtstraffen worden in het persoonlijk dossier opgetekend en moeten bij de evaluatie in aanmerking worden genomen.
Art.216. - § 1 - De voorstellen die ertoe strekken een tuchtstraf op te leggen, mogen uitsluitend feiten betreffen die op het ogenblik van het voorstel sedert hoogstens zes maanden zijn vastgesteld.
§ 2 - Indien dezelfde feiten ook het onderwerp zijn van een strafrechtelijke vervolging vangt de vermelde termijn slechts aan op het ogenblik dat de overheid in kennis wordt gesteld van het feit dat een eindvonnis is uitgesproken of dat de strafrechtelijke vervolging is ingesteld.
§ 3 - Voor feiten waarvoor reeds een tuchtstraf werd opgelegd, kan geen nieuwe tuchtprocedure worden ingesteld tegen dezelfde ambtenaar, tenzij er tijdens de in § 1 vermelde verjaringstermijn nieuwe elementen zijn opgetreden die de instelling van een nieuwe procedure rechtvaardigen.
§ 4 - Als de ambtenaar meer dan één feit ten laste wordt gelegd, kan dat niettemin slechts aanleiding geven tot één enkele procedure en tot het uitspreken van één tuchtstraf.
Art.217. - Het voorstel dat ertoe strekt een tuchtstraf op te leggen wordt door de directeur gedaan. Een voorstel dat betrekking heeft op de directeur, wordt door de voorzitter van de raad van beheer gedaan.
Art.218. - Het voorstel wordt schriftelijk geformuleerd en omstandig met redenen omkleed aan het beslissingsorgaan meegedeeld. Binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het aangetekend schrijven deelt het beslissingsorgaan het voorstel en de motivering aan de betrokken ambtenaar mee. Binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van dit aangetekend schrijven nodigt het beslissingsorgaan de ambtenaar uit tot een bespreking waar hij zich kan verdedigen. Tezelfdertijd wordt de ambtenaar gehoord die het voorstel heeft geformuleerd.
De ambtenaar kan om de openbaarheid van de zitting verzoeken. In geval van openbaarheid wordt het personeel van het BRF vooraf op de hoogte gebracht van het onderwerp, de plaats en het tijdstip van de zitting.
Art.219. - Na de beraadslaging kan de betrokkene binnen 15 kalenderdagen zijn argumenten aangetekend aan het beslissingsorgaan meedelen.
Art.220. - § 1 - Het beslissingsorgaan kan geen zwaardere straf opleggen dan die welke werd voorgesteld en mag slechts feiten in aanmerking nemen die aan het instellen van de tuchtprocedure ten gronde lagen.
De tuchtstraf mag geen gevolgen hebben voordat ze wordt uitgesproken.
§ 2 - Het beslissingsorgaan neemt zijn beslissing binnen een termijn van 45 kalenderdagen na de datum van de in artikel 218 bedoelde bespreking.
Het deelt de met redenen omklede beslissing onmiddellijk aangetekend mee aan de betrokkene. De beslissing wordt definitief wanneer de betrokkene, binnen 15 kalenderdagen vanaf de datum van het aangetekend schrijven, geen aangetekend beroep heeft ingediend bij de commissie van beroep. De voorzitter van de commissie van beroep brengt het beroep in voorkomend geval onmiddellijk ter kennis van het beslissingsorgaan.
Art.221. - In geval van beroep neemt de commissie van beroep kennis van het door het beslissingsorgaan terzake opgesteld dossier, hoort ze de betrokkene en de ambtenaar die het voorstel heeft geformuleerd en deelt ze het beslissingsorgaan, binnen een termijn van 30 kalenderdagen vanaf de datum van het aangetekend schrijven waardoor het beroep is ingesteld, een met redenen omkleed advies over de bestreden beslissing mee.
Het beslissingsorgaan neemt de definitieve beslissing binnen 15 kalenderdagen na de datum van het aangetekend schrijven waarmee het advies is meegedeeld.
Art.222. - De commissie van beroep is samengesteld zoals bepaald in artikel 35. De voorzitter is echter een magistraat.
Mogen geen lid van de commissie van beroep zijn: leden van de directieraad, de verdediger en bij de tuchtprocedure betrokken ambtenaren.
De betrokken ambtenaar mag éénmaal leden van de commissie van beroep wraken.
Art.223. - § 1 - Behalve bij afzetting wordt elke tuchtmaatregel onder de in § 2 vermelde voorwaarden doorgehaald en elke aanduiding uit het persoonlijk dossier geschrapt.
Onverminderd de uitvoering van de tuchtstraf mag in geen enkel opzicht nog rekening worden gehouden met de tuchtstraf zodra die is doorgehaald.
§ 2 - De doorhaling van de tuchtstraffen geschiedt van rechtswege na de volgende termijnen:
1° zes maanden in geval van vermaning;
2° negen maanden in geval van blaam;
3° één jaar in geval van inhouding van wedde;
4° twee jaar in geval van tuchtschorsing;
5° drie jaar in geval van terugzetting in graad.
De termijn gaat in vanaf de datum van de definitieve beslissing over de tuchtstraf.
Art.224. - Dit hoofdstuk is van toepassing op de kandidaat-ambtenaren.
HOOFDSTUK XI. - Schorsing in het belang van de dienst
Art.225. - Wanneer het belang van de dienst het vereist, kan de ambtenaar in zijn ambt tijdelijk worden geschorst. Daarover beslist de raad van beheer.
De raad van beheer hoort vooraf de betrokken ambtenaar die zich mag laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze. Het ontwerp van de beslissing en de motivering ervan worden minstens 5 werkdagen vóór de bespreking aangetekend toegezonden aan de betrokkene, waarbij de termijn begint te lopen vanaf de datum van het aangetekend schrijven.
De beslissing wordt per aangetekend schrijven meegedeeld aan de betrokkene.
Art.226. - De schorsing in het belang van de dienst mag hoogstens 12 maanden duren. Bij strafrechtelijk onderzoek of strafrechtelijke vervolging mag de duur van de schorsing echter maximaal tot het einde van het onderzoek of de vervolging worden verlengd.
Art.227. - Onder de in artikel 15, § 2, van het APKB vastgelegde voorwaarden en beperkingen kan de raad van beheer de betrokkene voor de duur van de schorsing van de mogelijkheid ontzetten zijn rechten op bevordering en op tussentijdse verhogingen te doen gelden en kan de raad van beheer de bezoldiging van betrokkene met hoogstens één vijfde van zijn wedde voor voltijdse prestaties verminderen.
Art.228. - Binnen tien kalenderdagen vanaf de datum van het aangetekend schrijven waarin de beslissing wordt meegedeeld, kan de betrokkene bij de in de artikelen 204 en 205 bedoelde commissie van beroep per aangetekend schrijven beroep instellen tegen de schorsing. Dit beroep heeft geen opschortende werking wat de schorsing betreft.
De commissie van beroep raadpleegt het door de overheid opgesteld dossier en hoort de betrokkene. Binnen 30 kalenderdagen vanaf de datum van het aangetekend schrijven waarbij beroep is ingesteld, bezorgt ze haar advies aan de raad van beheer. De raad van beheer neemt de definitieve beslissing binnen een termijn van 14 kalenderdagen vanaf de datum waarop het advies is meegedeeld.
De eventuele vermindering van de bezoldiging wordt bij intrekking van de schorsing met terugwerkende kracht gecorrigeerd.
Art.229. - In voorkomend geval schrijft artikel 15, § 3, van het APKB voor dat de schorsing in het belang van de dienst op de duur van de tuchtschorsing wordt aangerekend.
Art.230. - Dit hoofdstuk is van toepassing op de kandidaat-ambtenaren.
HOOFDSTUK XII. - Verlies van de hoedanigheid van ambtenaar en definitieve ambtsneerlegging
Art.231. - Niemand kan zijn hoedanigheid van ambtenaar verliezen vóór de normale leeftijd van de inrustestelling, behalve in de gevallen bepaald door de pensioenwetgeving of door het APKB.
Art.232. - De hoedanigheid van ambtenaar wordt ambtshalve verloren onder de in artikel 23 van het APKB bepaalde voorwaarden.
De inrustestelling, het vrijwillig ontslag en het ontslag op grond van de bepalingen van de artikelen 209 en 234 leiden tot definitieve ambtsneerlegging.
Art.233. - De ambtenaar kan zijn ambt neerleggen door vrijwillig ontslag. In dit geval moet de ambtenaar ten minste 60 kalenderdagen vóór het gekozen tijdstip een aanvraag per aangetekend schrijven bij de directeur indienen. De raad van beheer neemt de beslissing. Heeft de raad van beheer binnen 30 dagen na de datum van het voormelde aangetekend schrijven geen beslissing ter kennis gebracht, dan wordt de aanvraag geacht goedgekeurd te zijn.
De aanvraagtermijn kan in onderlinge overeenstemming worden verkort.
Art.234. - § 1 - Een ambtenaar die tweemaal na elkaar de evaluatie "negatief" heeft gekregen, wordt op met redenen omkleed voorstel van de directieraad door de raad van beheer ontslagen.
De betrokkene kan op zijn verzoek door de directieraad worden gehoord. Hij kan zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
De door de raad van beheer genomen beslissing tot ontslag heeft uitwerking 15 kalenderdagen na ontvangst van het aangetekend schrijven waarmee de beslissing en de motivering ervan aan de betrokkene wordt meegedeeld, voor zover de betrokkene binnen die termijn geen beroep bij de commissie van beroep per aangetekend schrijven indient.
§ 2 - De commissie van beroep is samengesteld zoals bepaald in artikel 35.
De betrokkene en de voorzitter van de directieraad of een door hem aangewezen lid van de directieraad worden door de commissie van beroep gehoord. De betrokkene kan zich laten bijstaan door een persoon naar eigen keuze.
Binnen 30 dagen na de datum van het aangetekend schrijven waarmee het beroep werd ingesteld, geeft de commissie van beroep een advies aan de raad van beheer af. Deze neemt haar met redenen omklede definitieve beslissing binnen 30 dagen na ontvangst van het bedoeld advies.
§ 3 - De ontslagen ambtenaar krijgt een vergoeding; die vergoeding wordt vastgelegd als volgt:
1° twaalf keer de laatste maandwedde, indien de ambtenaar ten minste 20 jaar dienstanciënniteit telt;
2° acht keer de laatste maandwedde, indien de ambtenaar ten minste 10 jaar dienstanciënniteit telt;
3° zes keer de laatste maandwedde, indien de ambtenaar minder dan 10 jaar dienstanciënniteit telt.
4° Onder wedde verstaat men de eigenlijke wedde alsmede de vervangende vergoeding of toelage, met inbegrip van de haard- of standplaatstoelage. Bij het bepalen van de vergoeding wordt een voltijdse betrekking als basis genomen.
HOOFDSTUK XIII. - SLOTBEPALINGEN
Art.235. - In artikel 1 van het besluit van de Regering van 20 november 1996 betreffende de controle van de afwezigheden wegens ziekte in de organismen van openbaar nut van de Duitstalige Gemeenschap worden de woorden ", met uitzondering van het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap" geschrapt.
Art.236. - Artikel 1, 2°, van het besluit van de Regering van 30 november 2000 betreffende de regeling van de tegemoetkoming van de Duitstalige Gemeenschap en van sommige instellingen van openbaar nut in de vervoerkosten van de personeelsleden, vervangen bij het besluit van de Regering van 15 september 2016, wordt aangevuld met een bepaling onder d), luidende:
"d) het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap."
Art.237. - Opgeheven worden:
1° het besluit van de Regering van 10 maart 1999 tot vastlegging van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het "Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap);
2° het besluit van de Executieve van 6 mei 1992 van de Executieve tot vastlegging van het bedrag van het presentiegeld en van de vergoedingen voor reiskosten die worden toegekend aan de leden van de raad van beheer en aan de Vaste Commissie van het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap;
3° het besluit van de Regering van 2 februari 2018 tot vaststelling van de samenstelling van de directieraad van het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap.
Art.238. - Ambtenaren die op 31 december 2019 bij het BRF vastbenoemd zijn, vallen vanaf 1 januari 2020 onder de bepalingen van dit besluit.
Aan de ambtenaren wordt de weddeschaal van het niveau toegewezen, overeenkomstig hun geldelijke en administratieve anciënniteit die berekend wordt overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en met inachtneming van de bepalingen inzake bevordering.
Als de waarden van de overeenkomstig het tweede lid toegewezen weddeschaal lager zijn dan de waarden van de weddeschaal die voor de inwerkingtreding van dit besluit aan de ambtenaar was toegewezen met toepassing van het besluit van de Regering van 10 maart 1999 tot vastlegging van het administratief en geldelijk statuut van het personeel van het "Belgisches Rundfunk- und Fernsehzentrum der Deutschsprachigen Gemeinschaft" (Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap), dan wordt het contractueel personeelslid verder op basis van die weddeschaal en met toekenning van de tussentijdse verhogingen bezoldigd totdat hij op grond van de ontwikkeling van zijn loopbaan, minstens een even hoge waarde bereikt.
Als de ambtenaar op grond van de ontwikkeling van zijn loopbaan nooit een even hoge waarde bereikt, vormt de waarde van de op 31 december 2019 op hem van toepassing zijnde weddeschaal die overeenstemt met de maximale geldelijke anciënniteit van de weddeschalen die op grond van de ontwikkeling van zijn loopbaan aan hem worden toegewezen, de hoogst mogelijke berekeningsbasis voor zijn wedde.
Art.239. - De evaluaties die de ambtenaar vóór de inwerkingtreding van dit besluit gekregen heeft, worden omgezet als volgt:
1. de evaluaties "met grote onderscheiding", "met onderscheiding" en "tevredenstellend" worden omgezet in de evaluatie "positief";
2. de evaluatie "onvoldoende" wordt omgezet in de evaluatie "negatief".
Art.240. - Als departementshoofden wijst de raad van beheer met ingang van 1 januari 2020 voor vijf jaar de personeelsleden aan die, op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit, de volgende functie bekleden:
1° het personeelslid dat de functie van hoofdredacteur bekleedt, wordt hoofd van het departement Redactie;
2° het personeelslid dat de functie van hoofd Programmering bekleedt, wordt hoofd van het departement Programmering;
3° het personeelslid dat de functie van hoofd Administratie en Personeel bekleedt, wordt hoofd van het departement Administratie en Personeel;
4° het personeelslid dat de functie van hoofd Productie en Techniek bekleedt, wordt hoofd van het departement Productie en Techniek.
Art.241. - In afwijking van artikel 76, derde lid, wordt het departementshoofd vermeld in artikel 240, 3°, voor de duur van zijn aanstelling bezoldigd op basis van de weddeschaal II/6-59.
Art. 241.1. [1 - In afwijking van artikel 96, tweede lid, blijven medewerkers die op de dag vóór de inwerkingtreding van het besluit van de Regering van 28 oktober 2021 tot wijziging van verschillende bepalingen van de rechtspositieregeling en bezoldigingsregeling van het personeel van het Ministerie en van bepaalde organismen van openbaar nut van de Duitstalige Gemeenschap de in artikel 96, eerste lid, vermelde toelage ontvangen en niet aangewezen zijn als departementshoofd of lid van de directieraad, vanaf de inwerkingtreding van het besluit de in artikel 96, eerste lid, vermelde toelage ontvangen, indien ze worden aangewezen als eenheidshoofd.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij BDG 2021-10-28/35, art. 37, 002; Inwerkingtreding : 01-11-2021>
Art.242. - Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2020.
Art.243. - De Minister bevoegd voor Media is belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGEN.
Art. N1. BIJLAGE I - Lijst met de graden in het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap Rangschikking van de graden naargelang de rangen
Graad Rang
Niveau I
Directeur I.B
Leidend informaticus I.D
Leidend journalist I.D
Adviseur-technicus I.D
Adviseur I.D
Hoofdinformaticus I.E
Hoofdjournalist I.E
Adjunct-adviseur-technicus I.E
Adjunct-adviseur I.E
Informaticus I.F
Journalist I.F
Adjunct-technicus I.F
Adjunct I.F
Niveau II+
Leidend technisch assistent II+.AA
Leidend assistent II+.AA
Eerste technisch assistent II+.A
Eerste assistent II+.A
Technisch hoofdassistent II+.B
Hoofdassistent II+.B
Technisch assistent II+.C
Assistent II+.C
Niveau II
Leidend technicus II.AA
Leidend opsteller II.AA
Eerste technicus II.A
Eerste opsteller II.A
Hoofdtechnicus II.B
Hoofdopsteller II.B
Technicus II.C
Opsteller II.C
Niveau III
Eerste vakman III.A
Hoofdvakman III.B
Vakman III.C
Niveau IV
Eerste bode-telefonist IV.A
Hoofdbode-telefonist IV.B
Bode-telefonist IV.C
Art. N2. BIJLAGE II - Weddeschalen
Barema | | | IV/1 | IV/2 | IV/3 | IV/4 | IV/5 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 77,22 | 88,99 | 88,99 | 96,67 | 104,31 |
| tweejaarl. | 3 | 154,42 | 178,03 | 178,03 | 193,35 | 208,63 |
| tweejaarl. | 8 | 86,85 | 100,17 | 100,17 | 108,76 | 117,38 |
| | | | | | | |
Min | | | 12.453,53 | 12.681,37 | 13.382,41 | 13.820,57 | 14.696,86 |
Max | | | 13.843,25 | 14.283,79 | 14.984,83 | 15.560,71 | 16.574,72 |
| | | | | | | |
0 | | | 12.453,53 | 12.681,37 | 13.382,41 | 13.820,57 | 14.696,86 |
1 | | | 12.530,75 | 12.770,36 | 13.471,40 | 13.917,24 | 14.801,17 |
2 | | | 12.607,97 | 12.859,35 | 13.560,39 | 14.013,91 | 14.905,48 |
3 | | | 12.685,19 | 12.948,34 | 13.649,38 | 14.110,58 | 15.009,79 |
5 | | | 12.839,61 | 13.126,37 | 13.827,41 | 14.303,93 | 15.218,42 |
7 | | | 12.994,03 | 13.304,40 | 14.005,44 | 14.497,28 | 15.427,05 |
9 | | | 13.148,45 | 13.482,43 | 14.183,47 | 14.690,63 | 15.635,68 |
11 | | | 13.235,30 | 13.582,60 | 14.283,64 | 14.799,39 | 15.753,06 |
13 | | | 13.322,15 | 13.682,77 | 14.383,81 | 14.908,15 | 15.870,44 |
15 | | | 13.409,00 | 13.782,94 | 14.483,98 | 15.016,91 | 15.987,82 |
17 | | | 13.495,85 | 13.883,11 | 14.584,15 | 15.125,67 | 16.105,20 |
19 | | | 13.582,70 | 13.983,28 | 14.684,32 | 15.234,43 | 16.222,58 |
21 | | | 13.669,55 | 14.083,45 | 14.784,49 | 15.343,19 | 16.339,96 |
23 | | | 13.756,40 | 14.183,62 | 14.884,66 | 15.451,95 | 16.457,34 |
25 | | | 13.843,25 | 14.283,79 | 14.984,83 | 15.560,71 | 16.574,72 |
Barema | | | IV/1-59 | IV/2-59 | IV/3-59 | IV/4-59 | IV/5-59 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 77,22 | 88,99 | 88,99 | 96,67 | 104,31 |
| tweejaarl. | 3 | 154,42 | 178,03 | 178,03 | 193,35 | 208,63 |
| tweejaarl. | 7 | 86,85 | 100,17 | 100,17 | 108,76 | 117,38 |
| tweejaarl. | 1 | 173,70 | 200,34 | 200,34 | 217,52 | 234,76 |
| | | | | | | |
Min | | | 12.453,53 | 12.681,37 | 13.382,41 | 13.820,57 | 14.696,86 |
Max | | | 13.930,10 | 14.383,96 | 15.085,00 | 15.669,47 | 16.692,10 |
| | | | | | | |
0 | | | 12.453,53 | 12.681,37 | 13.382,41 | 13.820,57 | 14.696,86 |
1 | | | 12.530,75 | 12.770,36 | 13.471,40 | 13.917,24 | 14.801,17 |
2 | | | 12.607,97 | 12.859,35 | 13.560,39 | 14.013,91 | 14.905,48 |
3 | | | 12.685,19 | 12.948,34 | 13.649,38 | 14.110,58 | 15.009,79 |
5 | | | 12.839,61 | 13.126,37 | 13.827,41 | 14.303,93 | 15.218,42 |
7 | | | 12.994,03 | 13.304,40 | 14.005,44 | 14.497,28 | 15.427,05 |
9 | | | 13.148,45 | 13.482,43 | 14.183,47 | 14.690,63 | 15.635,68 |
11 | | | 13.235,30 | 13.582,60 | 14.283,64 | 14.799,39 | 15.753,06 |
13 | | | 13.322,15 | 13.682,77 | 14.383,81 | 14.908,15 | 15.870,44 |
15 | | | 13.409,00 | 13.782,94 | 14.483,98 | 15.016,91 | 15.987,82 |
17 | | | 13.495,85 | 13.883,11 | 14.584,15 | 15.125,67 | 16.105,20 |
19 | | | 13.582,70 | 13.983,28 | 14.684,32 | 15.234,43 | 16.222,58 |
21 | | | 13.669,55 | 14.083,45 | 14.784,49 | 15.343,19 | 16.339,96 |
23 | | | 13.756,40 | 14.183,62 | 14.884,66 | 15.451,95 | 16.457,34 |
25 | | | 13.930,10 | 14.383,96 | 15.085,00 | 15.669,47 | 16.692,10 |
Barema | | | III/1 | III/2 | III/3 | III/4 | III/5 | III/6 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 190,30 | 208,66 | 258,74 | 258,74 | 291,40 | 291,40 |
| tweejaarl. | 3 | 380,58 | 417,30 | 517,46 | 517,46 | 582,82 | 582,82 |
| tweejaarl. | 8 | 214,07 | 234,72 | 291,06 | 291,06 | 327,83 | 327,83 |
Min | | | 13.044,41 | 14.308,79 | 13.770,49 | 15.335,31 | 16.274,21 | 17.025,33 |
Max | | | 16.469,61 | 18.064,43 | 18.427,57 | 19.992,39 | 21.519,51 | 22.270,63 |
| | | | | | | | |
0 | | | 13.044,41 | 14.308,79 | 13.770,49 | 15.335,31 | 16.274,21 | 17.025,33 |
1 | | | 13.234,71 | 14.517,45 | 14.029,23 | 15.594,05 | 16.565,61 | 17.316,73 |
2 | | | 13.425,01 | 14.726,11 | 14.287,97 | 15.852,79 | 16.857,01 | 17.608,13 |
3 | | | 13.615,31 | 14.934,77 | 14.546,71 | 16.111,53 | 17.148,41 | 17.899,53 |
5 | | | 13.995,89 | 15.352,07 | 15.064,17 | 16.628,99 | 17.731,23 | 18.482,35 |
7 | | | 14.376,47 | 15.769,37 | 15.581,63 | 17.146,45 | 18.314,05 | 19.065,17 |
9 | | | 14.757,05 | 16.186,67 | 16.099,09 | 17.663,91 | 18.896,87 | 19.647,99 |
11 | | | 14.971,12 | 16.421,39 | 16.390,15 | 17.954,97 | 19.224,70 | 19.975,82 |
13 | | | 15.185,19 | 16.656,11 | 16.681,21 | 18.246,03 | 19.552,53 | 20.303,65 |
15 | | | 15.399,26 | 16.890,83 | 16.972,27 | 18.537,09 | 19.880,36 | 20.631,48 |
17 | | | 15.613,33 | 17.125,55 | 17.263,33 | 18.828,15 | 20.208,19 | 20.959,31 |
19 | | | 15.827,40 | 17.360,27 | 17.554,39 | 19.119,21 | 20.536,02 | 21.287,14 |
21 | | | 16.041,47 | 17.594,99 | 17.845,45 | 19.410,27 | 20.863,85 | 21.614,97 |
23 | | | 16.255,54 | 17.829,71 | 18.136,51 | 19.701,33 | 21.191,68 | 21.942,80 |
25 | | | 16.469,61 | 18.064,43 | 18.427,57 | 19.992,39 | 21.519,51 | 22.270,63 |
Barema | | | III/1-59 | III/2-59 | III/3-59 | III/4-59 | III/5-59 | III/6-59 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 190,30 | 208,66 | 258,74 | 258,74 | 291,40 | 291,40 |
| tweejaarl. | 3 | 380,58 | 417,30 | 517,46 | 517,46 | 582,82 | 582,82 |
| tweejaarl. | 7 | 214,07 | 234,72 | 291,06 | 291,06 | 327,83 | 327,83 |
| tweejaarl. | 1 | 428,14 | 469,44 | 582,12 | 582,12 | 655,66 | 655,66 |
| | | | | | | | |
Min | | | 13.044,41 | 14.308,79 | 13.770,49 | 15.335,31 | 16.274,21 | 17.025,33 |
Max | | | 16.683,68 | 18.299,15 | 18.718,63 | 20.283,45 | 21.847,34 | 22.598,46 |
| | | | | | | | |
0 | | | 13.044,41 | 14.308,79 | 13.770,49 | 15.335,31 | 16.274,21 | 17.025,33 |
1 | | | 13.234,71 | 14.517,45 | 14.029,23 | 15.594,05 | 16.565,61 | 17.316,73 |
2 | | | 13.425,01 | 14.726,11 | 14.287,97 | 15.852,79 | 16.857,01 | 17.608,13 |
3 | | | 13.615,31 | 14.934,77 | 14.546,71 | 16.111,53 | 17.148,41 | 17.899,53 |
5 | | | 13.995,89 | 15.352,07 | 15.064,17 | 16.628,99 | 17.731,23 | 18.482,35 |
7 | | | 14.376,47 | 15.769,37 | 15.581,63 | 17.146,45 | 18.314,05 | 19.065,17 |
9 | | | 14.757,05 | 16.186,67 | 16.099,09 | 17.663,91 | 18.896,87 | 19.647,99 |
11 | | | 14.971,12 | 16.421,39 | 16.390,15 | 17.954,97 | 19.224,70 | 19.975,82 |
13 | | | 15.185,19 | 16.656,11 | 16.681,21 | 18.246,03 | 19.552,53 | 20.303,65 |
15 | | | 15.399,26 | 16.890,83 | 16.972,27 | 18.537,09 | 19.880,36 | 20.631,48 |
17 | | | 15.613,33 | 17.125,55 | 17.263,33 | 18.828,15 | 20.208,19 | 20.959,31 |
19 | | | 15.827,40 | 17.360,27 | 17.554,39 | 19.119,21 | 20.536,02 | 21.287,14 |
21 | | | 16.041,47 | 17.594,99 | 17.845,45 | 19.410,27 | 20.863,85 | 21.614,97 |
23 | | | 16.255,54 | 17.829,71 | 18.136,51 | 19.701,33 | 21.191,68 | 21.942,80 |
25 | | | 16.683,68 | 18.299,15 | 18.718,63 | 20.283,45 | 21.847,34 | 22.598,46 |
Barema | | | II/1 | II/2 | II/3 | II/4 | II/6 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 429,08 | 452,08 | 452,08 | 485,46 | 485,46 |
| tweejaarl. | 3 | 858,22 | 904,15 | 904,15 | 970,91 | 970,91 |
| tweejaarl. | 8 | 482,76 | 508,57 | 508,57 | 546,13 | 546,13 |
| | | | | | | |
Min | | | 14.258,72 | 15.034,87 | 17.188,08 | 19.416,39 | 31.842,29 |
Max | | | 21.982,70 | 23.172,12 | 25.325,33 | 28.154,54 | 40.580,44 |
| | | | | | | |
0 | | | 14.258,72 | 15.034,87 | 17.188,08 | 19.416,39 | 31.842,29 |
1 | | | 14.687,80 | 15.486,95 | 17.640,16 | 19.901,85 | 32.327,75 |
2 | | | 15.116,88 | 15.939,03 | 18.092,24 | 20.387,31 | 32.813,21 |
3 | | | 15.545,96 | 16.391,11 | 18.544,32 | 20.872,77 | 33.298,67 |
5 | | | 16.404,18 | 17.295,26 | 19.448,47 | 21.843,68 | 34.269,58 |
7 | | | 17.262,40 | 18.199,41 | 20.352,62 | 22.814,59 | 35.240,49 |
9 | | | 18.120,62 | 19.103,56 | 21.256,77 | 23.785,50 | 36.211,40 |
11 | | | 18.603,38 | 19.612,13 | 21.765,34 | 24.331,63 | 36.757,53 |
13 | | | 19.086,14 | 20.120,70 | 22.273,91 | 24.877,76 | 37.303,66 |
15 | | | 19.568,90 | 20.629,27 | 22.782,48 | 25.423,89 | 37.849,79 |
17 | | | 20.051,66 | 21.137,84 | 23.291,05 | 25.970,02 | 38.395,92 |
19 | | | 20.534,42 | 21.646,41 | 23.799,62 | 26.516,15 | 38.942,05 |
21 | | | 21.017,18 | 22.154,98 | 24.308,19 | 27.062,28 | 39.488,18 |
23 | | | 21.499,94 | 22.663,55 | 24.816,76 | 27.608,41 | 40.034,31 |
25 | | | 21.982,70 | 23.172,12 | 25.325,33 | 28.154,54 | 40.580,44 |
Barema | | | II/1-59 | II/2-59 | II/3-59 | II/4-59 | II/6-59 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 429,08 | 452,08 | 452,08 | 485,46 | 485,46 |
| tweejaarl. | 3 | 858,22 | 904,15 | 904,15 | 970,91 | 970,91 |
| tweejaarl. | 7 | 482,76 | 508,57 | 508,57 | 546,13 | 546,13 |
| tweejaarl. | 1 | 965,52 | 1.017,14 | 1.017,14 | 1.092,26 | 1.092,26 |
| | | | | | | |
Min | | | 14.258,72 | 15.034,87 | 17.188,08 | 19.416,39 | 31.842,29 |
Max | | | 22.465,46 | 23.680,69 | 25.833,90 | 28.700,67 | 41.126,57 |
| | | | | | | |
0 | | | 14.258,72 | 15.034,87 | 17.188,08 | 19.416,39 | 31.842,29 |
1 | | | 14.687,80 | 15.486,95 | 17.640,16 | 19.901,85 | 32.327,75 |
2 | | | 15.116,88 | 15.939,03 | 18.092,24 | 20.387,31 | 32.813,21 |
3 | | | 15.545,96 | 16.391,11 | 18.544,32 | 20.872,77 | 33.298,67 |
5 | | | 16.404,18 | 17.295,26 | 19.448,47 | 21.843,68 | 34.269,58 |
7 | | | 17.262,40 | 18.199,41 | 20.352,62 | 22.814,59 | 35.240,49 |
9 | | | 18.120,62 | 19.103,56 | 21.256,77 | 23.785,50 | 36.211,40 |
11 | | | 18.603,38 | 19.612,13 | 21.765,34 | 24.331,63 | 36.757,53 |
13 | | | 19.086,14 | 20.120,70 | 22.273,91 | 24.877,76 | 37.303,66 |
15 | | | 19.568,90 | 20.629,27 | 22.782,48 | 25.423,89 | 37.849,79 |
17 | | | 20.051,66 | 21.137,84 | 23.291,05 | 25.970,02 | 38.395,92 |
19 | | | 20.534,42 | 21.646,41 | 23.799,62 | 26.516,15 | 38.942,05 |
21 | | | 21.017,18 | 22.154,98 | 24.308,19 | 27.062,28 | 39.488,18 |
23 | | | 21.499,94 | 22.663,55 | 24.816,76 | 27.608,41 | 40.034,31 |
25 | | | 22.465,46 | 23.680,69 | 25.833,90 | 28.700,67 | 41.126,57 |
Barema | | | II+/1 | II+/2 | II+/3 | II+/5 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 452,08 | 395,04 | 414,50 | 414,50 |
| tweejaarl. | 3 | 904,15 | 790,07 | 829,01 | 829,01 |
| tweejaarl. | 8 | 508,57 | 444,41 | 466,33 | 466,33 |
| | | | | | |
Min | | | 17.338,30 | 19.654,25 | 22.270,63 | 35.923,35 |
Max | | | 25.475,55 | 26.764,86 | 29.731,80 | 43.384,52 |
| | | | | | |
0 | | | 17.338,30 | 19.654,25 | 22.270,63 | 35.923,35 |
1 | | | 17.790,38 | 20.049,29 | 22.685,13 | 36.337,85 |
2 | | | 18.242,46 | 20.444,33 | 23.099,63 | 36.752,35 |
3 | | | 18.694,54 | 20.839,37 | 23.514,13 | 37.166,85 |
5 | | | 19.598,69 | 21.629,44 | 24.343,14 | 37.995,86 |
7 | | | 20.502,84 | 22.419,51 | 25.172,15 | 38.824,87 |
9 | | | 21.406,99 | 23.209,58 | 26.001,16 | 39.653,88 |
11 | | | 21.915,56 | 23.653,99 | 26.467,49 | 40.120,21 |
13 | | | 22.424,13 | 24.098,40 | 26.933,82 | 40.586,54 |
15 | | | 22.932,70 | 24.542,81 | 27.400,15 | 41.052,87 |
17 | | | 23.441,27 | 24.987,22 | 27.866,48 | 41.519,20 |
19 | | | 23.949,84 | 25.431,63 | 28.332,81 | 41.985,53 |
21 | | | 24.458,41 | 25.876,04 | 28.799,14 | 42.451,86 |
23 | | | 24.966,98 | 26.320,45 | 29.265,47 | 42.918,19 |
25 | | | 25.475,55 | 26.764,86 | 29.731,80 | 43.384,52 |
Barema | | | II+/1-59 | II+/2-59 | II+/3-59 | II+/5-59 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 452,08 | 395,04 | 414,50 | 414,50 |
| tweejaarl. | 3 | 904,15 | 790,07 | 829,01 | 829,01 |
| tweejaarl. | 7 | 508,57 | 444,41 | 466,33 | 466,33 |
| tweejaarl. | 1 | 1.017,14 | 888,82 | 932,66 | 932,66 |
| | | | | | |
Min | | | 17.338,30 | 19.654,25 | 22.270,63 | 35.923,35 |
Max | | | 25.984,12 | 27.209,27 | 30.198,13 | 43.850,85 |
| | | | | | |
0 | | | 17.338,30 | 19.654,25 | 22.270,63 | 35.923,35 |
1 | | | 17.790,38 | 20.049,29 | 22.685,13 | 36.337,85 |
2 | | | 18.242,46 | 20.444,33 | 23.099,63 | 36.752,35 |
3 | | | 18.694,54 | 20.839,37 | 23.514,13 | 37.166,85 |
5 | | | 19.598,69 | 21.629,44 | 24.343,14 | 37.995,86 |
7 | | | 20.502,84 | 22.419,51 | 25.172,15 | 38.824,87 |
9 | | | 21.406,99 | 23.209,58 | 26.001,16 | 39.653,88 |
11 | | | 21.915,56 | 23.653,99 | 26.467,49 | 40.120,21 |
13 | | | 22.424,13 | 24.098,40 | 26.933,82 | 40.586,54 |
15 | | | 22.932,70 | 24.542,81 | 27.400,15 | 41.052,87 |
17 | | | 23.441,27 | 24.987,22 | 27.866,48 | 41.519,20 |
19 | | | 23.949,84 | 25.431,63 | 28.332,81 | 41.985,53 |
21 | | | 24.458,41 | 25.876,04 | 28.799,14 | 42.451,86 |
23 | | | 24.966,98 | 26.320,45 | 29.265,47 | 42.918,19 |
25 | | | 25.984,12 | 27.209,27 | 30.198,13 | 43.850,85 |
Barema | | | I/1 | I/2 | I/3 | I/4 | I/5 | I/6 | I/7 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 560,57 | 596,73 | 624,55 | 624,55 | 596,73 | 638,45 | 603,68 |
| tweejaarl. | 3 | 1.121,13 | 1.193,44 | 1.249,09 | 1.249,09 | 1.193,44 | 1.276,89 | 1.207,35 |
| tweejaarl. | 7 | 720,71 | 767,21 | 802,98 | 802,98 | 767,21 | 820,88 | 776,17 |
| | | | | | | | | |
Min | | | 22.433,37 | 23.184,50 | 27.741,28 | 24.836,95 | 31.071,23 | 27.816,39 | 35.052,15 |
Max | | | 32.523,44 | 33.925,48 | 38.983,06 | 36.078,73 | 41.812,21 | 39.308,57 | 45.918,43 |
| | | | | | | | | |
0 | | | 22.433,37 | 23.184,50 | 27.741,28 | 24.836,95 | 31.071,23 | 27.816,39 | 35.052,15 |
1 | | | 22.993,94 | 23.781,23 | 28.365,83 | 25.461,50 | 31.667,96 | 28.454,84 | 35.655,83 |
2 | | | 23.554,51 | 24.377,96 | 28.990,38 | 26.086,05 | 32.264,69 | 29.093,29 | 36.259,51 |
3 | | | 24.115,08 | 24.974,69 | 29.614,93 | 26.710,60 | 32.861,42 | 29.731,74 | 36.863,19 |
5 | | | 25.236,21 | 26.168,13 | 30.864,02 | 27.959,69 | 34.054,86 | 31.008,63 | 38.070,54 |
7 | | | 26.357,34 | 27.361,57 | 32.113,11 | 29.208,78 | 35.248,30 | 32.285,52 | 39.277,89 |
9 | | | 27.478,47 | 28.555,01 | 33.362,20 | 30.457,87 | 36.441,74 | 33.562,41 | 40.485,24 |
11 | | | 28.199,18 | 29.322,22 | 34.165,18 | 31.260,85 | 37.208,95 | 34.383,29 | 41.261,41 |
13 | | | 28.919,89 | 30.089,43 | 34.968,16 | 32.063,83 | 37.976,16 | 35.204,17 | 42.037,58 |
15 | | | 29.640,60 | 30.856,64 | 35.771,14 | 32.866,81 | 38.743,37 | 36.025,05 | 42.813,75 |
17 | | | 30.361,31 | 31.623,85 | 36.574,12 | 33.669,79 | 39.510,58 | 36.845,93 | 43.589,92 |
19 | | | 31.082,02 | 32.391,06 | 37.377,10 | 34.472,77 | 40.277,79 | 37.666,81 | 44.366,09 |
21 | | | 31.802,73 | 33.158,27 | 38.180,08 | 35.275,75 | 41.045,00 | 38.487,69 | 45.142,26 |
23 | | | 32.523,44 | 33.925,48 | 38.983,06 | 36.078,73 | 41.812,21 | 39.308,57 | 45.918,43 |
Barema | | | I/1-59 | I/2-59 | I/3-59 | I/4-59 | I/5-59 | I/6-59 | I/7-59 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 560,57 | 596,73 | 624,55 | 624,55 | 596,73 | 638,45 | 603,68 |
| tweejaarl. | 3 | 1.121,13 | 1.193,44 | 1.249,09 | 1.249,09 | 1.193,44 | 1.276,89 | 1.207,35 |
| tweejaarl. | 6 | 720,71 | 767,21 | 802,98 | 802,98 | 767,21 | 820,88 | 776,17 |
| tweejaarl. | 1 | 1.441,42 | 1.534,42 | 1.605,96 | 1.605,96 | 1.534,42 | 1.641,76 | 1.552,34 |
| | | | | | | | | |
Min | | | 22.433,37 | 23.184,50 | 27.741,28 | 24.836,95 | 31.071,23 | 27.816,39 | 35.052,15 |
Max | | | 33.244,15 | 34.692,69 | 39.786,04 | 36.881,71 | 42.579,42 | 40.129,45 | 46.694,60 |
| | | | | | | | | |
0 | | | 22.433,37 | 23.184,50 | 27.741,28 | 24.836,95 | 31.071,23 | 27.816,39 | 35.052,15 |
1 | | | 22.993,94 | 23.781,23 | 28.365,83 | 25.461,50 | 31.667,96 | 28.454,84 | 35.655,83 |
2 | | | 23.554,51 | 24.377,96 | 28.990,38 | 26.086,05 | 32.264,69 | 29.093,29 | 36.259,51 |
3 | | | 24.115,08 | 24.974,69 | 29.614,93 | 26.710,60 | 32.861,42 | 29.731,74 | 36.863,19 |
5 | | | 25.236,21 | 26.168,13 | 30.864,02 | 27.959,69 | 34.054,86 | 31.008,63 | 38.070,54 |
7 | | | 26.357,34 | 27.361,57 | 32.113,11 | 29.208,78 | 35.248,30 | 32.285,52 | 39.277,89 |
9 | | | 27.478,47 | 28.555,01 | 33.362,20 | 30.457,87 | 36.441,74 | 33.562,41 | 40.485,24 |
11 | | | 28.199,18 | 29.322,22 | 34.165,18 | 31.260,85 | 37.208,95 | 34.383,29 | 41.261,41 |
13 | | | 28.919,89 | 30.089,43 | 34.968,16 | 32.063,83 | 37.976,16 | 35.204,17 | 42.037,58 |
15 | | | 29.640,60 | 30.856,64 | 35.771,14 | 32.866,81 | 38.743,37 | 36.025,05 | 42.813,75 |
17 | | | 30.361,31 | 31.623,85 | 36.574,12 | 33.669,79 | 39.510,58 | 36.845,93 | 43.589,92 |
19 | | | 31.082,02 | 32.391,06 | 37.377,10 | 34.472,77 | 40.277,79 | 37.666,81 | 44.366,09 |
21 | | | 31.802,73 | 33.158,27 | 38.180,08 | 35.275,75 | 41.045,00 | 38.487,69 | 45.142,26 |
23 | | | 33.244,15 | 34.692,69 | 39.786,04 | 36.881,71 | 42.579,42 | 40.129,45 | 46.694,60 |
Barema | | | I/8 | I/9 | I/11 | I/12 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 721,91 | 701,04 | 694,09 | 896,48 |
| tweejaarl. | 3 | 1.443,83 | 1.402,07 | 1.388,18 | 1.792,93 |
| tweejaarl. | 7 | 928,18 | 901,35 | 892,41 | 1.152,06 |
| | | | | | |
Min | | | 30.921,01 | 39.759,16 | 43.164,22 | 58.918,98 |
Max | | | 43.915,49 | 52.377,94 | 55.657,90 | 75.051,63 |
| | | | | | |
0 | | | 30.921,01 | 39.759,16 | 43.164,22 | 58.918,98 |
1 | | | 31.642,92 | 40.460,20 | 43.858,31 | 59.815,46 |
2 | | | 32.364,83 | 41.161,24 | 44.552,40 | 60.711,94 |
3 | | | 33.086,74 | 41.862,28 | 45.246,49 | 61.608,42 |
5 | | | 34.530,57 | 43.264,35 | 46.634,67 | 63.401,35 |
7 | | | 35.974,40 | 44.666,42 | 48.022,85 | 65.194,28 |
9 | | | 37.418,23 | 46.068,49 | 49.411,03 | 66.987,21 |
11 | | | 38.346,41 | 46.969,84 | 50.303,44 | 68.139,27 |
13 | | | 39.274,59 | 47.871,19 | 51.195,85 | 69.291,33 |
15 | | | 40.202,77 | 48.772,54 | 52.088,26 | 70.443,39 |
17 | | | 41.130,95 | 49.673,89 | 52.980,67 | 71.595,45 |
19 | | | 42.059,13 | 50.575,24 | 53.873,08 | 72.747,51 |
21 | | | 42.987,31 | 51.476,59 | 54.765,49 | 73.899,57 |
23 | | | 43.915,49 | 52.377,94 | 55.657,90 | 75.051,63 |
Barema | | | I/8-59 | I/9-59 | I/11-59 | I/12-59 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 721,91 | 701,04 | 694,09 | 896,48 |
| tweejaarl. | 3 | 1.443,83 | 1.402,07 | 1.388,18 | 1.792,93 |
| tweejaarl. | 6 | 928,18 | 901,35 | 892,41 | 1.152,06 |
| tweejaarl. | 1 | 1.856,36 | 1.802,70 | 1.784,82 | 2.304,12 |
| | | | | | |
Min | | | 30.921,01 | 39.759,16 | 43.164,22 | 58.918,98 |
Max | | | 44.843,67 | 53.279,29 | 56.550,31 | 76.203,69 |
| | | | | | |
0 | | | 30.921,01 | 39.759,16 | 43.164,22 | 58.918,98 |
1 | | | 31.642,92 | 40.460,20 | 43.858,31 | 59.815,46 |
2 | | | 32.364,83 | 41.161,24 | 44.552,40 | 60.711,94 |
3 | | | 33.086,74 | 41.862,28 | 45.246,49 | 61.608,42 |
5 | | | 34.530,57 | 43.264,35 | 46.634,67 | 63.401,35 |
7 | | | 35.974,40 | 44.666,42 | 48.022,85 | 65.194,28 |
9 | | | 37.418,23 | 46.068,49 | 49.411,03 | 66.987,21 |
11 | | | 38.346,41 | 46.969,84 | 50.303,44 | 68.139,27 |
13 | | | 39.274,59 | 47.871,19 | 51.195,85 | 69.291,33 |
15 | | | 40.202,77 | 48.772,54 | 52.088,26 | 70.443,39 |
17 | | | 41.130,95 | 49.673,89 | 52.980,67 | 71.595,45 |
19 | | | 42.059,13 | 50.575,24 | 53.873,08 | 72.747,51 |
21 | | | 42.987,31 | 51.476,59 | 54.765,49 | 73.899,57 |
23 | | | 44.843,67 | 53.279,29 | 56.550,31 | 76.203,69 |
[1 Vanaf 1 januari 2021 gelden de volgende weddeschalen in niveau IV:
Barema | | | IV/1 | IV/2 | IV/3 | IV/4 | IV/5 | IV/6 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 78,75 | 90,78 | 90,78 | 98,58 | 106,40 | 130,50 |
| tweejaarl. | 3 | 157,49 | 181,59 | 181,59 | 197,20 | 212,79 | 261,05 |
| tweejaarl. | 8 | 88,60 | 102,17 | 102,17 | 110,95 | 119,73 | 146,87 |
| | | | | | | | |
Min | | | 12.702,60 | 12.935,00 | 13.650,06 | 14.096,98 | 14.990,80 | 15.986,79 |
Max | | | 14.120,12 | 14.569,47 | 15.284,53 | 15.871,92 | 16.906,21 | 18.336,40 |
| | | | | | | | |
0 | | | 12.702,60 | 12.935,00 | 13.650,06 | 14.096,98 | 14.990,80 | 15.986,79 |
1 | | | 12.781,35 | 13.025,78 | 13.740,84 | 14.195,56 | 15.097,20 | 16.117,29 |
2 | | | 12.860,10 | 13.116,56 | 13.831,62 | 14.294,14 | 15.203,60 | 16.247,79 |
3 | | | 12.938,85 | 13.207,34 | 13.922,40 | 14.392,72 | 15.310,00 | 16.378,29 |
5 | | | 13.096,34 | 13.388,93 | 14.103,99 | 14.589,92 | 15.522,79 | 16.639,34 |
7 | | | 13.253,83 | 13.570,52 | 14.285,58 | 14.787,12 | 15.735,58 | 16.900,39 |
9 | | | 13.411,32 | 13.752,11 | 14.467,17 | 14.984,32 | 15.948,37 | 17.161,44 |
11 | | | 13.499,92 | 13.854,28 | 14.569,34 | 15.095,27 | 16.068,10 | 17.308,31 |
13 | | | 13.588,52 | 13.956,45 | 14.671,51 | 15.206,22 | 16.187,83 | 17.455,18 |
15 | | | 13.677,12 | 14.058,62 | 14.773,68 | 15.317,17 | 16.307,56 | 17.602,05 |
17 | | | 13.765,72 | 14.160,79 | 14.875,85 | 15.428,12 | 16.427,29 | 17.748,92 |
19 | | | 13.854,32 | 14.262,96 | 14.978,02 | 15.539,07 | 16.547,02 | 17.895,79 |
21 | | | 13.942,92 | 14.365,13 | 15.080,19 | 15.650,02 | 16.666,75 | 18.042,66 |
23 | | | 14.031,52 | 14.467,30 | 15.182,36 | 15.760,97 | 16.786,48 | 18.189,53 |
25 | | | 14.120,12 | 14.569,47 | 15.284,53 | 15.871,92 | 16.906,2 | 18.336,40 |
Barema | | | IV/1-59 | IV/2-59 | IV/3-59 | IV/4-59 | IV/5-59 | IV/6-59 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 78,75 | 90,78 | 90,78 | 98,58 | 106,40 | 130,50 |
| tweejaarl. | 3 | 157,49 | 181,59 | 181,59 | 197,20 | 212,79 | 261,05 |
| tweejaarl. | 7 | 88,60 | 102,17 | 102,17 | 110,95 | 119,73 | 146,87 |
| tweejaarl. | 1 | 177,20 | 204,34 | 204,34 | 221,90 | 239,46 | 293,74 |
| | | | | | | | |
Min | | | 12.702,60 | 12.935,00 | 13.650,06 | 14.096,98 | 14.990,80 | 15.986,79 |
Max | | | 14.208,72 | 14.671,64 | 15.386,70 | 15.982,87 | 17.025,94 | 18.483,27 |
| | | | | | | | |
0 | | | 12.702,60 | 12.935,00 | 13.650,06 | 14.096,98 | 14.990,80 | 15.986,79 |
1 | | | 12.781,35 | 13.025,78 | 13.740,84 | 14.195,56 | 15.097,20 | 16.117,29 |
2 | | | 12.860,10 | 13.116,56 | 13.831,62 | 14.294,14 | 15.203,60 | 16.247,79 |
3 | | | 12.938,85 | 13.207,34 | 13.922,40 | 14.392,72 | 15.310,00 | 16.378,29 |
5 | | | 13.096,34 | 13.388,93 | 14.103,99 | 14.589,92 | 15.522,79 | 16.639,34 |
7 | | | 13.253,83 | 13.570,52 | 14.285,58 | 14.787,12 | 15.735,58 | 16.900,39 |
9 | | | 13.411,32 | 13.752,11 | 14.467,17 | 14.984,32 | 15.948,37 | 17.161,44 |
11 | | | 13.499,92 | 13.854,28 | 14.569,34 | 15.095,27 | 16.068,10 | 17.308,31 |
13 | | | 13.588,52 | 13.956,45 | 14.671,51 | 15.206,22 | 16.187,83 | 17.455,18 |
15 | | | 13.677,12 | 14.058,62 | 14.773,68 | 15.317,17 | 16.307,56 | 17.602,05 |
17 | | | 13.765,72 | 14.160,79 | 14.875,85 | 15.428,12 | 16.427,29 | 17.748,92 |
19 | | | 13.854,32 | 14.262,96 | 14.978,02 | 15.539,07 | 16.547,02 | 17.895,79 |
21 | | | 13.942,92 | 14.365,13 | 15.080,19 | 15.650,02 | 16.666,75 | 18.042,66 |
23 | | | 14.031,52 | 14.467,30 | 15.182,36 | 15.760,97 | 16.786,48 | 18.189,53 |
25 | | | 14.208,72 | 14.671,64 | 15.386,70 | 15.982,87 | 17.025,94 | 18.483,27 |
Vanaf 1 januari 2022 gelden de volgende weddeschalen in niveau II+:
Barema | | | II+/1 | II+/2 | II+/3 | II+/4 | II+/5 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 460,66 | 402,55 | 422,36 | 422,36 | 422,36 |
| tweejaarl. | 3 | 921,32 | 805,09 | 844,75 | 844,75 | 844,75 |
| tweejaarl. | 8 | 518,24 | 452,85 | 475,20 | 475,20 | 475,20 |
| | | | | | | |
Min | | | 17.667,73 | 20.027,68 | 22.693,77 | 27.872,90 | 36.605,89 |
Max | | | 25.959,59 | 27.273,39 | 30.296,70 | 35.475,83 | 44.208,82 |
| | | | | | | |
0 | | | 17.667,73 | 20.027,68 | 22.693,77 | 27.872,90 | 36.605,89 |
1 | | | 18.128,39 | 20.430,23 | 23.116,13 | 28.295,26 | 37.028,25 |
2 | | | 18.589,05 | 20.832,77 | 23.538,49 | 28.717,62 | 37.450,61 |
3 | | | 19.049,71 | 21.235,32 | 23.960,85 | 29.139,98 | 37.872,97 |
5 | | | 19.971,03 | 22.040,41 | 24.805,60 | 29.984,73 | 38.717,72 |
7 | | | 20.892,35 | 22.845,50 | 25.650,35 | 30.829,48 | 39.562,47 |
9 | | | 21.813,67 | 23.650,59 | 26.495,10 | 31.674,23 | 40.407,22 |
11 | | | 22.331,91 | 24.103,44 | 26.970,30 | 32.149,43 | 40.882,42 |
13 | | | 22.850,15 | 24.556,29 | 27.445,50 | 32.624,63 | 41.357,62 |
15 | | | 23.368,39 | 25.009,14 | 27.920,70 | 33.099,83 | 41.832,82 |
17 | | | 23.886,63 | 25.461,99 | 28.395,90 | 33.575,03 | 42.308,02 |
19 | | | 24.404,87 | 25.914,84 | 28.871,10 | 34.050,23 | 42.783,22 |
21 | | | 24.923,11 | 26.367,69 | 29.346,30 | 34.525,43 | 43.258,42 |
23 | | | 25.441,35 | 26.820,54 | 29.821,50 | 35.000,63 | 43.733,62 |
25 | | | 25.959,59 | 27.273,39 | 30.296,70 | 35.475,83 | 44.208,82 |
Barema | | | II+/1-59 | II+/2-59 | II+/3-59 | II+/4-59 | II+/5-59 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 460,66 | 402,55 | 422,36 | 422,36 | 422,36 |
| tweejaarl. | 3 | 921,32 | 805,09 | 844,75 | 844,75 | 844,75 |
| tweejaarl. | 7 | 518,24 | 452,85 | 475,20 | 475,20 | 475,20 |
| tweejaarl. | 1 | 1.036,48 | 905,70 | 950,40 | 950,40 | 950,40 |
| | | | | | | |
Min | | | 17.667,73 | 20.027,68 | 22.693,77 | 27.872,90 | 36.605,89 |
Max | | | 26.477,83 | 27.726,24 | 30.771,90 | 35.951,03 | 44.684,02 |
| | | | | | | |
0 | | | 17.667,73 | 20.027,68 | 22.693,77 | 27.872,90 | 36.605,89 |
1 | | | 18.128,39 | 20.430,23 | 23.116,13 | 28.295,26 | 37.028,25 |
2 | | | 18.589,05 | 20.832,77 | 23.538,49 | 28.717,62 | 37.450,61 |
3 | | | 19.049,71 | 21.235,32 | 23.960,85 | 29.139,98 | 37.872,97 |
5 | | | 19.971,03 | 22.040,41 | 24.805,60 | 29.984,73 | 38.717,72 |
7 | | | 20.892,35 | 22.845,50 | 25.650,35 | 30.829,48 | 39.562,47 |
9 | | | 21.813,67 | 23.650,59 | 26.495,10 | 31.674,23 | 40.407,22 |
11 | | | 22.331,91 | 24.103,44 | 26.970,30 | 32.149,43 | 40.882,42 |
13 | | | 22.850,15 | 24.556,29 | 27.445,50 | 32.624,63 | 41.357,62 |
15 | | | 23.368,39 | 25.009,14 | 27.920,70 | 33.099,83 | 41.832,82 |
17 | | | 23.886,63 | 25.461,99 | 28.395,90 | 33.575,03 | 42.308,02 |
19 | | | 24.404,87 | 25.914,84 | 28.871,10 | 34.050,23 | 42.783,22 |
21 | | | 24.923,11 | 26.367,69 | 29.346,30 | 34.525,43 | 43.258,42 |
23 | | | 25.441,35 | 26.820,54 | 29.821,50 | 35.000,63 | 43.733,62 |
25 | | | 26.477,83 | 27.726,24 | 30.771,90 | 35.951,03 | 44.684,02 |
Vanaf 1 januari 2023 gelden de volgende weddeschalen in niveau II+:
Barema | | | II+/1 | II+/2 | II+/3 | II+/4 | II+/5 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 469,25 | 410,03 | 430,24 | 430,24 | 430,24 |
| tweejaarl. | 3 | 938,53 | 820,08 | 860,50 | 860,50 | 860,50 |
| tweejaarl. | 8 | 527,89 | 461,31 | 484,06 | 484,06 | 484,06 |
| | | | | | | |
Min | | | 17.997,16 | 20.401,11 | 23.116,91 | 28.392,61 | 37.288,44 |
Max | | | 26.443,62 | 27.781,92 | 30.861,61 | 36.137,31 | 45.033,14 |
| | | | | | | |
0 | | | 17.997,16 | 20.401,11 | 23.116,91 | 28.392,61 | 37.288,44 |
1 | | | 18.466,41 | 20.811,14 | 23.547,15 | 28.822,85 | 37.718,68 |
2 | | | 18.935,66 | 21.221,17 | 23.977,39 | 29.253,09 | 38.148,92 |
3 | | | 19.404,91 | 21.631,20 | 24.407,63 | 29.683,33 | 38.579,16 |
5 | | | 20.343,44 | 22.451,28 | 25.268,13 | 30.543,83 | 39.439,66 |
7 | | | 21.281,97 | 23.271,36 | 26.128,63 | 31.404,33 | 40.300,16 |
9 | | | 22.220,50 | 24.091,44 | 26.989,13 | 32.264,83 | 41.160,66 |
11 | | | 22.748,39 | 24.552,75 | 27.473,19 | 32.748,89 | 41.644,72 |
13 | | | 23.276,28 | 25.014,06 | 27.957,25 | 33.232,95 | 42.128,78 |
15 | | | 23.804,17 | 25.475,37 | 28.441,31 | 33.717,01 | 42.612,84 |
17 | | | 24.332,06 | 25.936,68 | 28.925,37 | 34.201,07 | 43.096,90 |
19 | | | 24.859,95 | 26.397,99 | 29.409,43 | 34.685,13 | 43.580,96 |
21 | | | 25.387,84 | 26.859,30 | 29.893,49 | 35.169,19 | 44.065,02 |
23 | | | 25.915,73 | 27.320,61 | 30.377,55 | 35.653,25 | 44.549,08 |
25 | | | 26.443,62 | 27.781,92 | 30.861,61 | 36.137,31 | 45.033,14 |
Barema | | | II+/1-59 | II+/2-59 | II+/3-59 | II+/4-59 | II+/5-59 |
Verhoging | jaarl. | 3 | 469,25 | 410,03 | 430,24 | 430,24 | 430,24 |
| tweejaarl. | 3 | 938,53 | 820,08 | 860,50 | 860,50 | 860,50 |
| tweejaarl. | 7 | 527,89 | 461,31 | 484,06 | 484,06 | 484,06 |
| tweejaarl. | 1 | 1.055,78 | 922,62 | 968,12 | 968,12 | 968,12 |
| | | | | | | |
Min | | | 17.997,16 | 20.401,11 | 23.116,91 | 28.392,61 | 37.288,44 |
Max | | | 26.971,51 | 28.243,23 | 31.345,67 | 36.621,37 | 45.517,20 |
| | | | | | | |
0 | | | 17.997,16 | 20.401,11 | 23.116,91 | 28.392,61 | 37.288,44 |
1 | | | 18.466,41 | 20.811,14 | 23.547,15 | 28.822,85 | 37.718,68 |
2 | | | 18.935,66 | 21.221,17 | 23.977,39 | 29.253,09 | 38.148,92 |
3 | | | 19.404,91 | 21.631,20 | 24.407,63 | 29.683,33 | 38.579,16 |
5 | | | 20.343,44 | 22.451,28 | 25.268,13 | 30.543,83 | 39.439,66 |
7 | | | 21.281,97 | 23.271,36 | 26.128,63 | 31.404,33 | 40.300,16 |
9 | | | 22.220,50 | 24.091,44 | 26.989,13 | 32.264,83 | 41.160,66 |
11 | | | 22.748,39 | 24.552,75 | 27.473,19 | 32.748,89 | 41.644,72 |
13 | | | 23.276,28 | 25.014,06 | 27.957,25 | 33.232,95 | 42.128,78 |
15 | | | 23.804,17 | 25.475,37 | 28.441,31 | 33.717,01 | 42.612,84 |
17 | | | 24.332,06 | 25.936,68 | 28.925,37 | 34.201,07 | 43.096,90 |
19 | | | 24.859,95 | 26.397,99 | 29.409,43 | 34.685,13 | 43.580,96 |
21 | | | 25.387,84 | 26.859,30 | 29.893,49 | 35.169,19 | 44.065,02 |
23 | | | 25.915,73 | 27.320,61 | 30.377,55 | 35.653,25 | 44.549,08 |
25 | | | 26.971,51 | 28.243,23 | 31.345,67 | 36.621,37 | 45.517,20 |
]1
----------
(1)<BDG 2021-10-28/35, art. 38, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
Art. N3. BIJLAGE III. - Toepassing van weddeschalen op de graden in het Belgisch Radio- en Televisiecentrum van de Duitstalige Gemeenschap
Graden Weddeschalen
Niveau I
Directeur | I/11 | of | I/11-59 |
Leidend informaticus | I/7 | of | I/7-59 |
Leidend journalist | I/8 | of | I/8-59 |
Adviseur-technicus | I/8 | of | I/8-59 |
Adviseur | I/8 | of | I/8-59 |
Hoofdinformaticus | I/5 | of | I/5-59 |
Hoofdjournalist | I/4 | of | I/4-59 |
Adjunct-adviseur-technicus | I/4 | of | I/4-59 |
Adjunct-adviseur | I/4 | of | I/4-59 |
Informaticus | I/3 | of | I/3-59 |
Journalist | I/1 | of | I/1-59 |
Adjunct-technicus | I/1 | of | I/1-59 |
Adjunct | I/1 | of | I/1-59 |
Niveau II+ |
Leidend technisch assistent | II+/5 | of | II+/5-59 |
Leidend assistent | II+/5 | of | II+/5-59 |
Eerste technisch assistent | II+/3 | of | II+/3-59 |
Eerste assistent | II+/3 | of | II+/3-59 |
Technisch hoofdassistent | II+/2 | of | II+/2-59 |
Hoofdassistent | II+/2 | of | II+/2-59 |
Technisch assistent | II+/1 | of | II+/1-59 |
Assistent | II+/1 | of | II+/1-59 |
Niveau II |
Leidend opsteller | II/6 | of | II/6-59 |
Leidend technicus | II/6 | of | II/6-59 |
Eerste opsteller | II/4 | of | II/4-59 |
Eerste technicus | II/4 | of | II/4-59 |
Hoofdopsteller II/3 of II/3-59 |
Hoofdtechnicus | II/3 | of | II/3-59 |
Opsteller | II/1 | of | II/1-59 |
Technicus | II/1 | of | II/1-59 |
Niveau III |
Eerste vakman | III/6 | of | III/6-59 |
Hoofdvakman | III/4 | of | III/4-59 |
Vakman | III/2 | of | III/2-59 |
Niveau IV |
Eerste bode-telefonist | IV/4 | of | IV/4-59 |
Hoofdbode-telefonist | IV/3 | of | IV/3-59 |
Bode-telefonist | IV/2 | of | IV/2-59 |
Art. N4. BIJLAGE IV. - Lijst van de diploma's of getuigschriften die toegang geven tot de betrekkingen in de verschillende niveaus
HOOFDSTUK I. - diploma's die uitgereikt worden door de Staat of de Gemeenschappen Niveau I
1° diploma's, studiegetuigschriften en getuigschriften uitgereikt door een universiteit of hogeschool die door de Staat of door één van de Gemeenschappen georganiseerd of gesubsidieerd wordt, indien de studies minstens vier jaar omvatten, of uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;
2° diploma's van:
- master;
- licentiaat;
- doctor;
- apotheker;
- ingenieur (met uitzondering van het diploma van technisch ingenieur);
- architect;
- meester (uitgereikt door een universiteit of een hogeschool, hoger onderwijs van het lange type);
3° diploma's uitgereikt door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen en licentiaatsdiploma's uitgereikt door het Universitair Instituut voor de Overzeese Gebieden te Antwerpen indien de studies minstens vier jaar hebben omvat;
4° de volgende diploma's uitgereikt door inrichtingen voor hoger technisch onderwijs van de derde graad of door inrichtingen voor technisch onderwijs - gerangschikt als handelshogescholen categorie A5 - of door een door de Staat ingestelde examencommissie:
a) licentiaat in de handelswetenschappen;
b) handelsingenieur;
c) geaggregeerde voor het hoger secundair onderwijs in de handelswetenschappen;
d) licentiaat-vertaler;
e) licentiaat-tolk;
5° diploma's of eindgetuigschriften uitgereikt na een cyclus van vijf jaar door:
a) de afdeling bestuurswetenschappen van het "Institut d'enseignement supérieur Lucien Cooremans" te Brussel;
b) het Hoger Instituut voor Bestuurs- en Handelswetenschappen te Elsene;
c) het Provinciaal Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen te Antwerpen;
6° het eindgetuigschrift uitgereikt aan diegenen die met vrucht de studies aan de polytechnische afdeling of aan de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School hebben voleindigd en die de titel van burgerlijk ingenieur of van licentiaat mogen voeren, met de krachtens de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van het hoger onderwijs door de Koning bepaalde kwalificatie;
NIVEAU II+
1° diploma's, studiegetuigschriften en getuigschriften, ofwel uitgereikt door een universiteit of een hogeschool die door de Staat of één van de Gemeenschappen georganiseerd of gesubsidieerd wordt indien de opleiding op zijn minst drie jaar of 180 studiepunten omvat, ofwel uitgereikt door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;
2° diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, ofwel uitgereikt door een hogeschool die door de Staat of door één van de Gemeenschappen opgericht, gesubsidieerd of erkend is, ofwel uitgereikt door een examencommissie die door de Staat of door één van de Gemeenschappen is ingesteld;
3° kandidaatsdiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van minstens twee studiejaren, ofwel door de Belgische universiteiten met inbegrip van de aan die universiteiten verbonden scholen, de bij de wet ermee gelijkgestelde instellingen of de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen ofwel door een door de Staat of door een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;
4° [1 diploma van opleiding tot ondernemingshoofd (Meisterbrief)]1, uitgereikt door het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de kmo's of door diens tegenhanger van de Vlaamse of Franse Gemeenschap, [1 ...]1;
5° diploma:
a) van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs;
b) van lager onderwijzer;
c) van bewaarschoolonderwijzer of kleuterleider;
d) van kleuteronderwijzer;
6° getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere cyclus;
7° diploma van meetkundig schatter van onroerende goederen;
8° diploma van mijnmeter;
9° diploma van technisch ingenieur uitgereikt na hogere technische leergangen van de tweede graad;
10° diploma van een afdeling ingedeeld in het hoger economisch of sociaal onderwijs van het korte type en voor sociale promotie of diploma van hoger kunst- of technisch onderwijs van de 3e, 2e of 1e graad, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen;
11° getuigschrift uitgereikt aan degenen die met vrucht de eerste twee studiejaren van de polytechnische afdeling of van de afdeling "Alle Wapens" van de Koninklijke Militaire School hebben voleindigd;
12° diploma uitgereikt na een cyclus van minstens twee studiejaren door de Koloniale Hogeschool van België te Antwerpen of kandidaatsdiploma uitgereikt door het Universitair Instituut voor Overzeese Gebieden te Antwerpen;
13° kandidaatsdiploma uitgereikt na een cyclus van minstens twee studiejaren door een inrichting van hoger technisch onderwijs van de derde graad of door een inrichting van technisch onderwijs, gerangschikt als handelshogeschool in de categorie A5;
14° diploma van burgerlijk conducteur uitgereikt door een Belgische universiteit;
15° diploma van technisch ingenieur uitgereikt door een hogere technische school van de tweede graad;
16° diploma van gegradueerde in de landbouwwetenschappen, uitgereikt overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van het koninklijk besluit van 31 oktober 1934 tot vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van de diploma's van landbouwkundig ingenieur, scheikundig landbouwingenieur, ingenieur voor waters en bossen, koloniaal landbouwkundig ingenieur, tuinbouwkundig ingenieur, boerderijbouwkundig ingenieur, ingenieur der landbouwbedrijven, zoals het werd gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1936;
17° diploma uitgereikt door een instelling van het hoger technisch onderwijs van de eerste graad met volledig leerplan opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of uitgereikt door een examencommissie van de Staat;
18° diploma gerangschikt in één van de volgende categorieën: A1, A6/A1, A7/A1, C1/A1, A8/A1, A1/D, A2/An, C1/D, C5/C1/D, C1/An, uitgereikt door een inrichting voor hoger technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat;
19° diploma gerangschikt in de categorie B3/B1, uitgereikt na een cyclus van minstens zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating het volgende eist:
a) een diploma van volledige hogere secundaire studies;
b) of het slagen voor een daarmee gelijkgesteld toelatingsexamen;
c) of een diploma van een afdeling gerangschikt in de categorie B3/B2;
20° geslaagd zijn voor de opleiding bepaald in het koninklijk besluit van 17 mei 2007 betreffende de vorming en de bijscholing van de preventieadviseurs van de interne en externe diensten voor preventie en bescherming op het werk indien de houder tegelijk beschikt over een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
NIVEAU II
1° studiegetuigschriften, getuigschriften of diploma's na het slagen voor het zesde leerjaar van het algemeen, het technisch, het kunst- of het beroepssecundair onderwijs met volledig leerplan uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen.
2° getuigschrift van het hoger secundair onderwijs dat gehomologeerd is of uitgereikt is door de examencommissie voor het secundair onderwijs die door de Staat of door één van de Gemeenschappen is ingesteld;
3° maturiteitsgetuigschrift dat gehomologeerd is of uitgereikt is door de examencommissie voor het secundair onderwijs die door de Staat of door één van de Gemeenschappen is ingesteld;
4° studiegetuigschrift van het zesde jaar van het secundair beroepsonderwijs, uitgereikt door het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de kmo's;
5° [1 eindeleertijdsgetuigschrift]1, uitgereikt door het Instituut voor de opleiding en de voortgezette opleiding in de middenstand en de kmo's of door diens tegenhanger van de Vlaamse of de Franse Gemeenschap;
6° brevet:
a) verpleeg- of ziekenhuisassistent(e);
b) verpleegkundige;
uitgereikt, hetzij door een door de Staat in de categorie van de aanvullende secundaire beroepsscholen opgerichte, gesubsidieerde of erkende verplegingsafdeling, hetzij door een door de Staat of een van de Gemeenschappen ingestelde examencommissie;
7° Diploma uitgereikt na het examen bedoeld in artikel 5 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949;
8° getuigschrift, diploma of brevet van het zeevaartonderwijs van de hogere secundaire cyclus;
9° diploma van een tot de groep Handel, Administratie en Organisatie behorende afdeling van een hogere secundaire technische leergang van een inrichting voor technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een van de Gemeenschappen, uitgereikt na een cyclus van minstens zevenhonderdvijftig lestijden;
10° getuigschrift, uitgereikt na een van de voorbereidende examens bedoeld in de artikelen 10, 10bis en 12 van de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd op 31 december 1949, zoals die bepalingen vóór 8 juni 1964 bestonden;
11° gehomologeerd of door de examencommissie van de Staat voor het hoger middelbaar onderwijs uitgereikt diploma of getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs;
12° erkend of aanvaard diploma van middelbare studies van de hogere graad (handelsafdeling);
13° diploma of eindgetuigschrift van hoger middelbaar onderwijs behaald met vrucht;
14° gehomologeerd diploma van de hogere secundaire technische school of eindgetuigschrift van studies in een hogere secundaire technische school, dat na het slagen voor een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies is uitgereikt door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of een diploma van de hogere secundaire technische school uitgereikt door de examencommissie van de Staat;
15° diploma of eindgetuigschrift van de hogere secundaire technische school - vroegere categorieën A2, A6/A2, A6/C1/A2, A7/A2, A8/A2, A2A, C1, C1A, C5/C1, C1/A2 - uitgereikt na het slagen voor een cyclus van drie jaren hogere secundaire studies, door een inrichting van technisch onderwijs, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat of door een examencommissie van de Staat;
16° gehomologeerd diploma van hoger secundair kunstonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt overeenkomstig de voorwaarden bepaald bij het koninklijk besluit van 10 februari 1971 tot vaststelling van de gelijkwaardigheid van het studiepeil van de inrichtingen voor kunstonderwijs met dat van hogere secundaire technische school en waarbij de voorwaarden voor het uitreiken van de diploma's bepaald worden en het koninklijk besluit van 25 juni 1976 tot regeling van de studies van sommige hogere secundaire afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan;
17° einddiploma, eindgetuigschrift, studieattest of brevet van het zesde jaar van het secundair kunst- of beroepsonderwijs met volledig leerplan, uitgereikt door een inrichting opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat;
18° brevet of eindgetuigschrift uitgereikt na afloop van de hogere secundaire cyclus van een beroepsafdeling verbonden aan een inrichting voor technisch onderwijs opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en gerangschikt in één van de categorieën A4, C3, C2, C5;
19° diploma uitgereikt na een cyclus van minstens zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B1, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat;
20° einddiploma of -getuigschrift uitgereikt na een cyclus van minstens zevenhonderdvijftig lestijden door een inrichting voor technisch onderwijs gerangschikt in de categorie B3/B2, opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Staat en die bij de toelating een diploma van lagere secundaire studies of het slagen voor een daarmee gelijkgesteld toelatingsexamen eist.
NIVEAU III - NIVEAU IV
Geen diploma of studiegetuigschrift vereist.
HOOFDSTUK II. - buitenlandse diploma's § 1 - De in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde diploma's en studiegetuigschriften worden eveneens in aanmerking genomen, indien ze krachtens internationale verdragen of overeenkomsten of met toepassing van de procedure voor het verlenen van de gelijkwaardigheid, voorgeschreven bij de wet van 19 maart 1971 betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en studiegetuigschriften, gelijkwaardig zijn verklaard met één van de in deze lijst bedoelde diploma's of getuigschriften.
[1 § 1.1 - In afwijking van paragraaf 1 worden diploma's die zijn afgegeven door een Duitse Fachhochschule en die de titel "Diplom (FH)" dragen, opgenomen in de lijst van diploma's die toegang verlenen tot niveau I, indien de studieperiode ten minste 3,5 jaar beslaat.]1
§ 2 - In afwijking van § 1 worden de bepalingen van richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties in aanmerking genomen.
In het raam van een bepaalde wervingsprocedure is de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid ermee belast, de kandidaatstellingen in ontvangst te nemen van de houders van de titels bedoeld in richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. Teneinde de waarde van de voorgestelde titels te kennen, legt de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid die titels voor advies voor aan de bevoegde onderwijsoverheden.
Daarna treft hij de in artikel 51 van de voornoemde richtlijn van 7 september 2005 vermelde beslissing en past hij eventueel de in artikel 14 vermelde compensatiebepalingen toe.
§ 3 - De in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte richtlijnen die de richtlijn vermeld in § 2 wijzigen of aanvullen, zullen volkomen gevolg hebben, tenzij ze uitwerking hebben op bepalingen die aanpassingsmaatregelen vergen of tenzij ze de bevoegdheden die werden overgedragen aan de afgevaardigd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid zouden wijzigen.
[1 § 4 - De in overeenstemming met een buitenlandse regeling behaalde eindeleertijdsgetuigschriften en diploma's van opleiding tot ondernemingshoofd (Meisterbriefe) worden eveneens in aanmerking genomen, indien ze na advies van het IAWM gelijkwaardig zijn verklaard met het eindeleertijdsgetuigschrift of met het diploma van opleiding tot ondernemingshoofd (Meisterbrief).]1
----------
(1)<BDG 2022-09-15/12, art. 55, 003; Inwerkingtreding : 01-10-2022>