7 FEBRUARI 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen met betrekking tot de invloed van de bijdragen op de pensioenen
Art. 1-8
Artikel 1. In artikel 13 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 21 februari 2013, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° het eerste en het tweede lid vormen paragraaf 1;
2° in het eerste lid, dat paragraaf 1, eerste lid, wordt, worden de woorden " in artikel 15, § 1, 2° en 3°, "vervangen door de woorden " in artikel 15, § 1, eerste lid, 2° en 3°, ";
3° het tweede lid, 2°, dat paragraaf 1, tweede lid, 2°, wordt, wordt vervangen als volgt :
"2° de betaling van de voorlopige bijdragen beoogd in artikel 11, § 3, en in artikel 13bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38.";
4° het derde lid en het vierde lid vormen paragraaf 2;
5° het artikel wordt aangevuld met de paragrafen 3 en 4, luidende :
" § 3. Wanneer de zelfstandige verkregen heeft dat de regularisatie van de bijdragen, bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, niet wordt toegepast overeenkomstig artikel 11, § 5, vierde lid, van hetzelfde besluit, dan gelden de voorlopige bijdragen die betaald werden overeenkomstig artikel 11, § 3, en artikel 13bis, § 2, van hetzelfde besluit, als bewijs van de beroepsbezigheid als zelfstandige.
In dat geval blijven de rechten op pensioen verworven op de eerste effectieve ingangsdatum van het pensioen ten belope van de voorlopige bijdragen die de zelfstandige betaald heeft.
§ 4. Wanneer de zelfstandige, voor een bepaald jaar, de regularisatiebijdragen, bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, in hoofdsom en toebehoren betaald heeft na het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin het sociaal verzekeringsfonds hem de bijdrage-afrekening heeft toegezonden welke uit die regularisatie voortspruit, doch binnen de 12 daaropvolgende maanden, dan gelden de voorlopige bijdragen die betaald werden overeenkomstig artikel 11, § 3, en artikel 13bis, § 2, van hetzelfde besluit, als bewijs van de beroepsbezigheid als zelfstandige.
In dat geval blijven de rechten op pensioen verworven op de eerste effectieve ingangsdatum van het pensioen ten belope van de voorlopige bijdragen die de zelfstandige betaald heeft .".
Art.2. Artikel 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 oktober 1990, wordt vervangen als volgt :
" § 1. Indien, op de datum waarop het pensioen daadwerkelijk ingaat, bijdragen bedoeld in artikel 13, §§ 1 en 2, in hoofdsom of toebehoren, verschuldigd blijven, kan de regularisatie van deze toestand slechts een weerslag hebben op het recht op uitkeringen ten vroegste de eerste van de maand volgend op die tijdens welke de totaliteit van de verschuldigde bijdragen werd betaald.
§ 2. Onverminderd § 1, indien de zelfstandige, voor een bepaald jaar, de regularisatiebijdragen, bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, in hoofdsom en toebehoren betaald heeft vóór het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin het sociaal verzekeringsfonds hem de bijdrage-afrekening heeft toegezonden welke uit die regularisatie voortspruit, dan heeft deze toestand een weerslag op het recht op uitkeringen vanaf de eerste effectieve ingangsdatum van het pensioen, voor zover de totaliteit van de verschuldigde regularisatiebijdragen werd betaald.
§ 3.Indien de zelfstandige, voor een bepaald jaar, de regularisatiebijdragen, bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, in hoofdsom en toebehoren betaald heeft na het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin het sociaal verzekeringsfonds hem de bijdrage-afrekening heeft toegezonden welke uit die regularisatie voortspruit, dat gelegen is na de eerste effectieve ingangsdatum van het pensioen, dan kan deze toestand slechts een weerslag hebben op het recht op uitkeringen ten vroegste de eerste van de maand volgend op die tijdens welke de totaliteit van de verschuldigde regularisatiebijdragen werd betaald.".
Art.3. In artikel 35, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, laatst gewijzigd bij het koninklijk besluit van 20 juli 2000, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in de bepaling onder 1° worden de woorden "weerhouden wordt met het oog op de toepassing van artikel 11, § 3," vervangen door de woorden "in aanmerking genomen wordt met het oog op de toepassing van artikel 11, § 3, derde lid,";
2° in de bepaling onder 3° worden de woorden "in uitvoering van artikel 11, § 3," vervangen door de woorden "in uitvoering van artikel 11, § 3, derde lid,".
Art.4. In artikel 41, § 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, eerste streepje, worden de woorden "in de zin van artikel 11" vervangen door de woorden "zoals bedoeld in het artikel 11, § 3, eerste tot het vierde lid";
2° het tweede lid wordt vervangen als volgt :
" Wanneer er, wegens de stopzetting van de bezigheid, geen refertejaar meer is zoals bedoeld in artikel 11, § 3, eerste tot het vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 met vier kwartalen onderwerping, betaalt de belanghebbende de bijdragen waarvan sprake is in vorig lid, berekend op grond van de bedrijfsinkomsten in de zin van artikel 11, § 3, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, die betrekking hebben op het laatste bijdragejaar dat vier kwartalen onderwerping telt.".
2° in het derde lid, worden de woorden "vastgesteld is overeenkomstig artikel 11, § 3" vervangen door de woorden "vastgesteld is overeenkomstig artikel 11, § 3, derde lid ".
Art.5. Artikel 149 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 2 juli 1981 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 mei 1988, wordt vervangen als volgt :
" § 1. De Raad voor uitbetaling van de voordelen van de Federale Pensioendienst kan, geheel of gedeeltelijk, afzien van de terugvordering bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit nr. 72 :
1° wanneer de geringheid van het terug te vorderen bedrag niet verant-woordt dat kosten worden gemaakt;
2° in behartigenswaardige gevallen, inzonderheid omwille van de vermo-genstoestand van de schuldenaar.
§ 2. De Raad voor uitbetaling van de voordelen van de Federale Pensioendienst ziet ambtshalve af van de terugvordering, bedoeld in artikel 36 van het koninklijk besluit nr. 72, wanneer de onverschuldigde betaling haar oorsprong vindt in de niet betaling van de regularisatiebijdragen, bedoeld in artikel 11, § 5, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 38, binnen de 12 maanden volgend op het einde van het kwartaal dat volgt op dat waarin het sociaal verzekeringsfonds de bijdrage-afrekening heeft verstuurd welke uit die regularisatie voortspruit.
De verzaking aan de terugvordering voor de resterende schuld gaat in de maand volgend op de datum waarop de zelfstandige de voormelde regularisatiebijdragen betaalt. ".
Art.6. In artikel 154 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 december 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het enig lid, wordt de bepaling onder 7° vervangen als volgt :
"7° de regularisatie van de bijdragen overeenkomstig artikel 15 een invloed heeft op het recht op de uitkeringen;
de nieuwe beslissing heeft onverminderd de toepassing van de bepalingen van artikel 15, § 2, uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de totaliteit van de verschuldigde bijdragen werd betaald;
2° het enig lid, wordt aangevuld met de bepaling onder 9°, luidende :
"9° een beslissing genomen wordt inzake gelijkstelling, bedoeld in de artikelen 28, 29, 31, 32, 33, 37bis, 38 en 41;
de nieuwe beslissing heeft uitwerking op de eerste dag van de maand volgend op deze tijdens welke de in artikel 31, § 4bis, artikel 35, § 1 of artikel 41, § 2, bedoelde bijdragen betaald werden of, indien geen bijdragen verschuldigd zijn, vanaf de eerste effectieve ingangsdatum van het pensioen.".
Art.7. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de sociale bijdragen die betrekking hebben op de kalenderkwartalen die gelegen zijn vanaf 1 januari 2015.
Art.7. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015.
Art. 8. De minister bevoegd voor Pensioenen en de minister bevoegd voor de Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.