8 MEI 2018. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de Private Privak en het KB/WIB 92 betreffende de verzaking van de inning van roerende voorheffing
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak
Art. 1-13
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 14-16
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak
Artikel 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak wordt vervangen als volgt :
"Dit besluit regelt het statuut van de private privaks, bedoeld in artikel 298 van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders.".
Art.2. Artikel 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 3 maart 2011 en 26 september 2013 wordt vervangen als volgt:
"Art. 2. In dit besluit wordt verstaan onder:
1° private beleggers: beleggers die, in het kader van een aanbieding die geen openbaar karakter heeft in de zin van de wet van 19 april 2014, voor eigen rekening ingaan of zijn ingegaan op de volgende aanbiedingen van effecten uitgegeven door een private privak:
a) aanbiedingen van effecten die een totale tegenwaarde van ten minste 25.000 euro per belegger en per categorie effecten vereisen;
b) aanbiedingen met een nominale waarde per eenheid van ten minste 25.000 euro;
2° de categorie van toegelaten beleggingen bedoeld in artikel 183, eerste lid, 5° van de wet van 19 april 2014:
a) aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden, uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen;
b) winstbewijzen en andere met winstbewijzen gelijk te stellen waarden, uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen;
c) obligaties en andere schuldinstrumenten, uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen;
d) rechten van deelneming uitgegeven door andere niet-genoteerde instellingen voor collectieve belegging voor zover zij, overeenkomstig hun beheersreglement of statuten, een beleggingsbeleid voeren dat nauw aansluit bij het statutair doel van de private privak en voor zover deze beleggingsinstellingen de nodige informatie verschaffen waaruit blijkt dat de beleggingen beantwoorden aan dit statutair beleggingsbeleid;
e) alle andere effecten en rechten, uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen, waarmee de onder de litterae a) tot d) vermelde financiële instrumenten via inschrijving, aankoop of omruiling kunnen worden verworven;
f) eenvoudige leningen, al dan niet met financiële zekerheidstelling, toegestaan aan niet-genoteerde vennootschappen;
3° "FSMA": de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, bedoeld in artikel 44 van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten;
4° "wet van 19 april 2014": wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders.".
Art.3. Artikel 3 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 3 maart 2011, wordt vervangen als volgt:
"Art. 3. Een vennootschap kan alvorens beleggingen als bedoeld in artikel 183, eerste lid, 5°, van de wet van 19 april 2014 te hebben gedaan bij de FOD Financiën haar inschrijving als private privak aanvragen met aangetekende postzending of een brief met ontvangstbewijs. Zij wordt ingeschreven op voorlegging van een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van haar statuten die de volgende bepaling bevatten:
"Deze vennootschap verbindt er zich toe de bepalingen van de wet van 19 april 2014 die slaan op het statuut van de private privak als bedoeld in artikel 298 van dezelfde wet, alsmede de bepalingen van ket koninklijk besluit van 23 mei 2007 met betrekking tot de private privak en alle gebeurlijke wijzigingen daarvan, na te leven".
De FOD Financiën stelt de FSMA in kennis van elke inschrijving.".
Art.4. In hetzelfde besluit, wordt een artikel 3/1 ingevoegd, luidende:
"Art. 3/1. De private privak kan, onder de bij de wet bepaalde voorwaarden, verschillende categorieën van rechten van deelneming creëren, waarbij elke categorie overeenstemt met een afzonderlijk deel, of compartiment, van haar vermogen. Deze moeten ook bij de FOD Financiën ingeschreven worden. De artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10, § 2, zijn van overeenkomstige toepassing op elk compartiment. De duur van de compartimenten mag niet meer bedragen dan die van de private privak. Wanneer de private privak verschillende compartimenten heeft, moet de boekhouding van elk compartiment afzonderlijk worden gevoerd.".
Art.5. In artikel 4, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "op het moment dat zij aandeelhouder of vennoot van de private privak worden" ingevoegd tussen de woorden "Zij attesteren dit" en de woorden "middels gedagtekende".
Art.6. In artikel 7 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de bepaling onder 1° wordt vervangen als volgt:
"1° instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 1°, van de wet van 19 april 2014;";
2° de bepaling onder 2° wordt vervangen als volgt:
"2° vennootschappen bedoeld in artikel 180, § 2, 1°, van de wet van 19 april 2014;".
Art.7. In artikel 8 van hetzelfde besluit, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de bepaling onder 2 wordt vervangen als volgt:
"2° Belgische en buitenlandse kredietinstellingen bedoeld in artikel 1, § 3, van de wet van 25 april 2014 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen en beursvennootschappen;";
2° de bepaling onder 3 wordt vervangen als volgt:
"3° Belgische en buitenlandse beleggingsondernemingen waarvan het gewone bedrijf bestaat in het beroepsmatig verrichten van beleggingsdiensten in de zin van artikel 2, 1°, van de wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies;".
Art.8. Artikel 10 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 december 2007, wordt vervangen als volgt:
"Art. 10. § 1. Met toepassing van artikel 300, § 5, van de wet van 19 april 2014, zendt (zenden) de commissaris(sen) een voor eensluidend verklaard afschrift van zijn(hun) verslag(en) aan de FSMA wanneer het melding maakt van een inbreuk op artikel 3, 7°, van de voormelde wet.
§ 2. Met toepassing van artikel 185bis, § 3, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, schrapt de FOD Financiën de vennootschap van de lijst van de private privaks:
1° op verzoek van de private privak zelf;
2° op vraag van de FSMA, bij inbreuk op artikel 3, 7°, van de wet van 19 april 2014.
De FOD Financiën kan de vennootschap tevens schrappen van de lijst van de private privaks:
1° wanneer na een herinnering middels aangetekende brief geadresseerd aan de zetel van de vennootschap en het verstrijken van de maand volgend op de maand waarin de herinnering werd verzonden, de vennootschap geen fiscale aangifte heeft gedaan of haar bijlagen bij de fiscale aangifte niet heeft vervolledigd met een voor eensluidend verklaard afschrift van het in artikel 300, § 5, van de wet van 19 april 2014 bedoeld verslag;
2° wanneer na de inschrijving inbreuken worden vastgesteld op de bepalingen en verplichtingen betreffende de private privak zoals opgenomen in de wet van 19 april 2014 of in de artikelen 1 tot 17 van dit besluit die niet zijn verholpen voor het einde van de maand volgend op de maand waarin de FOD Financiën de vennootschap in kennis stelt van de betreffende inbreuk.
De FOD Financiën stelt de FSMA in kennis van elke schrapping.".
Art.9. In artikel 12, § 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 5 maart 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt b) wordt vervangen als volgt:
"b) een persoon die, in het kader van een private overeenkomst die niet resulteert uit een aanbieding die een openbaar karakter heeft in de zin van de wet van 19 april 2014, voor de verwerving van één of meerdere effecten van eenzelfde categorie van de private privak een tegenprestatie van ten minste 25.000 euro heeft betaald;";
2° punt c) wordt vervangen als volgt:
"c) een persoon die, via een verrichting op een georganiseerde markt die niet resulteert uit een aanbieding die een openbaar karakter heeft in de zin van de wet van 19 april 2014, voor de aankoop van één of meerdere effecten van eenzelfde categorie van de private privak een prijs van ten minste 25.000 euro heeft betaald;".
Art.10. In artikel 13, eerste lid, van hetzelfde besluit, worden de woorden "onder meer" ingevoegd tussen de woorden "sluiten die" en de woorden "de uitoefening".
Art.11. Artikel 14 van hetzelfde besluit wordt opgeheven.
Art.12. In artikel 15 van hetzelfde besluit, worden de woorden "artikel 3, 9°, a), van de wet van 20 juli 2004" vervangen door de woorden "artikel 3, 41°, a), van de wet van 19 april 2014".
Art.13. Artikel 16 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt:
"Art. 16. Met toepassing van artikel 304, § 2, tweede lid, van de wet van 19 april 2014, dient onder "bijkomend of tijdelijk" verstaan te worden, het aanhouden, te rekenen vanaf het derde jaar volgend op het jaar van oprichting van de private privak, van de in het eerste lid van die paragraaf bedoelde termijnbeleggingen, liquide middelen, effecten of afgeleide financiële instrumenten, voor een globaal bedrag van maximaal 30 % van het balanstotaal, zoals blijkt uit de toepassing van de gemeenrechtelijke boekhoudregels, of voor een maximale duur van 2 jaar.
Het eerste lid is niet van toepassing tijdens de vereffeningsperiode. Bijgevolg kan een private privak tijdens de vereffeningsperiode de beleggingen vermeld artikel 304, § 2, van de wet van 19 april 2014 onbeperkt aanhouden.".
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aan het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art.14. In artikel 106, § 9, KB/WIB 92, ingevoegd bij het koninklijk besluit van 9 januari 1998 en gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 mei 2003 en 22 juni 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in de inleidende zin worden de woorden "als bedoeld in artikel 2, 5°, van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven of door een private privak als bedoeld in artikel 119, eerste lid, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles" vervangen door de woorden "als bedoeld in artikel 2, 8°, van het koninklijk besluit van 10 juli 2016 met betrekking tot de alternatieve instellingen voor collectieve belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven of door een private privak als bedoeld in artikel 298, eerste lid, van de wet van 19 april 2014 betreffende de alternatieve instellingen voor collectieve belegging en hun beheerders.";
2° de paragraaf wordt aangevuld met een bepaling onder c), luidende:
"c) de roerende voorheffing is niet verschuldigd op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van dividenden die onderworpen waren aan een roerende voorheffing die door de beleggingsvennootschap niet kon worden verrekend.".
Art.15. Artikel 14 is van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2018.
Art. 16. De minister die bevoegd is voor Financiën, is belast met de uitvoering van dit besluit.