Details





Titel:

13 FEBRUARI 2019. - Besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap tot vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning en de toekenning van subsidies voor de vormings- en vervolmakingsdiensten bedoeld in artikel 145 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-03-2019 en tekstbijwerking tot 23-02-2024)



Inhoudstafel:

HOOFDSTUK 1. - Definities en opdrachten
Art. 1-3
HOOFDSTUK 2. - Erkenningsvoorwaarden
Art. 4-11
HOOFDSTUK 3. - De erkenningsprocedure
Afdeling 1. - De erkenningsaanvraag
Art. 12-19
Sectie 1/2. [1 - Aanvraag tot wijziging van een erkenning ]1
Art. 19/1, 19/2, 19/3, 19/4, 19/5, 19/6
Sectie 1/3. [1 Afstand van erkenning ]1
Art. 19/7. [1 Een inrichtende macht die niet langer wenst te genieten van de erkenning verleend krachtens het decreet, moet de Minister en de administratie daarvan per aangetekende brief op de hoogte brengen ten minste zes maanden voor het einde van de erkenning.
Art. 20
Afdeling 2. - Intrekking van de erkenning
Art. 21-23
HOOFDSTUK 4. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Subsidies voor personeelskosten en werkingskosten
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 24
Onderafdeling 2. - De provisionele subsidie voor personeelskosten
Art. 25-26
Onderafdeling 3. - De definitieve subsidie voor personeelskosten
Art. 27
Onderafdeling 4. - De subsidie voor werkingskosten
Art. 28-29
Afdeling 2. - Subsidie voor kosten voor de organisatie van activiteiten
Art. 30
Afdeling 3. - De subsidie voor kosten die verband houden met het globale vormingsplan
Art. 31
HOOFDSTUK 5. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art. 32-36
BIJLAGEN.
Art. N



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2004029265 



Uitvoeringsbesluit(en):

2021022462  2021031350  2022015410  2022015435  2024001314 



Artikels:

HOOFDSTUK 1. - Definities en opdrachten
Artikel 1. In de zin van dit besluit wordt verstaan onder :
  1° decreet : het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;
  2° administratie : de bevoegde administratie in de zin van artikel 2, 3°, van het decreet ;
  3° vormingsdienst : vormings- en vervolmakingsdienst in de zin van artikel 145 van het decreet ;
  4° erkende dienst : erkende dienst in de zin van artikel 2, 29°, van het decreet;
  5° erkenningscommissie : de erkenningscommissie bedoeld in artikel 146 van het decreet ;
  6° nieuw personeelslid : nieuw personeelslid in de zin van artikel 22 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 december 2018 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten bedoeld in artikel 139 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;
  7° nieuwe directeur : nieuwe directeur in de zin van artikel 22 van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 5 december 2018 betreffende de algemene voorwaarden voor de erkenning en de subsidiëring van de diensten bedoeld in artikel 139 van het decreet van 18 januari 2018 houdende het wetboek van preventie, hulpverlening aan de jeugd en jeugdbescherming;
  8° erkend personeelskader : personeelskader zoals bepaald in het erkenningsbesluit en dat in aanmerking wordt genomen voor de provisionele subsidie voor personeelskosten.

Art.2. De vormingsdiensten hebben als opdrachten :
  1° programma's voor vorming en beroepsvervolmaking van het personeel bedoeld in artikel 145 van het decreet voor te stellen en uit te voeren, met inbegrip van de gespecialiseerde informatie van dit personeel, inzonderheid door de verspreiding van publicaties, de organisatie van informatiesessies en de begeleiding bij het opvatten en uitvoeren van de opvoedingsprojecten alsook bij de supervisie van de opvoedingsteams van de erkende diensten ;
  2° de vormingsstelsels van het globale plan bedoeld in artikel 3 uit te voeren, in samenwerking met de andere vormingsdiensten.
  In het kader van hun opdrachten kunnen de vormingsdiensten een beroep doen op leraren, opleiders, vorsers en deskundigen van buiten de instelling en samenwerken met de diensten van de administratie.

Art.3. § 1. Elk jaar, uiterlijk op 30 september, stellen de vormingsdiensten voor het jaar daaropvolgend een globaal vormingsplan op, met als doel :
  1 ° in hoofdorde, het ontwerpen en organiseren van de uitvoering van vormingsmodules die bij voorkeur bedoeld zijn voor nieuwe personeelsleden en nieuwe directeuren;
  2° in ondergeschikte orde, het personeel bedoeld in artikel 145 van het besluit te voorzien van informatie of vorming in geval van belangrijke wijzigingen in wet- of regelgeving of wanneer moeilijkheden bij de toepassing van nieuwe wetgeving of nieuwe regelgeving vastgesteld worden.
  § 2. De vormingsmodules bedoeld in paragraaf 1, 1°, zijn bedoeld om nieuwe personeelsleden en nieuwe directeurs in staat te stellen om:
  1° zich volledig te integreren in de filosofie en de oriëntaties van de sector ;
  2° het juridisch, organisatorisch en ethisch kader van de sector te begrijpen en hun praktijk daar te situeren ;
  3° hun vaardigheden specifiek voor de sector te verfijnen om de opdrachten met betrekking tot hun nieuwe ambt uit te voeren.
  De vormingsmodules worden op een specifieke manier georganiseerd en dit, voor elke volgende categorie van personeel :
  1° personeel dat sociaal-opvoedingsambten uitoefent;
  2° intendancepersoneel ;
  3° administratief personeel ;
  4° directiepersoneel.
  Het globale vormingsplan bepaalt :
  1° de duur van de verschillende types modules ;
  2° het aantal modules per categorie van personeel ;
  3° het aantal deelnemers per module ;
  4° de geografische verspreiding van modules ;
  5° het aantal modules die elke vormingsdienst organiseert;
  6° de modules die toegankelijk zijn voor de werknemers van erkende diensten die geen nieuwe personeelsleden zijn noch nieuwe directeurs of personeelsleden van de overheidsdiensten van de sector, alsook het aantal plaatsen per module die hen open zijn.
  § 3. Er wordt een comité ingesteld dat elk jaar een advies uitbrengt over de programmering van het globale plan voor het jaar daarop en dat om de drie jaar aanbevelingen doet voor het opstellen van het globale vormingsplan.
  De adviezen en aanbevelingen bedoeld in het eerste lid worden aan de Minister meegedeeld.
  Het adviescomité is samengesteld uit de volgende leden :
  1° de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde;
  2° een vertegenwoordiger van elke erkende vormingsdienst;
  3° een vertegenwoordiger van elke organisatie of federatie van erkende diensten ;
  4° een vertegenwoordiger van elke representatieve werknemersorganisatie van de privé sector ;
  5° een vertegenwoordiger van elke representatieve werknemersorganisatie van de openbare sector ;
  6° een vertegenwoordiger van de minister.
  Het lid van het adviescomité bedoeld in het derde lid, 6°, woont de vergaderingen met raadgevende stem bij.
  Het adviescomité wordt voorgezeten door de leidend ambtenaar of zijn afgevaardigde.
  Binnen de maand van de inwerkingtreding van dit besluit delen de diensten en organisaties bedoeld in het derde lid, 2° tot 6°, de naam van hun vertegenwoordiger aan de voorzitter mee.
  Als een lid van het adviescomité om welke reden dan ook aftreedt of ophoudt lid te zijn, wordt hij of zij vervangen volgens dezelfde procedure.
  Het adviescomité stelt zijn huishoudelijk reglement op, waarin zijn werkwijze wordt bepaald en legt dit reglement en eventuele wijzigingen daarvan ter goedkeuring aan de minister voor.

HOOFDSTUK 2. - Erkenningsvoorwaarden
Art.4. Om de erkenning van een vormingsdienst te bekomen moet de inrichtende machten aan de volgende voorwaarden beantwoorden :
  1. een publiekrechtelijke rechtspersoon zijn of samengesteld worden als Belgische vereniging zonder winstoogmerk of als stichting van openbaar nut, overeenkomstig de wet van 27 juni 1921 en met als doel de vorming, de evaluatie, het onderzoek en de informatie;
  2. zijn burgerlijke aansprakelijkheid laten dekken door een verzekeringscontract, alsook deze van zijn personeel en van de personen waarop de vormingsdienst een beroep kan doen in het kader van zijn opdrachten, alsook van zijn goederen.
  3. alle wettelijke en regelgevende voorschriften die van toepassing zijn, naleven, met name inzake huisvestings- en bezettingsnormen, algemene en specifieke arbeidsreglementen van de betrokken paritaire commissie en gezondheidsnormen;
  4. de risico's in verband met zijn burgerlijke aansprakelijkheid laten dekken door verzekeringspolissen, alsook deze van zijn personeel en van de personen die zich in de activiteits- en verblijfslokalen bevinden en van zijn goederen ;
  5. over voldoende financiële middelen beschikken om alle schulden op ten hoogste één jaar te kunnen betalen;
  6. beschikken over gekwalificeerd en opgeleid personeel om zijn opdracht uit te voeren;
  7. een naam voor de dienst kiezen die geen homoniem is van een andere, reeds erkende dienst.

Art.5. De erkenning van een inrichtende macht voor de organisatie van een vormingsdienst wordt toegekend op basis van een vormingsproject.
  Het vormingsproject bepaalt ten minste :
  1° de doelstellingen van de dienst en de middelen, die worden ingezet om de doelstellingen te bereiken;
  2° de werkmethode van de dienst, met de theoretische referenten waarop die steunt;
  3° de types van georganiseerde vormingen en supervisies.

Art.6. De vormingsdienst moet voortdurend streven naar het bereiken van alle doelstellingen van zijn vormingsproject. Hij moet op elk moment kunnen aantonen dat de voorwaarden hiervoor verenigd zijn en dat alle middelen die hij inzet, bijdragen tot de verwezenlijking van voormelde doelstellingen.

Art.7. § 1. De uitvoering van het vormingsproject wordt periodiek geëvalueerd, ten minste één keer per jaar, door de personeelsleden van de vormingsdienst.
  § 2. Ten gevolge van de evaluatie bedoeld in paragraaf 1 werkt de directie het vormingsproject bij indien ze dat nodig acht om de vormingen te verbeteren en om in te spelen op de evolutie van de behoeften.
  De directie stuurt het bijgewerkte vormingsproject binnen de maand naar de dienst van de administratie die belast is met de begeleiding en de pedagogische controle.
  Indien het advies van de dienst bedoeld in het tweede lid gunstig is, vervangt dit vormingsproject het vorige.
  Indien het advies van de dienst bedoeld in het tweede lid ongunstig is, stuurt de directie binnen de zes maanden na ontvangst van het advies een vormingsproject dat aangepast wordt aan de opmerkingen van de administratie.
  § 3. Het vormingsproject wordt minstens éénmaal om de vijf jaar bijgewerkt en voor advies voorgelegd aan de dienst van de administratie die belast is met de begeleiding en de pedagogische controle.
  Indien het advies van de dienst bedoeld in het eerste lid gunstig is, vervangt dit vormingsproject het vorige.
  Indien het advies van de dienst bedoeld in het eerste lid ongunstig is, stuurt de directie binnen de zes maanden na ontvangst van het advies een vormingsproject dat aangepast wordt aan de opmerkingen van de administratie.

Art.8. De dienst onderwerpt zich volledig aan de controle door de diensten van de administratie, houdt alle documenten bij die nodig zijn voor de controle van de uitvoering van zijn opdrachten en van de naleving van dit besluit en willigt elk verzoek voor informatie van de administratie in, inzonderheid in het kader van de opgelegde softwaretoepassingen.

Art.9.§ 1. De inrichtende macht, opgericht als vereniging zonder winstoogmerk of als stichting van openbaar nut, overeenkomstig de wet van 27 juni 1921, moet een boekhouding voeren in overeenstemming met het specifiek boekhoudplan dat de minister vastlegt, ongeacht haar omvang.
  Nochtans kan de inrichtende macht bedoeld in het eerste lid haar boekhouding houden volgens de regels die van toepassing zijn op haar hoofdopdracht indien deze geen opdracht is die voorzien is door dit besluit, onder voorbehoud van de toestemming van de administratie.
  Indien de inrichtende macht bedoeld in het eerste lid erkend is voor meerdere diensten, dan voert ze een analytische boekhouding per dienst.
  De inrichtende macht bedoeld in het eerste lid stelt een bijlage op met de belangrijkste gegevens die nodig zijn om het gebruik van de subsidies te controleren en waarvan de minister de rubrieken bepaalt.
  [1 De in lid 1 bedoelde inrichtende macht voert een intern boekhoudkundig toezicht in.]1.
  Verder laat de inrichtende macht bedoeld in het eerste lid de jaarrekeningen nazien door een accountant of laat die rekeningen juist verklaren door een bedrijfsrevisor indien de wet van 27 juni 1921 het vereist.
  De controleverslagen van de accountant of van de bedrijfsrevisor vermelden hun registratienummer bij het Instituut van de accountants of bij het Instituut van de bedrijfsrevisoren.
  § 2. De inrichtende macht die een publiekrechtelijke rechtspersoon is, voert een onderscheiden boekhouding voor elke dienst waarvoor zij erkend is, conform zijn eigen regelgeving.
  § 3. Alle subsidies en terugbetalingen van gemaakte kosten worden afzonderlijk en gedetailleerd in de jaarrekeningen vermeld, zowel in lasten als in opbrengsten.
  § 4. De directie van de vormingsdienst bezorgt elk jaar vóór 30 juni onderstaande documenten aan de administratie:
  1° de jaarrekeningen van de vormingsdienst voor het afgelopen boekjaar;
  2° de jaarrekeningen van de inrichtende macht voor het afgelopen boekjaar, zoals neergelegd bij de Nationale Bank van België;
  3° de controlebijlage bedoeld in § 1, vierde lid;
  4° de begroting van de vormingsdienst voor het lopende jaar;
  5° de verslagen van de interne en externe controle bedoeld in § 1, vijfde, zesde en zevende lid;
  6° de controleverslagen van de boekhouding van het afgelopen boekjaar, opgesteld door de overheid die, in voorkomend geval, toezicht houdt op de publiekrechtelijke rechtspersoon;
  7° wanneer de inrichtende macht opgericht is als vereniging zonder winstoogmerk: een kopie van de beraadslaging van de algemene vergadering die de bestuurders kwijting heeft verleend voor hun beheer tijdens het afgelopen boekjaar.
  ----------
  (1)<BFG 2024-01-25/21, art. 1, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.10.De directie bezorgt elk jaar vóór 30 juni de administratie een activiteitenverslag dat het vorige kalenderjaar dekt.
  Het activiteitenverslag is toegankelijk voor alle personeelsleden.
  Het activiteitenverslag wordt aan de overlegorganen bezorgd, zoals bedoeld in het statuut van de publiekrechtelijke rechtspersoon of in de sociale wetgeving.
  [1 ...]1
  ----------
  (1)<BFG 2024-01-25/21, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.11. § 1. De personeelsleden mogen geen lid zijn van het beheersorgaan of van de raad van bestuur van de inrichtende macht.
  Wanneer de inrichtende macht een vereniging zonder winstoogmerk is, mogen de personeelsleden hetzij deel uitmaken van de algemene vergadering, hetzij bloed- of aanverwanten tot in de derde graad van een lid van de vereniging zijn, ten belope van één derde van de leden van de vereniging.
  § 2. De directie licht de administratie binnen de maand in over de wijzigingen in de samenstelling van de raad van bestuur van de inrichtende macht en de maatschappelijke zetel, over de wijziging van de persoon die de leiding heeft over de vormingsdienst en de verhuizing van de activiteiten van de vormingsdienst.

HOOFDSTUK 3. - De erkenningsprocedure
Afdeling 1. - De erkenningsaanvraag
Art.12. § 1. De inrichtende macht dient per aangetekend schrijven een erkenningsaanvraag in bij de administratie, die bestaat uit een document waarin het vormingsproject van de dienst, zoals bepaald in artikel 5, wordt uiteengezet.
  § 2. De inrichtende macht voegt bij haar erkenningsaanvraag de volgende documenten:
  1° een document dat de activiteiten en de methodologie van de vormingsdienst samenvat ;
  2° een financieel plan voor de volgende drie jaren;
  3° indien de dienst al bestaat, de jaarrekeningen van het afgelopen boekjaar;
  4° een kopie van de gecoördineerde statuten of van de oprichtingsakten;
  5° een kopie van de benoemingsakten of de arbeidsovereenkomsten van de reeds aangeworven personeelsleden;
  6° de documenten waaruit de kwalificaties van de personeelsleden blijken en, desgevallend, de arbeidsattesten van hun vorige werkgevers;
  7° een kopie van de afgesloten verzekeringscontracten;
  8° de vereiste veiligheidsattesten voor de controle van elektrische installaties, verplichte controles van de verwarmings- en brandstofopslagsystemen, de liften, de voedselveiligheid, de technische controles van voertuigen, de attesten die nodig zijn inzake brandbeveiliging ;
  9° desgevallend, de kopieën van de huurovereenkomsten.

Art.13. De administratie bevestigt ontvangst van de erkenningsaanvraag binnen tien werkdagen.
  De administratie gaat na of de erkenningsaanvraag ontvankelijk is en verzoekt de aanvrager desgevallend om de aanvraag binnen vijftien werkdagen na het verzoek van de administratie aan te vullen.
  De administratie betekent haar beslissing over de ontvankelijkheid van de erkenningsaanvraag binnen twintig werkdagen na de ontvangstbevestiging of de ontvangst van de bijkomende stukken aan de aanvrager.

Art.14.[1 Indien de aanvraag ontvankelijk is, stuurt de administratie, binnen de tien werkdagen na de kennisgeving van de beslissing waarbij de aanvraag ontvankelijk wordt verklaard, de aanvraag door naar de erkenningscommissie zodat deze een advies kan uitbrengen over de geschiktheid van de uitvoering van het project overeenkomstig artikel 147, § 2, van het decreet ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-01-25/21, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.15.[1 Binnen een termijn van twee maanden na de indiening van de aanvraag bij de erkenningscommissie, dient de administratie bij de minister een advies in over de geschiktheid van de uitvoering van het project, waarbij zij het verslag van de administratieve dienst belast met de pedagogische ondersteuning en het pedagogische toezicht, het verslag van de administratieve dienst belast met het boekhoudkundige toezicht en een begrotingsraming van de administratieve dienst belast met het boekhoudkundige beheer voegt.".
   Binnen hetzelfde tijdsbestek dient de administratie een advies in bij de erkenningscommissie over de geschiktheid van de uitvoering van het project, waarbij het verslag wordt gevoegd van de administratieafdeling die verantwoordelijk is voor onderwijsondersteuning en toezicht ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-01-25/21, art. 4, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.16.[1 De erkenningscommissie geeft de minister haar advies over de geschiktheid van de uitvoering van het project binnen een termijn van vier maanden na ontvangst van de aanvraag van de overheid en deelt dit gelijktijdig mee aan de aanvrager.".
   Bij het uitblijven van een advies binnen de in het eerste lid genoemde termijn is het advies van de erkenningscommissie niet meer nodig.
   Overeenkomstig artikel 147, § 1, derde lid, van het decreet brengt de commissie een gunstig advies uit wanneer zij vaststelt dat alle ontvangen adviezen gunstig zijn. Deze verplichting geldt echter alleen wanneer de toelatingscommissie alle vereiste adviezen heeft ontvangen]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-01-25/21, art. 5, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.17.[1 Binnen de twee maanden na ontvangst van het advies van de erkenningscommissie of na het verstrijken van de termijn waarbinnen zij haar advies had moeten uitbrengen, brengt de minister de aanvrager en de administratie op de hoogte van zijn beslissing over de al dan geschiktheid van het uitvoeren van het project en nodigt hij de administratie uit om de erkenningsprocedure voort te zetten ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-01-25/21, art. 6, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.18.[1 Indien de beslissing van de minister over de geschiktheid positief is, onderzoekt de administratie de conformiteit van de dienst met de erkenningsvoorwaarden en brengt zij hierover binnen de drie maanden na ontvangst van de beslissing van de minister een omstandig advies uit aan de minister daarover binnen drie maanden na ontvangst van de beslissing van de minister.
   In haar uitvoerig met redenen omkleed advies kan de administratie voorstellen om de behandeling van de erkenningsaanvraag uit te breiden, zodat de inrichtende macht aan de wettelijke vereisten kan voldoen.
   Voor de gevraagde erkenning voegt de administratie bij het in lid 1 bedoelde advies het verslag van de afdeling van de administratie die belast is met onderwijsondersteuning en -toezicht ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-01-25/21, art. 7, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.19.[1 . Binnen de twee maanden na ontvangst van het conformiteitsadvies van de administratie beslist de minister over de erkenningsaanvraag en stelt hij de aanvrager, de administratie en de erkenningscommissie in kennis van zijn definitieve beslissing over de erkenningsaanvraag en brengt hij de aanvrager, de administratie en de erkenningscommissie op de hoogte van zijn definitieve beslissing ]1.
  ----------
  (1)<BFG 2024-01-25/21, art. 8, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Sectie 1/2. [1 - Aanvraag tot wijziging van een erkenning ]1   ----------   (1)
Art. 19/1. [1 . Een voorafgaande aanvraag tot wijziging van de erkenning moet worden ingediend door de inrichtende macht, goedgekeurd door de jeugdhulp, wanneer :
   1° een door het Bureau Jeugdhulp erkende inrichtende macht een nieuwe dienst wil organiseren;
   2° een door de Jeugdhulp erkend inrichtende macht niet langer een dienst wenst te organiseren;
   3° voor elke wijziging aan de informatie bedoeld in 2° van artikel 5. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BFG 2024-01-25/21, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 19/2. [1 De erkende inrichtende macht dient bij de administratie een aanvraag tot wijziging van de erkenning in, waarin het doel van de aanvraag wordt uiteengezet overeenkomstig artikel 19/1 en waarin een actualisering van de in artikel 12, § 2 bedoelde informatie en documenten is opgenomen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BFG 2024-01-25/21, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 19/3. [1 De administratie bevestigt binnen tien werkdagen de ontvangst van de aanvraag tot wijziging van de erkenning. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BFG 2024-01-25/21, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 19/4. [1 . Binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag onderzoekt de administratie de aanvraag tot wijziging van de gevraagde toelating en brengt het hierover een omstandig advies uit aan de minister. De administratie voegt bij haar advies het verslag van de met onderwijsondersteuning en -controle belaste dienst van de administratie, het verslag van de met boekhoudcontrole belaste dienst van de administratie en de evaluatie van de budgettaire gevolgen van de wijziging ter erkenning van de met boekhoudcontrole belaste dienst(en) van de administratie.
   In hun omstandig advies kunnen de voorstellen de termijn voor de behandeling van de aanvraag tot wijziging van de erkenning te verlengen. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BFG 2024-01-25/21, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 19/5. [1 . Binnen twee maanden na ontvangst van het omstandig advies van de administratie beslist de minister over de aanvraag tot wijziging van de erkenning en deelt hij zijn beslissing mee aan de aanvrager en de administratie.]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BFG 2024-01-25/21, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Art. 19/6. [1 . In het geval van een weigering om een erkenning te wijzigen, kan de inrichtende macht geen nieuwe aanvraag voor hetzelfde doel indienen tot ten minste zes maanden nadat zij in kennis is gesteld van de weigeringsbeslissing. ]1
  ----------
  (1)<Ingevoegd bij BFG 2024-01-25/21, art. 9, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>


Sectie 1/3. [1 Afstand van erkenning ]1   ----------   (1)
Art. 19/7. [1 Een inrichtende macht die niet langer wenst te genieten van de erkenning verleend krachtens het decreet, moet de Minister en de administratie daarvan per aangetekende brief op de hoogte brengen ten minste zes maanden voor het einde van de erkenning.    Binnen twee maanden na ontvangst van de informatie dienen de administratie bij de minister een verslag in met de regelingen voor de tenuitvoerlegging van de beëindiging van de erkenning en de voorwaarden waaronder de dienst(en) zal (zullen) worden gesloten.    De minister trekt de erkenning in en informeert de inrichtende macht en de administratie.    Een inrichtende macht die afstand heeft gedaan van haar erkenning kan te allen tijde een nieuwe erkenningsaanvraag indienen overeenkomstig artikel 12. ]1   ----------   (1)
Art.20. Bij weigering van de erkenning, om redenen van conformiteit of gepastheid, kan de inrichtende macht pas ten vroegste zes maanden na de betekening van de weigering een nieuwe aanvraag voor hetzelfde onderwerp indienen.

Afdeling 2. - Intrekking van de erkenning
Art.21. § 1. De administratie stelt de vormingsdienst in gebreke om de nodige maatregelen te treffen, inzonderheid wanneer zij vaststelt dat:
  1 ° de dienst het vormingsproject niet uitvoert waarvoor hij is goedgekeurd of niet voldoet aan de bepalingen van dit besluit met betrekking tot de uitvoering van het vormingsproject;
  2 ° de dienst in strijd is met de sociale, fiscale of strafwetgeving;
  3 ° de dienst niet langer in staat is om zijn financiële verplichtingen jegens derden na te komen of in gebreke is met het regelen van zijn loon-, sociale of fiscale schulden;
  4 ° de dienst subsidies gebruikt die in het kader van zijn erkenning worden verleend om andere doeleinden.
  § 2. Binnen twee maanden na de ingebrekestelling dient de directie van de vormingsafdeling ter goedkeuring van de administratie een actieplan in om de situatie te verhelpen.
  Als de administratie het voorgestelde actieplan van de directie afwijst, nodigt ze de directie uit om binnen een maand een nieuw plan in te dienen.
  In geval van een tweede weigering of als de directie niet tijdig een actieplan doorgeeft, legt de administratie een actieplan voor.

Art.22. § 1. Uiterlijk zes maanden na de goedkeuring of oplegging van het actieplan als bedoeld in artikel 21, lid 2, evalueert de administratie de verkregen resultaten en brengt zij de vormingsafdeling en de minister er op de hoogte van.
  Afhankelijk van de resultaten van deze beoordeling kan de minister de erkenning behouden of intrekken.
  § 2. Indien de minister de goedkeuring wenst in te trekken, vraagt hij het advies aan van de erkenningscommissie overeenkomstig artikel 148, eerste lid, van het decreet.
  De erkenningscommissie verstrekt de minister haar advies over de intrekking van de erkenning binnen twee maanden na ontvangst van de aanvraag en deelt het gelijktijdig mee aan de vormingsafdeling.
  Bij gebrek aan advies binnen de in lid 2 bedoelde termijn, is het advies van de erkenningscommissie niet langer vereist.

Art.23. Binnen twee maanden na ontvangst van het advies van de erkenningscommissie of bij het verstrijken van de termijn waarbinnen het advies had moeten worden uitgebracht, beslist de minister over het al dan niet intrekken van de erkenning en geeft hij kennis van zijn beslissing aan de vormingsdienst, de administratie en de erkenningscommissie.

HOOFDSTUK 4. - Subsidiëring
Afdeling 1. - Subsidies voor personeelskosten en werkingskosten
Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
Art.24. § 1. De vormingsdienst ontvangt een provisionele subsidie voor personeelskosten en een provisionele subsidie voor werkingskosten, waarvan de bedragen door de administratie worden bepaald voor de periode tussen de datum van de erkenning en het einde van de volgende drie kalenderjaren en vervolgens voor elke periode van drie jaar.
  Provisionele subsidies worden vereffend naar rata van één twaalfde per maand.
  § 2. De bedragen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de subsidies voor personeelskosten, worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, waarbij deze bedragen gekoppeld zijn aan het spilindexcijfer 105.1 overeenkomend met basis 100 in 2013.
  De bedragen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van subsidies voor werkingskosten, worden geïndexeerd volgens de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, waarbij deze bedragen gekoppeld zijn aan het spilindexcijfer 105.1 overeenkomend met basis 100 in 2013.
  § 3. Voor elk boekjaar stelt de administratie de bedragen van de definitieve subsidies vast op basis van de bewijsstukken waarmee de vormingsafdeling de bedragen van haar werkelijke uitgaven vaststelt.
  Met uitzondering van de uitgaven bedoeld in artikel 28, tweede lid, 2 ° tot 5 °, kunnen enkel de uitgaven die betrekking hebben op in het bedoelde boekjaar gemaakte en betaalde uitgaven de toegekende subsidies rechtvaardigen.
  Toegekende subsidies kunnen niet worden gebruikt voor het verwerven van investeringen.
  § 4. In geval van onenigheid over het bedrag van een subsidie heeft de directie van de trainingsafdeling een termijn van twee maanden vanaf de kennisgeving van het betrokken bedrag om een met redenen omkleed beroep bij aangetekende brief aan de administratie te sturen.
  De administratie deelt haar beslissing mee binnen twee maanden na ontvangst van het beroep.
  Indien binnen de in lid 1 bedoelde termijn geen beroep wordt ingesteld, wordt de beslissing van de administratie definitief, tenzij wordt vastgesteld dat een fout te wijten is aan de administratie en de rechtzetting van de fout gunstig is voor de dienst.
  § 5. De administratie vordert na het einde van de in lid 1 genoemde periode, hierna "de driejarenperiode" genoemd, de onrechtmatige bedragen terug, dat wil zeggen de bedragen die als een voorlopige subsidie zijn toegekend, waarvan het gebruik niet gerechtvaardigd wordt.
  In geval van definitieve stopzetting van de activiteiten van de vormingsdienst, gaat de administratie onmiddellijk over tot de terugvordering van de onrechtmatige bedragen.
  Wanneer de administratie de onterechte bedragen terugwint, kan de directie van de vormingsdienst per aangetekende brief verzoeken om termijnen en deadlines.
  De terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen wordt opgeschort tot het einde van de beroepstermijn bedoeld in lid 4 of tot de beslissing van de administratie met betrekking tot dit beroep.
  De onverschuldigde bedragen die door de administratie moeten worden ingevorderd, worden in mindering gebracht van de toegekende subsidies.
  De directie informeert de vertegenwoordigers van de werknemers over de kennisgeving van de administratie met betrekking tot de terugvordering van de onterecht toegekende bedragen binnen een maand na de ontvangst.
  § 6. In geen geval mogen de toegekende subsidies worden opgenomen in het eigen vermogen van de vormingsdienst.
  § 7. In het geval van financiering door een andere subsidiërende instantie, kan dezelfde heffing het gebruik van verschillende subsidies niet rechtvaardigen.

Onderafdeling 2. - De provisionele subsidie voor personeelskosten
Art.25.§ 1. Het bedrag van de provisionele subsidie voor personeelskosten wordt bepaald op basis van de globale loonlast, d.w.z. de totale bruto bezoldigingen, berekend op basis van de volgende elementen:
  1 ° de volgende personeelsnormen, uitgedrukt in voltijdsequivalent en toegepast met inachtneming van de in bijlage 1 opgenomen voorwaarden:
  a) [2 1 B-barema directeur of B-barema pedagogisch directeur]2;
  b) 2 opleiders;
  c) 1 administratief;
  2 ° de baremaschalen vastgesteld op basis van voorschriften en collectieve arbeidsovereenkomsten die van toepassing zijn in het kader van het subparitaire comité betreffende de inrichtingen en diensten voor onderwijs en dakverlening van de Franse Gemeenschap, het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap;
  3 ° de normen voor het berekenen van de geldelijke anciënniteit bepaald als bijlage 2.
  [3 4° voor elke vacante betrekking in het erkende kader bedraagt het ambt dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de voorlopige subsidie voor personeelskosten:
   - voor onderwijzend personeel: de baremaschaal die overeenkomt met een bachelors- of masterdiploma;
   - voor administratief personeel: de baremaschaal die overeenkomt met het ambt van redacteur;
   - leidinggevend personeel: de baremaschaal die overeenkomt met het ambt van de ontbrekende directeur.]3
  § 2. Het met toepassing van paragraaf 1 verkregen bedrag wordt verhoogd met een percentage van [1 54,91 %]1 voor de betaling van wettelijke werkgeversbijdragen en aanvullende uitkeringen.
  ----------
  (1)<BFG 2021-11-12/12, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 01-01-2021>
  (2)<BFG 2024-01-25/21, art. 11, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (3)<BFG 2024-01-25/21, art. 12, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.26. Uiterlijk op 30 juni voorafgaand aan het einde van de driejarenperiode, zendt de directie van de vormingsafdeling de administratie, in overeenstemming met de bepalingen en voorwaarden die zij bepaalt, de gegevens die nodig zijn om het bedrag van de provisionele subsidie voor personeelskosten uitgaven te bepalen voor de volgende driejarenperiode.
  De administratie gaat verder met de berekening van de provisionele subsidie voor de volgende driejarenperiode en informeert de vormingsafdeling zo snel mogelijk.
  De personeelsleden die bij de berekening van de provisionele subsidie zijn meegewogen, zijn de houders van betrekkingen van het erkende kader die zijn ingeschreven in het personeelsregister op 31 december van het tweede jaar van de driejarenperiode voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt berekend.
  Een persoon aangeworven om een ambt te bekleden, zelfs als ze tijdelijk afwezig is, is titularis van deze kaderbetrekking.
  De provisionele subsidie wordt vastgesteld op basis van de anciënniteit van het personeel die is verworven op 1 juli van het tweede jaar van de driejarenperiode waarvoor de subsidie wordt berekend.
  Wanneer een betrekking van het erkende kader vacant is, wordt deze gesubsidieerd op basis van de baremaschaal die overeenkomt met een anciënniteit van vijf jaar.

Onderafdeling 3. - De definitieve subsidie voor personeelskosten
Art.27.§ 1. Het bedrag van de definitieve subsidie voor personeelskosten wordt vastgesteld met inachtneming van de in bijlage 3 genoemde uitgaven.
  Alleen personeelsleden die voldoen aan de in bijlage 1 vermelde voorwaarden, worden bij de vaststelling van dit bedrag in aanmerking genomen.
  [1 § 1/1. Vanaf 1 januari 2019 kan de subsidie voor personeelskosten bedoeld in artikel 149, § 1, 1° van het decreet, worden gerechtvaardigd door de toekenning van een bijkomend voordeel bestaande uit een eindejaarstoelage berekend op basis van de bepalingen die een dergelijke toelagen toekennen aan de ambtenaren van de regering van de Franse Gemeenschap.
   Alleen het resterende saldo van de provisionele subsidie voor personeelskosten toegekend voor de lopende periode van drie jaar en niet gerechtvaardigd door toepassing van de regels die door de regering zijn vastgesteld voor het gebruik van die subsidie, kan worden toegewezen aan de uitbetaling van dit extra voordeel en worden aanvaard als uitgave om het te rechtvaardigen.
   De toelage bedoeld in het eerste lid wordt niet in aanmerking genomen voor de berekening van de subsidie bedoeld in § 1, eerste lid.]1
  § 2. De tegemoetkoming inzake verlof-onderwijs gestort aan de vormingsdienst door de bevoegde overheidsdienst wordt meegerekend in zijn provisionele subsidie voor personeelskosten, over het boekjaar waarin deze tegemoetkoming wordt betaald.
  § 3. De subsidie voor personeelskosten mag niet meer dan 5% van het bedrag van de subsidie voor werkingskosten dekken, over de gehele driejarenperiode.
  ----------
  (1)<BFG 2022-07-06/08, art. 1, 003; Inwerkingtreding : 01-01-2019>

Onderafdeling 4. - De subsidie voor werkingskosten
Art.28.De jaarlijkse subsidie voor werkingskosten is vastgesteld op 37.000 euro.
  De volgende uitgaven worden in aanmerking genomen voor de verantwoording van de werkingskosten:
  1° de kosten voor het bezetten van de gebouwen, inzonderheid de huur waarvan de huurovereenkomsten zijn geregistreerd en die aan derden is betaald, de huurlasten betaald aan derden, de kosten voor brandbeveiliging, de verhuiskosten en de bewakingskosten;
  2° wanneer de inrichtende macht eigenaar is van de door hem bezette gebouwen of over een zakelijk recht van minstens 27 jaar beschikt, de dotatie voor de afschrijving op de materiële vaste activa die betrekking heeft op de voormelde gebouwen. Het afschrijvingscijfer wordt vastgesteld op 3,33 %;
  [1 2° /1 wanneer de inrichtende macht eigenaar is van de gebouwen die ze in gebruik heeft of een zakelijk recht heeft van ten minste 27 jaar, de afschrijvingsdotatie op materiële vaste activa met betrekking tot grote werken, waarvan het afschrijvingspercentage wordt vastgesteld op 10 of 6,66%;]1
  3° [1 indien de inrichtende macht beschikt over een huurovereenkomst met een looptijd die ten minste gelijk is aan de afschrijvingsperiode, de afschrijvingsdotatie op materiële vaste activa die betrekking hebben op grote werken, waarvoor het afschrijvingspercentage wordt vastgesteld op 10 of 6,66%.
   Wanneer de inrichtende macht een huurovereenkomst heeft van minder dan 10 of 15 jaar, worden de afschrijvingskosten op materiële vaste activa met betrekking tot grote werken, waarvan het afschrijvingspercentage is vastgesteld op 10 of 6,66%, in rekening gebracht. In geval van beëindiging van de huurovereenkomst door de huurder of de eigenaar, in geval van beëindiging met wederzijds goedvinden, of wanneer de huurovereenkomst is verstreken, wordt het resterende af te schrijven gedeelte ten laste gebracht van het eigen vermogen van de inrichtende macht]1;
  4° de dotatie voor de afschrijving op de materiële vaste activa voor het meubilair, het materieel en andere uitrustingen. Het afschrijvingscijfer is vastgesteld op 20 % voor het vaste en rollend materieel alsook voor het meubilair en de bureaubenodigdheden. Het afschrijvingscijfer wordt vastgesteld op 33,33 % voor informaticamateriaal [1 gebruikt rollend materieel dat meer dan 2 jaar oud is. Een voertuig wordt 2 jaar als nieuw beschouwd;]1;
  5° de dotatie voor de afschrijving op de immateriële vaste activa voor informaticabrevetten en -licenties. Het afschrijvingscijfer wordt vastgesteld op 33,33 %;
  [1 5/1° In afwijking van de boekhoudkundige regels eigen aan de dienst, moet elke aankoop van investeringsgoederen boven een indexeerbaar bedrag van 1.000 euro onderworpen worden aan afschrijvingen;]1
  6° de onderhoudskosten voor de lokalen en voor hun inhoud, inclusief de kosten voor kleine onderhoudswerken;
  7° de kosten voor watervoorziening, energie en brandstoffen;
  8° de bestuurskosten die worden gemaakt in het kader van de geldende reglementaire vereisten, met uitzondering van boetes, verwijlintresten, vermeerderingen en herinneringskosten, tenzij de minister op basis van het advies van de administratie een afwijking toestaat;
  9° de verzekeringskosten die geen betrekking hebben op het personeel, te weten de verzekeringen tegen brand, diefstal, burgerlijke aansprakelijkheid, voertuigen, bureaubenodigdheden en informatica, rechtsbijstand;
  10° de honoraria en kosten van advocaten, deskundigen en gerechtsdeurwaarders;
  11° de honoraria voor verificatie of echtverklaring van jaarrekeningen, voortvloeiend uit de toepassing van artikel 9, § 1, zevende lid;
  12° de honoraria voor administratieve en boekhoudkundige opdrachten die nodig zijn voor de goede werking van de vormingsdienst of voor de naleving van de erkenningsvoorwaarden;
  13° [1 de bedragen betaald aan zelfstandigen op basis van uitgereikte facturen, aan lokale tewerkstellingsagentschappen en uitzendkantoren voor eenmalige opdrachten die niet behoren tot de opdrachten van personeelsleden van het erkende kader, aan personen ter beschikking gesteld van een dienst in het kader van een groep van werkgevers, aan vrijwilligers en in het kader van een arbeidsovereenkomst gesloten op basis van artikel 60, § 7, of 61 van de organieke wet van het OCMW van 8 juli 1976]1;
  14° de kosten voor het sociaal secretariaat, te weten de berekening van de lonen, de formaliteiten in verband met de uitbetaling van de lonen, die moeten vervuld worden in het kader van de sociale en fiscale wetgeving, de logistieke en juridische steun;
  15° de bijdragen betaald aan de representatieve organisaties van de diensten, ten belope van een maximaal bedrag van 92,07 euro per inrichtende macht, per jaar en per voltijdse equivalent die in aanmerking komt voor de berekening van de provisionele subsidies van de vormingsdienst;
  16° de kosten voor de voortgezette vorming van het personeel van de vormingsdienst. De vormingskosten stemmen ofwel overeen met een specialisatievorming die verband houdt met de betrokken functie en haar niveau, ofwel met deelnames aan colloquia, conferenties, congressen, seminaries en studiedagen. De vormingskosten mogen niet hoger zijn dan maximaal 20 % van de jaarlijkse subsidie voor werkingskosten [1, tenzij een afwijking wordt verleend door de minister op basis van het advies van de administratie]1;
  17° de reiskosten en de kosten van de opdrachten van het personeel, de toezichthouders en de trainers in België of in de buurlanden, op basis van 0,3573 euro per kilometer;
  18° de kosten voor aankondigingen, reclame, documentatie;
  19° de kosten voor het gebruik van voertuigen, met inbegrip van de omniumverzekering voor opdrachten en, zo nodig, de bijkomende kosten voortvloeiend uit de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid voor de wagen, indien er sprake is van professioneel gebruik;
  20° de kosten voor afvalverwijdering;
  21° de kosten voor materieel voor vormingsactiviteiten;
  22° de bankkosten en de leninglasten die in het kader van de erkenning nodig zijn voor de goede werking van de vormingsdienst;
  23° de taksen en directe en indirecte belastingen verbonden met de erkende activiteit van de vormingsdienst;
  24° de onthaalkosten;
  25° de vertegenwoordigingskosten, ten belope van maximaal 750 euro per vormingsdienst.
  [2 26° afschrijvingskosten en rente met betrekking tot fietsen of ander niet-gemotoriseerd rollend materieel dat is aangekocht in het kader van leasing.
   Het privégebruik van een fiets of ander niet-gemotoriseerd rollend materieel door de werknemer moet het voorwerp uitmaken van een voordeel in natura vermeld op de loonbrief.]2
  ----------
  (1)<BFG 2024-01-25/21, art. 13, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  (2)<BFG 2024-01-25/21, art. 14, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>

Art.29. Overeenkomstig artikel 149, § 5, van het decreet, kan de provisionele subsidie ook werkingskosten dekken die betrekking hebben op personeelskosten.

Afdeling 2. - Subsidie voor kosten voor de organisatie van activiteiten
Art.30. § 1. De vormingsdienst ontvangt een jaarlijkse subsidie voor organisatiekosten van activiteiten die maximaal 50% van de uitgaven in verband met de uitvoering van het vormingsproject van de dienst bedraagt en een maximum van 21.156,48 euro.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde subsidie wordt als volgt vereffend:
  1 ° als voorschot, een eerste schijf gelijk aan 90% van het maximumbedrag van de subsidie wordt toegewezen aan de vormingsdienst uiterlijk tijdens het eerste kwartaal van het bedoelde jaar;
  2 ° het saldo wordt bepaald en toegewezen aan de vormingsdienst na onderzoek door de administratie van alle bewijsstukken;
  3 ° het eventuele te veel betaalde bedrag in vergelijking met de voornoemde voorschotten wordt teruggevorderd.
  § 3. De bedragen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de subsidie bedoeld in de eerste paragraaf, worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, waarbij deze bedragen gekoppeld zijn aan het spilindexcijfer 105.1 overeenkomend met basis 100 in 2013.
  § 4. De volgende uitgaven worden toegestaan als uitgaven die de in paragraaf 1 bedoelde subsidie rechtvaardigen:
  1 ° de bedragen betaald aan externe dienstverleners wanneer de dienst deel uitmaakt van het vormingsdienstproject;
  2 ° de uitgaven bedoeld in artikel 28, tweede lid, 1 °, 6 ° tot 10 °, 12 °, 13 ° en 16 ° tot 24 °, wanneer deze uitgaven rechtstreeks verband houden met de organisatie van activiteiten in het kader van de uitvoering van het vormingsdienstproject.

Afdeling 3. - De subsidie voor kosten die verband houden met het globale vormingsplan
Art.31. § 1. De vormingsdienst ontvangt een jaarlijkse subsidie voor de kosten in verband met het globale vormingsplan, voor een bedrag van 52.359,15 euro.
  § 2. De in paragraaf 1 bedoelde subsidie wordt als volgt vereffend:
  1 ° als voorschot, een eerste schijf gelijk aan 90% van het maximumbedrag van de subsidie wordt toegewezen aan de vormingsdienst uiterlijk tijdens het eerste kwartaal van het bedoelde jaar;
  2 ° het saldo wordt bepaald en toegewezen aan de vormingsafdeling na onderzoek door de administratie van alle bewijsstukken;
  3 ° het eventuele te veel betaalde bedrag in verband met de voornoemde voorschotten wordt teruggevorderd.
  § 3. De bedragen die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de subsidie bedoeld in de eerste paragraaf, worden geïndexeerd overeenkomstig de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld, waarbij deze bedragen gekoppeld zijn aan het spilindexcijfer 105.1 overeenkomend met basis 100 in 2013.
  § 4. De uitgaven die de in paragraaf 1 bedoelde subsidie rechtvaardigen, zijn de personeelskosten voor de uitvoering van het globale vormingsplan, berekend met inachtneming van de uitgaven, de in aanmerking komende voorwaarden, de baremaschalen en de berekeningsnormen voor de geldelijke anciënniteit bedoeld in de artikelen 25 en 27.
  De uitgaven die de in paragraaf 1 bedoelde subsidie rechtvaardigen, worden ook opgenomen:
  1 ° de bedragen betaald aan externe dienstverleners wanneer de dienst deel uitmaakt van de uitvoering van het globale vormingsplan;
  2 ° de uitgaven bedoeld in artikel 28, tweede lid, 1 °, 4 °, 6 ° tot 10 °, 12 °, 13 °, 14 ° en 16 ° tot 24 °, wanneer deze uitgaven rechtstreeks verband houden met de uitvoering van het globale vormingsplan.

HOOFDSTUK 5. - Opheffings-, overgangs- en slotbepalingen
Art.32. Het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 11 juni 2004 houdende bepaling van de voorwaarden voor de erkenning van de private vormings- en vervolmakingsdiensten bedoeld bij artikel 54 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, en voor de toekenning van toelagen aan deze diensten, gewijzigd bij de besluiten van 16 december 2005, 20 april 2007, van 9 mei 2008, van 23 april 2009, van 24 februari 2011 en van 18 oktober 2012, is opgeheven.

Art.33. De diensten die erkend zijn op de datum van inwerkingtreding van dit besluit op basis van het besluit van de Regering van de Franse Gemeenschap van 11 juni 2004 houdende bepaling van de voorwaarden voor de erkenning van de private vormings- en vervolmakingsdiensten bedoeld bij artikel 54 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd, en voor de toekenning van toelagen aan deze diensten, worden van rechtswege erkend op basis van dit besluit, vanaf de inwerkingtreding ervan.
  De diensten waarnaar in lid 1 wordt verwezen, voldoen uiterlijk op 31 december 2019 aan de voorwaarden voor de erkenning met toepassing van dit besluit.

Art.34. Voor de diensten bedoeld in artikel 33 waarvan de personeelsleden niet voldoen aan de kwalificatievereisten van dit besluit, worden deze personeelsleden in aanmerking genomen voor de toekenning van subsidies voor personeelskosten tot hun natuurlijke vertrek.

Art.35. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2019.

Art.36. De minister bevoegd voor preventie, hulpverlening aan de jeugd en de jeugdbescherming is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGEN.
Art. N.(NOTA : geen Nederlandse versie, zie Franse versie)
  gewijzigd bij :
  <BFG 2024-01-25/21, art. 15, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>
  <BFG 2024-01-25/21, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 01-01-2024>