16 DECEMBER 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging, wat de hervorming van het beginsel van eenheid van loopbaan in de pensioenregeling voor zelfstandigen betreft, van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust-en overlevingspensioen der zelfstandigen
Art. 1-7
Artikel 1. Artikel 57 van het koninklijk besluit van 22 december 1967 houdende algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt vervangen als volgt:
"Art. 57. Voor de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72, van dit artikel en van de artikelen 58 tot 60 dient verstaan te worden onder:
1° omgerekend bedrag: het resultaat bekomen na vermenigvuldiging van het bedrag van het in een andere regeling toegekende pensioen met het omgekeerde van de breuk die voor de berekening van het in die regeling toegekend pensioen van dezelfde aard in aanmerking genomen wordt.
Indien het pensioen in een andere regeling een pensioen betreft, bedoeld in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, dan wordt de breuk, in voorkomend geval, beperkt tot de eenheid.
Indien het pensioen voor onvolledige prestaties wordt toegekend overeenkomstig het koninklijk besluit nr. 206 van 29 augustus 1983 tot regeling van de berekening van het pensioen van de openbare sector voor diensten met onvolledige opdracht, dan wordt die breuk vastgesteld rekening houdend met de werkelijke duur van de diensten die in aanmerking genomen worden voor de berekening van het pensioen;
2° forfaitair bedrag: het bedrag van 12.765,99 euro bedoeld in artikel 131ter, § 1, van de wet van 15 mei 1984. Dat bedrag wordt gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 =100) en aangepast aan de schommelingen van het indexcijfer der consumptieprijzen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld;
3° breuk : de verhouding tussen de duur van de tijdvakken, het percentage of iedere andere maatstaf, behoudens het bedrag, die voor de vaststelling van het toegekend pensioen in aanmerking werd genomen, en het maximum van de duur, van het percentage of van iedere andere maatstaf op grond waarvan een volledig pensioen kan worden toegekend;
4° volledig pensioen: het pensioen dat, zonder dat rekening wordt gehouden met bijslagen, aanvullingen of prestaties van een andere aard dan het pensioen, het maximumbedrag bereikt dat kan worden toegekend in de categorie waartoe de gerechtigde behoort.
Wanneer het pensioen of het als zodanig geldend voordeel wordt toegekend in een regeling dat het begrip niet kent van maximumduur of -percentage of van maximum van een andere maatstaf, op basis waarvan een volledig pensioen kan worden toegekend, is de noemer van de breuk die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van het pensioen in de andere regeling, bedoeld in artikel 60, § 1, gelijk aan de noemer van de breuk die de loopbaan uitdrukt in de regeling voor zelfstandigen.".
Art.2. Artikel 58 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 september 1984, wordt vervangen als volgt :
"Art. 58. § 1. Voor de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72 en van de artikelen 4, § 4, 6, § 5, 7, § 3, 7bis, § 1 en 9, § 5 van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, dient verstaan te worden onder "voltijdse dagequivalenten als zelfstandige" de dagen vervat in elke periode van beroepsbezigheid als zelfstandige en elke periode van non-activiteit die door de Koning daarmee wordt gelijkgesteld, die het recht op een pensioen als zelfstandige kunnen openen.
Elk jaar en elk kwartaal dat het recht op pensioen kan openen, wordt geacht respectievelijk 312 en 78 voltijdse dagequivalenten als zelfstandige te omvatten.
Bij overschrijding van de eenheid, mag het aantal te verminderen voltijdse dagequivalenten 1.560 voltijdse dagequivalenten niet overschrijden.
Onder "pensioen" dient verstaan te worden: rustpensioen, overlevingspensioen, overgangsuitkering en pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot.
§ 2. Onder "voltijdse dagequivalenten in de regeling bedoeld in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers" dient verstaan te worden deze die in aanmerking genomen worden voor de berekening van het pensioen in die regeling.
Er wordt rekening gehouden:
1° met het aantal gepresteerde en gelijkgestelde voltijdse dagequivalenten met betrekking tot het jaar van de beroepsloopbaan van de gewezen echtgenoot die recht geven op het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot als werknemer, wanneer de betrokkene geen aanspraak kan maken op een rustpensioen als werknemer voor datzelfde jaar;
2° met het hoogste aantal gepresteerde en gelijkgestelde voltijdse dagequivalenten met betrekking tot ofwel het jaar van de beroepsloopbaan van de gewezen echtgenoot ofwel het jaar van de beroepsloopbaan van de gerechtigde, wanneer deze laatste aanspraak kan maken op een rustpensioen als werknemer en op een pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot als werknemer voor hetzelfde jaar.
§ 3. Onder "voltijdse dagequivalenten in een andere regeling dan de regeling voor zelfstandigen of deze bedoeld in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967" dient verstaan te worden de dagen die de vatbare diensten bevatten, die in aanmerking genomen worden voor de berekening van het pensioen in een andere regeling en die omgerekend worden in een voltijdse arbeidsregeling.
Elk jaar, elke maand of elke week die het recht op pensioen opent, wordt geacht respectievelijk 312, 26 of 6 voltijdse dagequivalenten te omvatten.
Wanneer het pensioen vastgesteld wordt op grond van een loopbaan die uitgedrukt wordt in kalenderdagen, dan moet het totaal van deze kalenderdagen vermenigvuldigd worden met 6 en gedeeld door 7.
§ 4. Onder "voltijdse dagequivalenten in een buitenlandse regeling" dient verstaan te worden de dagen die in aanmerking genomen worden voor de vaststelling van een pensioen krachtens een buitenlandse regeling die niet onder het toepassingsgebied valt van Europese verordeningen inzake sociale zekerheid of van een bilaterale overeenkomst van sociale zekerheid die voorziet in de samentelling van verzekeringstijdvakken die geregistreerd werden in de ondertekenende landen en in de toekenning van een nationaal pensioen ten laste van ieder van die landen, pro rata de verzekeringstijdvakken geregistreerd door ieder van hen of krachtens een regeling die van toepassing is op het personeel van een volkenrechtelijke instelling.
Elk jaar, elke maand of elke week die het recht op pensioen opent, wordt geacht respectievelijk 312, 26 of 6 voltijdse dagequivalenten te omvatten.
Wanneer het pensioen in één of meerdere vreemde landen vastgesteld wordt op grond van een loopbaan die uitgedrukt wordt in kalenderdagen, dan moet het totaal van deze kalenderdagen vermenigvuldigd worden met 6 en gedeeld door 7."
§ 5. Voor de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72, dient verstaan te worden onder "voltijdse dagequivalenten in een andere regeling" de "voltijdse dagequivalenten in de regeling bedoeld in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers", de "voltijdse dagequivalenten in een andere regeling dan de regeling voor zelfstandigen of deze bedoeld in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967" en de "voltijdse dagequivalenten in een buitenlandse regeling", zoals gedefinieerd in paragraaf 2 tot 4. .
Art.3. Artikel 59 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 20 september 1984 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 april 1985, wordt vervangen als volgt:
"Art. 59. Voor de vaststelling van het aantal voltijdse dagequivalenten, bedoeld in artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72, die krachtens een of meerdere andere regelingen in aanmerking genomen worden:
1° wordt, wat de Belgische pensioenen betreft, slechts met de enkelvoudige tijdvakken rekening gehouden indien, voor de berekening van het pensioen, deze tijdvakken om vaderlandslievende redenen dubbel of driedubbel werden geteld;
2° wordt geen rekening gehouden met de tijdvakken die voor de berekening van het pensioen in een andere regeling dan deze voor werknemers aanneembaar zijn, wanneer het voor die tijdvakken toegekend pensioen verminderd werd op grond van het pensioen als werknemer, het pensioen als zelfstandige of aanleiding geeft tot subrogatie van de andere regeling in de rechten op het pensioen als werknemer;
3° wordt geen rekening gehouden met de periodes vóór 1 juli 1974 gelegen, die in aanmerking wordt genomen om de rechten vast te stellen in de pensioenregeling van de instellingen beoogd in artikel 3, § 2, van het koninklijk besluit van 8 februari 1978 tot wijziging van het koninklijk besluit van 21 december 1967 houdende vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers;
4° wordt geen rekening gehouden met de periodes gelegen tussen 30 juni 1974 en 1 januari 1984 die aanleiding geven tot de toekenning van een pensioen ten laste van de instellingen beoogd in sub 3°, wanneer diezelfde periodes in aanmerking kunnen worden genomen voor de vaststelling van het recht op pensioen in de regeling voor werknemers ingevolge vrijwillige stortingen die zijn verricht met toepassing van artikel 3, § 1, van het voornoemd koninklijk besluit van 8 februari 1978.".
Art.4. Artikel 60 van hetzelfde besluit, laatstelijk gewijzigd bij het koninklijk besluit van 16 juli 1993, wordt vervangen als volgt :
" Art. 60. § 1. Voor de toepassing van artikel 19 van het koninklijk besluit nr. 72, worden de voltijdse dagequivalenten in een andere regeling dan de regeling voor zelfstandigen vermenigvuldigd met de verhouding tussen de noemer van de breuk die in aanmerking genomen wordt voor de berekening van het pensioen als zelfstandige, zoals vastgesteld, naargelang het geval, in artikel 4, § 2, of in artikel 7, § 2, of § 3, eerste lid, of in artikel 7bis, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, en de noemer van de breuk van het andere stelsel.
Wanneer de vermenigvuldiging bedoeld in het vorige lid niet leidt tot een geheel aantal voltijdse dagequivalenten, dan moet het resultaat afgerond worden tot de hogere eenheid indien de eerste decimaal ten minste 5 is; in het andere geval wordt de eerste decimaal verwaarloosd.
§ 2. Wanneer de betrokkene aanspraak kan maken op een pensioen als zelfstandige en op een pensioen krachtens de regeling bedoeld in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, of op een pensioen als zelfstandige en op een pensioen of een als dusdanig geldend voordeel krachtens een andere regeling in de zin van artikel 19, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 72 dan die bedoeld in het vermeld koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, dan worden de voltijdse dagequivalenten als zelfstandige samengeteld met de voltijdse dagequivalenten bedoeld in artikel 58, §§ 2 tot 4.
Als het aldus bekomen resultaat 14.040 voltijdse dagequivalenten overschrijdt, bedoeld in artikel 19, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 72 of het aantal voltijdse dagequivalenten bedoeld in artikel 19, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, naargelang het geval, dan worden de boventallige voltijdse dagequivalenten in mindering gebracht op het aantal voltijdse dagequivalenten als zelfstandige, onverminderd de bepalingen van artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit nr. 72.
De in het vorige lid bedoelde vermindering mag echter niet groter zijn dan het tot de hogere eenheid afgerond resultaat dat bekomen wordt door het verschil tussen het omgerekend bedrag en het forfaitair bedrag te delen door 10 pct. van het forfaitair bedrag en dat quotiënt te vermenigvuldigen met 104.
Het pensioen of het als dusdanig geldend voordeel krachtens een andere regeling, in de zin van artikel 19, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 72, waarvan het omgerekend bedrag kleiner is dan het forfaitair bedrag, wordt niet in aanmerking genomen.
§ 3. Wanneer de betrokkene aanspraak kan maken op een pensioen als zelfstandige, op een pensioen krachtens de regeling bedoeld in het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en op een pensioen of een als dusdanig geldend voordeel krachtens een of meerdere andere regelingen in de zin van artikel 19, § 1, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 72, dan die bedoeld in het vermeld koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967, dan worden
1° de voltijdse dagequivalenten als zelfstandige eerst samengeteld met de voltijdse dagequivalenten, bedoeld in artikel 58, § 2, en, in voorkomend geval, met de voltijdse dagequivalenten bedoeld in artikel 58, § 4.
Als het aldus bekomen resultaat 14.040 voltijdse dagequivalenten overschrijdt, bedoeld in artikel 19, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 72 of het aantal voltijdse dagequivalenten bedoeld in artikel 19, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, naargelang het geval, dan worden de boventallige voltijdse dagequivalenten in mindering gebracht op het aantal voltijdse dagequivalenten als zelfstandige, onverminderd de bepalingen van artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit nr. 72.
De in het vorige lid bedoelde vermindering mag echter niet groter zijn dan het tot de hogere eenheid afgerond resultaat dat bekomen wordt door het verschil tussen het omgerekend bedrag of de som van de omgerekende bedragen en het forfaitair bedrag te delen door 10 pct. van het forfaitair bedrag en dat quotiënt te vermenigvuldigen met 104.
De pensioenen of de als dusdanig geldende voordelen, waarvan de omgerekende bedragen kleiner zijn dan het forfaitair bedrag, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel 19, § 1, eerste of tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 72, behoudens wanneer de som van die omgerekende bedragen, gelijk is aan of groter is dan het forfaitair bedrag;
2° vervolgens worden de, in voorkomend geval, in toepassing van deze paragraaf, 1°, verminderde voltijdse dagequivalenten als zelfstandige, samengeteld met de voltijdse dagequivalenten, bedoeld in artikel 58, § 2, § 3 en, desgevallend, § 4.
Als het aldus bekomen resultaat 14.040 voltijdse dagequivalenten overschrijdt, bedoeld in artikel 19, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 72 of het aantal voltijdse dagequivalenten bedoeld in artikel 19, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, naargelang het geval, worden de boventallige voltijdse dagequivalenten in mindering gebracht op het aantal voltijdse dagequivalenten als zelfstandige, onverminderd de bepalingen van artikel 19, § 2, van het koninklijk besluit nr. 72.
De in het vorige lid bedoelde vermindering mag echter niet groter zijn dan het tot de hogere eenheid afgerond resultaat dat bekomen wordt door het verschil tussen het omgerekend bedrag of de som van de omgerekende bedragen en het forfaitair bedrag te delen door 10 pct. van het forfaitair bedrag en dat quotiënt te vermenigvuldigen met 104.
De pensioenen of de als dusdanig geldende voordelen, waarvan de omgerekende bedragen kleiner zijn dan het forfaitair bedrag, worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel 19, § 1, eerste of tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 72, behoudens wanneer de som van die omgerekende bedragen gelijk is aan of groter is dan het forfaitair bedrag.
§ 4. Het aantal voltijdse dagequivalenten als zelfstandige dat in toepassing van de paragrafen 2 of 3 in mindering moeten gebracht worden, stemt overeen met het laagste aantal voltijdse dagequivalenten, hetzij krachtens § 2, tweede of derde lid, hetzij krachtens § 3, 1° en 2°.
Dat aantal, vermeerderd met het aantal in mindering te brengen voltijdse dagequivalenten in toepassing van artikel 6, § 5, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, kan echter niet:
1° 1.560 voltijdse dagequivalenten overschrijden, voor de toepassing van artikel 19, § 1, eerste lid, van het koninklijk besluit nr. 72;
2° het aantal dat bekomen wordt door een derde van de noemer van de breuk als zelfstandige, bedoeld in, hetzij artikel 7, § 2, of § 3, eerste lid, van het koninklijk besluit van 30 januari 1997, hetzij artikel 7bis, § 1, tweede lid, van hetzelfde besluit, uitgedrukt in jaren, te vermenigvuldigen met 104, voor de toepassing van artikel 19, § 1, tweede lid, van het koninklijk besluit nr. 72. Het resultaat wordt afgerond tot de hogere eenheid indien de eerste decimaal ten minste 5 is; in het andere geval wordt de eerste decimaal verwaarloosd.
Als de voltijdse dagequivalenten bedoeld in artikel 58, § 2, verminderd werden in toepassing van artikel 10bis, van het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, dan wordt het aantal voltijdse dagequivalenten als zelfstandige dat in mindering moet gebracht worden in toepassing van de vorige leden verminderd met een getal dat gelijk is aan het in mindering gebracht aantal dagen van het aantal voltijdse dagequivalenten als werknemer.
§ 5. De vermindering van de beroeps-loopbaan betreft bij voorrang de voltijdse dagequivalenten die recht openen op het minst voordelige pensioen. Die dagen worden als volgt bepaald:
1° het pensioen verleend voor elk kalenderjaar wordt gedeeld door het aantal voltijdse dagequivalenten die in aanmerking genomen worden voor het desbetreffende jaar om hun aandeel in het pensioen te bepalen;
2° het aantal te verwijderen voltijdse dagequivalenten en hun overeenstemmend pensioenaandeel worden verwijderd uit het kalenderjaar waarvan het aandeel in het pensioen dat per dag berekend wordt, het minst voordelig is;
3° wanneer het aantal voltijdse dagequivalenten van het kalenderjaar bedoeld in de bepaling onder 2° lager is dan het aantal in mindering te brengen voltijdse dagequivalenten, wordt het overblijvend aantal te verwijderen voltijdse dagequivalenten en hun overeenstemmend pensioenaandeel verwijderd uit het kalenderjaar waarvan het aandeel in het pensioen vervolgens het minst voordelig is;
4° er wordt één voor één beroep gedaan op de kalenderjaren waarvan het aandeel in het pensioen het minst voordelig wordt voor zover het aantal in mindering te brengen voltijdse dagequivalenten van de beroepsloopbaan niet bereikt is.".
Art.5. De bepalingen van dit besluit zijn van toepassing op de pensioenen van de zelfstandigen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ten vroegste ingaan op 1 januari 2015, met uitzondering van de overlevingspensioenen berekend op basis van rustpensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal vóór 1 januari 2015 zijn ingegaan.
Art.6. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2015.
Art. 7. De minister bevoegd voor Pensioenen en de minister bevoegd voor de Zelfstandigen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.