Details





Titel:

8 MEI 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 26 augustus 2010 tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet



Inhoudstafel:


Art. 1-3



Deze tekst heeft de volgende tekst(en) gewijzigd:

2010022393 



Uitvoeringsbesluit(en):



Artikels:

Artikel 1. Artikel 2 van het koninklijk besluit van 26 augustus 2010 tot uitvoering van artikelen 2, § 3, tweede lid, 14, § 3, en 19, derde en vierde lid, van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, wat de maatschappijen van onderlinge bijstand betreft bedoeld in artikel 43bis, § 5, en in artikel 70, § 7, van dezelfde wet, wordt vervangen als volgt :
  "Art. 2. Onder "lid van een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 5, of in artikel 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990", moet verstaan worden de persoon die lid is, in de zin van artikel 2, 1° of 2°, van het voornoemde koninklijk besluit van 7 maart 1991, van een ziekenfonds dat aangesloten is bij deze maatschappij van onderlinge bijstand en die, met inachtneming van de van de toepassing zijnde wettelijke, reglementaire en statutaire bepalingen, aangesloten is bij een of meerdere diensten van deze maatschappij van onderlinge bijstand.
  Een lid, in de zin van artikel 2, 3°, van het voornoemde koninklijk besluit van 7 maart 1991, van een ziekenfonds dat aangesloten is bij deze maatschappij van onderlinge bijstand kan slechts lid worden of opnieuw worden van een maatschappij van onderlinge bijstand bedoeld in artikel 43bis, § 5, of in artikel 70, § 7, van de wet van 6 augustus 1990 bedoeld in het vorige lid indien het in regel is met de bijdragen sinds de aanvang van de periode bedoeld in artikel 2quater, derde lid, van het voornoemde koninklijk besluit van 7 maart 1991 voor de diensten die erin bedoeld worden.
  Bij vertraging van 6 maanden in de betaling van deze bijdragen sinds de aanvang van de periode bedoeld in artikel 2quater, derde lid, van het voornoemd koninklijk besluit van 7 maart 1991 voor de diensten die erin bedoeld worden, verliest deze persoon haar hoedanigheid van lid van de maatschappij van onderlinge bijstand.
  Deze periode van 6 maanden wordt opgeschort :
  1° gedurende de periode tijdens dewelke het lid, van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven en dat begonnen is met de betaling van de bijdragen voor een daaropvolgende periode, door de wet verhinderd is te betalen omdat hij zich in een toestand van collectieve schuldregeling of van faillissement bevindt;
  2° gedurende de periode tijdens dewelke het lid, van wie de mogelijkheid om een voordeel van deze diensten te genieten, is opgeheven en dat begonnen is met de betaling van de bijdragen voor een daaropvolgende periode, de hoedanigheid van gerechtigde in voornoemde zin heeft verloren en persoon ten laste is van een gerechtigde die niet in regel is met de betaling van de bijdragen voor de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990. ".

Art.2. Dit besluit treedt in werking op de datum vastgesteld door de minister bevoegd voor Sociale Zaken op voorstel van de Controledienst en uiterlijk op 1 januari 2019.
  De definitie van de notie lid van een maatschappij van onderlinge bijstand, die bedoeld was door artikel 2 van het voornoemde koninklijk besluit van 26 augustus 2010 en die opgeheven wordt door dit besluit, blijft van toepassing voor de gevolgen van de niet betaling van de bijdragen voor de diensten bedoeld in artikel 3, eerste lid, b) en c), van de wet van 6 augustus 1990, die betrekking hebben op maanden die de inwerkingtreding van dit besluit voorafgaan.

Art. 3. De minister bevoegd voor Sociale Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.